Organisatie | Venray |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Energiestrategie 2030 Gemeente Venray |
Citeertitel | Energiestrategie 2030 Gemeente Venray |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Venray houdende regels omtrent Kader voor Opwekking Duurzame Energie (KODE).
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2023 | nieuwe regeling | 12-12-2023 |
Het kader KODE, zoals vastgesteld op 29 oktober 2019 (Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Venray houdende regels omtrent Kader voor Opwekking Duurzame Energie (KODE) | Lokale wet- en regelgeving (overheid.nl), in te trekken.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 december 2023
De voorzitter,
M.C. Uitdehaag
De griffier,
S.A. Boere
Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)
Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.
Zonneprojecten (initiatieven) die vergunningplichtig zijn op grond van het omgevingsplan (van rechtswege) of die vergunningplichtig zijn als buitenplanse omgevingsplanactiviteit kunnen worden vergund als het initiatief invulling geeft aan alle benodigde pijlers (doelen) zoals hieronder uiteengezet. Om initiatieven te kunnen toetsen zijn deze pijlers (doelen) uitgewerkt. Deze vormen het toetsingskader en daarmee het handelingsperspectief.
Pijlers en doelen voor zonprojecten
We onderscheiden vijf pijlers die vertaald zijn naar vijf doelen waaraan initiatieven middels uitgangspunten kunnen worden getoetst. Initiatiefnemers geven inzicht in de door hen gedane onderzoeken en afwegingen van de pijlers, vertaald in doelen, waaraan het initiatief wordt getoetst. De vijf pijlers betreffen de vier pijlers uit de Omgevingsvisie (Ruimte, Omgeving, Locatie, Eigenaarschap) plus een extra vijfde pijler (Integraal):
De pijlers zijn hieronder nader uitgewerkt.
Pijler 1: Ruimte, inzetten op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
We volgen de Limburgse Zonneladder. De Limburgse zonneladder is in lijn met de motie Dik-Faber, die beschreven staat in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De Limburgse zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk):
Essentie van deze lijn is om bij de duurzame opwek van zonne-energie landbouwgronden en natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien (deels uitsluitingsgebieden en nee-tenzijprincipe). De gemeente richt haar beleid primair op zon op dak en op gevels én het benutten van andere mogelijkheden in bebouwd en onbebouwd gebied (meervoudig ruimtegebruik treden 1 t/m 3).
Uitsluitingsgebieden: waar kan het niet?
In de volgende gebieden is de aanleg van zonneparken uitgesloten.
Verspreid door de gemeente liggen natuurgebieden met een scala aan labels, zoals delen van het Maasdal, gebieden deel uitmakend van NatuurNetwerk Nederland, de via POL Limburg benoemde goud-, zilver- en bronsgroene gebieden. Deze gebieden hebben een natuurdoel en vormen mede ecologische (verbindings)zones. Realisatie van zonneparken past hier niet in.
Zoals aangegeven in de Handreiking Landschap van de RES-NML zijn beekdalen te kleinschalig voor grootschalige zonneparken. Dit zou alleen kunnen door aanpassing van de landschappelijk structuur van het beekdal en dat vindt de gemeente niet wenselijk.
De nu nog zichtbare essen zijn van cultuurhistorisch belang en vormen een belangrijk onderdeel van het landbouwsysteem dat vroeger (en deels nog) gemeengoed was. De bolle ligging als gevolg van het opbrengen van mest en plaggen is nog steeds herkenbaar en zichtbaar. Vanwege de beleving, openheid en afleesbaarheid van de historie van deze gebieden, cultuurhistorische en landschappelijke waarde sluiten we esgronden uit om zonneparken op te realiseren.
Zonneweides groter dan 5 ha liggen op minimaal 500 meter van de rand van een dorp of wijk, tenzij omwonenden akkoord gaan in geval de zonneweide dichterbij ligt. We gaan uit van een zone van 500 meter rond de bebouwde kom. Industrie- of bedrijventerrein behoeven geen zonering.
Waar kan het onder voorwaarden wel?
Venray heeft de Limburgse zonneladder vertaald in een Venrayse zonneladder met ‘meersporenbeleid’, waarbij we gelijktijdig inzetten op zonne-energie op daken, reststroken, bouwvlakken en cultuurgronden. Voor zonneparken hebben we als gemeente gekozen om twee gebieden te onderscheiden: oude en jonge ontginningen. Aanleiding is de ruimtelijke opbouw en schaal. Elk gebied kent zijn eigen kwaliteit en daaraan koppelen we schaalgroottes, totaal omvang en inpassingcriteria.
