Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Fryslân

Beleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieFryslân
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingBeleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023
CiteertitelBeleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Provinciewet
  2. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

prb-2023-15823

GS004256

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023

Besluit van gedeputeerde staten van Fryslân van 19 december 2023, kenmerk GS 004256, tot vaststelling van de Beleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023.

 

Gedeputeerde staten van Fryslân,

 

Gelet op de Provinciewet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

Overwegende dat:

  • de beperkingengebieden van provinciale wegen en vaarwegen ruimte kunnen bieden voor het daarin leggen van kabels en leidingen;

  • kabels en leidingen als bedoeld in de Gaswet, Elektriciteitswet, Drinkwaterwet, Telecommunicatiewet en voor het rioleringsstelsel, van algemeen belang zijn;

  • het wenselijk is aanvullende regels te stellen voor de bescherming van de in de artikelen 7.5 en 7.23 van de Omgevingsverordening provincie Fryslân genoemde oogmerken, alsmede de belangen die de Wegenverkeerswet 1994, Wegenwet en Scheepvaartverkeerswet beschermen,

Besluiten de navolgende ‘Beleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023’ vast te stellen.

 

Beleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

 

  • a.

    Aanpassing: verzamelwoord voor diverse maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen ten dienste van een netwerk, waaronder het verplaatsen van kabels en leidingen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werken van de provincie.

  • b.

    Beperkingengebied provinciale wegen: het gebied als bedoeld in paragraaf 7.2.2 van de Omgevingsverordening Fryslân.

  • c.

    Beperkingengebied provinciale vaarwegen: het gebied als bedoeld in paragraaf 7.5 van de Omgevingsverordening Fryslân.

  • d.

    CEMT: Conférence Européenne des Ministres de Transport, Europese classificering van binnen- en rivierscheepvaartwegen;

  • e.

    Folieconstructie: een kunststoflaag met een waterkerende functie in een infrastructureel werk zoals een tunnel of aquaduct;

  • f.

    Kabel: een sterke, buigzame verbinding, bestaande uit een of meer geleiders die zijn samengesteld uit draden van metaal of glasvezel en geschikt voor het transport van elektrische energie, elektrische signalen of optische signalen.

  • g.

    Kabel- en leidingenstraat: locatie waar meerdere kabels en leidingen bij elkaar liggen, meestal als kruisende voorziening bij wegen en vaarwegen of bij kunstwerken.

  • h.

    Kabels en leidingen van algemeen nut: kabels en leidingen die het algemeen belang dienen en waarop meestal specifieke wetgeving van toepassing is.

  • i.

    Kunstwerk: een infrastructureel bouwwerk in de weg of vaarweg, zoals een viaduct, brug, sluis, tunnel of aquaduct.

  • j.

    Kruisende leiding: een kabel of leiding die kruisend door, op, boven, onder of in provinciale infrastructuur is gelegd.

  • k.

    Langsleiding: een kabel of leiding die parallel aan, boven, onder, op of in provinciale infrastructuur is gelegd.

  • l.

    Leiding: een verbinding, vervaardigd van een duurzaam materiaal zoals staal, beton of kunststof en geschikt voor het transport van vloeistoffen en gassen.

  • m.

    Netbeheerder: eigenaar of wettelijk aangewezen beheerder van een netwerk onder wiens verantwoordelijkheid een kabel of leiding wordt aangelegd of beheerd, waaronder tevens wordt begrepen degene namens wie een vergunning voor het aanleggen van een leiding wordt aangevraagd. De netbeheerder kan ook een overheidsorganisatie zijn zoals rijk, waterschap, gemeente of de provincie zelf.

  • n.

    Mantelbuis: kunststof of metalen beschermingsbuis rondom een kabel of leiding.

  • o.

    Overeenstemming: een overeenstemming als bedoeld in artikel 5.3 sub 1 van de Telecommunicatiewet.

  • p.

    Richtlijnen vaarwegen: de vigerende richtlijnen van de Rijksoverheid voor het ontwerpen en inrichten van vaarwegen.

  • q.

    Vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingsverordening Fryslân.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregel is van toepassing op de infrastructuur van kabels, leidingen en bijhorende onder- en bovengrondse voorzieningen, binnen de beperkingengebieden van de provinciale wegen en provinciale vaarwegen, als bedoeld in artikel 7.10 en 7.28 van de Omgevingsverordening Fryslân.

  • 2.

    Deze beleidsregel is aanvullend op het bepaalde in hoofdstuk 7 van de Omgevingsverordening ten aanzien van kabels en leidingen.

Artikel 3 Oogmerk

  • 1.

    Deze beleidsregel beoogt de in de artikelen 7.5 en 7.23 van de Omgevingsverordening Fryslân genoemde oogmerken, alsmede de belangen genoemd in de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet en de Scheepvaartverkeerswet, te beschermen.

Hoofdstuk 2 Algemene criteria kabels en leidingen

Artikel 4 Nieuw aan te leggen kabels of leidingen

  • 1.

    Voor een kabel of leiding van algemeen nut wordt de vergunning verleend, tenzij er een aanmerkelijke kans bestaat op schade aan of aantasting van het veilig en doelmatig gebruik van een weg of vaarweg.

