Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Geertruidenberg

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand en Wet investering in jongeren, gemeente Geertruidenberg

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGeertruidenberg
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Wet werk en bijstand en Wet investering in jongeren, gemeente Geertruidenberg
CiteertitelRe-integratieverordening Wet werk en bijstand, Wet investering in jongeren, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en ...
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Met deze verordening is de in 2007 vastgestelde Reïntegratieverordening komen te vervallen.Naast de genoemde wettelijke grondslagen wordt de Verzamelbrief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. april 2004 aangehaald: "Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden: beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordening in het kader van de Wet werk en bijstand".

Het college heeft op 14 december 2010 een aantal uitvoeringsbesluiten vastgesteld die op 1 januari 2011 in werking zijn getreden.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand (WWB), art. 7, 8 en 10
  2. Wet investeren in jongeren (WIJ), art. 12 lid 1 onder a
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), art. 34, 35, 36
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), art. 34, 35 en 36
  5. Algemene wet bestuursrecht
  6. Gemeentewet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Met ingang van 1 juli 2011 gelden zeven uitvoeringsbesluiten op grond van deze Re-integratieverordening. Deze kunt u vinden op de website van de gemeente Geertruidenberg, www.geertruidenberg.nl.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-01-201001-01-2015Gedelegeerde regelgeving.

27-04-2010

De Langstraat, 10 juni 2010

27 april 2010, nr. 17
07-01-2010Nieuwe regeling.

27-04-2010

De Langstraat, 10 juni 2010

27 april 2010, nr. 17

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand en Wet investering in jongeren, gemeente Geertruidenberg

<vet>Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, Wet investeren in jongeren, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen. </vet>

De raad van de gemeente Geertruidenberg; 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 maart 2010; 

gelet op de artikelen 7 en 8 en 10 van de Wet werk en bijstand, artikel 12 eerste lid onder a Wet investeren in jongeren, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet en met inachtneming van hetgeen is gesteld in “Subsidiering arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden: beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordening in het kader van de Wet werk en bijstand”, zoals gepubliceerd in de Verzamelbrief april 2004 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.; 

overwegende dat het noodzakelijk is het aanbieden van re-integratie voorzieningen bij verordening te regelen; 

<vet>BESLUIT</vet>

vast te stellen: de “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren, gemeente Geertruidenberg”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:     a.   de WWB: de Wet werk en bijstand;     b.   de WIJ de Wet investeren in jongeren;     c.   IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte            werkloze werknemers;     d.   IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte            gewezen zelfstandigen;     e.   Awb: de Algemene wet bestuursrecht;     f.    uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering ingevolge de WWB, de            IOAW de IOAZ, BBZ of de WIJ;     g.   Anw-er: de persoon met een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet            die als niet-werkende werkzoekende ingeschreven staat bij het            Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;     h.   Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals om-schreven in artikel 6, onder a,           van de WWB;     i.     jongere: Een hier te lande woonachtige Nederlander, of daarmee op grond van             het tweede lid van artikel 2 WIJ gelijkgestelde, van 16 jaar of ouder doch jonger             dan 27 jaar;     j.    werknemer in gesubsidieerde arbeid: de werknemer als bedoeld in artikel 10,            tweede lid, van de WWB;     k.   voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de            WWB, deze verordening of het beleidsplan als bedoeld in artikel 3, eerste lid;     l.    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente            Geertruidenberg;     m.  de raad: de gemeenteraad van de gemeente Geertruidenberg;     n.   algemeen geaccepteerde arbeid: algemeen maatschappelijk aanvaarde            betaalde arbeid, niet zijnde werkzaamheden in het kader van de Wet sociale            werkvoorziening (Wsw);     o.   beleidsplan plan als bedoeld in artikel 110 van de Gemeentewet gericht op de            uitvoering van de WWB, IOAW, IOAZ en de WIJ;     p.   UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersver-zekeringen;     q.   deelnemer Work First: de persoon voor wie de voorziening, als bedoeld in artikel            10 van de verordening, wordt ingezet;     r.    traject: het geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van            reguliere arbeid dan wel op het verhogen van de maatschappelijke participatie            indien blijkt dat de afstand tot de arbeidsmarkt te groot is;     s.   sociale activering: het stimuleren van personen die langdurig werkloos zijn om            maatschappelijk actief te worden en zo arbeidsinschakeling dan wel            maatschappelijke participatie te bevorde-ren;     t.    werkleeraanbod: Een voorziening op grond van hoofdstuk 3 van de WIJ;     u.   startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2.            eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs            of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbe-reidend            wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de            Wet op het voortgezet onderwijs;     v.   inkomensvoorziening: Een inkomensvoorziening die wordt ver-strekt op grond            van de WIJ;     w.  BBZ Besluit Bijstandverlening zelfstandigen.

