Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Helmond

Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHelmond
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2005
CiteertitelVerordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2005
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2001.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 149
  2. Wet voorzieningen gehandicapten, art. 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

1.Besluit nadere regels verordening voorziening gehandicapten Helmond 2006.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-04-201108-04-2011Intrekking

05-04-2011

Gemeenteblad, 2011, 30

--
25-01-200501-01-200520-01-2006nieuwe regeling

07-12-2004

Gemeenteblad, 2004, 74

Raadsbesluit, 2004, 198

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2005

 

 

Afdeling I Algemeen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel.

  • b.

    Inkomen:

    • 1.

      het netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten;

    • 2.

      het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten van de ouders of pleegouders van de gehandicapte, indien de gehandicapte jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 van de Wet;

    • 3.

      het gezamenlijk netto-inkomen, conform de berekening zoals aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten van de gehandicapte en zijn echtgenoot, indien de gehandicapte een echtgenoot heeft in de zin van artikel 1 van de Wet.

  • c.

    Woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

  • d.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.

  • e.

    Woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen.

  • f.

    Ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen.

  • g.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de gehandicapte met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.

  • h.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de gehandicapte vanaf de toegang tot de woning te bereiken.

  • i.

    Woningaanpassing: ingreep van bouwkundige of woontechnische aard die:

    • 1.

      gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte; of

    • 2.

      betrekking heeft op een uitraasruimte.

  • j.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.

  • k.

    Forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • l.

    Gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met in achtneming van een inkomensgrens.

  • m.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom of in bruikleen wordt verstrekt.

  • n.

    Normbedrag: een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding.

  • o.

    Norminkomen: het norminkomen als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder c van de Regeling inzake Financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG.

  • p.

    Eigen betaling: het ten eigen laste van de gehandicapte blijvende deel van de kosten van een voorziening waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend.

  • q.

    Eigen bijdrage: een door burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura betaald moet worden en op welk bedrag de bepalingen van de 'Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG' van toepassing zijn.

  • r.

    Wet: de Wet voorzieningen gehandicapten.

Artikel 1.2 Beperkingen
  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt.

    • d.

      Het bepaalde in sub b is niet van toepassing op personen van 75 jaar en ouder die toegelaten worden tot de vervoersvoorziening CVV (Collectief vraagafhankelijk Vervoer) zonder medische indicatie mits men voldoet aan de inkomenstoets WVG.

  • 2.

    In afwijking op hetgeen in het eerste lid, aanhef en onder a is gesteld, kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder a.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis aanspraak op de voorziening bestaat;

    • c.

      voor zover de ondervonden aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek in de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen
  • 1.

    B&W stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen vast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

  • 2.

    B&W stellen de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzieningen in natura vast overeenkomstig het bepaalde in het Besluit nadere regels voorzieningen gehandicapten.

Artikel 1.4 Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden
  • 1.

    Voorzover in deze verordening geen beperkingen zijn opgelegd zijn B&W bevoegd tot alle besluitvorming ter uitvoering van deze verordening en de wet.

  • 2.

    B&W stellen het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten vast alsmede andere voor de uitvoering van deze verordening noodzakelijke nadere besluiten.

Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

De door B&W te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • 1.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting, te betalen aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

    • b.

      woningaanpassing, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte;

    • c.

      woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard, te betalen aan de hoofdbewoner van de woonruimte of de leverancier van de voorziening;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte of de leverancier van de voorziening;

    • e.

      tijdelijke huisvesting, te betalen aan de hoofdbewoner of de eigenaar van de tijdelijke huisvesting;

    • f.

      huurderving, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte;

  • 2.

    Een voorziening in natura.

Artikel 2.2 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming
  • 1.

    Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b verklaart de woningeigenaar aan B&W dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 3.

    De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.3 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgingstehuizen, vakantiewoningen, tweede woningen en kamers die zelfstandig verhuurd worden, noch op het treffen van voorzieningen aan gemeenschappelijke ruimten in specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen en voorzieningen in dergelijke woongebouwen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing
  • 1.

    Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub a in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2.

    Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b en sub c in aanmerking worden gebracht indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopste adequate voorziening is en de voorziening gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.

  • 3.

    Een gehandicapte kan voor een combinatie van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub a tot en met c in aanmerking worden gebracht indien deze voorzieningen afzonderlijk niet de goedkoopste adequate voorzieningen zijn en wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren. Daarbij geldt dat een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b als onderdeel van de combinatie van voorzieningen slechts wordt verstrekt indien deze gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen.

  • 4.

    B&W kunnen besluiten af te zien van het in dit artikel neergelegde primaat van verhuizing in de gevallen aangegeven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 2.5 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning
  • 1.

    B&W verlenen woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.1 slechts ten behoeve van het hoofdverblijf van een gehandicapte.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b, c en d dan wel een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 2 dan wel een combinatie van deze voorzieningen worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van een woning indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

  • 3.

    Onder bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in het tweede lid wordt uitsluitend verstaan dat de gehandicapte de woonkamer en een toilet kan bereiken en gebruiken.

  • 4.

    De aanvraag voor woonvoorzieningen als bedoeld in het tweede lid wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 5.

    Het totaal van de op grond van het tweede lid te verstrekken financiële tegemoetkomingen kan niet meer bedragen dan het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Artikel 2.6 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

B&W wijzen een aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 af indien:

  • a.

    de gehandicapte is verhuisd vanuit een woning waarin hij bij normaal gebruik geen belemmeringen ten gevolge van ziekte of gebrek ondervond, tenzij er een belangrijke reden voor de verhuizing bestond; of

  • b.

    de gehandicapte niet is verhuisd naar de voor zijn of haar belemmeringen beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door B&W.

Artikel 2.7 Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten

B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b en c indien in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening is voorzien.

Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

Artikel 2.8 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b betreft het uitbreiden van een bestaande woning, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond tot het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Artikel 2.9 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

B&W kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte.

Artikel 2.10 Beperking zeer dure woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan of meer bedragen dan het bedrag genoemd in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet, worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.11 Woonwagen

B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 2.12 Woonschip

B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.13 Technische levensduur woonwagen en woonschip
  • 1.

    Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is, of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, kunnen uitsluitend woonvoorzieningen worden verstrekt als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub c en d.

  • 2.

    B&W kunnen in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten de maximale hoogte bepalen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.14 Binnenschip

B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1987 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Paragraaf 6 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 2.15 Financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten
  • 1.

    B&W kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub a verstrekken aan:

    • a.

      de gehandicapte;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2.

    B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid aanhef en onder a indien:

    • a.

      de verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning niet heeft plaatsgevonden voordat B&W een besluit hebben genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij zij daartoe toestemming hebben verleend;

    • b.

      de gehandicapte niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de gehandicapte niet verhuist naar een AWBZ-inrichting (bijvoorbeeld een verzorgingstehuis);

    • e.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft;

    • f.

      het noodzakelijk is over de aangepaste woning te beschikken nadat de gehandicapte de aangepaste woning heeft verlaten;

    • g.

      de gehandicapte niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder handicap algemeen gebruikelijk zou zijn.

Paragraaf 7 Overige kosten

Artikel 2.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

B&W verlenen een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub d overeenkomstig de in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten vast te stellen regels.

Artikel 2.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
  • 1.

    B&W kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door de gehandicapte moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3.

    B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij dubbele woonlasten heeft.

  • 4.

    B&W kunnen in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

Paragraaf 8 Facultatieve woonvoorzieningen

Artikel 2.18 Huurderving
  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte kunnen B&W een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten.

  • 2.

    B&W kunnen in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten bepalen dat het eerste lid niet wordt toegepast indien het bedrag waarvoor de woning is aangepast minder bedraagt dan een door hen in bedoeld Besluit vastgesteld bedrag.

  • 3.

    B&W kunnen in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten de duur van de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid kan worden verstrekt.

Paragraaf 9 Afschrijving woningaanpassingen

Artikel 2.19 Afschrijving van woningaanpassingen
  • 1.

    De eigenaar van een woning die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b heeft ontvangen van meer dan het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten en die binnen een periode van 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de financiële tegemoetkoming terug te betalen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het bedrag van de financiële tegemoetkoming na aftrek van het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten, verminderd met 10 procent per jaar.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de gehandicapte voor wie de aanpassingen zijn aangebracht of een andere gehandicapte aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4.

    Ter uitvoering van het eerste lid is de eigenaar van de woning verplicht om binnen een maand na het passeren van de akte B&W hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 5.

    De toepassing van dit artikel vindt plaats onverminderd het bepaalde in artikel 7.1

Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen

Artikel 3.1 Algemene omschrijving vervoersvoorzieningen

De door B&W te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectief vervoersysteem

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van

    • 1.

      een al dan niet aangepaste auto;

    • 2.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • 3.

      een scootermobiel, dan wel een aanpassing daaraan;

    • 4.

      een ander verplaatsingsmiddel dan wel een aanpassing daaraan;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto;

    • 2.

      gebruik van een bruikleenauto;

    • 3.

