Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zaanstad

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Zaanstad

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZaanstad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bodem onder de Omgevingswet Zaanstad
CiteertitelBeleidsregels bodem onder de Omgevingswet Zaanstad
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

07-11-2023

gmb-2023-565660

z7987799 / d394

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Zaanstad

Het college van de gemeente Zaanstad,

 

gelet op

  • artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,

  • artikel 2.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving,

  • artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving

 

 

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Zaanstad

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Met het inwerkingtreden van de Omgevingswet staan de regels voor het graven in bodem, het saneren van bodem en het toepassen van grond of baggerspecie, voor zover deze de rijksregels aanvullen of daarvan afwijken, in het Zaans omgevingsplan. Een aantal beleidsregels welke golden onder het voorgaande regime, zijn niet vertaald naar regels in het omgevingsplan maar zijn wel van belang als grondslag voor toezicht en handhaving door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Daarom zijn die beleidsregels opgenomen in deze regeling. De Nota bodembeheer Zaanstad 2020-2030 wordt met ingang van 1 januari 2024 ingetrokken. Dat is een besluit van de raad van de gemeente Zaanstad.

 

Hoofdstuk 2 Geldigheidstermijn en representativiteit van bodemonderzoeken

 

Bodemonderzoeken zijn maximaal 10 jaar geldig. Voorwaarde is dat men kan aantonen dat er in de tussentijd geen verontreiniging is toegevoegd, of bodemrapporten kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van een stabiele situatie (bij mobiele stoffen).

Een eerder uitgevoerd bodemonderzoek heeft betrekking op de relevante bodemlagen en onderzochte parameters en ligt in de directe nabijheid van de locatie waarop de activiteit betrekking heeft.

 

toelichting

Met deze beleidsregel wordt nader ingevuld in welke gevallen het mogelijk is om eerder uitgevoerde bodemonderzoeken te gebruiken en wordt onnodig nieuw bodemonderzoek voorkomen.

Er zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving geen specifieke termijnen opgenomen voor de geldigheid van een onderzoek. De beoordeling of een eerder uitgevoerd bodemonderzoek nog voldoende actueel en representatief is, is altijd maatwerk en onderdeel van het vooronderzoek.

Zaanstad houdt als geldigheidstermijn voor bodemonderzoeken maximaal 10 jaar aan. Voorwaarde is dat kan worden aangetoond dat er na uitvoering van het bodemonderzoek geen verontreiniging is toegevoegd, of bodemrapporten kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat er sprake is van een stabiele situatie (bij mobiele stoffen). Verder is van belang dat het eerder uitgevoerd bodemonderzoek betrekking heeft op de relevante bodemlagen en onderzochte parameters en in de directe nabijheid ligt van de locatie waarop de activiteit betrekking heeft.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1221 van het Bal in samenhang met paragraaf 5.2.2. van het Bal alsmede artikel 4.1229 van het Bal in samenhang met paragraaf 5.2.2. van het Bal.

 

Hoofdstuk 3 Herschikken verontreinigde grond

 

Herschikken van grond onder een afdeklaag bij een bodemsanering mag niet leiden tot vermindering van de bodemkwaliteit. Het stand-still beginsel geldt bij saneren op stofniveau, behalve voor stoffen binnen de oudstedelijke ophooglaag. Stand-still betekent ook dat geen sterke verontreiniging op een niet-sterk verontreinigde onderlaag mag worden aangebracht.

 

toelichting

Op grond van het omgevingsplan mag bij een bodemsanering grond met een sterke mobiele verontreiniging of met een PFAS-verontreiniging boven een bepaalde waarde niet worden herschikt onder de afdeklaag. Voor grond die wel mag worden herschikt onder de afdeklaag bij een bodemsanering vult dit onderdeel van de beleidsregel nader in waaraan het herschikken moet voldoen. Met deze beleidsregel wordt bereikt dat herschikken van grond bij het saneren van de bodem milieuhygiënisch verantwoord plaatsvindt.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1241, vijfde lid, van het Bal.

 

Hoofdstuk 4 Toepassen van grond in het veenweidegebied

 

 

Voor het toepassen van grond in veenweidegebieden binnen de gemeente Zaanstad worden extra voorwaarden gesteld:

  • Het toepassen van grond mag niet leiden tot extra bodemdaling;

  • Het toepassen van grond mag niet leiden tot het inbrengen van gebiedsvreemde ecologie;

  • De ophoging mag maximaal 20 centimeter bedragen;

  • De toe te passen grond moet minimaal bestaan uit 30% organische stof en 15% lutum.

 

Voor een weilanddepot geldt de laatste voorwaarde niet. Gezien de tijdelijke aard van het depot wordt de laatste voorwaarde pas na ontmanteling van het weilanddepot van kracht.