  • 2.

    Van de in het eerste lid bedoelde situaties is in ieder geval sprake als:

    • a.

      het een locatie betreft binnen een afstand van minimaal 5,00 meter tot een folieconstructie;

    • b.

      er geen ruimte beschikbaar is in de wegberm of oever bij toepassing van het door gedeputeerde staten vastgestelde dwarsprofiel of het meest actuele NEN-profiel, voor de ligging van kabels en leidingen;

    • c.

      er geen ruimte beschikbaar is in een kunstwerk en de daarbij horende voorzieningen, voor de ligging van kabels en leidingen;

    • d.

      het een locatie betreft waar schade zal ontstaan aan beplanting door aantasting van het wortelstelsel bij grondroering.

  • 3.

    Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, kan voor leidingen ten behoeve van transport van alternatieve energiebronnen die niet wettelijk zijn geregeld, een vergunning worden verleend, als:

    • a.

      het gebruik van de leiding van algemeen nut is, en

    • b.

      het transport is ondergebracht bij een netbeheerder die aantoonbaar aan te merken is als deskundige ten aanzien van de risico’s van de te transporteren stoffen.

  • 4.

    Met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid en het derde lid, sub b, kan voor kabels en leidingen zonder algemeen nut een vergunning worden verleend als:

    • a.

      de leiding noodzakelijk is voor het lozen van water in het oppervlaktewaterlichaam dat in beheer is bij de provincie Fryslân, onder voorwaarde dat hiervoor een vergunning is verleend door het waterschap;

    • b.

      er ruimte beschikbaar blijft voor kabels en leidingen van algemeen nut;

    • c.

      de leiding bijdraagt aan de in de artikelen 7.5 en 7.23 van de Omgevingsverordening Fryslân genoemde oogmerken.

  • 5.

    De aanvraag wordt getoetst aan:

    • a.

      de nog te verwachten maatregelen voor de weginfrastructuur, zodat een weg kan voldoen aan de inrichtingseisen horende bij de functie van een weg op basis van het vigerende Regionaal Mobiliteitsprogramma Fryslân;

    • b.

      de nog te verwachten maatregelen voor de vaarweginfrastructuur, zodat de vaarweg kan voldoen aan de profielnormen horende bij de classificatie van een vaarweg in de vigerende ‘Richtlijnen Vaarwegen’ of de classificatie in het vigerende Regionaal Mobiliteitsprogramma Fryslân;

    • c.

      de binnen redelijke termijn geplande werkzaamheden aan de provinciale infrastructuur, die tot gevolg kunnen hebben dat de kabel of leiding in de nabije toekomst moet worden aangepast.

  • 6.

    Op aanvragen voor ligging in of bij een kunstwerk zijn de volgende bepalingen van toepassing:

    • a.

      kabels en leidingen worden niet toegestaan in een mantelbuis of zinker die uitsluitend bedoeld is voor eigen provinciale netwerken;

    • b.

      indien mogelijk vindt een bundeling plaats in een kabel- en leidingenstraat, waarbij de positionering bij vaarwegen afhankelijk is van de geleidewerken en wachtvoorzieningen voor het scheepvaartverkeer;

    • c.

      Bij vervanging of renovatie van kunstwerken worden kabels en leidingen:

      • I.

        niet teruggeplaatst in het kunstwerk bij vaste bruggen, tenzij een mantelbuis aanwezig is voor gebruik door derden en hierin voldoende ruimte beschikbaar is;

      • II.

        niet teruggeplaatst in de ondergrond bij vaste en beweegbare bruggen en sluizen, tenzij een zinker aanwezig is voor gebruik van derden en hierin voldoende ruimte beschikbaar is.

  • 7.

    Een kruisende kabel of leiding wordt in een mantelbuis of zinker gelegd bij onvoldoende gronddekking, alsmede bij ingraving of persing, waarbij een uitzondering mogelijk is bij gestuurde boringen.

  • 8.

    Binnen de beperkingengebieden provinciale wegen en provinciale vaarwegen wordt bij grond in eigendom van de provincie in beginsel geen zakelijke recht voor kabels of leidingen gevestigd.

Artikel 5 Het tijdstip van uitvoering werkzaamheden

In de beperkingengebieden provinciale wegen en provinciale vaarwegen kunnen werkzaamheden aan kabels en leidingen die het verkeer hinderen, worden uitgesloten:

  • a.

    bij wegen tenminste tijdens de spitsuren in de periodes 6.00 – 9.00 uur en 15.00 – 19.00 uur;

  • b.

    bij slecht zicht door mist, sneeuwval of bij veel neerslag;

  • c.

    als werkzaamheden door specifieke omstandigheden leiden tot vervuiling of schade aan de weg of vaarweg;

  • d.

    in het recreatief seizoen of bij bepaalde evenementen.

Artikel 6 Wijze van uitvoering van kabel- en leidingwerkzaamheden

  • 1.

    Ter beperking van hinder en schade zullen graafwerkzaamheden dan wel andere activiteiten in de berm voor kabels en leidingen zoveel mogelijk worden geclusterd en onafgebroken worden uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken (Wibon).

  • 2.

