Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beverwijk

Algemene Plaatselijke Verordening Beverwijk 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeverwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening Beverwijk 2024
CiteertitelAlgemene Plaatselijke Verordening Beverwijk 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 147 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2023-564469

Z 23 183765

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Beverwijk 2024

 

HOOFDSTUK 1.  

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

  • -

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Vervallen

 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    1.De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2 [gereserveerd]

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen en openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

 

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7-2:8 [gereserveerd]

 

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan we een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg en/of;

    • b.

      het gebruik gevaar oplevert voor personen of zaken.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste;

    • a.

      een vrije doorgang met een minimale breedte van 1,0 meter wordt gelaten op voetpaden en van 1,5 meter op de rijbaan voor (brom-) fietsen;

    • b.

      een vrije doorgang met een breedte van 3,5 meter wordt gelaten op de rijbaan bestemd voor fietsers en/of gemotoriseerd verkeer;

    • c.

      een vrije rijhoogte van 4,5 meter wordt gelaten op de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg;

    • c.

      versiering, zoals vlaggetjes, kerstversiering, lintjes etc. opgehangen tussen gevels en, wanneer zij boven de rijbaan zijn opgehangen, op een hoogte van minimaal 4.50 meter boven de rijbaan hangen;

    • d.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn;

    • e.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 4.

    Het college kan in het belang van de openbare orde en veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, standplaatsen, uitstallingen, reclame-uitingen, containers, steigers, (eco-) toiletten en bouwketen.

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6.

    In dit artikel wordt onder bevoegd bestuursorgaan verstaan het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 Gemeentewet, de burgemeester.

  • 7.

    Op de aanvraag om een vergunning, niet zijnde een omgevingsvergunning, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet tevoren melding is gedaan aan het bevoegd gezag, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt kennis gegeven.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van een uitweg als:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen acht weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg in andere situaties dan bedoeld in het vierde lid.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 7.

    Een uitrit kan worden verwijderd indien na verloop van tijd een situatie als bedoeld in lid 3 onder a, b, c of d zich voordoet.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen voor het maken, veranderen of verwijderen van een uitweg.

 

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13 (gereserveerd)

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken.

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17-2:20 [gereserveerd]

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering

  • 1.

    De rechthebbende is verplicht de nummeraanduiding, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet BAG, binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 2.

    Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een adresseerbaar object verplicht de in het eerste lid genoemde nummeraanduiding, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden aan te brengen op een wijze die voldoet aan NEN-norm 1772 en 1773.

  • 3.

    Indien een adresseerbaar object nog niet is voltooid, wordt de nummeraanduiding binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

  • 4.

    Het college kan de in de eerste en derde lid genoemde termijn verlengen.

  • 5.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, wijkaanduidingen, aanduidingen voor brandkranen en brandputten worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 6.

    Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in het eerste en vijfde lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 7.

    Het zesde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

  • 8.

    Het in het zesde lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde nummeraanduiding de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen mits ook dan wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 2:22-2:23 [gereserveerd]

 

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid en onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde

    • h.

      vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg of openbaar water;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 3.

    activiteiten in gebouwen die in de eerste plaats gebruikt worden door cultureel-maatschappelijke instellingen, mits het gebruik past binnen de gebruiksvergunning en de activiteiten op basis van een jaarprogramma bij de burgemeester zijn aangemeld;

  • 4.

    sportwedstrijden en – toernooien

B. Groot Evenement:

 

Een evenement waarbij tijdens de voorbereiding en uitvoering van dit evenement een gecoördineerde aanpak van politie, brandweer, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR), gemeente en organisator van het evenement noodzakelijk wordt geacht, dan wel een evenement dat voldoet aan drie van de volgende vier criteria:

  • -

    het evenement vormt een belasting voor de leefomgeving;

  • -

    doorgaande wegen moeten worden afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

  • -

    voor het evenement worden meer dan 1000 bezoekers/deelnemers verwacht;

  • -

    het evenement veroorzaakt geluidhinder.

C. Middelgroot Evenement:

 

Een evenement dat een belasting vormt voor de leefomgeving, maar verder slechts aan één van de volgende criteria voldoet:

  • -

    doorgaande wegen moeten worden afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

  • -

    voor het evenement worden meer dan 500 bezoekers/deelnemers verwacht;

  • -

    het evenement veroorzaakt geluidshinder.