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan de uitkeringsgerechtigde tot 65 jaar, de Nugger en de Anw-er alsmede de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid, van de WWB is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning en voorzieningen.

  • 4.

    Voor nadere regelgeving in het kader van de Wet investeren in jongeren wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Werkleeraanbod jongeren.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2.

    Het college zendt aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid. Dit verslag sluit aan bij het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet (Verslag over de uitvoering).

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    De volgende personen hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling:     1.   de uitkeringsgerechtigde;     2.   de Anw-er;     3.   de Nugger;     4.   de werknemer in de gesubsidieerde arbeid, die op de dag voorafgaande aan de            invoering van de wet in deze gesubsidieerde arbeid werkzaam was;     5.   de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de WWB.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde beleidsplan, de beleidsregels en de uitvoeringsbesluiten.

  • 3.

    Geen aanspraak op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de belanghebbende.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

  • 1.

    De persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ, deze verordening, alsme-de aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering ver-lagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.

  • 4.

    Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

  • 5.

    De persoon die deelneemt aan een voorziening is verplicht tot het verstrekken van inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt re-integratie-instrument.

Artikel 6 Criteria ontheffing verplichting in verband met arbeidsinschakeling

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a IOAZ, verleent het college belang-hebbende in ieder geval tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, onderdeel a van de wet, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, onderdeel a tot en met d, IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel a tot en met d, IOAZ genoemde verplichtingen indien:     1.   de combinatie van zorg en arbeid niet mogelijk is voor de alleenstaande ouder            met kinderen tot 12 jaar;     2.   belanghebbende om medische redenen niet in staat is om te werken;     3.   belanghebbende van 62 jaar en ouder een onoverbrugbare afstand tot de            arbeidsmarkt heeft.

     

  • 2.

    Met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en artikel 37a IOAZ, verleent het college belang-hebbende in ieder geval tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, onderdeel e, IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, IOAZ genoemde verplichtingen indien:     1.   de combinatie van zorg en voorziening niet mogelijk is voor de alleenstaande            ouder, met kinderen tot 12 jaar;     2.   belanghebbende om medische redenen niet in staat is deel te nemen aan een             voorziening;     3.   belanghebbende van 57½ jaar en ouder een onoverbrugbare afstand tot de           arbeidsmarkt heeft.

  • 3.

    Onverminderd artikel 9, tweede lid, van de WWB onderscheidenlijk artikel 37a, eerste lid, van de IOAW en artikel 37a, eerste lid, IOAZ, en het bepaal-de in het eerste en tweede lid van dit artikel, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de verplichting, be-doeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de WWB, onderscheidenlijk artikel 37, eerste lid, onderdeel a tot en met d, IOAW en artikel 37, eerste lid, onderdeel a tot en met d, IOAZ genoemde verplichtingen.

  • 4.

    De ontheffing genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt slechts verleend voor een door het college vast te stellen periode.

  • 5.

    Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten de ontheffing genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel na afloop van de vastge-stelde periode te verlengen.

  • 6.

    De ontheffing bedoeld in lid 3 van dit artikel wordt verleend overeenkomstig het bepaalde in artikel 9a van de WWB, onderscheidenlijk artikel 38 IOAW en artikel 38 IOAZ.

Artikel 7 Subsidie- of budgetplafonds

  • 1.

    Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

  • 3.

    De plafonds genoemd in het eerste en tweede lid worden door het college vastgesteld nadat de gemeenteraad de kaders hiervoor heeft vastgesteld in de begroting en/of het beleidsplan sociale zekerheid.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, IOAW, IOAZ en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen:     a.    indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als             bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de WWB en artikel 37 van de IOAW en             de IOAZ niet nakomt;     b.    indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van deze             verordening;     c.    indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen             gebruik wordt. gemaakt van deze voorziening;     d.    indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt             aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 19 van deze verordening, met inachtne-ming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaalde, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:     a.   de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;     b.   de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;     c.   de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;     d.   de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies;     e.   de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;     f.    het vragen van een eigen bijdrage;     g.   overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van            subsidies.

Artikel 9 Onderzoek

Het college kan ten behoeve van een persoon voor wie een voorziening wordt ingezet of voor wie een voorziening wordt overwogen een onderzoek instellen naar de mogelijkheden van de persoon in verband met arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen.

Artikel 10 Work First

  • 1.