De vijf sporen van de Venrayse zonneladder zijn:
Via deze sporen wordt meer dan ruimte geboden dan benodigd om de opwekambitie 2030 te realiseren. De extra ruimte is nodig omdat in de praktijk niet alle vergunde initiatieven daadwerkelijk worden uitgevoerd en we alvast willen voorsorteren op de 2050-doelstelling.
In het kader voor zonneprojecten maken we in navolging van de RES NML onderscheid tussen:
Kleinschalige opwek: Dit zijn initiatieven door bewoners, bedrijven en collectieven met maximaal 2 ha ruimtebeslag of zoveel minder dat er geen bestaande kavelgrenzen worden overschreden en waarin de stroom wordt opgewekt voor eigen gebruik. Zon-op-dak met minder dan 50 zonnepanelen valt ook onder deze categorie.
Dit onderscheid is een onderdeel van de onderbouwing voor de keuze van de pijlers waaraan voldaan moet worden per spoor.
Dit betreft het plaatsen van zonnepanelen op bedrijven, kantoren, accommodaties (bijvoorbeeld gemeentelijk vastgoed), woningen en woongebouwen. Dit is in de regel vergunningvrij; uitzonderingen zijn bijvoorbeeld monumentale gebouwen of als het niet past in het omgevingsplan. Om te na te gaan of een vergunning nodig is, kan de initiatiefnemer een vergunningcheck doen op het Omgevingsloket Online (https://www.omgevingsloket.nl/Particulier/particulier/home).
Spoor 2: Stroken langs snel- en spoorwegen, plassen, oude stortplaatsen e.d.
De aanleg van zonneparken is vergunningplichtig. Zonneparken worden bij voorkeur aangelegd op onbenutte terreinen langs weg-, water- of railinfrastructuur (bermen, geluidsschermen of –wallen, oksels van op/afritten), op voormalige stortplaatsen of in dubbelfuncties met parkeren, etc.
Spoor 3: Bouwvlakgerelateerde zonneparken
Dit betreft de vergunningplichtige aanleg van zonneparken op (voormalig) bouwvlakken van (agrarische) bedrijven gelegen in het buitengebied. Randvoorwaarden zijn:
Voor agrarische bedrijven die volledig stoppen en waar het agrarisch bouwvlak is wegbestemd, gelden de volgende aanvullende voorwaarden: De oppervlakte van een zonnepark inclusief landschappelijke inpassing en alle bijbehorende voorzieningen is niet groter dan de grootte van het bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 of het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 herziening locaties met een maximum van 6 ha.
Voor (bestaande) agrarische bedrijven die alleen stoppen met hun intensieve veehouderij en waar op de locatie een agrarisch bouwvlak blijft gelden de volgende aanvullende voorwaarden: zonnepanelen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, mits eerst de daken voor zonnepanelen maximaal benut worden voor zover de constructie dit toelaat. Buiten het bouwvlak zijn geen mogelijkheden.
Voor stoppende of gestopte bedrijven: panelen mogen binnen het totale voormalige bouwvlak met een maximum (bruto)maat1 van 6 ha onder de voorwaarde dat de sloop van de leegstaande bebouwing is gerealiseerd.
Dit betreft de gebieden die worden gekenmerkt door een kleinschalige en meer organische structuur. Uitgesloten gebieden als beekdalen vormen een belangrijk onderdeel van dit gebiedstype. Buiten de uitgesloten gebieden geven de oude ontginningen alleen ruimte voor zonneparken met een beperkte schaalgrootte want anders wordt de landschappelijke kwaliteit te veel aangetast.
Binnen spoor 4 is ruimte voor in totaal maximaal 50 ha aan initiatieven. Initiatieven worden op volgorde van binnenkomst getoetst en wanneer de 50 ha vergund is, worden geen nieuwe initiatieven meer in behandeling genomen. Mocht een initiatief onverhoopt geen doorgang vinden, dan wordt de volgende aanvraag of aanvragen alsnog in behandeling genomen.
De maximale (bruto)maat2 voor deze zonneparken is 25 ha aaneengesloten.
Dit betreft het buitengebied tussen Vredepeel en Ysselsteyn. Dit zijn gebieden met een grootschaliger en orthogonale structuur, landbouwstroken staan haaks op de wegenstructuur. Het gebied biedt daarmee ruimte aan de grotere schaal grondgebonden zonneparken. Door de ontwikkelingen in het landbouw- en natuurbeleid zijn of worden sommige gronden te nat of te droog voor landbouwgebruik. Deze gronden komen als eerste in aanmerking voor grootschalige zonneparken.