    Bij vergunning kunnen voorwaarden worden gesteld over:

    • a.

      de wijze waarop maatregelen moeten worden uitgevoerd, ter beperking van hinder en ter bescherming van de weg, vaarweg, beplanting, (vaar-)wegmeubilair of de (vaar-)weggebruikers;

    • b.

      termijnen waarbinnen verzakkingen of andere schade aan weg of vaarweg dienen te worden hersteld;

    • c.

      aanwijzingen bij het verhelpen van schade aan kabels en leidingen, om de doorstroming van het (scheepvaart)verkeer zoveel mogelijk te waarborgen.

  • 3.

    Ten minste twee weken voor het begin van de werkzaamheden worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • I.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip waarop met de werkzaamheden wordt begonnen;

    • II.

      de verwachte duur ervan; en

    • III.

      een verkeersmaatregelenplan conform de vigerende CROW-publicaties WIU 96b 2020 Standaardmaatregelen op niet-autosnelwegen en WIU 96b 2020 Werken op niet-autosnelwegen.

  • 4.

    Binnen ten hoogste twee maanden na uitvoering van de werkzaamheden worden revisietekeningen met x-, y- en z-coördinaten en maatvoering vanuit vaste punten verstrekt.

Artikel 7 Uitruimen van kabels en leidingen

  • 1.

    Kabels en leidingen, inclusief huisaansluitingen, die geen functie meer vervullen in het netwerk, worden verwijderd door en op kosten van de netbeheerder, tenzij bij wet is geregeld dat kabels of leidingen na buiten gebruik stelling mogen blijven liggen.

  • 2.

    Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat een buiten gebruik zijnde kabel of leiding mag blijven liggen of pas hoeft te worden geruimd bij reconstructiewerkzaamheden, als uitruiming (grote) nadelige gevolgen of (aanmerkelijk) hogere maatschappelijke kosten meebrengt, onder voorwaarde dat:

    • a.

      voor het niet in gebruik zijn van de kabel of leiding een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd;

    • b.

      de netbeheerder volledig verantwoordelijk blijft voor de loze kabel of leiding;

    • c.

      de netbeheerder bij toekomstige werkzaamheden van de provincie, direct over gaat tot ruiming en de kosten daarvan draagt;

    • d.

      de netbeheerder de kosten draagt van extra door de provincie te nemen maatregelen om uitruiming te voorkomen;

    • e.

      de kabel of leiding geen risico vormt voor het huidig en toekomstig beheer door de provincie of voor de (vaar-)weggebruikers;

    • f.

      geen negatieve gevolgen zijn te verwachten van de loze kabel of leiding voor het in artikel 3 genoemd oogmerk of voor het omgevingsmilieu;

    • g.

      de holle ruimtes in de leidingen worden opgevuld met materiaal dat alle risico’s voor de (vaar-)wegbeheerder wegneemt.

Artikel 8 Tijdelijke kabels en leidingen

  • 1.

    Een vergunning of overeenstemming voor een tijdelijke, en in het geval van vaarwegen soms drijvende, kabel of leiding, kan worden verleend, ingetrokken of geweigerd, na toetsing aan:

    • a.

      aard van de kabel of leiding;

    • b.

      de tijdsduur en periode van ligging, met een maximum van vijf jaar;

    • c.

      wegfunctie of vaarwegklasse en de inrichting en gebruik hiervan;

    • d.

      locatie en tracé van de kabel of leiding en aanwezige bodem- en gebiedskenmerken;

    • e.

      wijze van uitvoering.

  • 2.

    Nadat de kabel of leiding buitenbedrijf is gesteld, wordt deze zo spoedig mogelijk door de netbeheerder uitgeruimd, daarbij inbegrepen het herstel van de oorspronkelijke situatie. Van de buiten bedrijf stelling en de uitruiming wordt melding gedaan aan de (vaar-)wegbeheerder.

Hoofdstuk 3 Specifieke bepalingen provinciale wegen

Artikel 9 De ligging van de kabel of leiding

  • 1.

    Kabels en leidingen worden met inachtneming van artikel 4 onder voorwaarden toegestaan in de berm en indien uiterst noodzakelijk in de dwarsrichting onder de verharding van de weg, mits:

    • a.

      binnen een straal van 10 keer de stamdiameter, gemeten op 1.30 meter boven het maaiveld, rondom bomen geen machinale graafwerkzaamheden worden verricht, tenzij gedeputeerde staten op grond van specifieke beplantingskenmerken een geringere afstand kunnen toestaan;

    • b.

      er wordt gewerkt volgens het landelijk protocol Omgaan met Aziatische duizendknopen;

    • c.

      kruisende kabels en leidingen zoveel mogelijk in een rechte hoek worden aangelegd;

    • d.

      ligging tenminste 0,60 meter beneden het maaiveld of 1 meter beneden het laagste punt van de bovenkant van de verharding;

    • e.

      ter plaatse van te kruisen bermsloten de gronddekking beneden de vereiste bodemdiepte en bij de hellingen tenminste 1,00 meter is;

    • f.

      de afstand tenminste 1,50 meter uit de kant verharding van de hoofdrijbaan is en tenminste 1,00 m uit de kant verharding van de parallelweg, zijweg of fietspad;

    • g.

      voldaan wordt aan de zonodig te stellen voorwaarden ten aanzien van de werkmethode of beschermende constructies.