    Het college kan besluiten werk aan te bieden volgens het zogenaamde “Work First model”;

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 11 Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f, een werkstage aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De werkstage duurt maximaal 6 maanden.

  • 4.

    Een werkstage in een bepaalde functie kan slechts eenmaal bij dezelfde werkgever worden verricht.

  • 5.

    In een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever en de stagiair wordt tenminste het doel van de werkstage vastgelegd, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12 Trajecten

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f, g en h een traject aanbieden.

  • 2.

    Een traject is gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid of, als dit vooralsnog niet mogelijk is, op sociale activering.

Artikel 13 Loonkostensubsidie en/of no-risk polis

  • 1.

    Het college kan loonkostensubsidie en/of een no-risk polis verstrekken aan werkgevers die met een persoon, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f en q een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van deze loonkostensubsidie en/of no-risk polis, de hoogte, en de verplichtingen die aan de loonkostensubsidie en/of no-risk polis worden verbonden.

  • 3.

    De loonkostensubsidie en/of no-risk polis wordt alleen verstrekt indien hier-door de concurrentie- verhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed, er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 14 Scholing

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f,g en h, en aan de personen voor wie een voorziening wordt ingezet scholing of op-leiding aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

  • 2.

    Het college stelt bij uitvoeringsbesluit nadere regels ten aanzien van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 15 Overige vergoedingen

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f, een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Artikel 16 Participatieplaatsen

  • 1.

    Onder verwijzing naar artikel 10a van de WWB onderscheidenlijk artikel 38a van de IOAW en IOAZ, kan het college degene voor wie de kans op inscha-keling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemid-delbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar.

  • 2.

    Onverminderd het over participatieplaatsen bepaalde in de WWB, IOAW en IOAZ stelt het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels over scholing of opleiding die toegang tot de arbeidsmarkt bevordert voor personen die op grond van artikel 10a van de WWB of op grond van artikel 38a van de IOAW of IOAZ additionele werkzaamheden verrichten en het verstrekken van een premie voor deelname aan onbeloonde additionele werkzaamheden.

  • 3.

    Als additionele werkzaamheden niet beschikbaar zijn of deelname hieraan voor de betrokken persoon naar het oordeel van het college niet mogelijk is, kan het college toestemming verlenen om met behoud van uitkering maat-schappelijk nuttige activiteiten te verrichten.

  • 4.

    De periode waarvoor toestemming wordt verleend voor het met behoud van uitkering verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende en bedraagt maxi-maal 2 jaar per keer. Na afloop van de vastgestelde periode vindt herbeoor-deling plaats.

Artikel 17 Schuldhulpverlening

  • 1.

    Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f en aan de personen voor wie een voorziening wordt ingezet, schuldhulpverlening aanbieden als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De belanghebbende is verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverlening.

Artikel 18 Inburgeringsvoorzieningen

Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f, g en h, een inburgeringsvoorziening aanbieden.

Artikel 19 Werkgeversarrangementen

Het college kan in aanvulling op artikel 13 aan de werkgever ten behoeve van de personen, bedoeld in artikel 1, lid 2, onder f en q, wanneer zij een dienstverband met deze persoon aangaan, een combinatie aanbieden van de voorzieningen ge-noemd in de artikelen 11, 13 en 14.

Hoofdstuk 4 Werkleeraanbod jongeren

Artikel 20 Opdracht College

  • 1.

    Het College biedt jongeren ondersteuning aan bij arbeidsinschakeling, een voorziening aan gericht op arbeidsinpassing of het bereiken van een startkwa-lificatie, of een aanbod van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Het College kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van de in het eerste lid genoemde voorzieningen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, lid 6 van de WIJ.

  • 4.

    Het College stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vast-gesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod betrokken kunnen worden.

Artikel 21 Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die in het bezit zijn van een startkwalificatie of daarvan zijn vrijgesteld, en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij arbeidsinschakeling aan.

Artikel 22 Verplichtingen jongere

Een jongere die gebruikt maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit Hoofdstuk 5 van de WIJ, de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 23 Intrekken werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere, dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtin-gen als bedoeld in artikel 5 van de WIJ en hem dit te verwijten valt.

Artikel 24 De voorzieningen

Onverminderd artikel 5 van deze verordening kan het college een of meer voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 15 en 17 tot en met 19 van deze verordening aanbieden.

Artikel 25 Inzet van de voorzieningen

  • 1.

    Bij de inzet van de voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2.

    Het doel van de voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3.

    Het college vult de voorziening bedoeld in het eerste lid voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in principe in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of andere dringende redenen.

