Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Fryslân

Beleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFryslân
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBeleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023
CiteertitelBeleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Deze regeling vervangt de Nota beheerbeleid voor provinciale wegen 2014 en de Wegenverordening provincie Fryslân.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Provinciewet
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

prb-2023-15828

GS004256

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023

Gedeputeerde staten van Fryslân,

 

Gelet op de Provinciewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat:

 

  • binnen het beperkingengebied ‘provinciale wegen’ activiteiten van derden plaatsvinden, zoals het aanleggen of wijzigen van een uitrit, plaatsen van aanduidingen, het houden van evenementen en dergelijke;

  • de toelaatbaarheid van die activiteiten afhankelijk is van de functie, inrichting en gebruik van een weg;

  • het wenselijk is in aanvulling op de bepalingen ter bescherming van de in de artikel 7.5 van de Omgevingsverordening provincie Fryslân genoemde oogmerken, alsmede de belangen die de Wegenverkeerswet 1994 en de Wegenwet beogen te beschermen, een beleidsregel te hebben voor de beoordeling van aanvragen;

Besluiten de navolgende ‘Beleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023’ vast te stellen.

 

Beleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    plaats gebonden evenement: evenement dat op een afgebakende locatie plaatsvindt en geheel of gedeeltelijk op of langs een bij provincie Fryslân in beheer zijnde weg;

  • b.

    route gebonden evenement: evenement dat (deels) gebruik maakt van de openbare weg volgens een vooraf bepaalde route;

  • c.

    Regionaal Mobiliteitsprogramma Fryslân (RMP): het strategisch beleid en programma van provincie Fryslân voor onder meer bereikbaarheid en verkeersveiligheid;

  • d.

    standplaats: een uitstalling langs de weg om zaken tijdelijk te koop aan te bieden of diensten te verlenen;

  • e.

    voertuigen: alle soorten fietsen, bromfietsen, invalidenvoertuigen, skateboards, skates, skeelers, steps en motorvoertuigen, waar onder motoren, auto's, tractoren bussen en (vracht-)wagens;

  • f.

    weggebonden voorziening: tankstation, motel, hotel of restaurant dat voornamelijk gericht is op dienstverlening aan de doorgaande weggebruiker.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregel is van toepassing op activiteiten binnen het beperkingengebied ‘provinciale wegen’, als bedoeld in artikel 7.10 van de Omgevingsverordening Fryslân, met uitzondering van activiteiten voor kabels en leidingen. Deze beleidsregel is voorts van toepassing op het gebruik door het verkeer van de bij de provincie in beheer zijnde wegen en paden.

Artikel 3 Oogmerk

Deze beleidsregel beoogt de in artikel 7.5 van de Omgevingsverordening Fryslân genoemde oogmerken, alsmede de belangen genoemd in artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994 te beschermen en zorg te dragen voor het in stand houden van openbare wegen als bedoeld in de Wegenwet.

Hoofdstuk 2 Vergunning plichtige activiteiten

Artikel 4 Aanleg, wijzigen of verwijderen van een uitrit

  • 1.

    Een aanvraag voor het aanleggen of wijzigen van een uitrit binnen het beperkingengebied provinciale wegen, wordt getoetst aan de volgende regels:

    • a.

      bij een weg met een stroomfunctie kan een uitrit worden toegestaan ten behoeve van een weggebonden voorziening;

    • b.

      bij een weg met een gebiedsontsluitingsfunctie kan een uitrit worden toegestaan ten behoeve van:

      • i.

        een weggebonden voorziening;

      • ii.

        een bestaand recht om langs de weg bebouwing op te richten of een perceel te gebruiken, waar onlosmakelijk een uitrit tot de provinciale weg mee is verbonden;

    • c.

      bij een weg met een erftoegangsfunctie is een uitrit toegestaan, tenzij verkeersveiligheidsbelangen hieraan in de weg staan;

    • d.

      in bebouwde kommen is een uitrit toegestaan, tenzij de weg een gebiedsontsluitingsfunctie heeft;

    • e.

      indien mogelijk wordt een uitrit ten behoeve van een weggebonden voorziening gecombineerd met andere op de weggebruiker gerichte voorzieningen;

    • f.

      bij een weggebonden voorziening waar ook diensten of producten zullen worden aangeboden aan weggebruikers die niet van de betreffende provinciale weg gebruik mogen maken, draagt de aanvrager of vergunninghouder zorg voor de bereikbaarheid van deze weggebruikers via het onderliggend wegennet;

    • g.

      de toelaatbaarheid van een uitrit wordt mede getoetst aan de hand van het verwachte gebruik van de uitrit in relatie tot het gebruik van een weg;

    • h.

      per perceel wordt één uitrit toegestaan, tenzij de aanvrager aantoont dat een tweede uitrit absoluut noodzakelijk is voor het functioneel gebruik van de bestemming van het perceel en hierdoor geen negatieve verkeersveiligheidseffecten zijn te verwachten;

    • i.

      er wordt geen vergunning verleend voor een uitrit als een perceel zakenrechtelijk te bereiken is via een naastliggend perceel.