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • 4.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • 5.

      aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • 6.

      medisch noodzakelijke begeleiding;

    • 7.

      aanleg of gebruik van parkeerfaciliteiten;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van onderhoud en reparatie van voorzieningen als genoemd onder b.

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening
  • 1.

    Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking worden gebracht, wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer, of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

  • 2.

    Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder b en c in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder a onmogelijk maken.

  • 3.

    De vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder b sub 3 en 4, artikel 3.1 aanhef en onder c sub 1 tot en met 6, en artikel 3.1 aanhef en onder d kunnen, in afwijking van het vorige lid, ook in combinatie met de vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder a verstrekt worden.

  • 4.

    Een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder b sub 3 en sub 4 (vb. een speciale fiets) kan worden verstrekt indien de gehandicapte een aantoonbare, substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe omgeving van de woning.

  • 5.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding, als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met 5 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin de voorzieningen als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder a en b in die vervoersbehoefte kunnen voorzien.

  • 6.

    Voor zover de behoeften van echtgenoten samenvallen en gebruik kan worden gemaakt van dezelfde voorziening, bepalen B&W, rekening houdend met de samenvallende behoeften de toe te kennen vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 met in achtneming van hetgeen is gesteld in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

  • 7.

    Indien het inkomen hoger is dan 1,5 maal het norminkomen wordt geen vervoersvoorziening verstrekt als bedoeld in:

    • a.

      artikel 3.1 aanhef en onder a;

    • b.

      artikel 3.1 aanhef en onder c sub 2 tot en met 4 en 6 en 7.

  • 8.

    Indien de gehandicapte een vervoersvoorziening ontvangt welke wordt genoemd in het vijfde lid en het inkomen overschrijdt nadien de grens van 1,5 maal het norminkomen, dan wordt de vervoersvoorziening ingetrokken.

  • 9.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de gehandicapte bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de gehandicapte om dreigende vereenzaming te voorkomen.

Artikel 3.3 Training gesloten buitenwagen en scootermobiel

Wanneer blijkt dat de gehandicapte onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening toegekende gesloten buitenwagen of scootermobiel, als bedoeld in artikel 3.1 aanhef en onder b sub 2 en 3, verlenen B&W een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering.

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

De door B&W te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

  • b.

    een sportrolstoel;

  • c.

    onderhoud, reparatie en verzekering;

  • d.

    accessoires;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van de onder c en d bedoelde voorzieningen;

  • f.

    een combinatie van de onder a tot en met e bedoelde voorzieningen.

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel
  • 1.

    Een gehandicapte kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van andere wettelijke regelingen een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht indien hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3 Vorm van de verstrekking
  • 1.

    Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt en wordt na afloop van de bruikleenperiode ingenomen.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verstrekking van een sportrolstoel plaatsvinden in de vorm van een gemaximeerde vergoeding waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft, onderhouden, en gerepareerd kan worden.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding als bedoeld in het tweede lid wordt vastgesteld met inachtneming van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Artikel 4.4 Training elektrische rolstoel

Wanneer blijkt dat de gehandicapte onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een op grond van deze verordening toegekende elektrische rolstoel, verlenen B&W een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering.

Afdeling II Procedures

Hoofdstuk 5 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 5.1 Aanvraagprocedure
  • 1.

    B&W kunnen bepalen dat de gehandicapte zijn aanvraag moet indienen bij een door hen aan te wijzen instantie.

  • 2.

    De gehandicapte die een voorziening in het kader van deze verordening aanvraagt, dient desgevraagd een geldig identiteitsbewijs te overleggen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 5.2 Algemene gronden voor weigering
  • 1.

    B&W kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

    • a.

      voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt;

    • b.

      indien een middel als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij het eerder vergoede of verstrekte middel geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

  • 2.

    B&W maken geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in lid 1, aanhef en onder a, te weigeren, indien zij uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven tot het maken van de kosten.

Artikel 5.3 Bijzondere bepalingen
  • 1.

    Indien een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2.

    Indien een periodieke financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de belanghebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3.

    Indien de geldingsduur niet in de beschikking is vermeld, wordt uitgegaan van een verstrekking voor onbepaalde duur.

  • 4.

    Bij overlijden van de rechthebbende eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming per de datum van overlijden.

Hoofdstuk 6 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van B&W

Artikel 6.1 Inlichtingen, onderzoek, advies
  • 1.

    B&W zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door B&W te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door B&W te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 8, lid 1, van de Wet, vragen B&W een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies in de gevallen genoemd in de beleidsregels Wvg.

  • 3.

    De adviseur dient, afhankelijk van het soort aanvraag, te beschikken over voor de beoordeling van de aanvraag toereikende kennis op een of meer van de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis;

    • d.

      technische kennis.

  • 4.

    Een gehandicapte is verplicht aan B&W of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

  • 5.

    Een gehandicapte is verplicht toestemming te verlenen aan de adviesinstantie om B&W van de inhoud van het advies in kennis te stellen.

Artikel 6.2 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan B&W mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 6.3 Heronderzoek, intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening, weigering een voorziening te verlenen
  • 1.

    B&W zijn bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

  • 2.

    B&W kunnen een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken, dan wel weigeren een voorziening te verlenen, indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de Wet;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

  • 3.

    Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming dan wel een gemaximeerde vergoeding kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op het verlenen van vergoedingen in de kosten van woningaanpassingen.

Artikel 6.4 Terugvordering
  • 1.

    B&W kunnen de op grond van deze verordening verstrekte voorziening van de gehandicapte in ieder geval terugvorderen indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 6.3 hebben ingetrokken en voorzover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2.

    Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen kunnen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Afdeling III Slot

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule
  • 1.

    B&W kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2.

    Voorafgaande aan de toepassing van het eerste lid kunnen B&W advies vragen.

Artikel 7.2 Beslissing B&W in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen B&W.

Artikel 7.3 Overgangsbepaling
  • 1.

    Voor de gehandicapte die tot de datum van intrekking van het "Besluit financiële tegemoetkomingen Helmond 2004" per 1 oktober 2004 een financiële tegemoetkoming ontving als bedoeld in artikel 3:1 onder a. en c. sub 3. t/m 5 van de "Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2001" ter hoogte van het forfaitair bedrag als genoemd in artikel 5 lid 2 sub a en b van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Helmond 2004", blijft de overgangsbepaling van artikel 7 van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Helmond 2004 / A" gelden tot 1 oktober 2005.

  • 2.

    Voor de gehandicapte die tot de datum van inwerkingtreding van deze verordening een financiële tegemoetkoming ontving als bedoeld in artikel 3:1 onder a. en c. sub 2. t/m 5 van de "Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2001" ter hoogte van het forfaitair bedrag als genoemd in artikel 5 lid 2 sub b en f van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Helmond 2004 / A", geldt in verband met de verlaging van het forfaitair bedrag als genoemd in artikel 5 lid 2 sub b en f van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Helmond 2004 / A", een overgangsregeling.

    Gelet op de financiële aard van deze overgangsregeling, zijn de bepalingen hiervoor opgenomen in het Besluit nadere regels voorzieningen gehandicapten Helmond 2005.

Artikel 7.4 Citeertitel; inwerkingtreding; intrekken oude verordeningen
  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2005.

  • 2.

    Aangezien het noodzakelijk is dat deze verordening per 1 januari 2005 in werking treedt, treedt deze gelet op het bepaalde in artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet in werking met ingang van genoemde datum. Deze verordening kan na het in werking treden aan een raadgevend correctief referendum onderworpen worden, conform de bepalingen van de Tijdelijke referendumwet.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het 2e lid, werkt artikel 2.10 terug tot en met 1 april 2000.

  • 4.

    De Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2001 wordt ingetrokken per de datum waarop de Verordening voorzieningen gehandicapten Helmond 2005 in werking treedt.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 7 december 2004, bijlage 198.

De raad voornoemd,

De voorzitter,

De griffier,

 

Afdeling I Algemeen

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

 

a voorzieningen

Onder a wordt het begrip voorzieningen beperkt tot de onderdelen die onder de Wet voorzieningen gehandicapten vallen, te weten woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De Wet geeft zelf een omschrijving van het begrip woonvoorziening en van het begrip vervoersvoorziening. Van het begrip rolstoel is geen omschrijving gegeven, noch in de Wet noch in deze verordening. Hoewel iedereen precies weet wat onder een rolstoel verstaan wordt, geeft het formuleren van een begripsomschrijving grote problemen. Onder rolstoel dient hier begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd. De trippelstoel valt in ieder geval onder de door de AWBZ te verstrekken voorzieningen indien er sprake is van een loopprobleem. Een scootermobiel is altijd een vervoersvoorziening. Indien een rolstoel uitsluitend voor buitengebruik geschikt is, is de rolstoel per definitie een vervoersvoorziening. De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel.