  • 2.

    Bij vervanging van een kabel of leiding of bij de reconstructie van de weg, worden de kabels en leidingen die in de langsrichting liggen, zodanig aangepast dat ze zich buiten het cunet van de weg bevinden. Een uitzondering kan worden gemaakt bij:

    • a.

      een traverse binnen een bebouwde kom waar geen alternatief tracé beschikbaar is;

    • b.

      onevenredig hogere kosten van aanpassingen dan de kosten bij een ongewijzigde of verdiepte ligging, onder voorwaarde dat:

      • I.

        de netbeheerder aantoont dat de risico’s van de kabel of leiding voor het wegbeheer tot een acceptabel niveau zijn teruggebracht;

      • II.

        de netbeheerder accepteert dat de kabel of leiding niet meer bereikbaar is voor onderhoud, reparatie of andere restricties;

      • III.

        naar het oordeel van de wegbeheerder de risico’s voor de weggebruiker acceptabel zijn bij vooral holle buisconstructies onder verhardingen;

      • IV.

        de netbeheerder de meerkosten draagt van de door de provincie uit te voeren werkzaamheden, die het gevolg zijn van het niet verleggen van de kabel of leiding.

  • 3.

    Indien langs wegen kabel- en leidingenstroken zijn aangewezen, worden kabels en leidingen hier gelegd, overeenkomstig het toe te passen dwarsprofiel op grond van de NEN 7171-1 of de rechtsopvolger hiervan, voor diepteligging en afstanden tot de verschillende soorten kabels en leidingen.

  • 4.

    Bij kruisende kabels en leidingen worden in de vergunning in ieder geval voorwaarden gesteld ten aanzien van de ligging ten opzichte van de verharding van de weg, de wijze van uitvoering bij onvoldoende gronddekking en het verwijderen van materialen.

  • 5.

    Bij gebruik van een mantelbuis wordt de bovenkant van de mantelbuis aangehouden als maatvoering voor de gronddekking of diepteligging.

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen provinciale vaarwegen

Artikel 10 De ligging van de kabel of leiding in of boven de vaarweg

  • 1.

    Kabels en leidingen worden met inachtneming van artikel 4 onder voorwaarden toegestaan in de oever langs de vaarweg, boven de vaarweg en uiterst noodzakelijk in de dwarsrichting onder de vaarweg.

  • 2.

    De afstand tot een damwand bedraagt tenminste 1,00 en de afstand tot beplanting tenminste de straal van 10 keer de stamdiameter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld, tenzij op grond van specifieke beplantingskenmerken of soort oever, een geringere afstand kan worden toegestaan.

  • 3.

    Onvoldoende gronddekking door aangepast beleid ten aanzien van de gewenste dekking, kan leiden tot een verzoek tot:

    • a.

      uitruimen van kabels of leidingen;

    • b.

      een gewijzigde, verdiepte ligging van kabels of leidingen;

    • c.

      het nemen van beschermende maatregelen zodat de kabel of leiding kan blijven liggen.

  • 4.

    De ligging van een nieuw aan te leggen kruisende kabel of leiding in het beperkingengebied vaarwegen, voldoet aan de bij de vaarweg horende vastgestelde minimale diepteligging of gronddekking, zoals vastgelegd in de hierna volgende schema’s:

    • a.

      CEMT – vaarwegen: liggingsdiepte op basis van de maatgevende oeverconstructie:

      Naam Vaarweg

      Diepte t.o.v. NAP

      A 001b Krúswetter en Houkesleat

      A 001b-1: Prinses Margrietkanaal – Tophaven

      - 15,00 meter

      A 001b-2: Tophaven – Schuttevaerhaven

      - 15,00 meter

      A 002: Van Harinxmakanaal

      - 15,00 meter

      A 002a: Ferbiningskanaal en Harlingervaart, vanaf Van Harinxmakanaal (A 002) tot Kalkhaven (westelijke toegang Leeuwarden)

      - 15,00 meter

      A 002b: Wide Greons, De Tynje en Nieuwe Kanaal (gedeeltelijk), vanaf Van Harinxmakanaal (A 002) tot 2e Kanaalsbrug (oostelijke toegang Leeuwarden)

      - 15,00 meter

      A 003: Vaarweg naar Drachten, via geul Krúswetters, betonde geulen Lange Sleatten en Sydsdjip, Fokkesleat, Headamsleat, betonde geulen Wide Ie, Wide Mûntsegroppe, Geaster Djip en Nije Kanaal (gedeeltlijk), vanaf Prinses Margrietkanaal tot monding insteekhaven

      - 15,00 meter

      Johan Frisokanaal

      A 004-2: Heeg - Prinses Margrietkanaal, vanaf Wide Wimerts via Jeltesleat tot Prinses Margrietkanaal

      - 15,00 meter

      A 004-1: Stavoren - Heeg, van IJsselmeer ten zuiden van Stavoren tot Prinses Margrietkanaal via Warnzer Feart, betonde geulen De Morra en De Oarden, Nije Feart, betonde geulen De Fluezen en Hegemer Mar en Jeltesleat tot Wide Wimerts (A 011)

      - 15,00 meter

      A 008: Vaarweg naar Heerenveen, via Nije Sânsleat, Meinesleat (gedeeltelijk), It Deel en Hearrenfeanster Kanaal (gedeeltelijk), vanaf Prinses Margietkanaal Terherne tot Industriehaven Heerenveen

      - 15,00 meter

      Djipsleat en Polsleat, Akkrum

      A 008a-1: vanaf It Deel (A 008) t/m Pouw (kilometerraai 1,2)

      - 15,00 meter

      A 078: Wide Wimerts (gedeeltelijk) en Hegemer Far (gedeeltelijk), vanaf Johan Frisokanaal (A 004) tot 1e haven oost van De Draei (A 079)

      - 15,00 meter

    • b.