Artikel 26 Combinatie arbeid en zorg

Onverminderd artikel 17, vierde lid van de WIJ, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 27 Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, tweede lid van de WIJ, stemt het college het werkleer-aanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 28 Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven, alsmede subsidies verstrekken.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 29 Duurzame uitstroom

Twee jaar na uitstroom uit de uitkering zal de klant bevraagd worden naar zijn/haar arbeidsmarktstatus.

Artikel 30 Overgangsrecht

Op voorzieningen die zijn aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de beoordeling plaatsvindt na inwerkingtreding van deze verordening is deze verordening van toepassing.

Artikel 31 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwij-ken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 32 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoe-ring van deze verordening.

Artikel 33 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 34 Intrekking

De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, gemeente Geertruidenberg, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 30 augustus 2007 wordt ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding genoemd in artikel 35.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 36 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: Re-integratieverordening Wet werk en bij-stand, Wet Investeren in Jongeren, Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk gewezen zelfstandigen en het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen gemeente Geertruidenberg.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 27 april 2010. de griffier,                                                            de voorzitter, drs. K.M.C. Millenaar-Rammelaere               M.J.A. Meijer 

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

<vet>Artikel 1 Begripsbepalingen</vet>Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, IOAW,IOAZ, WIJ en BBZ of Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voor-komt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de genoemde wetten of Awb ook de verordening moet worden gewijzigd. De begrippen die niet zijn omschreven in de genoemde wetten of Awb, of die ver-duidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven. Onder f tot en met i wordt omschreven wat de doelgroep is aan wie de gemeente ondersteuning moet bieden. Dit is geregeld in artikel 7, eerste lid, van de WWB, artikel 12 eerste lid van de WIJ en artikel 34 van de IOAW/Z. Voor Nuggers en Anw-er geldt hierbij de aanvulling dat voor deze groep begeleiding naar werk plaatsvindt naar het aantal uren van inschrijving bij de CWI, met een minimum van 12 uur. De definitie jongere wordt onder i vermeld omdat de gemeente Geertruidenberg specifieke voorzieningen voor deze doelgroep in zet in het kader van de WIJ. Onder j wordt om schreven wie verstaan moet worden onder een werknemer in gesubsidieerde arbeid. Dit is de belanghebbende die een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening. Wat een voorziening is wordt omschreven onder k. Dit betreft een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling; een instrument binnen een re-integratietraject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccep-teerde arbeid weg te nemen; De WWB, IOAW/Z en de WIJ hanteren het begrip algemeen geaccepteerde arbeid. Onder n wordt bepaald dat in deze verordening onder algemeen geaccepteerde arbeid wordt verstaan: Met het begrip ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ wordt bedoeld arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Werkzaamhe-den die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitge-sloten. Ook worden werkzaamheden uitgesloten die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen. De arbeid die wordt aangeboden hoeft dan ook niet beperkt te blijven tot die ar-beid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat hij bijvoorbeeld die arbeid in het verleden heeft verricht en daarmee wellicht meer affiniteit heeft dan met de aangeboden arbeid. Uitgangspunt van is dat de weg naar werk zo kort mogelijk dient te zijn en dat, mede gelet op het vangnetkarakter van de wet, dan ook elke vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er kunnen door de gemeente of door de cliënt geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsni-veau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke aard dient geaccepteerd te worden. Het kan in individuele gevallen mogelijk zijn dat ook een verhuizing aan de orde kan komen, indien de reistijd erg lang gaat worden. Onder algemeen geaccepteerde arbeid worden eveneens verstaan alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van dienstbetrekkingen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Hiervoor gelden de voorwaarden van de Wsw. iedere vorm van betaalde arbeid. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien sprake is van medische beperkingen of psychosociale problematiek waardoor aanvaarding van bepaald werk niet mogelijk is. De vaststelling hiervan gebeurt aan de hand van een onafhankelijk, extern deskundig advies. Het onder o genoemde beleidsplan is nader omschreven in artikel 3 van deze verordening; Onder p is opgenomen dat met de CWI wordt bedoeld de organisatie genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.<vet>Artikel 2 Opdracht college </vet>De WWB, IOAW, IOAZ geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoorde-lijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel cliënten aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de cliënt dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen. De vraag naar ondersteuning zal afhankelijk zijn van een veelheid aan sociaal-economische fac-toren. Bij de WIJ is dit anders en daarom wordt apart verwezen naar hoofdstuk 4. Bij jongeren tot 27 jaar is het College op grond van de WIJ verplicht voor een werkleeraanbod te zorgen. Pas na acceptatie van dit aanbod ontstaat voor jonge-ren het recht op een inkomensvoorziening.