 

b inkomen

Om uitvoeringstechnische redenen wordt het begrip inkomen nader omschreven in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

 

c woonwagen

De begripsomschrijving komt uit de Huisvestingswet (artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f).

 

d standplaats

De begripsomschrijving komt uit de Huisvestingswet (artikel 1, lid 1 aanhef en onder e).

 

e en f woonschip en ligplaats

Deze begripsomschrijvingen komen uit de VNG-model-Woonschepenverordening.

 

g hoofdverblijf

Krachtens de WVG heeft de gemeente een zorgplicht voor de in de gemeente woonachtige gehandicapten. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een zorgplicht voor het verlenen van voorzieningen. In het geval van AWBZ-bewoners heeft de zorgplicht betrekking op de vervoersvoorzieningen. In die gevallen waarin gehandicapten een briefadres elders hebben, kunnen gemeenten de betreffende instellingen op grond van artikel 75 van de Wet GBA aanwijzen op bepaalde, door de gemeente vast te stellen tijdstippen een overzicht te verstrekken van personen welke naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd verblijven in de instelling, dan wel gedurende drie maanden ten minste tweederde van de tijd in de instelling zullen verblijven.

 

In die gevallen dat de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden. De WVG zelf geeft hierover geen uitsluitsel. Artikel 2, eerste lid, van de WVG stelt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten.

De verordening beoogt met de zinsnede 'waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan' een mogelijkheid te openen aanvragen in te dienen bij gemeenten waar men nog niet woonachtig is.

Beoogd wordt aan te geven dat de aanvraag voor een aan te passen en te betrekken woning ingediend moet worden in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Deze gemeente kan immers beter overwegen of het aanpassen van de woning de goedkoopste adequate oplossing is of dat een reeds geschikte woning beschikbaar is. De gemeente waaruit de gehandicapte vertrekt, heeft hier geen inzicht in. Van belang is wel dat er in voorkomende gevallen zekerheid bestaat dat de gehandicapte ook daadwerkelijk naar de andere gemeente zal verhuizen en ook recht heeft op een woningaanpassing. Er dient dus een medische indicatie plaats te vinden.

Een verhuiskostenvergoeding moet overigens aangevraagd worden bij de te verlaten gemeente.

De zinsnede "bestemd en geschikt voor permanente bewoning" beoogt woningaanpassingen aan permanent bewoonde recreatiewoningen uit te sluiten.

 

h gemeenschappelijke ruimte

Het begrip gemeenschappelijke ruimte is beperkt tot ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, maar toegang daartoe verschaffen, zoals een gang, een portaal etc.

 

i woningaanpassing

In deze verordening wordt onder woningaanpassing verstaan woningaanpassingen van bouwkundige of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen). Deze categorie betreft de voorzieningen die op grond van de RGSHG werden verstrekt en betreft het overgrote deel van de woningaanpassingen. Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen of het moet gaan om een uitraasruimte. Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouwkundige of woontechnische voorzieningen met uitzondering van uitraasruimten. De woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard en verhuiskostenvergoedingen vallen niet onder het begrip woningaanpassing. Ze worden afzonderlijk in artikel 2.1 aanhef onder 1 sub a en c genoemd.

Onder woningaanpassingen wordt tevens verstaan: aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken.

 

j, k en l financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen

De WVG definieert financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen niet afzonderlijk. Alle bijdragen in de kosten die gehandicapten op het terrein van vervoer, wonen en rolstoelen hebben, worden door de wetgever begrepen als financiële tegemoetkomingen. Ten einde het verschil tussen financiële tegemoetkoming, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen duidelijk te maken, wordt in deze verordening voor deze laatste twee begrippen een afzonderlijke omschrijving gegeven. Of voor een bepaalde voorziening een forfaitaire dan wel een gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt, bepalen burgmeester en wethouders in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een 'bedrag ineens' en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een 'cliënt-gebonden budget' waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoeding door het GAK verstrekt als gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het ABP dezelfde vergoeding verstrekte als forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid). In beide gevallen gold echter dat indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal (of forfaitair) konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding. Voor de WVG is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkomingen die op het inkomen kunnen worden afgestemd enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen WVG stelt aan 'eigen betalingen'. Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij draagkrachtvaststelling in het kader van de WVG te worden betrokken.

 

Artikel 1.2 Beperkingen

Artikel 1.2 lid 1 geeft beperkingen aan, die betrekking hebben op het toekennen van een voorziening. Een voorziening kan slechts worden verstrekt indien aan alledrie de in artikel 1.2 lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan.

 

Artikel 1.2 lid 1, aanhef en onder a: individueel gericht

Met uitzondering van het collectief vervoer dient een voorziening in overwegende mate op het individu gericht te zijn. In dit artikellid wordt het aanvragen van gemeenschappelijke voorzieningen dus uitgesloten, hoewel voorzieningen die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter kunnen hebben, wel passen in het kader van deze verordening. Een voorbeeld van een voorziening met een individueel karakter waar daarnaast ook anderen gebruik van kunnen maken is bij voorbeeld een auto, waarin ook anderen mee kunnen rijden.

 

1.2 lid 1, aanhef en onder b: langdurig noodzakelijk

Ingevolge lid 1 aanhef en onder b dienen de voorzieningen langdurig noodzakelijk te zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het buiten of binnen verplaatsen op te heffen. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op een desbetreffende aanpassing of een desbetreffende rolstoel. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Uit deze depots kan men drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode één maal met nog eens drie maanden kan worden verlengd. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen. In dit kader zal de prognose van groot belang zijn. Zegt de prognose dat betrokkene na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag men van kortdurende noodzaak uitgaan. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. De adviseur speelt bij de bepaling of er al dan niet sprake is van het al dan niet langdurig noodzakelijk zijn van betreffende voorziening een belangrijke rol.

Als algemene stelregel kan gelden dat voorzieningen die langer dan zes maanden nodig zijn als langdurig noodzakelijk moeten worden aangemerkt en dus voor verstrekking op grond van deze verordening in aanmerking komen.

 

1.2 lid 1, aanhef en onder c goedkoopst adequaat

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Hoewel datgene wat de gehandicapte als adequaat beschouwt mee zal moeten wegen in de beoordeling van het adequaat zijn van de voorziening, zal ook het criterium van het goedkoop zijn, de kosten van de voorziening, een rol spelen bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet adequaat zijn van een voorziening. Indien meer voorzieningen als adequaat kunnen worden aangemerkt, mag gekozen worden voor de goedkoopste.

Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Dit niveau zou bij woonvoorzieningen omschreven kunnen worden als de norm die in het Bouwbesluit gangbaar is. Alleen in die gevallen dat bij voorbeeld vanuit welstandtoezicht hogere eisen worden gesteld, kan de gemeente hier een uitzondering op maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten afspraken gemaakt worden.

Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopste adequate voorziening, mits de gehandicapte bereid is het prijsverschil voor eigen rekening te houden.

 

Lid 3 van artikel 1.2 geeft drie situaties weer waarin geen voorziening wordt toegekend.

 

1.2 lid 3, aanhef en onder a: algemeen gebruikelijk

Onder a wordt aangegeven dat in geval een voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, geen voorziening wordt toegekend.

Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapte persoon, die in vergelijkbare persoonlijke omstandigheden als de aanvrager verkeert, naar maatschappelijke maatstaf en redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.

Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is precies getrokken moet worden zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen.

In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is indien het niet speciaal voor gehandicapten is, gewoon te koop is en niet duurder is dan soortgelijke producten. Een uitzondering geldt indien het gaat om noodzakelijke vervangingen op het moment dat er nog geen sprake is van een volledige afschrijving.

 

1.2 lid 3, aanhef en onder b: aanspraken via andere regelingen

Onder b wordt bij artikel 1.2 lid 3 aangegeven dat deze voorzieningen niet worden verstrekt indien er een andere wettelijke regeling bestaat, op grond waarvan men aanspraak kan maken op de aangevraagde voorziening. Hetzelfde geldt voor het geval waarin de gehandicapte aanspraak heeft op de voorziening op grond van een privaatrechtelijke verbintenis (bijvoorbeeld een schadevergoeding door een verzekeraar).

 

1.2 lid 3, aanhef en onder c: aard van de materialen

Het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen valt niet onder de werking van de verordening. Ook hoeft geen woonvoorziening te worden verstrekt indien de klachten die de gehandicapte ervaart niet voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen in of aan de woning maar uit de door de ziekte of gebrek veroorzaakte overgevoeligheid voor deze materialen. Een uitzondering op het voorgaande is indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de gehandicapte niet heeft kunnen reserveren. Een voorbeeld hiervan is dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de gehandicapte lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor de gehandicapte zijn woning dient te saneren. Dergelijke woonvoorzieningen worden in deze verordening als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard aangemerkt (artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub c).