  • 2.

    Voor de toelaatbaarheid van de uitrit wordt getoetst aan de inrichting van de weg, waarbij gelet wordt op voldoende oprijzicht en zichtbaarheid van de uitrit vanaf de hoofdrijbaan. Bij aanwezigheid van een parallelweg wordt de uitrit hierop aangesloten.

  • 3.

    De inrichting van de uitrit zal uniform en herkenbaar zijn in uitvoering en materialisering, passend bij het totaalbeeld van de weg en bij het verwachte gebruik van de uitrit. Hierop en op de uitvoering, zijn de landelijke richtlijnen van de CROW en de vigerende Nota integraal wegontwerp van toepassing.

  • 4.

    Indien voor een uitrit aanvullende voorzieningen nodig zijn aan de weg of voor de zich binnen het beperkingengebied van de weg bevindende fauna werende of -geleidende werken, komen de kosten daarvan voor rekening van de aanvrager.

  • 5.

    De toelaatbaarheid van het wijzigen van een vergunning voor een verzwaard gebruik van een uitrit, wordt getoetst aan de bepalingen als opgenomen in het eerste en tweede lid.

  • 6.

    Een vergunning voor een uitrit kan worden ingetrokken als een wegvak door de provincie wordt heringericht.

  • 7.

    Een tijdelijke uitrit kan worden toegestaan als:

    • a.

      er geen alternatief is via het onderliggende wegennet;

    • b.

      verkeerskundig een oplossing mogelijk is voor deze uitrit, die zorgt voor borging van de verkeersveiligheid en doorstroming van het verkeer op de provinciale weg;

    • c.

      de hoeveelheid en soort verkeer, alsmede de tijdsduur voor het gebruik van de tijdelijke uitrit, vanuit verkeersveiligheidsoogpunt acceptabel is.

Artikel 5 Kunstuitingen

  • 1.

    Een aanvraag of een verzoek om advies, voor het plaatsen van beeldende kunst, het aanbrengen van graffiti en andere vormen van kunstuitingen, wordt getoetst aan de volgende regels:

    • a.

      kunstobjecten worden niet toegestaan binnen de obstakelvrije zone van wegen;

    • b.

      kunstobjecten mogen de verkeersveiligheid niet beïnvloeden;

    • c.

      er vindt een toetsing plaats aan de criteria in de vigerende Nota integraal wegontwerp.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, vinden de uitgangspunten en de procedure als opgenomen in de nota ‘Werkwijze kunst in de openbare ruimte’ toepassing, voor de integrale toetsing aan verkeersveiligheid en landschappelijke- en stedenbouwkundige waarden.

  • 3.

    Een vergunning voor het houden van een kunstobject kan worden gewijzigd of ingetrokken als dit noodzakelijk is voor infrastructurele maatregelen of andere ruimtelijke ontwikkelingen.

Artikel 6 Zend- en andere soorten masten

Een aanvraag en een verzoek om advies van de gemeente, voor het plaatsen en houden van zend- of andersoortige masten wordt getoetst aan de volgende regels:

  • a.

    de activiteit dient een algemeen belang en de aanvrager toont aan dat er geen andere locatie dan het beperkingengebied van de provinciale weg beschikbaar is voor de plaatsing;

  • b.

    de CROW-richtlijn Handboek wegontwerp c.q. de Nota integraal wegontwerp, vindt toepassing, voor de wijze van afscherming van het object binnen de obstakelvrije ruimte;

  • c.

    langs stroom- en gebiedsontsluitingswegen zijn deze voorzieningen niet toegestaan binnen de obstakelvrije ruimte.

Artikel 7 Bewegwijzeringsborden en aanduidingen

  • 1.

    Een aanvraag voor bewegwijzeringsborden en aanduidingen wordt getoetst aan de volgende regels:

    • a.

      Indien van toepassing, voldoet de vormgeving en uitvoering van borden en aanduidingen, aan het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het wegverkeer;

    • b.

      De bebording of aanduiding draagt bij aan de principes van een duurzaam veilig verkeerssysteem, met geleiding van het verkeer via wegen die functioneel daarvoor zijn ingericht en bevordert een verkeersveilige afwikkeling;

    • c.

      De CROW-richtlijnen voor bewegwijzering (Handboek wegontwerp) en aanvullend de vigerende Nota integraal wegontwerp, vinden toepassing bij het bepalen van de locatie, de mate van voorverwijzingen en materiaalkeuze;

    • d.

      Zo nodig wordt ter beperking van het aantal verwijzingen en aanduidingen, gekozen voor verwijzing door middel van een bundeling van objecten via een specifieke gebiedsnaam;

    • e.