<vet>Artikel 3 Beleidsplan </vet>Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, geeft de WWB, de IOAW/Z en de WIJ aan de gemeenteraad de opdracht om het re-integratiebeleid vast te leggen in een verordening. In Geertruidenberg wordt gekozen voor een systematiek om de verordening meer procedureel te houden en voor verdere uitwerking gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. Het eerste lid geeft daarom aan dat de raad een beleidsverslag opstelt. Het tweede lid is de basis voor ver-antwoording van het gevoerde beleid. Het definitief verslag dient gepaard te gaan met een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een beleidsverslag aan de raad moet worden gezonden. Bij de vormgeving van dit verslag zal worden aangesloten bij de inhoud van het verslag over de uitvoering aan het rijk.

<vet>Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning </vet>Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde dia-gnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere in-stanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzie-ningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de in-zet van die voorziening het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost omdat doel te bereiken. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij bur-gemeester en wethouders, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectie-ve en doelmatige inzet van de middelen. Binnen de grenzen van die verantwoor-delijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de cliënt. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de cliënt belangrijk. Voordat tot het inzetten van het traject wordt besloten, wordt de inhoud hiervan met cliënt besproken, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt. In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aan-spraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin de criteria wor-den verwoord. De in het derde lid genoemde voorliggende voorzieningen kunnen bijvoorbeeld zijn: de bemiddeling richting arbeidsmarkt of re-integratieactiviteiten die door het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen worden aangeboden. Dit artikel is niet van toepassing op jongeren. Die hebben namelijk op grond van de WIJ recht op een werkleeraanbod. Het college is verplicht de aanvraag van een jongere te honoreren tenzij dit aanbod de krachten en capaciteiten van de jongere overstijgen. Het aanbod kan echter ook bestaan uit voorzieningen die worden aangeboden door maatschappelijke instellingen of hulpverleningsorgani-saties.

<vet>Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt </vet>In de WWB, IOAW/Z is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform deze wetten geformuleerd. Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Uitkeringsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegene zonder uitkering moeten daarom in deze verordening voorwaarden aan het re-integratietraject worden gekoppeld. Deze gelden dan vanzelfsprekend ook voor de uitkeringsgerechtigde. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaar-den voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Natuurlijk heeft de cliënt ook rechten. Deze rechten zijn elders in wet- of regelge-ving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat be-zwaar en beroep open op grond van de Awb. Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het derde lid verbindt deze re-integratieverordening met de afstemmingsveror-dening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitke-ringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald bedrag. Echter, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijk-heid opgenomen dat de gemeente n die gevallen (een deel van) de kosten van het traject kan terugvorderen.

<vet>Artikel 6 Criteria ontheffing arbeidsverplichting </vet>De in het eerste lid onder a opgenomen situatie dient aan te sluiten bij hetgeen in artikel 9 van de WWB, of artikel 37a van de IOAW/Z is opgenomen. Hierin is be-paald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderop-vang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de klantmanager. Bij ver-gaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige. Onder passende kinderopvang wordt verstaan opvang die onder de Wet Kinder-opvang en de overige door de gemeente Geertruidenberg gesubsidieerde kinder-opvang en buitenschoolse opvang. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cliënt dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald. De onder b genoemde situatie wordt, met name bij medische redenen, bij voor-keur ondersteund door een extern onafhankelijk deskundig advies. Onder deze omschrijving valt overigens ook psychische problematiek. Een deskundige afweging van de mogelijkheden van de cliënt van 62 jaar en ou-der op de arbeidsmarkt zou ondersteund kunnen worden door een verklaring van het UWV In de wet is bepaald dat een ontheffing slechts tijdelijk wordt verleend. Het vierde lid van dit artikel sluit hierbij aan. In het vijfde lid is bepaald dat het college deze periode kan verlengen nadat een herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is aan de orde als na afloop van de ontheffingsperiode de omstandigheden ongewijzigd zijn of er nieuwe zwaarwegende factoren voor een nieuwe ontheffing aanwezig zijn.

<vet>Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds </vet>De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het in artikel 3 ge-noemde beleidsplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie en budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan wel-ke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wel kan per voorziening een pla-fond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open naar andere instrumenten uit te wijken.

<vet>Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen </vet>Dit artikel is opgenomen om enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitput-tende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de klantmanager de voortgang bespreekt. Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in wel-ke gevallen zij dit kan doen. Onder beëindigingen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan de werkgever. Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doel-groep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage kan op zijn plaats zijn.