Verder dient te worden vermeld dat indien de ondervonden belemmeringen het gevolg zijn van achterstallig onderhoud, vocht en tocht veroorzaakt door in de woning gelegen factoren de kosten van het opheffen van deze belemmeringen ook niet onder de werking van deze verordening vallen. De woningeigenaar is op grond van het Burgerlijk Wetboek verplicht tot het uitvoeren van (het grotere) onderhoud. Alleen in die situaties waarin de gehandicapte met een inkomen op het sociaal minimum het onderhoud, desnoods tegen een huurverhoging, niet binnen een uit medisch oogpunt aanvaardbare termijn van de verhuurder kan afdwingen, kan er sprake zijn van zorgplicht.

 

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen

De regels met betrekking tot het vaststellen van de hoogte van financiële vergoedingen en met betrekking tot het vaststellen van de eigen bijdrage zijn opgenomen in het door B&W vast te stellen Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

 

Artikel 1.4 Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden

Lid 1 van artikel 1.4 geeft nog eens ondubbelzinnig aan dat de uitvoering van de verordening wordt opgedragen aan B&W.

Lid 2 geeft B&W de expliciete opdracht tot het vaststellen van het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten. Deze opdracht behelst tevens de periodieke aanpassing (jaarlijks per 1 januari) van de in het besluit opgenomen bedragen aan de prijsindexcijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

 

Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen

Paragraaf 1 Algemene omschrijving

 

Artikel 2.1 Type woonvoorzieningen

2.1 aanhef en onder 1 sub a: verhuis- en inrichtingskosten

B&W kunnen besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning. De gemeente maakt de afweging of zij een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven of dat de woning van de gehandicapte aangepast moet worden. Indien aangepaste of aanpasbare woningen beschikbaar zijn kan uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven worden aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening wordt een afweging gemaakt tussen de kosten van het verhuizen versus het aanpassen van de huidige woonruimte. Tevens moet bij de afweging verhuizen of aanpassen rekening gehouden worden met de sociale omstandigheden waarin de gehandicapte zich bevindt zoals de aanwezigheid van mantelzorg. Bovendien is van belang dat de financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten, binnen de WVG-draagkracht van de gehandicapte zullen moeten passen.

Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding kan als stimuleringsmaatregel gezien worden. B&W kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming of een forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoeding te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning. Als B&W de achterblijvende gezinsleden verzoeken om de woning vrij te maken (bijvoorbeeld bij situaties waarbij de band tussen gehandicapte en woning is verbroken, bijvoorbeeld bij verhuizing van of door overlijden van de gehandicapte) kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming of vergoeding in een deel van de verhuiskosten.

Er kunnen verschillende redenen zijn op grond waarvan de gemeente besluit om het vrijkomen van een woning te stimuleren door het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Hierbij kan gedacht worden aan de hoogte van eerder gemaakte investeringskosten van de vrij te maken woning, bijvoorbeeld indien de woning voor een door B&W te bepalen bedrag in het verleden is aangepast. Een andere reden voor het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding kan zijn dat daarmee voorkomen wordt dat een woning voor meer dan een soortgelijk bedrag dient te worden aangepast. Afhankelijk van de situatie kunnen B&W in uitzonderlijke gevallen de hoogte van de tegemoetkoming laten afhangen van de concrete situatie. Het instrument wordt immers als stimulans aangewend om de medewerking van huurders te krijgen bij het vrijmaken van de woning voor een gehandicapte.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan worden verstrekt: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de gehandicapte die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging of er een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt zal worden dan wel een woning aangepast moet worden.

Een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing en inrichting wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

 

2.1 aanhef en onder 1 sub b: woningaanpassingen

Bij een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing gaat het om bouwkundige (onroerende) woningaanpassingen die de ergonomische beperkingen van de gehandicapte wegnemen of gedeeltelijk wegnemen. In het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten worden door B&W de kosten(soorten) vastgesteld die in aanmerking komen voor vergoeding.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

 

2.1 aanhef en onder 1 sub c: woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouwkundige of woontechnische aard zal in de praktijk met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met CARA en/of een aangetoonde allergie of het verstrekken van rolstoeltapijten verstaan worden. Ook kunnen onder deze categorie hulpmiddelen voor baden, wassen en douchen worden begrepen welke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede tilliften. Deze laatste twee categorieën woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt zodat - in het geval van verstrekking in bruikleen- hergebruik mogelijk is.

 

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte of de leverancier van de voorziening.

Ten aanzien van tilliften geldt op grond van rechtbankjurisprudentie (Rb. Utrecht, 20-12-1995) dat de verstrekking hiervan tot de gemeentelijke zorgplicht behoort. Weliswaar kan er soms op grond van arbowetgeving recht op een tillift bestaan doch deze wetgeving ziet op de verhouding werknemer-werkgever. De gehandicapte kan daar dus geen rechten aan ontlenen.

Uitraasruimte

Sinds 1 april 2000 valt op grond van een wijziging van artikel 1 onder c WVG ook een uitraasruimte onder de gemeentelijke WVG-zorgplicht. In de verordening is dit tot uitdrukking gebracht in de omschrijving van het begrip woningaanpassing in artikel 1.1 aanhef onder i. Het is derhalve niet nodig om de uitraasruimte als aparte voorziening te benoemen in artikel 2.1 lid 1.

 

2.1 aanhef en onder 2

Woonvoorzieningen kunnen ook in natura worden verstrekt. Daarbij moet vooral worden gedacht aan woningaanpassingen en woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard. B&W bepalen de vorm van een woonvoorziening in natura: bruikleen of eigendom.

 

Artikel 2.2 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling financiële tegemoetkoming

In dit artikel wordt onder meer geregeld dat de woningaanpassing direct na voltooiing van de werkzaamheden wordt gereedgemeld. De reden voor het opnemen van deze bepaling is om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van de financiële tegemoetkoming blijft openstaan.

De gereedmelding vindt plaats door degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en niet door de gehandicapte. Hiervoor is gekozen omdat degene die de financiële tegemoetkoming ontvangt niet altijd de gehandicapte is. Indien dat het geval is heeft de gehandicapte, of zijn gemachtigde, geen belang bij de gereedmelding en zou de begunstigde de dupe kunnen worden.

De gemeente controleert of aan de voorwaarden bij het verlenen van de financiële tegemoetkoming is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de financiële tegemoetkoming alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

 

Artikel 2.3 Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

Woonvoorzieningen worden alleen verstrekt als die betrekking hebben op woonruimten die op grond van de Huursubsidiewet als zelfstandige woonruimten aangemerkt worden. Een uitzondering op deze regel geldt ten aanzien van woonwagens als bedoeld in de Woningwet. Hiervoor kent de verordening aparte regels.

Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat voorzieningen die bij de bouw of bij regelmatig onderhoud logischerwijs zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden achterwege blijven. Daarnaast wordt geacht dat specifieke voorzieningen voor de doelgroep (ouderen en gehandicapten) meteen bij de bouw worden meegenomen. In gemeenschappelijke ruimten valt bv. te denken aan automatische deuropeners, automatische liftdeuren en in individuele woningen aan hogere toiletpotten, hendelkranen, drempelvrije doorgangen etc.

 

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

 

In de wet wordt het begrip woonvoorziening omschreven; daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van (ergonomische) beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Het gaat hierbij om de normale (elementaire) woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging, maar ook om verzorging (van bijvoorbeeld kinderen), het verrichten van geregelde huishoudelijke taken, bezoek ontvangen. Het toesnijden van de voorziening op de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn sociale omgeving kan er toe leiden, dat - onder omstandigheden - aan de woning ook maatregelen getroffen worden met het oog op de verzorging van de aanvrager. Bij zowel beroepsmatige zorg als mantelzorg wordt als dat nodig is bijvoorbeeld een tillift verstrekt en worden andere, op de arbeidsomstandigheden van de verzorgende gerichte, voorzieningen gerealiseerd.

 

Artikel 2.4 Het primaat van de verhuizing

De manier waarop de woonvoorzieningen hier zijn gegroepeerd geeft een beperkte rangorde aan. Deze geldt ongeacht de vorm waarin de woonvoorzieningen worden verstrekt (financiële tegemoetkoming of natura).

Primair zal gekeken worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden.

Is geen geschikte woning beschikbaar dan kunnen B&W besluiten één van de andere voorzieningen te verstrekken. Overigens kunnen hierbij ook andere omstandigheden een rol spelen, zoals de mogelijkheid van de gehandicapte te verhuizen, opgebouwde mantelzorg etc. Bovendien is van belang dat de financiële consequenties van verhuizen, zoals de woonlasten, binnen de WVG-draagkracht van de gehandicapte zullen moeten passen. Indien de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopste adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)in­richtingskosten het primaat.