In de sporen 1 t/m 4 komen initiatiefnemers met een plan en de gemeente heeft een toetsende rol en verleent de vergunning als aan de voorwaarden van het toetsingskader wordt voldaan. In spoor 5 heeft de gemeente niet alleen een toetsende rol maar is ook regisseur van de gebiedsontwikkeling. Spoor 5 vraagt namelijk om een gebiedsvisie om koppelkansen in het gebied zoveel mogelijk te verzilveren. De initiatieven in spoor 5 komen tot stand na een intensief gebiedsproces met de omgeving en de stakeholders. De ambitie in spoor 5 is om in de jonge ontginningen 100 ha aan zonnepanelen te realiseren. Het te doorlopen gebiedsproces kent een flexibel karakter zodat alle ruimte aanwezig is om een lokale invulling te geven. Globaal ziet het proces er als volgt uit:
De gemeente start een ontwikkelgericht gebiedsproces met de omgeving (bewoners, bedrijven, grondeigenaren) en initiatiefnemers (bewoners, grondeigenaren, ontwikkelaars, coöperaties) en bepaalt met hen de eisen en wensen waaraan de gebiedsontwikkeling moet voldoen en de nadere in- of aanvulling van de pijlers 2 t/m 5. De gemeente legt dit vast in een gebiedsvisie.
Minimale randvoorwaarden voor de gebiedsontwikkeling zijn:
De minimale (bruto)maat3 is 25 ha aaneengesloten en er moet in totaal minimaal 100 ha zonnepanelen worden gerealiseerd zodat ter plekke een onderstation voor aansluiting kan worden aangevraagd. Samen met de plannen in de gemeenten Deurne en Horst aan de Maas ontstaat zo voldoende massa voor een extra onderstation.
Er wordt voldaan aan alle overige pijlers ‘Integraal’, ‘Locatie’, ‘Omgeving’ en ‘Eigenaarschap’. Een aanvullende eis vanuit de pijlers integraal en locatie voor spoor 5 is dat het park een toegevoegde waarde moet hebben voor het landschap. Zoals door inpassing van een -in afstemming met de Gemeente Venray overeen te komen- aantal te planten bomen, dit gezien de grootschaligheid van de ontwikkeling.
Pijler 2: Integraal, koppeling met andere opgaves
Naast de opwek van duurzame energie wordt ook gekeken naar de andere opgaven in het betreffende gebied (zoals opgaven uit het Limburgs Programma Landelijk Gebied (LPLG), de transitie nationale parken en de gebiedsuitwerking NOVEX-gebied De Peel. Ook zijn er in het gebied diverse agrariërs die (willen) stoppen met hun bedrijf. Hierbij wordt gekeken naar de kansen en mogelijkheden om duurzame energieopwekking met de andere opgaven te integreren zodanig dat ze elkaar versterken en een robuust toekomstbestendig gebied ontstaat. Meervoudig ruimtegebruik speelt hierbij een rol (bijvoorbeeld met natuur of juist door teelt onder of tussen panelen). Mogelijk kan de opwek van duurzame energie hierin een vliegwiel zijn voor de andere ontwikkelingen. Samenwerking tussen inwoners, initiatiefnemers, overige belanghebbenden en de gemeente is daarbij noodzakelijk.
Concrete voorbeelden van integraliteit zijn de combinatie met versterking landschap, biodiversiteit, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden. Ook de relatie met natuurbehoud en daarmee samenhangende vernatting/waterbeheer is een mogelijke koppelkans.
Onder pijler 1 is aangegeven in welke ruimtelijke sporen aan pijler 2 moet worden voldaan. Randvoorwaarden voor pijler 2 zijn:
Van de bovenstaande regel mag worden afgeweken als na voldoende onderzoek blijkt dat meervoudig ruimtegebruik niet kan. In dat geval moet worden onderzocht of gebiedsontwikkeling door inzet van energieopwekking een impuls kan worden gegeven (denk aan agrarische ontwikkeling of natuurontwikkeling op den duur).
Pijler 3: Omgeving: samenwerken aan een acceptabel plan
De initiatiefnemer verplicht zich tot het doen van aanzienlijke inspanningen om het maximale resultaat te bereiken in het betrekken van de directe omgeving in de fase van planvorming. De initiatiefnemer volgt hiervoor de Handleiding Omgevingsdialoog Venray, zie: Initiatiefnemer | Gemeente Venray
In het startgesprek met de gemeente worden nadere afspraken over de uitvoering van de Omgevingsdialoog en een participatieplan gemaakt. Met het Participatieplan maak je duidelijk waarom je bewoners betrekt bij je project, om welke bewoners(groep) het gaat, wat voor soort participatie-instrument je gebruikt, waar en wanneer de bewonersparticipatie plaats vindt, en hoe de fasen in het participatieproces verlopen.