      Recreatieve vaarwegen: bij aanwezigheid van een oeverconstructie vindt artikel 10.5 toepassing; bij een natuurlijke oever is de liggingsdiepte op basis van het vaarwegprofiel als opgenomen in de hierna volgende tabel:

      Klasse

      Diepte t.o.v. NAP

      Azm

      Zie CEMT-vaarwegen

      Bzm

      - 5,02 meter

      Czm

      - 4,82 meter

      Cm

      - 4,62 meter

      Dm

      - 4,32 meter

      E (Indien op de A-Lijst vermeld)

      - 4,12 meter

      F (Indien op de A-Lijst vermeld)

      - 3,72 meter

    • c.

      Uitzonderingen: bij aanwezigheid van een oeverconstructie vindt artikel 10.5 toepassing; bij een natuurlijke oever is de liggingsdiepte op basis van het vaarwegprofiel als opgenomen in de hierna volgende tabel:

      Naam Vaarweg

      Opmerking

       

      A 005-1: Dokkumer Grutdjip (gedeeltelijk) kmr. 0,000 -1,250

      NAP – 5,27 meter

      A 005-2: Dokkumer Grutdjip (gedeeltelijk) kmr. 1,250 - 3,000

      NAP – 5,22 meter

      A 005-3: Dokkumer Grutdjip (gedeeltelijk) kmr. 3,000 - 5,000

      NAP – 5,17 meter

      A 005-4: Dokkumer Grutdjip (gedeeltelijk) kmr. 5,000 - 7,000

      NAP – 5,12 meter

      A 005-5: Dokkumer Grutdjip (gedeeltelijk) kmr. 7,000 - 9,000

      NAP – 5,07 meter

      A 005-6: Dokkumer Grutdjip (gedeeltelijk) kmr. 9,000 - 10,800

      NAP – 5,02 meter

      A 014: Noordelijke betonde geul Burgumer Mar, Kûkhernster Feart, Nije Feart, Nije Swemmer, Petsleat en Alddjip

      2,00 meter gronddekking

      A 021: De Kuunder of De Tsjonger, vanaf Helomavaort (A 022) tot Opsterlânske Kompanjonsfeart (A 021)

      2,00 meter gronddekking

      De Kuunder of De Tsjonger, vanaf Helomavaort (A 022) tot Opsterlânske Kompanjonsfeart (A 021)

      2,00 meter gronddekking

      A 022-3: Sluis I - Sluis II

      12,00 meter gronddekking

      A 022-4: Sluis II - Opsterlânske Kompanjonsfeart (A 021)

      2,00 meter gronddekking

      Noordelijke Elfsteden Route (NER) Berltsum – Leeuwarden

      A 115-2: Wielsyster Rak vanaf sluis Wier, Blikfaart, Súdhoekster Faart, Ouwe Rij (gedeeltelijk), Leister Feart tot sluis Alde Leie

      2,00 meter gronddekking

    • d.

      Meren:

      Provinciale meren op lijst D

      2,00 meter gronddekking

  • 5.

    In aanvulling op het vierde lid, is bij aanwezigheid van een oeverconstructie of een toekomstige verticale oeververdediging en bij aanwezigheid van extra lange damwandplanken, een afstand van 1,00 meter vereist ten opzichte van de onderkant van die voorziening. Voor zover niet geregeld in het vierde lid, betreft dit voor CEMT-vaarwegen 1,50 meter.

  • 6.

    Bij vaarwegklassen Azm t/m Czm wordt voor onderleiders, aquaducten en dergelijke, een gronddekking van 1,00 meter aangehouden. Bij CEMT-vaarwegen wordt dit per geval beoordeeld.

  • 7.

    Het stellen van eisen aan een grotere dekking dan de minimale gronddekking als bedoeld in het vierde of vijfde lid, kunnen afhankelijk van de locatie mede worden bepaald door:

    • a.

      de bestaande oeverinrichting, waaronder de oeververdediging, waterkeringen, poldersloten, bebouwing of begroeiing;

    • b.

      toekomstige verticale oeververdedigingen, waaronder extra lange damwandplanken, vaarwegverbredingen of wijzigingen in de oeververdediging;

    • c.

      uit te voeren regulier onderhoud;

    • d.

      de belangen van de oevereigenaar;

    • e.

      nader onderzoek bij bijzondere lokale omstandigheden zoals een sterk fluctuerende waterbodem of erosie.

  • 8.