<vet>Artikel 9 Onderzoek </vet>Deze voorziening is er op gericht om een duidelijk beeld te krijgen van de moge-lijkheden die de belanghebbende heeft om deel te nemen aan het arbeidsproces en te voldoen aan de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. Onderzoek kan zowel voorafgaand aan de inzet van een bepaalde voorziening als tijdens de inzet van een of meerdere voorzieningen (bijvoorbeeld bij wijziging van omstandigheden) uit de verordening worden ingezet. Er worden geen vormvereisten voor het onderzoek beschreven. Op deze manier kan, afhankelijk van de omstandighe-den van de belanghebbende en de concrete probleemstelling, maatwerk worden geleverd.

<vet>Artikel 10 Work-first </vet>In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden een “Work-first”-project op te star-ten. Het doel van Work-first is om personen van een bepaalde doelgroep, bij wij-ze van spreken, 24 uur na een uitkeringsaanvraag voor een bepaalde periode en voor een bepaald aantal uur werk aan te bieden. Ondertussen blijft de persoon op zoek naar regulier werk. Daarnaast bekijkt de gemeente samen met de cliënt wat de beste manier is om verdere ondersteuning te bieden. Dat kan variëren van sollicitatietraining tot het volgen van scholing. Overigens gelden voor het uitbesteden van een dergelijk traject de regels voor aanbesteding. Een dergelijk instrument kan bij jongeren ingezet worden in de vorm van een werkleeraanbod. Bij vaststelling van een dergelijk project zal moeten worden gekozen op welke wijze het werk gefinancierd zal worden. In de toelichting bij artikel 10 van de wet wordt gesteld dat werken met behoud van uitkering tot de mogelijkheid behoort. De positieve bijdrage aan de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling staat hierbij centraal. Overigens kan een dergelijk project nooit louter dienen als een budget-vriendelijke oplossing voor het doen verrichten van maatschappelijk nuttige acti-viteiten waarvoor geen of onvoldoende publieke financiering voor handen is. Hieruit volgt dat de verplichting om mee te werken aan werken met behoud van uitkering alleen mag worden opgelegd indien de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk zijn om uit te stromen naar regulier werk. Tenslotte dient uiteraard rekening gehouden te worden met de grenzen van het arbeidsrecht.

<vet>Artikel 11 Werkstages </vet>Werkstages zijn een instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. De werkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardig-heden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De werkstage is bedoeld voor leden van de doelgroep die op korte of middellange termijn perspectief op betaald werk hebben. Het eerste lid geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is vooral van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsover-eenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Het vierde lid regelt dat een stage slechts eenmaal bij dezelfde werkgever kan plaatsvinden. In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeen-komst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schrifte-lijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

<vet>Artikel 12 Trajecten </vet>Het college kan ten behoeve van de belanghebbende een samenhangend geheel aan activiteiten organiseren dat gericht is op arbeidsinschakeling. Dit wordt afge-stemd op de mogelijkheden van de belanghebbende. Uit het tweede lid komt naar voren dat activiteiten gericht zijn op het verwerven van algemeen geaccepteerde arbeid. Voor de inhoud van dit begrip wordt u ver-wezen naar (de toelichting op) artikel 1, tweede lid, van de verordening. Werk staat voorop. Daar waar arbeidsinschakeling (nog) geen haalbare kaart blijkt, kunnen deze activiteiten gericht zijn op sociale activering.

<vet>Artikel 13 Loonkostensubsidie en/of no-risk polis </vet>Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is in principe vormvrij en kan op verschillende manieren vorm krijgen. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtin-gen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). De no-risk polis is –naast de ‘nor-male’ loonkostensubsidie- een manier waarop een bijdrage in loonkosten kan worden verstrekt. De no-risk polis voorziet in een vergoeding aan een werkgever wanneer sprake is van loonschade als gevolg van ziekteverzuim. Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie en no-risk polis, waarbij expliciet wordt aangegeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Tevens is hier bepaald dat de doelgroep uitkeringsgerechtigden en personen die deelnemen aan Work First voor deze voorzieningen in aanmerking kunnen ko-men. Hierdoor is het instrument beschikbaar voor de groep waarvoor de gemeente financieel verantwoordelijk is. In het tweede lid is de opdracht voor het college geformuleerd om bij uitvoe-ringsbesluit regels te stellen over de duur, de hoogte van de subsidie en de ver-plichtingen die aan toepassing van het instrument worden verbonden. In het derde lid komt tot uitdrukking dat de inzet van een subsidie niet tot gevolg mag hebben dat dit ten koste gaat van bestaande werkgelegenheid of dat er on-eerlijke concurrentie ontstaat.