 

Een in ontwikkeling zijnde maatregel om bodemdaling tegen te gaan, is het aanbrengen van een dunne laag klei op de veengrond. Niet met de bedoeling deze op te hogen, maar om via natuurlijke processen de veengrond in te zakken en daar chemische verbindingen tot stand te brengen die veenoxidatie verminderen of vertragen. Om te onderzoeken of deze maatregel in Zaanstad haalbaar is, kan een proef worden uitgevoerd waarbij klei op veen wordt aangebracht. Om dit mogelijk te maken, geldt de laatste voorwaarde bij toepassingen in het veenweidegebied niet voor deze proef. De proef vindt plaats op een proefveld aan de Genieweg 82 in Assendelft met een grondsoort bestaande uit veen met een bovenlaag van zo’n 10 cm klei.

De voorwaarden waaronder deze proef kan worden uitgevoerd luiden als volgt:

  • Het proefveld is beperkt tot de twee percelen grasland, aangeduid op de kaart in bijlage I, en bedraagt 4,5 hectare;

  • De dikte van de aan te brengen laag klei bedraagt jaarlijks ten hoogste 2 cm;

  • De aan te brengen klei voldoet aan kwaliteitsklasse landbouw/natuur;

  • Voorafgaand aan de werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig;

  • De werkzaamheden worden gemeld onder de MBA Toepassen.

 

toelichting

De veenbodem in Zaanstad is gevoelig voor bodemdaling door veenoxidatie. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door de lagere waterpeilen die nodig zijn voor de landbouw. Er komen ook onderbemalingen voor die de oxidatie van het veen nog eens versterken. Daling van de bodem heeft een hoge CO2-uitstoot tot gevolg, doet de biodiversiteit afnemen en veroorzaakt grote maatschappelijk kosten die te maken hebben met het verzakken van woningen, bedrijfspanden, wegen, rioleringen en waterbeheer.

Om de door bodemdaling minder bruikbaar geworden veengronden (weiland) geschikt te houden voor het gebruik, kan worden opgehoogd met grond, mits deze de bodemdaling niet verder versterkt en geen effect heeft op de natuurwaarden. Toepassing van zwaardere en armere grondsoorten is niet toegestaan omdat dit zorgt voor verdere bodemdaling en verandering van biodiversiteit. Elke bodemsoort heeft een eigen diversiteit aan plant- en diersoorten en toepassen van gebiedsvreemde grond is niet wenselijk. Met name in beschermde natuurgebieden (Natura 2000) luistert dit nauw en is het toepassen van de juiste grondsoort van belang voor de te behouden natuurwaarden.

 

Het beleid voor toepassen van grond in het veenweidegebied betreft het buitengebied van Zaanstad, uitgezonderd de droogmakerijen (Veenpolder en Wijde Vliet) en de zeekleipolders. Tevens zijn erven, kavelpaden, manegebakken e.d. uitgezonderd. Een kaart van deze gebieden is opgenomen in bijlage 3 van het Groen- en waterplan Zaanstad, de landschapswaardenkaart.

Bij werkzaamheden (graven, bouwen, toepassen) is een omgevingsvergunning (voorheen aanlegvergunning) nodig. Als er grond wordt toegepast is tevens een melding conform de MBA Toepassen noodzakelijk.

De toe te passen grond moet bij voorkeur uit de directe omgeving of uit een veenpolder met vergelijkbare grondsamenstelling komen. Zand en klei zijn niet toegestaan. Het is immers naar ecologische maatstaven niet functioneel om een zware grondsoort toe te passen in een veenweidegebied. Het is wel mogelijk een moderne vorm van “toemaak” (mengsel van bagger, mest en compost) toe te passen. Deze toepassingsvorm moet voorafgaand aan de toepassing worden beoordeeld door de toezichthouder of een ecoloog van de gemeente Zaanstad. Er mogen geen grotere hoeveelheden worden toegepast dan nodig (artikel 4.1269 en 4.1270 van het Bal). Uitzondering op bovenstaande in de proef waarbij klei op veen wordt toegepast. Niet met de bedoeling deze op te hogen, maar om via natuurlijke processen de veengrond in te zakken en daar chemische verbindingen tot stand te brengen die veenoxidatie verminderen of vertragen. Aan deze proef zijn voorwaarden verbonden wat betreft dikte van de aan te brengen laag en de oppervlakte waar de klei wordt toegepast. Ook is voor het toepassen een omgevingsvergunning nodig en moet de toepassing worden gemeld.

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de specifieke eisen aan een grondsoort nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het Zaans omgevingsplan. In een toekomstige aanpassing van het Zaans omgevingsplan worden deze eisen aan een specifieke grondsoort omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn deels overbodig wordt.

 

Hoofdstuk 5 Gebiedsspecifieke kwaliteitseisen bij het toepassen van grond of baggerspecie voor chloride (invulling zorgplicht)

 

Zaanstad hanteert ter invulling van de zorgplicht gebiedsspecifieke kwaliteitseisen voor chloride bij het toepassen van grond of baggerspecie.