Het gaat hierbij niet alleen om de inspanning zelf maar ook om het aantonen hiervan. Dat laatste speelt een cruciale rol en maakt onderdeel uit van de onderbouwing bij de vergunningaanvraag. De bijeenkomsten en inspraak van omwonenden gaan vooraf aan de vergunningsprocedure en komen niet in plaats van eventuele zienswijzen of formele inspraakprocedures.
Pijler 4: Locatie: esthetica, inpassing, verbetering kwaliteit en ecologie
Een goede landschappelijke inpassing heeft te maken met de wijze waarop een zonnepark ruimtelijk logisch aansluiting vindt bij de kenmerken van de plek waar deze beoogd wordt. Dit vraagt telkens om andere oplossingen en een voor die plek passend plan. Iedere plek heeft daarbij zijn eigen verhaal en kenmerken zoals bebouwingsstructuren, verkavelingspatronen en landschapselementen. Voor alle grondgebonden zonneparken moet het landschap leidend zijn voor de inrichting en vormgeving. Hiervoor zijn op verschillende schaalniveaus ontwerpprincipes voor een landschappelijke inpassing, te weten: het landschap, de kavel en het object. Nieuwe ingrepen mogen het landschap wel veranderen maar niet overheersen omdat andere belangen zoals toerisme, leefbaarheid, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol moeten blijven spelen.
Door de werkgroep Landschap RES NML is een handreiking opgesteld voor grootschalige energie opwek van zon op land (Handreiking Landschap, RES-NML, versie 1, juli 2021), zie: 3.2-RES-Handreiking-Landschap-Zon-op-Land-DEF-versie-3.pdf (resnml.nl). Uitgangpunt hierin zijn zoekgebieden waar mogelijkheden voor grootschalige opwek van energie van zon niet zijn uitgesloten. De handreiking bestaat uit een deel waarin de uitgangspunten en kenmerken worden beschreven van de geschikt bevonden landschapstypen die de basis vormen voor leidende beginselen en ontwerpprincipes. In een tweede deel volgt de methodiek voor een lokale toepassing via een stappenplan.
Om grote stroompieken te voorkomen worden de zonnepanelen bij voorkeur in een oostwest georiënteerde opstelling geplaatst en niet in een zuidgerichte opstelling.
Pijler 5: Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lusten en lasten
Een belangrijk onderdeel in het komen tot een acceptabel plan is de mogelijkheid partner te zijn in het plan, om mede-eigenaarschap te voelen voor en van gemeenschap en gemeente. Dit kan door financiële participatie mogelijk te maken. Doel is ervoor te zorgen dat de revenuen van lokale opwekprojecten ook meer lokaal en regionaal blijven. Het Klimaatakkoord streeft ernaar dat voor 2030 de helft van de opwek van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, in eigendom is van burgers en bedrijven uit de lokale omgeving. Per project kunnen de wensen van bedrijven en bewoners uit de omgeving om mee te profiteren verschillen. Dit geldt ook voor de mogelijkheden binnen de grenzen van de business case.
De partij die het initiatief neemt voor het project (bijvoorbeeld een bedrijf of energiecoöperatie) gaat daarom in gesprek met de omgeving om hierover afspraken te maken. Als gemeente sluiten wij ons aan bij dit streven uit het Klimaatakkoord. Energiecoöperaties kunnen de participatiegraad vergroten door gebruik te maken van de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE), de opvolger van de Postcoderoosregeling.
Wij gaan uit van de volgende cijfers rond participatie (zie tabel hieronder). Dit kan lopen via een energiecoöperatie, maar kan ook lopen via een constructie die de initiatiefnemer organiseert.
Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer minimaal 10% (en bij voorkeur meer, we streven naar 50% of meer, conform Klimaatakkoord en de RES NML) van het park, in opgesteld vermogen of oppervlak, ter beschikking stelt voor een bepaalde vorm van participatie door inwoners, bedrijven en/of organisaties uit de gemeente. De initiatiefnemer moet een marktconform rendement bieden aan de participanten.
In overleg met de initiatiefnemer wordt gekozen voor een passende procedure. Vergunningen worden in beginsel voor 25 jaar aangevraagd en afgegeven. Dit houdt in dat het zonnepark na ingebruikname gedurende 25 jaar geëxploiteerd mag worden. Het park dient binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning gerealiseerd te worden. Het verlenen van omgevingsvergunningen onder de omgevingswet is een bevoegdheid van het college.