      Ter voorkoming van extra objecten in de berm en daarmee de kans op verrommeling, aantasting van weg en weglichaam, alsmede het adequaat onderhoud hiervan, wordt bewegwijzering of een aanduiding zo mogelijk gecombineerd met al aanwezige objecten;

    • f.

      De plaatsing en de maatvoering van een geografische aanduiding van straat, vaarwegnaam, gemeentegrensbord of een bord specifiek gericht op een gebied of object van landschappelijke of cultuurhistorische waarde, wordt getoetst aan verkeersveiligheid en botsvriendelijkheid van de constructie, indien binnen de obstakelvrije zone geplaatst;

    • g.

      de kosten van het aanbrengen en onderhouden van de bewegwijzering of aanduiding, komt voor rekening van de aanvrager.

  • 2.

    Een aanvraag voor een commerciële aanduiding of van een niet in dit artikel opgenomen object, kan uitzonderlijk worden vergund als de volgende criteria van toepassing zijn:

    • a.

      het betreft een veel verkeer aantrekkend object van bovenlokaal niveau,

    • b.

      er is sprake van een maatschappelijk belang in verband met onevenredige hinder en verkeersonveiligheid, waardoor het noodzakelijk is om het verkeer te leiden,

    • c.

      indien verwijzing ook nodig is langs wegen in beheer bij een andere wegbeheerder, wordt aangetoond dat deze hieraan medewerking verleent, en

    • d.

      de maximumrijafstand van het object tot de weg is 4 km.

  • 3.

    Een aanvraag voor een Informatiebord voor passanten en bezoekers wordt vergund, als:

    • a.

      zich in een gebied voor passanten en bezoekers veel voorzieningen bevinden;

    • b.

      er een algemeen belang is om een gebied of object aan te duiden in verband met specifieke kwaliteiten daarvan;

    • c.

      het informatiebord verkeersveilig bereikbaar is voor het verkeer, waarbij voor wegen met een stroomfunctie een bundeling met andere op de weggebruiker gerichte voorzieningen een vereiste is;

    • d.

      ter plaatse voldoende parkeerruimte aanwezig is.

  • 4.

    Een aanvraag voor een specifieke aanduiding in combinatie met het bord ‘Bebouwde kom’ wordt vergund, als:

    • a.

      de aanduiding een lokaal maatschappelijk belang dient;

    • b.

      plaatsing mogelijk is in combinatie met het bord ‘Bebouwde kom’ of ander wegmeubilair;

    • c.

      de aanduiding niet commercieel van karakter is;

    • d.

      de maximumsnelheid 50 km per uur of lager is;

    • e.

      er geen bezwaren zijn vanuit verkeersveiligheid, waarbij getoetst wordt aan de hoeveelheid aanduidingen in de directe omgeving en de mate van af- of misleidende werking voor de weggebruiker;

    • f.

      er instemming is van de gemeente die ter plaatse het bevoegd gezag heeft.

  • 5.

    Een aanvraag voor een mottobord wordt vergund, als:

    • a.

      het mottobord als doel heeft om de verkeersveiligheid te bevorderen door gedragsbeïnvloeding van de weggebruiker;

    • b.

      het past binnen de beleidsdoelstellingen van de provincie;

    • c.

      er overeenstemming is over de afmetingen en de wijze van uitvoering van de borden, waar onder het gebruik van botsvriendelijke materialen.

  • 6.

    Een aanvraag voor een routebord wordt vergund, als:

    • a.

      Het bord bijdraagt aan het stimuleren van het fietsen of het wandelen;

    • b.

      Het bord onderdeel is van een route van het provinciale fietsknooppuntennetwerk;

    • c.

      Het bord onderdeel is van een route van een provinciaal netwerk van paden dat tot stand is gekomen binnen een door de provincie ondersteund project, waaronder het project Oude Paden Nieuwe Wegen;

    • d.

      Het bord onderdeel is van een Lange Afstands Fiets- of Wandelroute;

    • e.

      indien verwijzing ook nodig is langs wegen in beheer bij een andere wegbeheerder, wordt aangetoond dat deze hieraan medewerking verleent.

  • 7.

    Een aanvraag voor het plaatsen van een ideële aanduiding wordt getoetst aan:

    • a.

      de toelaatbaarheid in verband met het borgen van een veilig gebruik van de weg;

    • b.

      de locatie, waarbij in ieder geval de obstakelvrije afstand langs de weg en de ruimte binnen de invloedsfeer van een beslispunt, vrij wordt gehouden van ideële aanduidingen;

    • c.

      de duur van de plaatsing, waarvoor een maximum geldt van een half jaar;

    • d.

      het veroorzakersprincipe, waarvoor de aanvrager aantoont op welke wijze de kosten van plaatsing en opruiming zijn geborgd;

    • e.

      de mogelijkheden voor een schadevrije bevestigingswijze, als uit de aanvraag blijkt dat het de bedoeling is om de aanduiding te plaatsen op of aan een wegenwerk of wegmeubilair.

  • 8.