 

Uit lid 3 blijkt dat het ook mogelijk is om een combinatie van woonvoorzieningen te verstrekken. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het verstrekken van financiële tegemoetkomingen voor zowel verhuizing en inrichting als voor een beperkte woningaanpassing. Uiteraard geldt als voorwaarde voor een combinatie van voorzieningen dat dit de goedkoopste adequate oplossing is. Daarnaast geldt dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing als onderdeel van een combinatie van woonvoorzieningen slechts wordt verstrekt indien de woningaanpassing is gericht op het opheffen of verminderen van ergonomische beperkingen.

 

Lid 4 biedt B&W de mogelijkheid om in het Besluit nadere regels situaties te benoemen waarin zij kunnen afwijken van de in dit artikel neergelegde rangorde van woonvoorzieningen. Ter uitvoering hiervan kunnen B&W bijvoorbeeld nadere voorwaarden stellen aan de toepassing van het primaat van de verhuizing. Wanneer niet aan deze voorwaarden is voldaan, vindt dit primaat geen toepassing en zal bijvoorbeeld een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing worden toegekend.

 

Paragraaf 3 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

 

Artikel 2.5 Hoofdverblijf en bezoekbaar maken woning

In principe is de verlening van woonvoorzieningen alleen mogelijk indien de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verstrekken ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft, uiteraard met toestemming van de eigenaar van die woonruimte. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de gehandicapte daar slechts geringe tijd verblijft. Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt.

Onder het bezoekbaar maken van de woning wordt verstaan dat de gehandicapte de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan een gemeente ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verstrekken of de hardheidsclausule te gebruiken.

Het vierde lid bepaalt dat de aanvraag moet worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat. Deze bepaling wordt opgenomen omdat de gehandicapte anders in de gemeente waar hij zijn hoofdverblijf heeft de aanvraag zou indienen.

Op grond van het vijfde lid is het totaal van de te verstrekken financiële tegemoetkomingen voor het bezoekbaar maken gebonden aan een maximum bedrag. Dit wordt door B&W vastgesteld in Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten. Het vaststellen van een maximum bedrag voorkomt dat bij bezoekbaar maken dure aanpassingen aangebracht moeten worden terwijl in andere omstandigheden het primaat van de verhuizing gebruikt zou zijn.

Omdat het bezoekbaar maken als voorziening buiten de directe werkingssfeer van de wet valt kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.

 

Artikel 2.6 Weigeringsgronden woonvoorzieningen

Voor alle WVG-voorzieningen geldt als uitgangspunt dat deze slechts worden verstrekt indien ze noodzakelijk zijn. Er bestaat dus geen recht op woonvoorzieningen indien er uit het oogpunt van de handicap geen noodzaak voor de verhuizing bestond. Met andere woorden: verhuizing vanuit een voor de gehandicapte geschikte woning kan niet leiden tot de verstrekking van WVG-voorzieningen. Dit is evenwel anders indien er een belangrijke reden voor de verhuizing bestaat. Onder belangrijke reden kan worden verstaan: verhuizen op basis van het aanvaarden van een werkkring elders, op basis van een echtscheiding, of vanwege het bestaan van een nieuwe duurzame vorm van samenleven.

Er bestaat eveneens geen recht op woonvoorzieningen als de gehandicapte niet is verhuisd naar de meest geschikte woning, behoudens het geval waarin B&W daartoe tevoren toestemming hebben verleend.

Uit de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de daarop gebaseerde jurisprudentie volgt dat de uitsluitingsgronden buiten toepassing blijven indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden.

Een aantal algemene weigeringsgronden is opgenomen in artikel 5.2.

 

Artikel 2.7 Duidelijkheid over financiering van niet-gesubsidieerde deel van de kosten

Indien er geen duidelijkheid bestaat over de wijze van financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de voorziening staat het niet vast dat de voorziening daadwerkelijk getroffen kan worden. Het mag duidelijk zijn dat er in dat geval geen subsidie wordt verleend.

Dit artikel ziet vooral op de situatie waarin de gehandicapte duurdere voorzieningen wenst dan goedkoopst adequaat. In dat geval zal hij zelf de meerprijs moeten voldoen en de financiering voor de extra kosten moeten regelen.

 

Paragraaf 4 Beperking in de verlening van woonvoorzieningen

 

Artikel 2.8 Het verwerven van grond

Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Uiteraard wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt indien de extra te verwerven grond als tuin of iets dergelijks wordt benut. Alleen de grond die noodzakelijk is voor de woningaanpassing zelf kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, waarbij een maximum aantal vierkante meters wordt gehanteerd voor de verschillende vertrekken conform hetgeen B&W bepalen in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

 

Artikel 2.9 Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Daarbij zal het vooral gaan om het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van elektrische deuropeners, de aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang tot de woning, drempelhulpen en vlonders, het aanbrengen van een extra trapleuning, een opstelplaats voor een rolstoel of een vervoersvoorziening bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 2.4 geldt onverkort bij de toepassing van dit artikel. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden dat indien het nodig is om een traplift aan te brengen in een gemeenschappelijke ruimte een verhuizing naar een andere woning de goedkoopste adequate oplossing kan zijn. Gelet op de toelichting bij artikel 2.4 spelen ten aanzien van het al dan niet toepassen van het primaat van de verhuizing niet alleen financiële aspecten een rol.

Artikel 2.3 staat overigens in de weg aan woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten in specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen en voorzieningen in dergelijke woongebouwen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

 

Artikel 2.10 Beperking zeer dure woningaanpassingen

Dit artikel geeft gevolg aan de wettelijke plicht om in de verordening te bepalen dat woonvoorzieningen waarvan de kosten meer bedragen dan € 45.378,-- in beginsel niet worden verleend.

 

Paragraaf 5 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 2.11 Woonwagen

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

 

Artikel 2.12 Woonschip

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

 

Artikel 2.13 Technische levensduur woonwagen en woonschip

Indien niet aan de eisen zoals vermeld in artikel 2.11 en 2.12 kan worden voldaan, kan er geen uitgebreide aanpassing meer worden gesubsidieerd. Om de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk aan te wenden wordt er door B&W in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten een bovengrens vastgesteld voor de hoogte van de in deze gevallen te verlenen financiële tegemoetkoming.

 

Artikel 2.14 Binnenschip

De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan binnenschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

 

Paragraaf 6 Verhuis- en (her)inrichtingskosten

 

Artikel 2.15 Financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten

B&W kunnen een financiële tegemoetkoming of een forfaitaire, dan wel gemaximeerde vergoeding in de verhuis- en inrichtingskosten verstrekken aan een gehandicapte die naar een geschikte (aangepaste) of een goedkoper dan de huidige woonruimte aan te passen woonruimte is verhuisd. B&W kunnen ook aan een niet-gehandicapte persoon een dergelijke woonvoorziening verstrekken indien op deze wijze een aangepaste of geschikte woonruimte vrij komt voor een gehandicapte. De tegemoetkoming of de vergoeding van een deel van de verhuis- en inrichtingskosten dient ter stimulering van het vrijmaken van de woning.

In het tweede lid wordt een aantal cumulatieve voorwaarden opgesomd voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten. Zo zal de verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning niet mogen plaatsvinden voordat B&W een besluit hebben genomen naar aanleiding van de aanvraag. De zinsnede "acceptatie van de nieuwe woning" ziet op de omstandigheid dat de gehandicapte voor de keuze gesteld is om in te gaan op een woningaanbod, en dit woningaanbod heeft aanvaard. Indien toestemming is verleend voor de verhuizing, is de omstandigheid dat de verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning niet heeft plaatsgevonden voordat B&W een besluit hebben genomen naar aanleiding van de aanvraag, geen voorwaarde voor het verlenen van een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

Gehandicapten staan soms jaren op een wachtlijst voordat zij een woning in een ADL-cluster toegewezen krijgen (ADL staat voor: Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen). De gehandicapte woont in dat geval gedurende langere tijd in een geschikte, adequate woning. Ten einde de drempel om naar een ADL-woning te verhuizen niet te groot te maken, is in deze situatie de voorwaarde, dat aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de te verlaten woning belemmeren, niet van toepassing.

Voorkomen moet worden dat 'normale' verhuizingen ook worden gefinancierd in het kader van de WVG. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de gemiddelde Nederlander 8 keer in zijn leven verhuist. Vele verhuizingen komen voort uit wijzigingen in de gezinssituatie (samenwoning, trouwen, een grotere woning door gezinsuitbreiding, verandering van werkkring). Deze verhuizingen hangen niet direct samen met de handicap en worden derhalve algemeen gebruikelijk geacht. Dit wil overigens niet zeggen dat in de nieuwe woning geen (kleinere) aanpassingen noodzakelijk zijn in verband met de handicap (vergelijk artikel 2.6, aanhef en onder a). De kosten van eventuele noodzakelijke aanpassingen kunnen wel worden vergoed, echter de kosten van de verhuizing worden niet vergoed.