In geval van wijziging omgevingsplan passen we de bestemming van het terrein waarop de zonnepanelen worden aangebracht niet aan en blijft dit zoals in het omgevingsplan benoemd. Bijvoorbeeld: grond met een agrarische bestemming behoudt deze tijdens de exploitatie van een zonnepark en heeft na de exploitatietermijn nog steeds deze bestemming. Let wel in spoor 3 staat aangegeven wat de regels zijn omtrent (voormalig) bouwvlakken.
Planovereenkomst met initiatiefnemers
Met initiatiefnemers waarvan we het plan willen toestaan en vergunnen gaan we als gemeente een planovereenkomst opmaken. Daarin leggen we verschillende zaken vast, zoals: de landschappelijke inpassing en nakomen ervan, de participatiemogelijkheden en opruimen van de installatie.
Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)
Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.
Momenteel worden projecten met grote windturbines in Venray beperkt door de radar- en aanvliegzone van de vliegvelden de Peel en Volkel. Voor windprojecten worden nieuwe landelijke normen ontwikkeld. Zodra deze beschikbaar zijn, kijken we wat deze normen betekenen voor de mogelijkheden voor windenergie in Venray in relatie tot de ligging van de vliegvelden en wordt een bijpassend beleidskader ontwikkeld.
Kleine windturbines (tiphoogte max. 15 meter, max. 20 kW)
Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)
Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.
We willen ruimte geven aan de opwek van waterstof uit hernieuwbaar opgewekte energie en daarvoor gelden de volgende bepalingen.
Inzicht in en een gesprek over het geplande tijdspad maakt deel uit van de procedure.
Naast de ruimtelijke bepalingen vanuit veiligheid zijn er een aantal aanvullende voorkeuren:
De opwek en opslag van groene waterstof en groengas leidt tot veiligheidsrisico’s voor de omgeving vanwege het brand- en explosiegevaar. Het omgevingswetinstrumentarium en dan met name het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) vormt hierbij het regelgevend kader.
Landelijk zijn verschillende omgevingsdiensten bezig om een passend kader te ontwikkelen. De gemeente volgt deze ontwikkelingen op de voet en toetst periodiek met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Limburg waar het kader voor vergunningverlening moet worden aangepast. Op moment van schrijven van deze strategie bestaat er enkel een generiek richtsnoer waterstofveiligheid van het RVO.
Bij het bepalen van de risico’s en effecten van waterstof is niet de productie, maar het transport en de opslag vooral bepalend voor de risico’s. Hierbij bepaalt de inhoud en druk van het insluitsysteem de omvang van de effecten voor de omgeving.
Voor de kleinschalige productie van waterstof (< 400 kg per dag) door middel van elektrolyse volgen we vooralsnog het Memo Landelijk Platform Veilige Leefomgeving. Dit memo vereenvoudigt het proces en biedt van een handvat voor het behandelen door niet BRZO-omgevingsdiensten van aanvragen voor kleinschalige produceren van waterstof passend bij de schaal en risico’s van deze activiteit (geen emissie van gevaarlijke stoffen, geen fabricage op industriële schaal). Risico’s voor de omgeving worden vastgesteld op basis van QRA (kwantitatieve risico analyse).
Bij grootschalige productie zoals bij zonneweides kan het niet volgens bovenstaande ‘versimpelde’ procedure middels QRA. Er zullen zeker nog nieuwe ontwikkelingen volgen die van invloed zijn op voorliggend toetsingskader, altijd worden de nieuwste wettelijke normen en voorschriften gevolgd.
Bijlage 4 KODE - Batterijopslag
Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)
Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.
Naast waterstof kunnen batterijen worden gebruikt om overschotten aan geproduceerde hernieuwbare elektriciteit tijdelijk op te slaan. Batterijen krijgen een steeds belangrijkere rol in het energiesysteem. In het concept-Nationaal Programma Energie wordt veel van batterijopslag verwacht4. Ontwikkelingen rondom de opslag in batterijen volgen elkaar in rap tempo op en we vinden het belangrijk om, aansluitend op het beleid van de rijksoverheid, ervaring op te doen met de inzet van batterijen.
Bij de grootschalige opslag van elektriciteit in batterijen, zoals buurtbatterijen of batterijopslag in een energiehub op een bedrijventerrein moeten we wel rekening houden met veiligheidsrisico’s voor de omgeving vanwege het kortsluitings- en brandgevaar. Het Omgevingswetinstrumentarium en dan met name het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) vormt hierbij het regelgevend kader. De gemeente ziet via de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Limburg toe op de toepassing van deze kaders bij de vergunningverlening.