    Een aanvraag voor het plaatsen van objectbewegwijzering door strokenborden wordt toegestaan, als:

    • a.

      het maximaal toelaatbare aantal verwijzingen niet wordt overschreden. Per type weg zijn de volgende aantallen verwijzingen per locatie het maximum:

      • Stroomfunctie: 4, het totaal van regulier en strokenborden

      • Gebiedsontsluitingsfunctie: 6, het totaal van regulier en strokenborden

      • Erftoegangsfunctie: 8 strokenborden met evt. nog reguliere borden

    • b.

      het een verwijzing betreft voor een camping, restaurant, hotel of tankstation, met een functie voor de recreant of passant op doorreis;

    • c.

      de onder b. genoemde voorzieningen niet in de bebouwde kom zijn gelegen, met uitzondering van (mini-)campings en in geval van een klein dorp of stadje, logiesaccommodaties;

    • d.

      de onder b. genoemde voorzieningen zich bevinden binnen de hierna opgenomen afstand tot de provinciale weg:

      • Niet weggebonden restaurants: maximaal 500 meter

      • Tankstations: maximaal 500 meter

      • Logiesaccommodaties, B&B: maximaal 2.000 meter + verwijzing binnen de bebouwde kommen van geringe omvang

      • Jeugdherbergen: maximaal 4.000 meter

      • campings en minicampings: maximaal 4000 meter + verwijzing van binnen de bebouwde kom gelegen (mini)-campings

    • e.

      een toeristische verblijfs- of recreatiebestemming niet op basis van interlokale bewegwijzering via plaatsnaam is te vinden of alleen bereikbaar is via een niet nader geduide zijweg vanaf de provinciale weg;

    • f.

      indien verwijzing ook nodig is langs wegen in beheer bij een andere wegbeheerder, wordt aangetoond dat deze hieraan medewerking verleent.

  • 9.

    In aanvulling op het achtste lid, wordt een aanvraag voor het plaatsen van een aanduiding voor een object binnen de bebouwde kom verleend, als:

    • a.

      het bezoekersaantal van het object dermate hoog is dat zonder verwijzing de verkeersveiligheid in het gedrang komt;

    • b.

      de reikwijdte van het object minimaal een provinciaal karakter heeft;

    • c.

      het een verwijzing betreft naar de lokale V.V.V.-voorziening;

    • d.

      het een erkend archeologisch steunpunt betreft;

    • e.

      de ligging van het object bij kleinere dorpen en steden, buiten het verwachtingspatroon valt van de weggebruiker en het een geregistreerd museum of ander recreatief object betreft;

    • f.

      de voorziening alleen bereikbaar is vanaf de provinciale weg;

    • g.

      indien verwijzing ook nodig is langs wegen in beheer bij een andere wegbeheerder, wordt aangetoond dat deze hieraan medewerking verleent.

Artikel 8 Standplaatsen

Een aanvraag voor het innemen van een standplaats wordt getoetst aan de volgende regels:

  • a.

    vanuit verkeersveiligheid wordt langs wegen met een stroom- of gebiedsontsluitingsfunctie het innemen van een standplaats niet toegestaan;

  • b.

    langs erftoegangswegen worden standplaatsen toegestaan, indien er voldoende parkeergelegenheid is;

  • c.

    de mate waarin door de activiteit onevenredige overlast en onveiligheid wordt verwacht op de hoofdrijbaan, als de activiteit plaats vindt op de parallelweg;

  • d.

    de mogelijkheid om de standplaats te combineren met andere voorzieningen, zoals een verzorgings- of carpoolplaats en hiervoor ruimte beschikbaar is;

  • e.

    het voorkomen van verstoring of aantasting van natuur- en landschappelijke waarden.

Artikel 9 Activiteiten als gevolg van evenementen

  • 1.

    Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van verwijzingsborden voor een evenement wordt vergund, als de aanvrager aantoont dat plaatsing nodig is voor de verkeersveiligheid en ter voorkoming van onevenredige overlast of hinder;

  • 2.

    De aanvrager toont aan dat de gemeente(n) waarbinnen het evenement plaatsvindt, medewerking heeft verleend aan het evenement.

  • 3.

    Een aanvraag voor een omgevingsvergunning of een ontheffing van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens voor het gebruik van de provinciale weg voor een route gebonden evenement wordt getoetst aan:

    • a.

      de functie van de weg, waarbij voor wegen met een stroomfunctie dan wel wegen met een verkeersintensiteit hoger dan 8.000 voertuigen per etmaal, geen belemmering voor de overige weggebruikers mag ontstaan;

    • b.

      de mogelijkheid voor het in stand houden van de veilige bereikbaarheid van aanliggende bestemmingen en gebieden;

    • c.

      het effect van de activiteit op de verkeersveiligheid door de kans op afwijkend verkeersgedrag of conflicten;

    • d.

      de inrichting van de weg en de hierin aanwezige gevaarpunten;

    • e.

      de verplichtingen die de Wegenverkeerswet 1994 stelt over het houden van een wedstrijd op de weg als bedoeld in artikel 10 van deze wet, ten aanzien van aansprakelijkheid;

    • f.

      de instemming van hulpdiensten in verband met het risico op calamiteiten;

    • g.

      de mogelijke negatieve invloed van de activiteit op stiltegebieden bij een route gebonden activiteit met gemotoriseerd verkeer.