Gedacht wordt ook aan ouderen die naar een speciale ouderenwoning (woon-zorg complex, serviceflat e.d.) gaan verhuizen en hiervoor al langere tijd staan ingeschreven. Het wordt algemeen gebruikelijk geacht dat op oudere leeftijd een gewijzigde woon-zorgbehoefte ontstaat.

 

Paragraaf 7 Overige kosten

 

Artikel 2.16 Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

In dit artikel is nog eens uitdrukkelijk de opdracht aan B&W gegeven om in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten nadere regels te stellen inzake de vergoeding van kosten van onderhoud, keuring en reparatie.

 

Artikel 2.17 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog in de te verlaten woning moet blijven wonen of tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat hij noodzakelijkerwijs dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verstrekt. Alleen in die gevallen dat het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de gehandicapte ligt om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden, kan tot vergoeding van extra woonlasten in verband met tijdelijke huisvesting worden overgegaan.

B&W verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorzien dat hij deze dubbele woonlasten heeft. De tegemoetkoming heeft betrekking op kosten die gemaakt worden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte, het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

B&W kunnen in het Besluit nadere regels de maximale duur van de periode bepalen gedurende welke een tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting kan worden verstrekt.

 

Paragraaf 8 Facultatieve woonvoorzieningen

 

Artikel 2.18 Huurderving

Door de eigenaar van de woning een financiële tegemoetkoming in de gederfde huurinkomsten te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor gehandicapten. De duur van de tegemoetkoming kan afhankelijk gesteld worden van de situatie ter plekke.

Op grond van het derde lid kunnen B&W in het Besluit nadere regels de maximale duur van de periode bepalen gedurende welke een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving kan worden verstrekt. Op grond van het derde lid kunnen B&W in het Besluit nadere regels eveneens bepalen dat gedurende een zekere periode aansluitend aan de datum waarop de gelding van de huurovereenkomst is verstreken geen financiële tegemoetkoming voor huurderving wordt verstrekt. Deze bevoegdheid is B&W verleend omdat in de exploitatie van een woning rekening wordt gehouden met een bepaald percentage huurderving. Het is daarom dan ook te verantwoorden dat het normale risico van leegstand voor rekening en risico van de verhuurder blijven.

 

Om te voorkomen dat de gemeente gehouden is ook bij kleine woningaanpassingen een financiële tegemoetkoming voor huurderving te verstrekken is in het tweede lid bepaald dat B&W in het Besluit nadere regels een ondergrens kunnen vastleggen. Voor woningen waarvoor de aanpassingskosten minder hebben bedragen dan het in het Besluit nadere regels genoemde bedrag kan dan geen tegemoetkoming voor huurderving worden verleend.

 

Paragraaf 9 Afschrijving woningaanpassingen

 

Artikel 2.19 Afschrijving woningaanpassingen

Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de gehandicapte zonder gegronde reden binnen tien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de gehandicapte hier gedeeltelijk voor aan te spreken.

Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt. Uit oogpunt van rechtsgelijkheid is het bedrag genoemd in het Besluit nadere regels vrijgelaten. De regeling geldt immers niet voor woningaanpassingen beneden dit bedrag.

Ter illustratie van de toepassing van de afschrijvingsregeling het volgende voorbeeld, waarbij wordt uitgegaan van de fictie dat het Besluit nadere regels een bedrag van € 12.000,-- noemt. Indien een woning is aangepast voor € 42.000,-- en de eigenaar verkoopt deze woning na vijf jaar, dan dient hij 50 procent van de aanpassingskosten minus € 12.000,-- terug te betalen. Dit percentage is berekend door de totale aanpassingskosten na aftrek van € 12.000,-- te stellen op 100 procent en dit te verminderen met een afschrijving van 50 procent (5 jaar maal 10 procent). De berekening luidt als volgt: € 42.000,-- minus € 12.000,-- = € 30.000,-- x 50% = € 15.000,--.

De termijn van tien jaar ligt ruim beneden de in de bouwwereld algemeen gebruikelijke afschrijvingstermijn van (afhankelijk van het soort bouwwerk) 12 tot 20 jaar.

 

Het vijfde lid benadrukt dat indien de toepassing van dit artikel zou leiden tot onbillijkheden, B&W hiervan af kunnen wijken door toepassing te geven aan de hardheidsclausule van artikel 7.1. Denk aan situaties waarin de waardestijging van de woning aantoonbaar minder bedraagt dan de aanpassingskosten of waarin er aanleiding is tot versnelde afschrijving.

 

Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen

 

Artikel 3.1 Algemene omschrijving vervoersvoorzieningen

Dit artikel geeft een overzicht van alle mogelijke vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening verstrekt kunnen worden. Artikel 3.2 bepaalt welk van de voorzieningen het primaat heeft en in hoeverre er combinaties mogelijk zijn van verschillende vervoersvoorzieningen. Aan de volgorde waarin de verschillende soorten voorzieningen in artikel 3.1 worden genoemd kunnen dus geen rechten worden ontleend.

De (eventuele) onderhoudskosten met betrekking tot vervoersvoorzieningen dienen te worden voldaan uit de financiële tegemoetkomingen die voor het gebruik hiervan worden verstrekt. Indien verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een vervoersvoorziening evenwel niet aan de orde is, biedt artikel 3.1 aanhef en onder d grond voor toekenning van een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en reparatie van een vervoersvoorziening in natura.

 

Artikel 3.2 Het recht op een vervoersvoorziening

Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan was de problematiek tijdelijk en viel derhalve terecht niet onder de Wet voorzieningen gehandicapten, bij gebrek aan een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Indien de gehandicapte gebruik kan maken van het openbaar vervoer en hij geen aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek ondervindt om het openbaar te bereiken, komt hij dus niet in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Een uitzondering kan evenwel aan de orde zijn in het geval de gehandicapte enkel met een begeleider gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Dan kunnen de kosten de kosten die de begeleider moet maken om de gehandicapte op te halen en weg te brengen wel voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Uitgangspunt van het bepaalde in lid 2 is het primaat van het collectief vervoer. Slechts indien de gehandicapte hier om medische redenen geen gebruik van kan maken bestaat er recht op de in dit tweede lid genoemde vervoersvoorzieningen.

De concrete invulling van het systeem van collectief vervoer is in afzonderlijke besluiten door het gemeentebestuur geregeld. Dit is noodzakelijk om desgewenst ook burgers die geen recht hebben op een vervoersvoorziening op grond van de WVG de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van het systeem van collectief vervoer. In de besluiten die het collectief vervoer regelen zijn onder andere bepalingen opgenomen omtrent het vervoersgebied, de beschikbaarheid, de verschuldigde eigen bijdrage per rit en de voorwaarden voor het meereizen van een begeleider, kinderen en blindengeleide/sociale honden. Voor burgers die geen recht hebben op WVG-vervoersvoorzieningen kunnen hogere tarieven gelden dan voor burgers die hier wel recht op hebben.

 

Lid 4 maakt het mogelijk om voor mensen met een hoge vervoersbehoefte binnen de directe omgeving van de woning onder voorwaarden een scootermobiel te verstrekken. Er kunnen situaties bestaan waarin het cvv niet de meest adequate oplossing is. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een moeder die de kinderen dagelijks van school haalt of de gehandicapte die vaak boodschappen moet doen. In deze situatie zal het cvv onvoldoende mobiliteit bieden.

 

Lid 5 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvoorziening (uitgezonderd de financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van aanpassing van een eigen auto) rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoerssysteem en/of een voorziening in natura in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoerssysteem en/of een voorziening in natura in die vervoersbehoefte kan voorzien. Ter bepaling van dit laatste kan worden uitgegaan van algemene richtlijnen die op bepaalde typen vervoersystemen van toepassing zijn of kan worden gekozen voor onderzoek ter plekke. Indien er in individuele gevallen sprake is van een bijzondere vervoersbehoefte kan het van toepassing zijnde normbedrag zowel in bovenwaartse zin als in neerwaartse zin worden bijgesteld.

Van belang voor de toepassing van lid 5 is het gegeven dat het voorzien in de vervoersbehoefte door middel van het collectief vervoerssysteem nimmer aan de orde is bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van aanpassing van een eigen auto en in de kosten van gebruik van een bruikleenauto. De verstrekking van dergelijke financiële tegemoetkomingen of vergoedingen is ingevolge het bepaalde in het tweede en derde lid immers slechts dan aan de orde indien geen gebruik kan worden gemaakt van het collectief vervoer.