    Bij een kabel- en leidingenstraat is de kabel of leiding met de hoogste ligging bepalend voor de toelaatbaarheid van de gehele straat.

  • 9.

    Bij gebruik van een mantelbuis of zinker wordt de bovenkant van de mantelbuis aangehouden als maatvoering voor de gronddekking of diepteligging.

  • 10.

    Flauwe binnenbochten van < 60o in de vaarweg dienen bij de tracékeuze gemeden te worden.

  • 11.

    Langsliggende kabels en leidingen in de oever kunnen worden toegestaan als voldaan wordt aan:

    • a.

      een minimale gronddekking van tenminste 0,70 meter beneden het maaiveld;

    • b.

      ligging buiten de invloedssfeer van de aanwezige of in de toekomst aan te brengen verankering, die van toepassing is op betreffende vaarweg.

  • 12.

    Verzoeken van een netbeheerder om ter plaatse van een kabel of leiding geen verdiepings-, verbredings- of onderhoudsbaggerwerk uit te voeren of een damwand aan te brengen, teneinde voldoende gronddekking te kunnen behouden, worden niet gehonoreerd, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarbij in ieder geval wordt getoetst aan:

    • a.

      de nautische veiligheid;

    • b.

      essentiële technische beperkingen en risico’s;

    • c.

      significante financiële gevolgen;

    • d.

      de mogelijkheid om de vaarweg af te waarderen naar een lagere klasse.

  • 13.

    Een aanvraag om vergunning voor een hoogspannings- of andere kabel boven de vaarweg, wordt getoetst aan:

    • a.

      de CEMT-classificatie van beroepsvaarwegen en de daaraan verbonden voorwaarden, zoals opgenomen in de vigerende Richtlijn Vaarwegen;

    • b.

      de classificatie van recreatieve vaarwegen:

      • I.

        Azm, Bzm en Czm 30 meter

      • II.

        Cm, Dm 15 meter

      • III.

        E en F, mits opgenomen op de A-lijst 15 meter

    • c.

      Uitzonderingen voor de klassen Bzm en Czm tot 20 meter, zijn mogelijk als er een alternatieve vaarweg op korte afstand beschikbaar is tot 30 meter hoogte;

    • d.

      de hoogte als bedoeld in a, b en c, wordt bepaald op basis van het streefpeil, kanaalpeil of het polderpeil.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Overgangsrecht

Op een aanvraag om vergunning dan wel ontheffing die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze Beleidsregel blijft het Handboek kabels en leidingen 2018 van toepassing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Voor zover bekendmaking van deze beleidsregel in het Provinciaal Blad na die datum plaatsvindt, werkt zij terug tot en met de datum waarop de Omgevingswet in werking is getreden.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ‘Beleidsregel kabels en leidingen Fryslân 2023’.

Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van Fryslân van 19-12-2023.

de secretaris,

J. Algra

de voorzitter,

drs A.A.M. Brok

Algemene toelichting

Vooral wegbermen bieden fysiek goede mogelijkheden voor het leggen van kabels en leidingen. Het voordeel voor de aanvrager is dat deze slechts één aanspreekpunt heeft, in plaats van meerdere zakelijk gerechtigden.

Bij infrastructurele projecten of onderhoud aan weg of vaarweg kunnen netbeheerders nadeel ondervinden, als daarvoor maatregelen nodig zijn aan de kabel- en leidingnetwerken. De netbeheerders hebben naast de hierbij horende kosten, de zorg voor de continuïteit van de levering van gas, elektra en dergelijke. Bovendien moeten netbeheerders de te nemen maatregelen organisatorisch inpassen.

 

In hoofdstuk 7 van de Omgevingsverordening is een vergunningsplicht, een beoordelingsregel en een intrekkingsregel opgenomen voor het aanleggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen, ter bescherming van een veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van provinciale wegen en vaarwegen. Ook andere provinciale belangen kunnen op basis van artikel 7.5 en 7.23 van de Omgevingsverordening aanleiding zijn voor maatregelen. Deze beleidsregel geeft invulling aan hoe de provincie handelt ten aanzien van:

  • aanvragen voor een vergunning voor de aanleg of wijziging van kabels en leidingen;

  • het wijzigen of intrekken van vergunningen.

Beleidskaders

Bij de invulling van deze bevoegdheid zijn de doelstellingen uit de Omgevingsvisie meegewogen. Een goede bereikbaarheid over weg en water is één daarvan.

In het Regionaal Mobiliteitsprogramma Fryslân 1.0 zijn wegen en vaarwegen ingedeeld in functies en klassen, met verschillende verkeersbelangen. Deze beleidsregel houdt waar nodig, hiermee rekening. De zwaarte van functie of klasse en het daadwerkelijk gebruik van de weg of vaarweg is meebepalend voor de vraag of een vergunning of een overeenstemming kan worden verleend en onder welke voorwaarden.

 

Begrenzing aan de bevoegdheid op grond van wetgeving

In de Gaswet (m.n. artikelen 10, 39 en 62) en Elektriciteitswet (m.n. artikel 83) is bepaald dat transport en levering van gas en elektriciteit niet door Provinciale Staten aan regels mag worden gebonden. Een aantal leidingen en kabels vormen het hoofdtransportnetwerk. De transportbedrijven voor gas en elektra stellen voorwaarden aan het leidingnetwerk. Aan de hand van een veiligheidsonderzoek wordt bij nieuwe aanleg van leidingen door de netbeheerder de ligging bepaald ten opzichte van andere objecten, waaronder wegen en andere netwerken.