D. Klein Evenement:

Een evenement dat geen noemenswaardige belasting vormt voor of impact heeft op de leefomgeving, de openbare orde en veiligheid en aan de volgende criteria voldoet:

  • -

    er worden geen doorgaande wegen afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

  • -

    er worden minder dan 500 bezoekers/deelnemers verwacht.

E, Evenementengebied:

Een al dan niet afgesloten gebied waar een evenement plaatsvindt

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd, als:

    • a.

      onevenredig veel beslag wordt gelegd op de hulpdiensten;

    • b.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement.

    • c.

      de organisator c.q. vergunningaanvrager van vechtsportwedstrijden of –gala’s van slecht levensgedrag is;

  • 3.

    De burgemeester kan voor het houden van een evenement een gebied aanwijzen als evenementengebied.

  • 4.

    Voor het aanvragen van grote, middelgrote en kleine evenementen gelden de volgende termijnen:

    • a.

      de aanvraag voor een groot evenement dient minimaal twintig weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt te worden ingediend;

    • b.

      de aanvraag voor een groot evenement dient vóór 01 november van het jaar voorafgaande van het jaar waarin het evenement plaatsvindt te worden gemeld bij de burgemeester;

    • c.

      de aanvraag voor een middelgroot evenement dient minimaal twaalf weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt te worden ingediend;

    • d.

      de aanvraag voor een klein evenement dient uiterlijk vier weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt te worden ingediend.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester op een aanvraag voor een vergunning voor een groot of middelgroot evenement binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 6.

    De burgemeester kan zijn besluit voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 7.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als;

    • a.

      het evenement tussen 10.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

    • b.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht vóór 10.00 uur of na 23.00 uur;

    • c.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • d.

      Als er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in sub a tot en met c, is er voor activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, tijdens de duur van het te houden evenement, geen afzonderlijke ontheffing op grond van artikel 2.10 lid 1 nodig.

  • 8.

    Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, (muziek)voorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de wegenverkeerswet 1994.

  • 9.

    De burgemeester kan aan de vergunningverlening voorschriften of beperkingen verbinden en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften of beperkingen een borgsom opleggen die voor aanvang van het te houden evenement dient te worden voldaan.

  • 10.

    Voor het op het evenemententerrein te verrichten activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement, geen afzonderlijke vergunning nodig, mits de activiteiten zijn genoemd in de vergunning zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 11.

    De vergunninghouder die een evenement organiseert of degene die er feitelijk de leiding bij heeft, is, indien de burgemeester een bevel geeft met het oog op het waarborgen van de in het artikel 1:8 en de in het tweede lid bedoelde belangen, verplicht daaraan gevolg te geven en, indien nodig, het evenement onmiddellijk te beëindigen, waarbij hij dan ook verplicht is ervoor te zorgen dat er geen publiek meer wordt toegelaten.

  • 12.

    De burgemeester kan wegen, weggedeelten, openbaar water of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen aanwijzen waar het eerste lid niet van toepassing is.

  • 13.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 14.

    Inzake de verdeling van schaarse vergunningen stelt de burgemeester bij nadere regels de procedure vast.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

 

AFDELING 8. HORECA

Artikel 2:27 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    Horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin tegen vergoeding dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor door directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pensioen, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis en clubhuis.

  • 2.

    openbare inrichting een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 3.

    Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

  • 4.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 5.

    Alcoholverstrekkend bedrijf: een horecabedrijf waar tegen vergoeding alcoholhoudende dranken worden verstrekt.

  • 6.

    Alcoholvrij horecabedrijf: een horecabedrijf waar tegen vergoeding alcoholvrije dranken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Hieronder wordt mede verstaan: een afhaal- en/of bezorgservice.

  • 7.

    houder: de natuurlijke of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 8.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een horecabedrijf; dan wel de bestuurder van de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een zodanig bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 9.

    bezoekers: degenen die niet zijn:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      personeel dat in het horecabedrijf werkzaam is;

    • c.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • d.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 10.

    coffeeshop: een alcoholvrij horecabedrijf waar onder strikte voorwaarden handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt.

  • 11.

    paracommercieel rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, kan de vergunning worden geweigerd indien de exploitant of leidinggevend naar het oordeel van de burgemeester in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4.