<vet>Artikel 14 Scholing </vet>In het kader van de trajecten richting arbeidsmarkt kan scholing noodzakelijk zijn. Daar het aanbod van scholing bijzonder divers is en daarbij ook de duur en kosten erg variabel zijn, is het noodzakelijk om voor het aanbod hiervan nadere randvoorwaarden vast te stellen. Het tweede lid maakt het mogelijk om door het formuleren van een evenwichtige beoordeling een minder willekeurig scholingsbeleid te voeren.

<vet>Artikel 15 Overige vergoedingen </vet>De gemeente kan ter stimulering van de arbeidsinschakeling besluiten diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daartoe bijdragen. Voorbeelden zijn reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang. Dit is echter geen limitatieve opsomming. Wel dienen de kosten altijd beoordeeld te worden op noodzaak en redelijkheid en op de mogelijkheden voor voorliggende voorzieningen. Te denken valt hierbij aan vergoedingen door de werkgever of fiscale regelingen.

<vet>Artikel 16 Participatieplaatsen </vet>Bij een participatieplaats is het doel maatschappelijke participatie met als achter-liggend doel een eerste opstap naar algemeen geaccepteerde arbeid. Aan een participatieplaats kan worden deelgenomen met behoud van uitkering. Voor mensen met een participatieplaats is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatieplaats heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is twee jaar per keer. Daarna kan wederom toestemming worden verleend. Op deze manier vindt in elk afzonderlijk geval periodiek een beoordeling plaats van de vraag of omstandigheden zich in positieve zin hebben ontwikkeld.

<vet>Artikel 17 Schuldhulpverlening </vet>Problematische schulden komen in veel verschillende geledingen van de samenle-ving voor. Voor uitkeringsgerechtigden en personen die deelnemen aan een voor-ziening als genoemd in deze verordening zijn schulden extra bezwaarlijk en kunnen schulden een grote belemmering vormen voor duurzame arbeidsinschakeling. Gelet op het belang van schuldhulpverlening voor een gunstig verloop van re-integratie en het terugdringen van uitkeringsafhankelijkheid wordt schuldhulpverlening als re-integratievoorziening aangeboden. De belanghebbende kan daarom ook worden verplicht tot het meewerken aan schuldhulpverlening.

<vet>Artikel 18 Inburgeringsvoorzieningen </vet>Inburgering vindt plaats op grond van de Wet Inburgering (WI). De ultieme vorm van inburgering bestaat uit arbeidsparticipatie. Inburgeringstrajecten dienen naast aandacht voor taal en kennis van de Nederlandse samenleving dan ook zoveel mogelijk op werk gericht te zijn. Werk boven inburgering. Dit is een van de uitgangspunten van de WI. Daarmee heeft de wetgever doelbewust een relatie gelegd tussen de WI en de WWB. Vanuit het belang van inburgering voor re-integratie voor de huidige, maar ook volgende generaties kunnen inburgerings-voorzieningen voor de doelgroep van de WWB als re-integratievoorziening worden aangeboden.

<vet>Artikel 19 Werkgeversarrangementen</vet> Succesvolle re-integratie is, naast ondersteuning van de uitkeringsgerechtigde, vooral de vraag van een werkgever centraal stellen. Als aan zijn vraag voldaan wordt, kan een uitkeringsgerechtigde geplaatst worden op werk. Het is daarom belangrijk om voorzieningen ten behoeve van de klant rechtstreeks aan de werk-gever beschikbaar te stellen. In de verordening staat een aantal voorzieningen benoemd die aan personen de doelgroep kunnen worden verstrekt. Dit artikel maakt ook directe verstrekking van de voorzieningen onderzoek, werkstage, scholing, eventueel in combinatie met loonkostensubsidie en een no-risk polis aan een werkgever mogelijk. Deze mogelijkheid bestaat voor personen met een uitke-ring en deelnemers aan Work First.

<vet>Artikel 20 Opdracht College </vet>Het College is verantwoordelijk voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Dit aanbod dient gericht te zijn op arbeidsinpassing, dan wel het bereiken van een startkwalificatie. Dit kan een enkelvoudig aanbod zijn in de vorm van algemeen geaccepteerde arbeid (work First), maar kan ook uit een aantal voorzieningen bestaan die gezamenlijk een traject vormen. Ook een voorbereidingstraject gericht op zelfstandigheid kan worden aangemerkt als een werkleeraanbod. Het aanbod moet wel afgestemd zijn op de bekwaamheden en mogelijkheden van de jongere, die daarbij ook het recht heeft zijn wensen kenbaar te maken.