  • 4.

    Een aanvraag voor het stremmen van een provinciale weg voor een (deels) plaatsgebonden evenement wordt getoetst aan:

    • a.

      de functie van de weg, waarbij voor wegen met een stroom- of gebiedsontsluitingsfunctie, of met een verkeersintensiteit van meer dan 8.000 motorvoertuigen per etmaal, alleen in uitzonderlijke situaties wordt meegewerkt aan stremming;

    • b.

      het tijdstip, waarbij voor de toelaatbaarheid wordt getoetst aan dagen waarop door bijzondere gebeurtenissen of omstandigheden extra verkeersdrukte verwacht kan worden;

    • c.

      de uitvoerbaarheid van de dienstregeling van openbaarvervoerlijnen en de bereikbaarheid voor hulpdiensten;

    • d.

      de beschikbaarheid van een bij het evenement horend wegbewijzerings- en omleidingsrouteplan, dat tenminste vier weken voorafgaand aan het evenement ter goedkeuring aan de provincie wordt voorgelegd;

    • e.

      de aanvrager toont aan dat de gemeente waarin het evenement plaatsvindt, instemt met de hierbij horende omleidingsroutes.

  • 5.

    Een aanvraag kan worden geweigerd als tegelijkertijd een ander of meerdere evenementen plaatsvinden, waardoor de verkeersveiligheid en bereikbaarheid in het gedrang kan komen.

  • 6.

    De kosten van de eventueel door de wegbeheerder te treffen maatregelen, komen voor rekening van de aanvrager.

Artikel 10 Afwateringsvoorzieningen

Een aanvraag voor het aanleggen van een afwateringsvoorziening in de vorm van een watergang of duiker, wordt getoetst aan:

  • a.

    het noodzakelijk zijn van een duiker in het belang van de waterhuishouding;

  • b.

    functionele eisen die hieraan kunnen worden gesteld vanuit flora en fauna of landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht

Op een aanvraag om vergunning dan wel ontheffing die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze Beleidsregel blijft de Wegenverordening provincie Fryslân en de Nota beheerbeleid voor provinciale wegen 2014 van toepassing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Voor zover bekendmaking van deze beleidsregel in het Provinciaal Blad na die datum plaatsvindt, werkt zij terug tot en met de datum waarop de Omgevingswet in werking is getreden.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregel provinciale wegen Fryslân 2023’.

  • 3.

    Met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze beleidsregel, wordt de Nota beheerbeleid voor provinciale wegen 2014 en de Wegenverordening provincie Fryslân ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Fryslân van dd/mm/jjjj.

de secretaris,

J. Algra

de voorzitter,

drs A.A.M. Brok

Algemene toelichting

De provincie heeft rond 1.000 km aan wegen, fietspaden en parallelwegen in beheer. In hoofdstuk 7 van de Omgevingsverordening Fryslân is de bevoegdheid voor vergunningverlening neergelegd voor de provinciale infrastructuur. Dit betreft activiteiten die onder de fysieke leefomgeving van de Omgevingswet vallen. Deze beleidsregel is van toepassingen op activiteiten van derden in het beperkingengebied ‘provinciale wegen’.

 

Verder is het college van Gedeputeerde Staten bevoegd om ontheffing te verlenen van bepaalde ver- of geboden in de Wegenverkeerswetgeving. Deze ontheffingen zien op het gebruik van de weg. Voor beide onderwerpen bevat deze beleidsregel het toetsingskader. Voor de ontheffingen op grond van de Wegenverkeerswetgeving bevat het Handboek beheer provinciale wegen 2023 eveneens uitgangspunten, die bijvoorbeeld zien op exceptioneel transport en landbouwverkeer.

 

Het voordeel van een beleidsregel is dat, indien nodig, een uitzondering op de regel kan worden gemaakt. Per geval wordt beoordeeld of voor het maken van de uitzondering terugkoppeling aan de verantwoordelijk gedeputeerde volstaat of dat het onderwerp moet worden voorgelegd aan het college van Gedeputeerde Staten.

 

Bij de toepassing van deze beleidsregel vindt ten aanzien van de inrichtingsvereisten merendeels de CROW-richtlijnen voor het ontwerp van wegen toepassing en de vigerende provinciale Nota integraal wegontwerp.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 4 Aanleg, wijzigen of verwijderen van een uitrit

 

Eerste lid, onder a: bij wegen met een stroomfunctie zijn uitritten doorgaans wettelijk verboden, doordat deze wegen meestal onder het bord G03, autoweg, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 vallen. Uitritten voor weggebonden voorzieningen kunnen worden toegestaan. Hieraan worden de nodige inrichtingseisen gesteld, zoals bijvoorbeeld uitvoegstroken.