 

De Drinkwaterwet bevat geen regels over de aanleg van leidingen. Op grond van artikel 63 lid 2 zijn regels van de provincie niet geldig bij strijdigheid met deze wet. De beheerder van de waterleiding en de provincie kunnen regels stellen aan de ligging van dit netwerk. Het betreft dan vooral de diepteligging in verband met bevriezingsgevaar. De ligging onder verhardingen wordt als risicovol gezien.

 

Op grond van Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet is de eigenaar of beheerder van openbare gronden, verplicht te gedogen dat ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken, kabels in en op deze gronden worden aangelegd, in stand gehouden of opgeruimd. De aanbieder van openbare telecomnetwerken streeft naar overeenstemming met de gedoogplichtige over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. De aanbieder voert pas uit nadat er overeenstemming is bereikt met de gedoogplichtige en na verkregen instemming van het bevoegde college van B&W.

In de Telecommunicatiewet is ook geregeld dat de aanbieder overgaat tot het nemen van maatregelen, na een verzoek hiertoe van de gedoogplichtige. Als de gedoogplichtige, in dit geval de provincie, werken heeft waarvoor kabels moeten worden aangepast, ongeacht of ze in of buiten gebruik zijn, dan zal de netbeheerder op grond van artikel 5.8.1 van de Telecommunicatiewet maatregelen moeten nemen.

 

Deze gedoogplicht is ingesteld voor de bevordering van de vrije toetreding tot de telecommunicatiemarkt. Dit betekent dat de provincie moet gedogen dat deze kabels of leidingen in het beperkingengebied van de weg of vaarweg liggen, of komen te liggen. Maar deze gedoogplicht gaat niet over de belangen die de Omgevingsverordening dan wel de wegen- of vaarwegenverordening, beschermt. De Omgevingsverordening en de Telecommunicatiewet werken naast elkaar. Dat houdt in dat ook het aanleggen en verwijderen van deze kabels of leidingen niet mag zonder een vergunning.

 

Tenslotte: in het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:174 lid 3) is geregeld dat de verantwoordelijkheid c.q. aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een kabel of leiding berust op degene die deze kabel of leiding gebruikt.

 

Artikelsgewijze toelichting

Waar nodig is een toelichting gegeven op de artikelen.

 

Hoofdstuk 1Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Onder m. is een begripsbepaling gegeven voor kabels en leidingen van algemeen nut. Het gaat hier om netwerken zoals gas, water, elektra en riool. Deze nutsvoorzieningen kennen meestal ook een wettelijke basis, zoals de Gas- of Electriciteitswet. Ze zijn van algemeen maatschappelijk belang.

 

Hoofdstuk 2 Algemene criteria kabels en leidingen

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen die zowel van toepassing zijn op wegen als vaarwegen. Ook bevat dit hoofdstuk regels over kunstwerken.

 

Artikel 4 Nieuw aan te leggen kabels of leidingen

Lid 1 Het toestaan van kabels en leidingen van algemeen nut

Het eerste lid, bevat het uitgangspunt dat voor kabels en leidingen van algemeen nut vergunning wordt verleend. Hierbij stellen gedeputeerde staten uitsluitend voorwaarden ter bescherming van de in de oogmerken van artikelen 7.5 en 7.23 van de Omgevingsverordening genoemde belangen. Dit betekent bijvoorbeeld dat bepaalde afstanden moeten worden aangehouden t.o.v. bijvoorbeeld de verharding van een weg, een oeverconstructie bij een vaarweg of beplanting.

 

De netbeheerder bepaalt de voorwaarden die dienen ter bescherming van betreffende kabel of leiding, waar onder de afstand die nodig is tot de (vaar-)weg, de omgeving of andere nutsvoorzieningen. Voor met name hoofdtransportleidingen gelden bepaalde afstanden, waarbinnen werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd of de aanwezigheid van andere kabels en leidingen niet is toegestaan. De netbeheerder is hierin verantwoordelijk en bepaalt of afwijking hiervan mogelijk is.

 

Bij een gedoogplicht op grond van de Telecommunicatiewet moet de aanbieder overeenstemming bereiken met de gedoogplichtige over plaats, tijdstip en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Bij reeds aanwezige openbare netwerken in de berm, zal de aanbieder overeenkomstig artikel 5.2.7 van de Telecommunicatiewet aantonen dat medegebruik daarvan niet aan de orde is, dan wel technisch of economisch niet haalbaar. Achtergrond is dat de provincie als gedoogplichtige niet belast hoeft te worden als er alternatieven beschikbaar zijn.

 

Lid 2 Beperkingen in het toestaan van kabels en leidingen van algemeen nut

In het tweede lid zijn beperkingen benoemd die aanleiding kunnen zijn om een vergunning te weigeren.