<vet>Artikel 21 Arbeidsinschakeling </vet>Voor jongeren die al in het bezit zijn van een startkwalificatie, of die hiervan zijn vrijgesteld (wet leerplicht, kwalificatieplicht) omdat ze de bekwaamheden missen die startkwalificatie te bereiken zal het aanbod primair gericht zijn op algemeen geaccepteerde arbeid. Hierbij wordt voorkomen dat jongeren die direct inpasbaar zijn op de arbeidsmarkt te ver verwijderd raken van de arbeidsmarkt.

<vet>Artikel 22 Verplichtingen jongere </vet>Een jongere die een werkleeraanbod krijgt aangeboden is verplicht zich te houden aan de bepalingen die voortvloeien uit de WIJ en deze verordening

<vet>Artikel 23 Intrekken werkleeraanbod </vet>De meerwaarde van opname van deze bepaling in deze verordening is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbon-den aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan wor-den gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling als het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders reke-ning houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is. Wanneer een werkleeraanbod wordt ingetrokken, vervalt ook de inkomensvoorziening. Een jongere die zich jegens het college herhaaldelijk ernstig misdraagt en hem dit te verwijten valt kan volgens artikel 22 WIJ worden uitgesloten van het recht op een werkleeraanbod.

<vet>Artikel 24 De voorzieningen </vet>Aan jongeren kunnen alle voorzieningen worden aangeboden die ook aan uitke-ringsgerechtigden aangeboden kunnen worden, met uitzondering van de partici-patieplaatsen. Participatieplaatsen worden niet als een adequaat instrument gezien voor jongeren door de wetgever.

<vet>Artikel 25 Inzet van de voorzieningen </vet>In dit artikel wordt aangegeven dat het doel van de inzet van een werkleeraanbod duurzame arbeid is. De voorzieningen die naar het oordeel van het college daar het meest aan bijdragen kunnen worden ingezet. Voor jongeren zonder startkwalificatie wordt in eerste instantie ingezet op het alsnog behalen hiervan. In het kader van een duurzame arbeidsinpassing is het hebben van een startkwalificatie zeer belangrijk. Voor jongeren waarvoor het be-reiken van de startkwalificatie de bekwaamheden en mogelijkheden te boven gaan zal hert aanbod hierop moeten worden aangepast.

<vet>Artikel 26 Combinatie arbeid en zorg </vet>In dit artikel is bepaald dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen slechts geldt nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de cliënt. De belastbaarheid wordt in principe beoordeeld door de klantmanager. Bij vergaand verschil van mening over de mate van belastbaarheid dient gekozen te worden voor een advies van een onafhankelijke externe deskundige. Onder pas-sende kinderopvang wordt verstaan opvang die onder de Wet Kinderopvang (WKO) valt. De toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van cli-ent dient naar individuele omstandigheden te worden bepaald. Ten aanzien van het werkleeraanbod dient maatwerk te worden geleverd en dient met name aan-dacht te zijn voor de combinatie van zorg voor kind(eren) en deelname aan een voorziening.

<vet>Artikel 27 Gehandicapten </vet>In dit artikel is bepaald dat aan jongeren met een medische beperking een pas-send aanbod gedaan dient te worden, rekening houdend met de mogelijkheden en bekwaamheden van de jongere.

<vet>Artikel 28 Uitvoering door derden </vet>Voor de uitvoering van het werkleeraanbod kan het college derden inschakelen, waaronder re-integratiebedrijven en werkgevers.

<vet>Artikel 29 Duurzame uitstroom </vet>Twee jaar na uitstroom uit de uitkering zal de klant bevraagd worden naar zijn/haar arbeidsmarktstatus. Door dit te registreren krijgt de gemeente meer zicht op de effectiviteit van het re-integratiebeleid.

<vet>Artikel 30 Overgangsrecht </vet>In dit artikel wordt het overgangsrecht geregeld. Hierin wordt bepaald dat de werking van de gewijzigde re-integratieverordening zich ook uitstrekt over voor-zieningen die zijn aangevraagd voor de datum van inwerkingtreding van deze gewijzigde verordening, maar waarvan de beoordeling plaatsvindt na inwerking-treding van deze verordening.

<vet>Artikel 31 Hardheidsclausule</vet> Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

<vet>Artikel 32 Nadere regels </vet>Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen

<vet>Artikel 33 Uitvoering</vet> Evenals de uitvoering van de WWB, IOAW, IOAZ, BBZ en de WIJ ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

<vet>Artikel 34 Intrekking </vet>Na inwerkingtreding van de verordening is de voorgaande verordening zoals bij raadsbesluit van 12 mei 2004 vastgesteld ingetrokken

<vet>Artikel 35 Inwerkingtreding </vet>Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

<vet>Artikel 36 Citeertitel </vet>Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.