    De burgemeester kan vrijstelling van het verbod verlenen aan door hem aan te wijzen categorieën van horecabedrijven.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de houder en de leidinggevende verboden om tussen 03.00 uur en 07.00 uur nieuwe bezoekers tot een horecabedrijf toe te laten.

  • 2.

    Het is de houder en de leidinggevende verboden om een terras voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 01.00 uur en 07.00 uur.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden, tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, leefbaarheid, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven sluitingstijden vaststellen gedurende welke tijden het de houder en de leidinggevende verboden is dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 2.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, leefbaarheid, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk sluitingstijden vaststellen gedurende welke tijden het de houder en de leidinggevende verboden is dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, leefbaarheid, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29, eerste lid, geldende sluitingstijden voor een terras van een of meerdere horecabedrijven vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 4.

    Indien op grond van dit artikel een sluitingstijd is vastgesteld of een periode van sluiting is bevolen is het de houder en de leidinggevende verboden om gedurende die tijden het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 5.

    Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken met inachtneming van het volgende:

    • a.

      a.de drank wordt verstrekt vanaf twee uren voor de aanvang en tot uiterlijk twee uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon; of

    • b.

      b.de drank wordt verstrekt tijdens per jaar ten hoogste vier bijeenkomsten van persoonlijke aard of gericht op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2.

    Een paracommercieel rechtspersoon kan tijdens een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag vanaf 12.00 tot 01.00 uur;

    • b.

      zaterdag (op zondag) vanaf 12.00 uur tot 02.00 uur;

    • c.

      zondag vanaf 12.00 uur tot 21.00 uur.

  • 3.

    Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk drie werkdagen voor een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b, melding hiervan aan de burgemeester.

Artikel 2:33 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

 

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester

Artikel 2:37 [gereserveerd] Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:38a Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelaangelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de Kansspelen of de gemeentelijke speelautomatenhallenverordening.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

 

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan de opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5.

    Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 [gereserveerd]

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Bezit of vervoer van hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in het eerste lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handeling.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of aan omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het is verboden in de nacht van vrijdag op zaterdag voor Pinksteren tussen 00.00 uur en 08.00 uur op de weg of openbaar water of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren, kaars, zeep, meel, mayonaise, lijm en/of andere middelen met het kennelijke doel roerende en/of onroerende zaken te besmeuren of op andere wijze te beschadigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3.

    Het verbod van het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:48a Messen en steekwapens

  • 1.

    Het is verboden op de weg of in voor publiek toegankelijke gebouwen gebruiksmessen zonder duidelijk en legitiem doel bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor gebruiksmessen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik geschikt zijn.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    1.Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Liggen of slapen op of aan een openbare plaats

Het is verboden –al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto, of caravan e.d.– op of aan een openbare plaats:

  • a.

    tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

  • b.

    tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een opsporingsambtenaar in het belang van de openbare orde, veiligheid of ter bestrijding van overlast is aangezegd dat dit moet worden beëindigd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53-2:56 [gereserveerd]

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg als de hond niet is aangelijnd;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van of degene, die het toezicht heeft over een hond is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar, belast met zorg voor de naleving van het in deze afdeling bepaalde, aan te tonen dat hij bij het uitlaten van die hond (een) hulmiddel(en) bij zich heeft, bestemd om uitwerpselen te kunnen verwijderen.

Artikel 2: 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven

    • d.

      of te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61-2:64 [gereserveerd]

 

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.

 

Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

 

AFDELING 11b. TEGENGAAN ONVEILIG, NIET LEEFBAAR EN MALAFIDE ONDERNEMERSKLIMAAT

Artikel 2:65a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • c.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Artikel 2:65b Aanwijzing vergunningplichtige gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten

  • 1.

    Het college kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het eerste lid van artikel 2:65c van toepassing is.

  • 2.

    Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van het college de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat of aannemelijk is dat de openbare orde of veiligheid onder druk kan komen te staan.

  • 3.

    Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.

  • 4.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van het college de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

Artikel 2:65c Vergunning uitoefening bedrijf

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door het college op grond van het eerste lid van artikel 2:65b aangewezen gebouw of gebied voor door het college benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door het college op grond van het eerste lid van artikel 2:65b aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      als naar zijn oordeel de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed door de wijze van exploitatie;

    • c.

      de exploitant of beheerder onder curatele of bewind staan;

    • d.

      op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur; of

    • e.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • f.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • g.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      als niet specifiek wordt voldaan aan specifieke voorwaarden die zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

Artikel 2:65d Vergunningaanvraag

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:65c wordt aangevraagd door de exploitant.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 4.