 

Wanneer, zoals lid 6 van artikel 3.2 bepaalt, beide echtgenoten gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, kan, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan worden met een beperkte op de situatie afgestemde voorziening. Dit om te voorkomen dat men een vervoerskostenvergoeding krijgt die niet in relatie staat tot vervoerskostenvergoeding die anderen ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een vervoerskostenvergoeding worden verstrekt tot een bepaald maximum. De hoogte van dit maximum is vastgelegd in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten.

 

Lid 7 bepaalt dat er boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen geen collectief vervoerssysteem, geen financiële tegemoetkomingen in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto, (rolstoel)taxi of een eigen auto, en geen financiële tegemoetkomingen in de kosten medisch noodzakelijke begeleiding worden verstrekt. Uitgangspunt hiervan is dat boven deze inkomensgrens mensen met een inkomen boven deze inkomensgrens geacht worden zelf de kosten van een auto of taxi te kunnen betalen. Met andere woorden: boven de genoemde grens is een auto algemeen gebruikelijk. Genoemde beperking geldt ook voor collectief vervoer en voor medisch noodzakelijke begeleiding.

 

Hoewel reeds in artikel 6.3, lid 2, is bepaald dat B&W een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening, is in het achtste lid nog eens uitdrukkelijk bepaald dat een in het vijfde lid genoemde vervoersvoorziening wordt ingetrokken bij overschrijding van de inkomensgrens lopende de verstrekking van zo een vervoersvoorziening.

 

Het negende lid is een weergave van de jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot de reikwijdte van vervoersvoorzieningen.

Artikel 3.3 Training gesloten buitenwagen en scootermobiel

B&W kunnen indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een gesloten buitenwagen of scootermobiel wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de betreffende voorziening moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

 

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

 

Artikel 4.1 Algemene omschrijving

Dit artikel bepaalt dat B&W een rolstoel kunnen verstrekken voor verplaatsing binnen en/of buiten. 'Rolstoelen' die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn per definitie vervoersvoorzieningen (bijvoorbeeld een scootermobiel of een elektrische buitenwagen) en worden dus verder niet onder deze algemene omschrijving van rolstoelen begrepen. Zoals in de toelichting op artikel 1.1 aanhef en onder a van deze verordening reeds is aangegeven, valt onder het begrip 'rolstoel' alleen een handbewogen of elektrische rolstoel en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen binnenshuis, zoals een trippelstoel. Onder handbewogen rolstoelen kunnen ook verstaan worden een duwwandelwagen of een zelfbeweger. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelverstrekking. Een voorbeeld hiervan is een anti-dekubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Sportrolstoelen, genoemd onder b, vallen wel onder de algemene omschrijving van artikel 4.1.

Voorts kunnen B&W een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, reparatie of verzekering en accessoires verlenen.

Onderhoudskosten die het gevolg zijn van oneigenlijk gebruik van en door de gebruiker aangebrachte ongeoorloofde modificaties aan de rolstoel komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Artikel 4.2 Het recht op een rolstoel

In dit artikel is omschreven wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor verstrekking van een rolstoel. De eerste voorwaarde is dat er sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte). Voorts moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden.

Voorbeelden van "andere wettelijke regelingen" als bedoeld in het eerste lid zijn de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Ziekenfondswet.

Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijkse leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Ten aanzien van sportrolstoelen blijft de gemeentelijke zorgplicht op grond van de WVG beperkt tot recreatieve sportbeoefening. De meerkosten voor sportrolstoelen in verband met professionele sportbeoefening komen niet voor vergoeding op grond van de verordening in aanmerking.

 

Artikel 4.3 Vorm van de verstrekking

Een rolstoel wordt in principe in bruikleen verstrekt. Voor sportrolstoelen kan in plaats daarvan een afkoopsom, in de vorm van een gemaximeerde vergoeding, worden verstrekt. Indien B&W hiervoor kiezen dan bepalen zij in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten de maximale hoogte van de vergoeding.

 

Artikel 4.4 Training elektrische rolstoel

B&W kunnen indien daartoe aanleiding bestaat een financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten van een training in het gebruik van een elektrische rolstoel wanneer deze kosten niet vergoed worden door de ziektekostenverzekering. Dit is ook mogelijk gedurende een zogenaamde proefplaatsing. In alle gevallen geldt als voorwaarde dat de elektrische rolstoel moet zijn toegekend op basis van deze verordening.

 

Afdeling II Procedures

 

Hoofdstuk 5 Het verkrijgen van een voorziening

De aanvraagprocedure wordt in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de WVG-verordening zeer beperkt kan blijven.

 

Artikel 5.1 Aanvraagprocedure

Wie een aanvraag in kan dienen en waar dat moet gebeuren kan verwarring opleveren. De aanvraag kan uiteraard ingediend worden door de gehandicapte. Maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient. In principe dient men een aanvraag in te dienen bij die gemeente waar men in het bevolkingsregister is ingeschreven. Alleen in de situatie dat men verhuist naar een andere gemeente, kan het voorkomen dat men een aanvraag indient bij een gemeente waar men (nog) niet in het bevolkingsregister staat ingeschreven. Zie hieromtrent ook de toelichting op artikel 1.1 aanhef en onder g.

In het eerste lid van artikel 5.1 is bepaald dat B&W een instantie kunnen aanwijzen waar de gehandicapte zijn aanvraag moet indienen. Een verplichting om een aanvraag in te moeten dienen bij een ander dan het tot beslissen bevoegde orgaan (B&W) is mogelijk op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht.

De aanvrager van een beschikking kan aangeven dat zijn gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van artikel 2:5 Awb dienen de gegevens vertrouwelijk te worden behandeld.

 

Artikel 5.2 Algemene gronden voor weigering

Dit artikel geeft een tweetal algemene gronden voor weigering aan (artikel 2.6 bevat een aantal specifieke weigeringsgronden met betrekking tot woonvoorzieningen).

Onder lid 1, aanhef en onder a, wordt gedoeld op de situatie dat de gehandicapte een voorziening realiseert dan wel zich een voorziening verschaft voordat deze door B&W is toegekend. Omdat de gemeente dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch invloed heeft op de te verstrekken soort voorziening, zal in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Niet eerder dan nadat B&W een beslissing over de aanvraag voor een voorziening hebben genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden dan wel tot aanschaf worden overgegaan. Pas op dat moment hebben B&W alle op de aanvraag betrekking gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen B&W als goedkoopste adequate voorziening beschouwen. B&W kunnen bijvoorbeeld ten aanzien van een woningaanpassing immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de gehandicapte gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

 

In het tweede lid is een uitzondering opgenomen op de regel dat B&W de kosten die de aanvrager voor de datum van de beslissing op de aanvraag heeft gemaakt, niet vergoeden om reden dat die kosten eerder zijn gemaakt dan de datum van dat besluit. De betekenis van het bepaalde in het tweede lid kan worden geïllustreerd aan de hand van de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid komt een gehandicapte voor een verhuiskostenvergoeding pas in aanmerking nadat de gemeente hieromtrent een toewijzende beschikking heeft gegeven. In de praktijk evenwel dient zich het moment, waarop de gehandicapte zich voor de keuze gesteld ziet om in te gaan op een woningaanbod, vaak eerder aan dan het moment waarop de gemeente haar besluitvorming omtrent de verhuiskostenvergoeding heeft afgerond. Indien de gemeente dan toestemming verleent tot het maken van de kosten, zal zij de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding ingevolge artikel 5.2, lid 2, niet meer kunnen afwijzen op de grond dat de kosten eerder zijn gemaakt dan de datum van het besluit.

 

De gemeente kan in beginsel wel een beroep doen op andere afwijzingsgronden om - ondanks verlening van toestemming tot het maken van de kosten - de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding af te wijzen. Om er zeker van te zijn dat een beroep op het vertrouwensbeginsel zijdens de gehandicapte niet zal slagen, zal de gemeente de gehandicapte er bij het geven van de toestemming uitdrukkelijk op dienen te wijzen dat de toestemming op zichzelf nog niet betekent dat de aanvraag om een verhuiskostenvergoeding zal worden toegewezen.

 

Onder lid 1, aanhef en onder b, wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd wordt als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager te verwijten is dat het middel verloren is gegaan, bij voorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

Het moge duidelijk zijn dat deze regeling niet geldt indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.

Indien in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bij voorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

 

Artikel 5.3 Bijzondere bepalingen

Dit artikel bepaalt in lid 1 dat in de beschikking moet worden vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft, indien een financiële tegemoetkoming dan wel gemaximeerde vergoeding wordt verleend. Door deze vermelding kan worden voorkomen dat later onduidelijkheid blijkt te bestaan over het precieze doel van de tegemoetkoming. Ook maakt deze omschrijving de intrekking van een voorziening en de terugvordering daarvan eenvoudiger.