 

Voor het toepassen van grond op landbodem binnen de gemeente Zaanstad geldt het volgende:

  • Toepassen van grond met een maximale concentratie chloride tot 200 mg/kg d.s. is toegestaan;

  • Bij een chloridegehalte tussen 200 en 500 mg/kg d.s. beoordeelt het bevoegd gezag de toepassing op het voorkomen van kwetsbare ontvangende watergangen in de nabijheid. Er wordt daarbij een afweging gemaakt tussen enerzijds het volume van de toepassing en het chloridegehalte in het toe te passen materiaal en anderzijds de grootte van de ontvangende watergang;

  • Het toepassen van grond met een concentratie aan chloride boven de 500 mg/kg d.s. is niet toegestaan.

 

Het is toegestaan grond toe te passen met een chloridegehalte van maximaal 2.000 mg/kg d.s. ter plaatse van de Westzanerpolder/Hoogtij. De reden hiervoor is dat op deze plaatsen al sprake is van brak grondwater. Op dit moment is dit alleen nog de Westzanerpolder/Hoogtij. Zie hiervoor ook de kaart in Bijlage I. Verder is het maatwerk, waarbij bekend moet zijn wat het chloridegehalte ter plaatse van de toepassingslocatie is (en natuurlijk het chloridegehalte van de toe te passen grond zelf). Dit kan slechts na afstemming met het bevoegd gezag.

 

toelichting

De Regeling bodemkwaliteit 2022 bevat nauwelijks normen voor chloride (zout). Er wordt wel onderscheid gemaakt in het toepassen van grond/bouwstoffen en/of het verspreiden van baggerspecie in een zout of zoet milieu. Omdat de bodem in sommige delen van Zaanstad een van nature verhoogd chloridegehalte heeft, is het wenselijk om beleid te formuleren voor het toepassen van chloridehoudende grond/baggerspecie in en op de bodem.

 

In de Regeling bodemkwaliteit 2022 staat alleen een toepassingseis voor het toepassen van zeezand, dat niet meer dan 200 mg chloride per kg droge stof mag bevatten. Er geldt geen toepassingseis voor chloride als het zeezand wordt toegepast op plekken waar direct contact met brak water of zeewater mogelijk is, omdat daar van nature een chloridegehalte van meer dan 5.000 mg/l gangbaar is. De Regeling bevat geen chloridenorm voor het toepassen van grond en baggerspecie, niet zijnde zeezand.

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de normen voor chloride nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het Zaans omgevingsplan. In een toekomstige aanpassing van het Zaans omgevingsplan worden deze gebiedsspecifieke normen omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn deels overbodig wordt.

 

Hoofdstuk 6 Gebiedsspecifieke kwaliteitseisen bij het toepassen van grond of baggerspecie voor asbest (invulling zorgplicht)

 

Op plekken waar kwetsbare groepen veelvuldig contact met de bodem hebben, zoals op kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuinen, mag asbest analytisch niet aantoonbaar in de grond voorkomen. Er mag ook geen asbest zichtbaar zijn.

 

toelichting

Asbest is over het algemeen in grond en bouwstoffen toegestaan tot 100 mg/kg droge stof.

Dit is een gewogen norm waarbij het gehalte serpentijnasbest (ook chrysotiel of witte asbest) en tienmaal het gehalte amfiboolasbest (overige asbestsoorten) worden opgeteld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hechtgebonden asbest en niet-hechtgebonden asbest.

 

Echter op plekken waar kwetsbare groepen veelvuldig contact met grond hebben, zoals op kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuinen, mag binnen Zaanstad asbest analytisch niet aantoonbaar in de grond voorkomen. Er mag ook geen asbest zichtbaar zijn, want het kan voorkomen dat er volgens een analyserapport 0 mg/kg asbest is aangetoond, maar dat er toch een fragment plaatmateriaal in de grond aanwezig is.

 

Het toepassen van asbesthoudende grond of baggerspecie met meer dan 100 mg/kg droge stof is nergens toegestaan in de gemeente. Dit volgt al uit artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met artikel 25g van het Besluit bodemkwaliteit (nieuw) en bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022.

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de gebiedsspecifieke kwaliteitseisen voor asbest nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het Zaans omgevingsplan. In een toekomstige aanpassing van het Zaans omgevingsplan worden deze gebiedsspecifieke normen omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn overbodig wordt.

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

7.1

Deze beleidsregels treden in werking op de datum waarop de Omgevingswet in werking treedt.

 

7.2 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Zaanstad.

 

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 7 november 2023

De burgemeester

Drs. J. Hamming

Gemeentesecretaris

Drs. G. Blom

Bijlage I Proefveld aan de Genieweg 82 te Assendelft voor klei-op-veen-proef

 

 

Bijlage II (Kaart Westzanerpolder waarop grond met verhoogd chloride mag worden toegepast)