    Op een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:65e Intrekking en wijziging van een vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:65c intrekken of wijzigen als:

  • a.

    door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

  • b.

    door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

  • c.

    de voorschriften verbonden aan de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd; of

  • d.

    de exploitant of beheerder onder curatele of bewind staan; of

  • e.

    de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in artikel 2:65d gestelde eisen; of

  • f.

    de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

  • g.

    de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

  • h.

    er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

  • i.

    er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

  • j.

    de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

  • k.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

  • l.

    de vestiging of exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

Artikel 2:65f Sluiting bedrijf

  • 1.

    Als een bedrijf in strijd met het verbod uit het eerste lid van artikel 2:65c wordt geëxploiteerd kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 2.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van dit artikel gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Artikel 2:65g Geboden en verboden exploitant

  • 1.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2:65c, opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

  • 2.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 3.

    De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

Artikel 2:65h Overgangsrecht

Voor aangewezen gebouwen, straten, gebieden waarbinnen reeds bedrijfsmatige activiteiten worden geëxploiteerd of voor aangewezen bedrijfsmatige activiteiten die op het tijdstip van aanwijzing reeds worden geëxploiteerd stelt de burgemeester een termijn vast waarop de vergunningsplicht als bedoeld in artikel 2:65b in werking treedt.

 

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    Verkoopregister: het (digitale) register waarin aantekening wordt gehouden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht (digitaal) aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register INT-13-08119, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder

    • d.

      begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • e.

      de verkoopprijs of andere

    • f.

      voorwaarden voor overdracht van het goed; en de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is201 paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar, als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of voor een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • 1.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen van:

    • a.

      het feit dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn naam, adres, woonplaats, geboortedatum en geboorteplaats en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • b.

      van een verandering van de hierboven bedoelde adressen;

    • c.

      het feit dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • d.

      het feit dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • 2.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of (digitale) register ter inzage te geven;

  • 3.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • 4.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69-2:70 [gereserveerd]

 

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

 

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben of deze voorwerpen of stoffen of onderdelen daarvan op een openbare plaats of in afvalbakken achter te laten.

Artikel 2:74b Verzameling van personen in verband met harddrugs of heling

  • 1.

    Het is verboden op of aan wegen die door de burgemeester zijn aangewezen omdat de openbare orde dit verband met het openlijk gebruik van of de handel in harddrugs dan heling naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, deel te nemen aan een verzameling van meer dan 4 personen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verzameling verband houdt met het gebruik van of de handel in harddrugs dan wel heling.

  • 2.

    De aanwijzing van wegen, zoals bedoeld in het eerste lid wordt gegeven voor ten hoogste zes maanden, welke termijn telkenmale kan worden verlengd.

  • 3.

    Degene die zich bevindt in een verzameling als in het eerste lid bedoeld is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hen aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74c Verblijfsontzeggingen in verband met harddrugs

  • 1.

    Degene die in een gebied, dat door de burgemeester is aangewezen, omdat naar zijn oordeel de openbare orde in dat gebied ernstig is verstoord door de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs, zich gedraagt in strijd met:

    • a.

      de artikelen 2:1, 2:49 en 2:80 voor zover de gedragingen in verband staan met harddrugs

    • b.

      artikel 2:74 (drugshandel op straat)

    • c.

      artikel 2:74b (verzameling personen i.v.m. harddrugs of heling)

    • d.

      artikel 3:10 (straatprostitutie)

    • e.

      artikel 2:48 (verboden drankgebruik) is verplicht zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van vierentwintig uur niet te bevinden, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 2.

    Degene die messen of andere voorwerpen, die als wapen kunnen worden gebruikt zoals verboden is in de Wet wapens en munitie, openlijk voorhanden heeft, is verplicht zich terstond uit een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van vierentwintig uur niet te bevinden nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 3.

    Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid in een aaneengesloten periode ten hoogste zes maanden ten minste drie ordeverstorende gedragingen heeft begaan, is verplicht zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van 1 maand niet te bevinden nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 4.

    Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig het derde lid een bevel van de burgemeester heeft gekregen zich te verwijderen uit dat gebied en die in een aaneengesloten periode van ten hoogste één jaar weer een ordeverstorende gedraging heeft begaan, is verplicht zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van 2 maanden niet te bevinden nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 5.

    Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid overeenkomstig het vierde lid een bevel van de burgemeester heeft gekregen zich te verwijderen uit dat gebied en die in een aaneengesloten periode van ten hoogste één jaar weer een ordeverstorende gedraging heeft begaan, is verplicht zich terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende een tijdvak van 3 maanden niet te bevinden nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 6.

    Onder ordeverstorende gedragingen als bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid worden verstaan de gedragingen als bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede het niet voldoen aan een opgelegd verwijderingsbevel, geweldsdelicten en diefstallen uit auto’s op of aan de weg, voor zover een verband bestaat tussen het delict en harddrugs.

 

AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN, CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN EN GEBIEDSONTZEGGING

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in artikel 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden); 2:10 (voorwerpen op of aan de weg); 2:16 (openen straatkolken e.d.), 2:26 (ordeverstoring bij evenement); 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);2:48 (verboden drankgebruik); 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen); 2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten) van de Algemeen plaatselijke verordening Beverwijk 2024 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon – of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2.

    Bij een evenement kan de burgemeester, ter bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen, aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende de totale duur van het evenement, voor een periode van maximaal 72 uur, te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3.

    Met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen kan de burgemeester, aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 4.

    Een verbod als bedoeld in het derde lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod, op grond van het eerste, tweede of derde lid, zijn geconstateerd.

  • 5.

    De burgemeester beperkt de krachtens in het eerste of tweede gegeven bevelen als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van het bevel.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek toegankelijke gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:

    • a.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • b.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen;

    • c.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of

    • d.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2.

    De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 3.

    De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.

  • 4.

    De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 5.

    Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.

  • 6.

    Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betred

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Definities

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

    • b.

      beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

    • c.

      bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

    • d.

      bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

      • i.

        de exploitant;

      • ii.

        de beheerder;

      • iii.

        de prostituee;

      • iv.

        het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

      • v.

        toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 8.2 van deze verordening;

      • vi.

        andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    • e.

      escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon of rechtspersonen die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

    • f.

      exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf of escortbedrijf wordt uitgeoefend;

    • g.

      klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf, escortbedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

    • h.

      prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

    • i.

      prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

    • j.

      prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

    • k.

      raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats;

    • l.

      seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling, vergoeding of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

    • m.

      seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

    • n.

      sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

    • o.

      werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

 

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen en escortbedrijf

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 3:4a Bescheiden overleggen bij aanvraag

  • 1.

    Bij de aanvraag wordt in ieder geval vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • a.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • b.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • e.

      een op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB) vastgesteld en ingevuld vragenformulier met de daarbij behorende bijlagen en bescheiden;

    • f.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • g.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • h.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal

    • i.

      worden gebruikt;

    • j.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • k.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • l.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • m.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • n.

      voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • o.

      voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 2.

    Als er een beheerder is aangesteld is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Raamprostitutie

  • 1.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

    • b.

      passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op een prostituee die werkzaam is in een onder een raamprostitutiebedrijf vallende seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3:10 Straatprostitutie

Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

Artikel 3:11a Handhaving straatprostitutie

  • 1.

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:19, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een krachtens artikel 3:19, tweede lid, aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in het tweede lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven een bevel geven zich gedurende ten hoogste drie maanden niet op te houden op krachtens artikel 3:19, tweede lid, aangewezen wegen.

  • 4.

    De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt.

 

AFDELING 3. BESLISTERMIJN: WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEEINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3:16 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend en op of aan de op grond van artikel 3:19, tweede lid, aangewezen wegen.

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • c.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • d.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • e.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • f.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • g.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet op 31 december, de aan Koningsdag voorafgaande dag, Koningsdag en in de periode van de viering van het Stadsfeest van Beverwijk en voorts niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van en nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 50 dB(A), gemeten in geluidgevoelige vertrekken van gebouwen.