 

Eerste lid, onder b: wegen met een gebiedsontsluitingsfunctie kennen een grote variatie in uitvoering en gebruik. De maximumsnelheid is meestal 80 km per uur. Langs sommige gebiedsontsluitingswegen bevindt zich lintbebouwing. Dit laat onverlet dat vanuit functie, gebruik en inrichting ook hier nieuwe uitritten slechts uitzonderlijk worden toegestaan.

 

Eerste lid, onder e: door het combineren van weggebonden voorzieningen wordt het aantal uitwisselpunten beperkt. Dit kan bijdragen aan het verbeteren van de verkeersveiligheid, maar ook aan sociale veiligheid. Denk bijvoorbeeld aan het combineren van een wegrestaurant met een carpoolplaats.

 

Eerste lid onder h: het toestaan van een tweede uitrit per perceel kan zich voordoen om bijvoorbeeld een rondrijmogelijkheid te creëren voor (vracht)verkeer waardoor minder manoeuvres nodig zijn op de hoofdrijbaan. Ook kunnen bedrijfsaspecten als hygiëne een reden zijn voor meerdere uitritten.

 

Tweede lid: In het algemeen geldt dat een uitrit op voldoende afstand van potentiële gevarenpunten komt te liggen. Denk bijvoorbeeld aan binnen- en buitenbogen in een weg of de nabijheid van beweegbare bruggen, spoorwegovergangen, kruispunten of halteplaatsen.

 

Derde lid: Bij de inrichting van uitritten wordt gelet op een uniforme en herkenbare inrichting. Aan uitritten voor met name weggebonden voorzieningen kunnen extra eisen worden gesteld, zoals een uitvoegstrook voor afslaand verkeer of het omleiden van een fietspad om de voorziening heen, zodat geen kruisend verkeer van bezoekers met fietsverkeer ontstaat.

 

Zesde lid: het intrekken van een vergunning voor een uitrit, kan zich onder meer voordoen bij herinrichting van de weg naar een hogere functie of bij de aanleg van een parallelweg. Het intrekken betekent dat gezorgd moet worden voor een alternatieve ontsluiting voor betreffend perceel.

 

Zevende lid: soms is een tijdelijke uitrit nodig bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen, ontgrondingen en andere werkzaamheden van tijdelijke aard. Na beëindiging van de werkzaamheden wordt deze weer opgeheven. Bij de afweging van de toelaatbaarheid is de tijdsduur van de activiteit een wegingsfactor.

 

Artikel 5 Kunstuitingen

 

Een enkele keer wordt een vergunning aangevraagd voor het aanleggen, plaatsen en behouden van beeldende kunst in wegbermen, bij rotondes of voor het aanbrengen van graffiti op tunnelwanden en dergelijke. Ook kan de provincie zelf initiatiefnemer zijn, door het plaatsen van kunstuitingen bij de reconstructie of nieuwe aanleg van wegen.

 

Sommige kunstuitingen zijn te beschouwen als bouwwerken waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is. In dat geval wordt de provincie om advies gevraagd. De provincie verleent wel de vergunning voor het verrichten van de activiteit binnen haar grondgebied en voor het in stand laten van het object, al dan niet gekoppeld aan een termijn.

 

In de ‘Werkwijze kunst in de openbare ruimte’ is de procedure geregeld met een adviserende rol voor het Team Ruimtelijke kwaliteit voor de landschappelijke inpassing. Een bredere adviserende rol is er voor ‘Keunstwurk’, voor het kunstwerk zelf in relatie tot haar omgeving. Het advies van Keunstwurk weegt zwaar bij de belangenafweging. Verder is in de werkwijze aandacht voor duidelijke contractafspraken met de kunstenaar en voor goede beheer- en onderhoudsafspraken.

 

Artikel 7 Bewegwijzeringsborden en aanduidingen

 

Bewegwijzering en aanduidingen dragen bij aan een juist en duurzaam veilig gebruik van wegen en bevorderen een goede bereikbaarheid. De reguliere bewegwijzering is onderdeel van het wegenbeheer. Wijzigingen hierin zijn mogelijk, maar komen wel voor rekening van de aanvrager. Zie hiervoor paragraaf 7.2 in het Handboek beheer provinciale wegen 2023.

 

In het eerste lid, onder d, is verwijzen door middel van een bundel van objecten geregeld. Soms is dit nodig in een gebied met een concentratie aan activiteiten, omdat de weggebruiker beperkt informatie tot zich kan nemen. Eenmaal in het gebied kan elk afzonderlijk object worden aangeduid. Er is wel een herkenbare naam nodig, denk bijvoorbeeld aan het recreatiegebied ‘De Groene Ster’.