Lid 2 van artikel 5.3 bepaalt dat in de beschikking geldingsduur, uitkeringsmaatstaf alsmede toepasselijke voorschriften voor uitbetaling vermeld dienen te worden indien het een periodieke tegemoetkoming betreft. Deze voorschriften hebben primair tot doel een goede motivering te geven voor de beslissing. Een tweede doel is om voldoende duidelijkheid te scheppen bij de gehandicapte wat van hem verwacht wordt. Hiermee kan voorkomen worden dat de situatie ontstaat dat gehandicapte en gemeentebestuur beide een initiatief van de ander afwachten, terwijl de gehandicapte actie dient te ondernemen.

De verstrekking van een periodieke financiële tegemoetkoming in de kosten van vervoer geschiedt per kwartaal en de uitbetaling geschiedt halverwege het kwartaal. Indien de rechthebbende overlijdt voordat de uitbetaling halverwege het kwartaal is geschied, eindigt de verstrekking per de datum van overlijden. Indien de rechthebbende overlijdt nadat de uitbetaling halverwege het kwartaal reeds is geschied, eindigt de verstrekking op de eerste dag van het daaropvolgende kwartaal (lid 4).

 

Hoofdstuk 6 Verplichtingen en bevoegdheden van rechthebbende en het college van B&W

 

Artikel 6.1 Inlichtingen, onderzoek, advies

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat B&W bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door B&W te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. B&W mogen dus geen gegevens (doen) opvragen waarin zij uit anderen hoofde geïnteresseerd zijn.

 

Lid 2 geeft aan wanneer B&W advies dienen te vragen. Uit praktisch oogpunt is ervoor gekozen om de precieze invulling hiervan over te laten aan B&W via de door hen vast te stellen beleidsregels in het handboek Wvg.

In de verordening is niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt. De Wet vereist vermelding ook niet; ingevolge artikel 5 van de Wet dient de verordening regels te bevatten "met betrekking tot de procedure met betrekking tot de toekenning, de herziening, de beëindiging en de terugvordering van de voorziening, daaronder begrepen het inwinnen van deskundigenadvies".

De zinsnede "Onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 8 van de Wet" in het tweede lid is opgenomen om te verduidelijken dat, ook indien de beleidsregels Wvg niet zouden bepalen dat het gemeentebestuur in de gevallen als bedoeld in artikel 8 van de Wet (en in de daarop eventueel gebaseerde algemene maatregel van bestuur) advies inwint van het orgaan Regionaal Indicatie Orgaan, de verplichting hiertoe bestaat op grond van dat artikel 8 van de Wet.

 

De eisen, te stellen aan een deskundigenadvies zijn opgenomen in lid 3. Deze eisen zijn ontleend aan de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten. Daarbij kan het volgende worden aangetekend:

Onder medische kennis dient verstaan te worden het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking. Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van de afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen). De ervaring van de beperking in de leef-, woon- en werksituatie wordt met handicap aangeduid. De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan. De adviseur dient inzicht te hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie, psychologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen. De technische kennis betekent dat een adviseur 'weet' moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden. De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.

Artikel 6.2 Wijzigingen in de situatie

Op grond van artikel 6.2 is de gehandicapte aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan B&W door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals veranderingen in de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, etc.

Het moment van verstrekken is voor vervoersvoorzieningen en rolstoelen het moment waarop de gehandicapte de voorziening in natura of de beschikking, waarin het bedrag van de financiële tegemoetkoming is vastgesteld, ontvangt.

Het moment van verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing is het moment waarop B&W de hoogte van de financiële tegemoetkoming hebben vastgesteld en dit meedelen aan degene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (zie toelichting op artikel 2.2).

 

Artikel 6.3 Heronderzoek, intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening, weigering een voorziening te verlenen

Onder de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de Wet (lid 2) zijn op de eerste plaats begrepen de voorwaarden zoals neergelegd in de Wet voorzieningen gehandicapten zelf. B&W kunnen derhalve, indien niet of niet langer is voldaan aan de in artikel 2, lid 1, van de Wet neergelegde voorwaarde dat de gehandicapte in de gemeente woonachtig is, deze gehandicapte de gewenste voorziening weigeren of een besluit jegens deze gehandicapte intrekken. Daarnaast vallen onder bedoelde voorwaarden of verplichtingen ook de voorwaarden of verplichtingen zoals neergelegd in deze verordening en de voorwaarden of verplichtingen zoals neergelegd in het Besluit nadere regels verordening voorzieningen gehandicapten. B&W kunnen derhalve, indien de gehandicapte niet voldoet aan de in artikel 6.1 lid 5 van deze verordening neergelegde verplichting om aan B&W of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, deze gehandicapte de gewenste voorziening weigeren of een besluit jegens deze gehandicapte intrekken. Tot slot vallen ook de voorwaarden of verplichtingen die in de individuele beschikking zijn opgenomen onder de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de Wet. Zo kan de gehandicapte bij de verlening van een voorziening in natura worden verplicht een eigen bijdrage te betalen. Indien de gehandicapte, ook na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand, de verplichting om de eigen bijdrage te voldoen, niet nakomt, kan het besluit waarbij die voorziening in natura is verstrekt worden ingetrokken. Indien B&W ter uitvoering van de individuele beschikking gebruik maken van een privaatrechtelijke overeenkomst, vallen de in deze overeenkomst opgenomen verplichtingen ook onder de verplichtingen gesteld bij of krachtens de Wet.

Parallel aan artikel 4:48 lid 1 sub c Awb kunnen B&W volgens het tweede lid de voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest B&W niet tot toekenning zouden zijn overgegaan.

Indien er reeds uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kunnen B&W de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen (artikel 6.4). Het ligt voor de hand dat van deze mogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er sprake van verwijtbaarheid is. Hiervan is zonder meer sprake wanneer betrokkene bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming dan wel gemaximeerde vergoeding binnen 6 maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd (lid 3). Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening vooraf gaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaats vindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Dit derde lid van artikel 6.3 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen. Voor woningaanpassingen is naar analogie van artikel 6.3 derde lid in artikel 2.2 eerste lid geregeld dat terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1 aanhef en onder 1 sub b, de woningeigenaar aan B&W verklaart dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

Op grond van de Awb dient een besluit tot intrekking van een voorziening betrokkene schriftelijk te worden medegedeeld. Hierover hoeft in de verordening voorzieningen gehandicapten dus geen afzonderlijke bepaling te worden opgenomen.

 

Artikel 6.4 Terugvordering

Het artikel geeft aan dat op grond van deze verordening verstrekte voorziening van de gehandicapte in ieder geval kunnen worden teruggevorderd indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 6.3 is ingetrokken, met dien verstande dat uit een oogpunt van rechtszekerheid

een verjaringstermijn geldt van vijf jaar. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijn voor terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen (vergelijk artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht). De samenhang met het intrekkingsbesluit houdt in dat het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit binnen hetzelfde tijdvak van vijf jaar moeten plaatsvinden. De verjaringstermijn vangt aan op de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening.

Het artikel belet niet om in plaats van het terugvorderen van een financiële tegemoetkoming deze te verrekenen met financiële tegemoetkomingen voor een volgend tijdvak.

Ingevolge het tweede lid kunnen alle terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

 

Afdeling III Slot

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

Artikel 7.1 Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat B&W in bijzondere gevallen kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening of van de bepalingen die krachtens deze verordening zijn gesteld, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken gehandicapte of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan de gebruikelijke periode waarvoor een tegemoetkoming in huurderving wordt verstrekt leeg staat, omdat bij voorbeeld bekend is dat een gehandicapte op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en voor hem de aangepaste woning uitermate geschikt zou zijn. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 7.2 Beslissing B&W in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt B&W de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

 

Artikel 7.3 Overgangsbepaling

In verband met het vervallen van het forfaitair bedrag bij de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van collectief vervoer en in verband met de verlaging van het forfaitair bedrag als tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een eigen auto indien de gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en de verlaging van het forfaitair bedrag als tegemoetkoming in de kosten voor het gebruik van een bruikleenauto, geldt er een overgangsregeling voor de gehandicapte die een dergelijke financiële tegemoetkoming ontving. Gelet op de financiële aard van deze overgangsregeling, zijn de bepalingen hiervoor opgenomen in het Besluit nadere regels voorzieningen gehandicapten.

 

Artikel 7.4 Citeertitel; inwerkingtreding; intrekken oude verordening

Dit artikel bevat de citeertitel van de verordening, geeft aan wanneer de verordening in werking treedt en trekt de vorige verordening in. Artikel 2.10 treedt met terugwerkende kracht tot 1 april 2000 in werking. Dit is de datum van inwerkingtreding van artikel 5 van de WVG. Ingevolge dit artikel beperkt de zorgplicht van de gemeente voor woningaanpassingen zich in beginsel tot woningaanpassingen waarvan de kosten minder bedragen dan het in dat artikel genoemde bedrag.