  • 6.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en artikel 4:5 van deze verordening, uiterlijk om uiterlijk om 01.30 uur op zover het de nacht van 31 december op 1 januari betreft en 00.30 uur voor alle overige dagen te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en artikel 4:5 van deze verordening, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 50 dB(A), gemeten in geluidgevoelige vertrekken van gebouwen.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 8.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en artikel 4:5 van deze verordening, uiterlijk om uiterlijk om 00.30 uur voor zover het een nacht van vrijdag op zaterdag, zaterdag op zondag en op een dag die wordt gevolgd door een algemeen erkende feestdag en om 23.00 uur op alle overige dagen beëindigd.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 [gereserveerd]

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer zoals deze luidden direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • 2.

     

    7.00-19.00 uur

    19.00-23.00 uur

    23.00-7.00 uur

    LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4.2 en 4.3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

 

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7 [gereserveerd]

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 [gereserveerd]

 

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Definities

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Verbod voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het college stelt een Bomenlijst vast waarop de monumentale en andere beschermenswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.

  • 2.

    Het is verboden de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de in het eerste lid genoemde Bomenlijst.

  • 3.

    Het college is bevoegd tot het schrappen van een boom van de bomenlijst als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:12 Uitzondering kapverbod

In afwijking van het bepaalde in artikel 4:11 mag een boom die op de bomenlijst vermeld is, nadat een beëdigd taxateur van bomen of een boomveiligheidscontroleur hierover is geraadpleegd en het voornemen om de boom te kappen bij het college is gemeld, worden geveld wanneer er sprake is van:

  • a.

    ziekte die krachtens de Plantenziektenwet door middel van het vellen van de boom bestreden moet worden;

  • b.

    acuut gevaarlijke situatie voor personen en/of onroerend goed, bij schade door storm, blikseminslag of het verkeer en dergelijke.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:14 [gereserveerd]

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 4:16 [gereserveerd]

 

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b van deze verordening.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Vervallen

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen of;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden of;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg of weggedeelte een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op de door het college aangewezen wegen of weggedeelten.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee uitsluitend handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter op wegen binnen de bebouwde kom en in recreatiegebieden van de gemeente te parkeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor het parkeren van door het college aangewezen voertuigen of op door het college aangewezen wegen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur of gedurende de tijd die benodigd is voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor het gebruik van het voertuig redelijkerwijs noodzakelijk is.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 [gereserveerd]

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het is verboden om een (brom-,snor-)fiets te parkeren of geparkeerd te hebben in de door het college in het belang van het beheer van de openbare ruimte aangewezen fietsenstallingen voor een tijdsduur langer dan bij dat besluit is aangegeven.

  • 3.

    Het is verboden:

    • a.

      fietsen of bromfietsen langer dan 28 dagen op dezelfde locatie op de weg te laten staan;

    • b.

      fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- en donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden een inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing indien:

    • a.

      de inzameling of werving in besloten kring gehouden wordt, of;

    • b.

      de inzamelende instelling staat vermeld op het landelijke collecterooster van de Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving en de collecte wordt gehouden in de periode die op het rooster aan die instantie is toegewezen.

    • c.

      de inzameling plaatsvindt in de op het landelijke collecterooster als vrije periode aangewezen periode door een instelling die is ingedeeld in het door het college voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde collecte – en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorwaarden plaatsvindt of de ANBI-status bezit en de instelling tenminste vier weken voor aanvang van de inzameling daarvan melding heeft gedaan bij het college.

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22 van deze verordening.

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke en in de openbare lucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren of diensten aan te bieden, indien daardoor de openbare orde, de veiligheid of de volksgezondheid in gevaar komt.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      Op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      Op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

 

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt, een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen openbare plaatsen of wegen.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 6.

    Inzake de verdeling van schaarse vergunningen stelt het college bij nadere regels de procedure vast.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen openbare plaatsen of wegen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2.

    Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

AFDELING 6 [GERESERVEERD]

 

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31 Vervallen

 

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 [gereserveerd]

 

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

HOOFDSTUK 6. BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET STRAND

Artikel 6:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteitenstrand: het gedeelte van het strand dat als zodanig aanwezen is;

  • b.

    zee: het gedeelte van de Noordzee, dat gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Beverwijk;

  • c.

    zeilvoertuig: een voertuig op één of meer wielen en met één of meer zeilen, dat door de wind wordt voortbewogen;

  • d.

    wind- en watersport: hieronder wordt in elk geval, doch niet uitsluitend, begrepen kanoën, deltavliegen, kitesurfen, paragliden, schermvliegen, vliegeren met een vlieger die met twee of meer stuurlijnen wordt bestuurd;

recreatief zwemmen wordt hieronder niet verstaan.