 

In het eerste lid, onder f, is zijn aanduidingen geregeld die vaak door andere overheden, de provincie zelf, of organisaties als natuurbeheerders worden aangevraagd. Hieronder vallen ook de in wit/bruin uitgevoerde borden die een specifiek object van bovenlokale waarde verbeelden. Denk bijvoorbeeld aan een Nationaal park, het ir D.F. Woudagemaal en dergelijke. In de vergunningsvoorschriften kunnen eisen worden gesteld aan de afmetingen van deze aanduidingen.

 

In het tweede lid wordt onder commerciële aanduidingen verstaan: borden die verwijzen naar commerciële instellingen en activiteiten. Het verwijzen van tijdelijke evenementen en dergelijke is ondergebracht in artikel 9.

 

In het tweede lid, onder a, is sprake van ‘veel verkeer’. Dit betekent niet dat automatisch de aantallen uit de CROW-richtlijnen over bewegwijzering en aanduidingen gelden. Deze zijn voor Friese begrippen erg hoog. Wat als veel verkeer wordt ervaren, is afhankelijk van de plaatselijke situatie t.a.v. de hoeveelheid verkeer en de kwaliteit van de weginfrastructuur.

 

Voor commerciële aanduidingen buiten de beperkingengebieden van de provinciale wegen, gelden andere regels. De gemeente is hier doorgaans bevoegd om een landschaps- en verkeersveiligheidstoets te doen. De provincie in haar rol als wegbeheerder, kan in de beperkingsgebieden voor de provinciale wegen, handhavend optreden op grond van de Wegenverkeerswet of Omgevingsverordening Fryslân, als sprake is van een dusdanige afleidende werking dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt.

 

Het derde lid ziet op informatieborden die vooral gericht zijn op het geven van gebiedsinformatie aan bezoekers. Denk hierbij aan grotere recreatiegebieden of stedelijke kernen. Onder b, wordt de mogelijkheid geboden om borden te plaatsen ter duiding van specifieke kenmerken, zoals de entree van een beschermd natuurgebied, Werelderfgoed, archeologische steunpunt of andere geografische of historische bijzonderheden.

 

Informatieborden horen goed bereikbaar te zijn voor de weggebruiker. Langs wegen met een stroomfunctie betekent dit een combinatie met andere voorzieningen, zoals een vrijliggende verzorgingsplaats, carpoolterrein, wegrestaurant of tankstation. Bij drukkere wegen met een gebiedsontsluitingsfunctie heeft dit ook de voorkeur, maar kan een langsliggende parkeervoorziening ook volstaan.

 

Het vijfde lid gaat over mottoborden. Mottoborden zijn meestal het gevolg van de uitvoering van provinciaal of rijks ‘speerpunten’-beleid op het gebied van de verkeersveiligheid. Ook vanuit de plaatselijke bevolking doet zich soms de behoefte voor om te wijzen op een bepaald gevaar. Als deze vraag past binnen het beleid, kan overwogen worden om hieraan mee te werken. Indien het de aanduiding van een gevaar betreft waarin bebording uit het Reglement verkeersregels en verkeerstekens voorziet, kan overwogen worden om deze borden toe te passen.

 

Het zevende lid ziet op ideële aanduidingen. Dit past binnen de wettelijke kaders om ruimte te bieden voor het vrij uiten van gedachten. Dit betekent overigens niet dat ideële aanduidingen overal toelaatbaar zijn. De verkeersveiligheid kan een weigeringsgrond zijn. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als sprake is van het ontstaan van een gevaarlijke situatie of te veel afleidende werking.

 

Het achtste lid ziet op objectbewegwijzering. Dit wordt uitgevoerd door middel van aanduidingen die opgenomen zijn in de reguliere bewegwijzering of door middel van het strokenbordsysteem. Het aantal verwijzingen door middel van strokenborden is gelimiteerd. Bij het bereiken van dit maximum, kan aan aanvrager eventueel worden voorgelegd om te kiezen voor een algemene aanduiding voor bijvoorbeeld overnachtingslocaties. Bij twijfel over het toestaan van objectbewegwijzering is Bijlage II van de CROW-richtlijn Bewegwijzering een leidraad.

 

De in het achtste lid, onder e, bedoelde objecten vallen onder verblijfsbestemmingen waarbij de toerist meestal gebruik maakt van een boeking. De toerist gaat gericht op zoek naar zijn bestemming. Het verwijzen gebeurt op basis van de plaatsnaam. Als een plaatsnaamverwijzing niet aan de orde is, is een aanduiding mogelijk. In tegenstelling tot passantenobjecten is hier geen sprake van een afstandscriterium. De objecten welke behoren tot verblijfsaccommodatie zijn de volgende: bezoekerscentra; bungalowparken; groepsaccommodaties; jachthavens; recreatiegebieden en windsurf- of ander buitensportlocaties.