  • a.

    hoogwaterlijn: de lijn waar het water van de zee bij vloed komt;

  • b.

    laagwaterlijn: de lijn waar het water bij eb komt;

  • c.

    zomerperiode: de periode van 1 mei tot 1 oktober;

  • d.

    winterperiode: de periode van 1 oktober tot 1 mei;

  • e.

    motorvoertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid en onder c, van de Wegenverkeerswet met uitzondering van gehandicaptenvoertuig.

Artikel 6:2 Gemotoriseerde voertuigen op het strand

  • 1.

    Het is verboden met motorvoertuigen op het strand te rijden, deze op het strand te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van motorvoertuigen ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de zeewering/waterkering, politie, brandweer, ambulancediensten, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld verbod.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 6:3 Niet-gemotoriseerde voertuigen

  • 1.

    Het is verboden om in de zomerperiode met een niet-gemotoriseerd voertuig, waaronder in elk geval begrepen een zeilvoertuig, op het strand te rijden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor een bestuurder van een fiets, mountainbike en dergelijke voertuigen tussen 00.00 uur en 09.00 uur alsmede tussen 19.00 uur en 00.00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van een niet gemotoriseerd voertuig ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de zeewering/waterkering, politie, brandweer, ambulancediensten, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld verbod.

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 6:4 Motorvaartuigen

  • 1.

    Het is verboden een gemotoriseerd vaartuig, waaronder in elk geval een jetski of waterscooter wordt begrepen, op het strand te hebben, daarmee in zee te begeven, te bevinden binnen een afstand van 300 meter uit de laagwaterlijn of aan te landen op het strand.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvaartuigen ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de zeewering/waterkering, politie, brandweer, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

Artikel 6:5 Niet-gemotoriseerde vaartuigen

Het is gedurende de zomerperiode verboden een niet-gemotoriseerd vaartuig op het strand te hebben en zich daarmee in zee te begeven of zich daarmee binnen 300 meter uit de laagwaterlijn te bevinden.

Artikel 6:6 Wind- en watersport

Het is verboden wind- en watersport op het strand of in zee uit te oefenen buiten het activiteitenstrand.

Artikel 6:7 Activiteitenstrand

  • 1.

    Het college kan een of meer gedeelten van het strand als activiteitenstrand aanwijzen.

  • 2.

    Het college is bevoegd om de verboden als bedoeld in de artikelen 6:3, 6:4, 6:5 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing te verklaren op het activiteitenstrand.

  • 3.

    Het college is bevoegd met het oog op de bescherming van de gezondheid van deelnemers aan sportactiviteiten en overige bezoekers van het activiteitenstrand, de openbare orde en veiligheid en het doelmatig gebruik van het strand nadere regels of beperkingen te stellen met betrekking tot de op het activiteitenstrand toegelaten activiteiten.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met of in afwijking van de regels welke krachtens het derde lid zijn gesteld.

Artikel 6:8 Sport en spel in groepsverband

Het is verboden op het strand sport en spel uit te oefenen of zich te gedragen, op zodanige wijze dat daardoor gevaar of overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen kan ontstaan.

Artikel 6:9 Aanwijzingen Reddingswezen

  • 1.

    Recreanten, baders en zwemmers zijn verplicht aan de aanwijzingen gegeven door een lid van het door het college als zodanig erkende organisatie uit het reddingswezen, onmiddellijk gevolg te geven.

  • 2.

    Wanneer er twee rode vlaggen boven elkaar (rood over rood) gehesen zijn aan de daartoe bestemde vlaggenmast, is het verboden in zee te zwemmen.

  • 3.

    Wanneer er één rode vlag gehesen is aan de daartoe bestemde vlaggenmast, geldt een negatief zwemadvies.

  • 4.

    Wanneer de oranje windzak is gehesen aan de daartoe bestemde vlaggenmast is er een negatief advies om zich met een luchtbed of -kussen, een opblaasbare band of een ander voorwerp, dat als drijfmiddel kan worden gebruikt, in zee te begeven of te bevinden.

Artikel 6:10 Honden op het strand

  • 1.

    Het is verboden om in de zomerperiode één of meer honden op het strand te hebben of te laten lopen;

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet tussen 00.00 uur en 09.00 uur alsmede tussen 19.00 uur en 00.00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      ambtenaren van de politie in de uitoefening van hun taak;

    • b.

      gebruikers van strandhuisjes mits zij hun hond aangelijnd en in de directe nabijheid van het strandhuisje laten verblijven;

    • c.

      zover de eigenaar of houder van de hond zich vanwege zijn handicap door een aantoonbaar gekwalificeerde geleidhond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 6:11 Paarden op het strand

  • 1.

    Het is verboden om in de zomerperiode op het strand een paard of een ander rij- of trekdier te berijden of mee te voeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet tussen 00.00 uur en 09.00 uur alsmede tussen 19.00 uur en 00.00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor ambtenaren van politie in de uitoefening van hun taak.

Artikel 6:12 Verhuren van voorwerpen/dieren op het strand

Het is verboden zonder vergunning van het college op het strand een voer - of vaartuig – hetzij geheel, hetzij per plaats - een strandstoel, ligstoel, tafel, bank, tent, cabine, of een ander dergelijk voorwerp dan wel een rij- of trekdier aan het publiek te huur of voor gebruik aan te bieden.

HOOFDSTUK 7. WINKELTIJDEN

Artikel 7:1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    de wet: de Winkeltijdenwet;

  • 2.

    feestdagen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, Hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en tweede kerstdag.

  • 3.

    werkdagen: maandag tot en met zaterdag;

  • 4.

    winkel: dat wat daaronder wordt verstaan in de Winkeltijdenwet.

Artikel 7:2 Algemene vrijstelling voor zon- en feestdagen

Voor de in artikel 2 van de wet vervatte verboden geldt op zon- en feestdagen een algemene vrijstelling.

Artikel 7:3 Openstelling op werkdagen tussen 22.00 en 06.00 uur

  • 1.

    Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van het verbod van artikel 2, eerste lid onder c van de wet;

  • 2.

    Het college kan de ontheffing voor ten hoogste twee winkels verlenen.

  • 3.

    Aan de ontheffing wordt in elk geval het voorschrift verbonden dat het tussen 22.00 en 06.00 uur niet is toegestaan sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en horecawet te verstrekken.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan het college ontheffing verlenen van het verbod van artikel 2, eerste lid onder c, van de wet in het geval van bijzondere omstandigheden van voorbijgaande aard.

  • 5.

    Inzake de verdeling van de ontheffingen stelt het college bij nadere regels de procedure vast.

Artikel 7:4 Openstelling van avondwinkels op zon en feestdagen

  • 1.

    Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b van de wet genoemde verboden ten behoeve van winkels

    • a.

      waarvoor een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 7:3 van deze verordening, en

    • b.

      waar hoofdzakelijk eetwaren en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

  • 2.

    Het college kan de ontheffing voor ten hoogste twee winkels verlenen.

  • 3.

    Aan de ontheffing worden in elk geval de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de winkel dient op de zondagen en de feestdagen vóór 16.00 uur gesloten te zijn,

    • b.

      er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank en Horecawet.

HOOFDSTUK 8. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en daarbij op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3, van de Wet op de economische delicten: 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 4:11, eerste lid.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen 2:3 en 2:68.

Artikel 8:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: .

    • a.

      Alle ambtenaren die zijn aangesteld bij de gemeente Beverwijk en die blijkens hun functiebeschrijving zijn belast met de handhaving van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald.

    • b.

      De bijzondere opsporingsambtenaren of toezichthouders die extern worden ingehuurd ter handhaving van het hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald

    • c.

      De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 8:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 8:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De Algemene plaatselijke verordening 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid vermelde datum.

  • 2.

    De Algemene plaatselijke verordening 2024 treedt inwerking op de dag na bekendmaking op 1 januari 2024.

Artikel 8:5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening als bedoeld in artikel 8:4, eerste lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 8:4, eerste lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de verordening bedoeld in artikel 8:4, eerste lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 8:4, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende bezwaartermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 8:4, eerste lid.

  • 5.

    De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 8:4, eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 8:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Beverwijk 2024.

Beverwijk, 14 december 2023