 

Het negende lid ziet op verwijzing in de bebouwde kom. Hier is meestal een concentratie aan objecten aanwezig, wat zou leiden tot een groot aantal verwijzingen. In verband met de overzichtelijkheid kunnen beter informatiepanelen worden geplaatst. Een uitzondering kan onder meer worden gemaakt voor objecten die veel verkeer aantrekken. Sportparken en zwembaden worden als zodanig aangemerkt. Verder kan zich dit voordoen bij specifieke objecten die buiten de verwachting van passanten of bezoekers vallen bij een bepaald dorp of stad.

 

Een te verwijzen object kan een museum zijn. Het Nederlands Museumregister is een maatstaf om de kwaliteit van de musea zichtbaar te maken. Het initiatief vanuit de Museumvereniging en het Landelijk Contact van Museumconsulenten heeft als doel een bijdrage te leveren aan een verantwoord beheer van het culturele erfgoed. Museumfederatie Fryslân controleert of de musea aan alle eisen van de museumregistratie voldoen om een officiële erkenning als geregistreerd museum te krijgen.

 

Artikel 8 Standplaatsen

 

Ten behoeve van de beëindiging van de exploitatie van de standplaats worden aan de vergunningvoorschriften verbonden over hoe de grond en opstallen dienen te worden opgeleverd.

Tevens kunnen aan de vergunning bepalingen worden verbonden over een vergoeding die vergunninghouder verschuldigd is aan de provincie voor het gebruik van provinciale grond voor de standplaats.

 

Artikel 9 Activiteiten als gevolg van evenementen

 

Langs en op provinciale wegen worden door derden evenementen georganiseerd. Het merendeel betreft route gebonden evenementen. Daarnaast doen zich met name bij bebouwde kommen plaatsgebonden evenementen voor. De gemeente verleent hiervoor meestal de vergunning. Waar het evenement de provinciale weg raakt en valt binnen de beperkingengebieden, is doorgaans ook een vergunning nodig van de provincie, bijvoorbeeld voor het plaatsen van (omleidings-)borden, of een ontheffing van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

Het eerste lid van artikel 9 regelt het toestaan van verwijzingsborden. Hierbij zal onder meer getoetst worden aan de hoeveelheid verwachte bezoekers en de lokale verkeerssituatie.

 

Het derde lid van artikel 9 ziet op route gebonden evenementen. Bij deze evenementen wordt gebruik gemaakt van de wegen of paden en meestal gemengd met het overige wegverkeer.

 

Bij het derde lid, onder d, worden gevaarpunten genoemd in een weg. Hierbij wordt onder meer gedacht aan gelijkvloerse spoorwegovergangen en kruispunten, bruggen en sluizen.

 

Als sprake is van een wedstrijd, valt de activiteit onder artikel 10 van de Wegenverkeerswet. De aanvraag ziet dan op een ontheffing op grond van deze wet. Als de aanvraag binnen het geografisch gebied van meerdere gemeenten valt, wordt de ontheffing verleend door de provincie, voor zowel de gemeentelijke- als provinciale wegen. Als de aanvraag binnen het geografisch gebied van één gemeente valt, verleent deze gemeente de ontheffing, ook voor zover dit een provinciale weg betreft. De aanvrager zorgt in beide gevallen dat van de niet ontheffing verlenende overheid een verklaring van geen bezwaar toegevoegd is aan de aanvraag om ontheffing.

 

Overeenkomstig artikel 148 van de Wegenverkeerswet kan een ontheffing slechts worden verleend indien wordt aangetoond dat maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van deelneming aan de wedstrijd zonder dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de schade waartoe het gebruik van motorrijtuigen tijdens de wedstrijd aanleiding kan geven, is gedekt door een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De verzekering dient mede te dekken de aansprakelijkheid van degenen die de wedstrijd organiseren.

 

Bij de beoordeling van het ontheffingsverzoek dan wel het afgeven van een verklaring van geen bezwaar, maakt de bevoegde wegbeheerder voor zijn gebied een belangenafweging, waaronder het belang van de verkeersveiligheid, openbare orde en veiligheid, de verkeersafwikkeling voor andere weggebruikers en de bereikbaarheid van woningen en bedrijven.

Het onder sub f genoemde hulpdiensten worden hierbij betrokken.

 

Het vierde lid van artikel 9 ziet op het stremmen van wegen. Het stremmen van een weg met een stroomfunctie of wegen met een hoge verkeersintensiteit, wordt bij hoge uitzondering toegestaan. Denk hierbij aan een evenement of wegwedstrijd van grote (inter-)nationale betekenis, waarbij grote regionale belangen in het geding zijn.

 

Tenslotte: in de voorschriften bij de vergunning kan opgenomen worden dat bij een jaarlijks terugkerend evenement binnen de bebouwde kom, voor een periode van vier opeenvolgende jaren na vergunningverlening, de activiteit door een melding kan worden afgehandeld.

Een melding is niet voldoende als het evenement duidelijk afwijkt ten opzichte van voorgaande jaren, bijvoorbeeld door uitbreiding van activiteiten of andere locatie.