 

Onder a. zijn folieconstructies opgenomen die vaak zijn aangebracht bij kunstwerken als tunnels en aquaducten. De folie is kwetsbaar bij activiteiten waarbij grondroering plaatsvindt. Beschadiging van de folie leidt vaak tot langdurige stremmingen van weg of vaarweg voor herstelwerkzaamheden. Dit beïnvloedt de kwaliteit van de bereikbaarheid van steden en gebieden. Naast economische schade, is het bovendien kostbaar om de folie weer te herstellen. Er wordt daarom een afstand van tenminste 5 meter in acht genomen gerekend vanaf de folie. Per geval wordt beoordeeld of deze afstand enerzijds groter moet zijn in verband met de aard en de daarbij horende werkzaamheden aan een kabel of leiding, of anderzijds geringer kan zijn gezien de aard van de kabel of leiding of de mate van kwetsbaarheid van de folie, bijvoorbeeld bij een fietstunnel.

 

Onder b. en c. is de situatie beschreven waarin geen ruimte meer beschikbaar is. In het vigerende Handboek kabels en leidingen is een dwarsprofiel (en een minimumprofiel) opgenomen, gebaseerd op de NEN-normen (momenteel wordt landelijk gewerkt aan actualisering van dit NEN-profiel). Het dwarsprofiel geeft aan welke marges aan moeten worden gehouden als afstand tussen de verschillende kabels en leidingen en i.v.m. de constructie van weg of vaarweg. Bij onvoldoende ruimte binnen dit profiel, zal moeten worden onderzocht of er alternatieven mogelijk zijn, bijvoorbeeld een gecombineerde, of verdiepte ligging. Bij kunstwerken hangt de beschikbare ruimte voor kabels en leidingen nauw samen met het beschikbaar zijn van voorzieningen als mantelbuizen en zinkers.

 

Lid 3 Leidingen ten behoeve van niet wettelijk geregelde stoffen of gassen

Het derde lid ziet op het faciliteren van transport van alternatieve, innovatieve energiebronnen, waarvoor een wettelijke regeling ontbreekt. Momenteel vindt rond energietransitie veel onderzoek plaats naar alternatieven voor een duurzamer energiegebruik. Voorwaarde is dat het transport in handen is van een deskundig bedrijf, zoals bijvoorbeeld bedrijven die verantwoordelijk zijn voor het leidingennet dat onder de Gaswet valt.

 

Lid 4 Kabels en leidingen zonder algemeen nut

Het vierde lid heeft betrekking op kabels en leidingen zonder algemeen nut. Het betreft meestal aanvragen van private bedrijven die bijvoorbeeld een digitale verbinding willen realiseren tussen verschillende bedrijfslocaties. Het kan ook gaan om het transport van producten als melk, mest of andere vloeibare stoffen. Voor het bepalen van voldoende ruimte wordt gekeken naar het NEN-dwarsprofiel voor kabels en leidingen. Bij onvoldoende ruimte bij kruisende kabels en leidingen kan ruimte worden gevonden door de diepteligging aan te passen.

 

In de langsrichting van weg of vaarweg wordt bij voorkeur ruimte beschikbaar gehouden voor kabels en leidingen van algemeen nut. Bij de toelaatbaarheid van een private leiding, worden positieve effecten op de openbare ruimte ten aanzien van de leefbaarheid en verkeersveiligheid meegewogen, bijvoorbeeld het hiermee beperken van zware transporten over de weg. Onder a. zijn leidingen opgenomen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet.

 

Lid 5 Toetsing aan de functie van weg of vaarwegklasse

Het vijfde lid is opgenomen omdat de (toekomstige) functie van weg of vaarweg van invloed kan zijn op de in de vergunning te stellen voorwaarden en liggingsmogelijkheden. Bij zwaardere functionaliteiten horen vaak meer beperkingen of voorwaarden. Als de weg of vaarweg nog niet voldoet aan de gewenste inrichting of profiel, is het van belang de netbeheerder hiervan in kennis te stellen. Hoewel plannen nog niet concreet zijn, kunnen ze in de toekomst wel gevolgen hebben voor kabels en leidingen. De netbeheerder kan besluiten om toch alvast rekening te houden met deze nog niet concrete plannen.

 

Onder c vindt de toetsing plaats aan concrete, geprogrammeerde maatregelen. Als een netbeheerder kiest voor het gebruik maken van een vergunning waarin gewezen is op deze maatregelen, heeft hij het risico aanvaard dat in de nabije toekomst maatregelen nodig zullen zijn aan de kabel of leiding. De kosten hiervan blijven voor zijn rekening. Veelal zal een netbeheerder in deze gevallen kiezen voor een ligging die niet raakt aan de geprogrammeerde provinciale werkzaamheden.

 

Lid 6 Kabels en leidingen bij kunstwerken

Kunstwerken als sluizen en bruggen worden bij voorkeur vrijgehouden van kabel- en leidingnetwerken van derden. Dit geldt in ieder geval voor voorzieningen die specifiek bestemd zijn voor kabelnetwerken van de provincie zelf. Denk bijvoorbeeld aan brugbediening op afstand. Er is alle belang bij om dergelijke netwerken af te schermen en het risico op schade te voorkomen en daarmee hinder in de doorstroming op wegen en vaarwegen.

 

Lid 7 Voorwaarden bij kruisende kabels en leidingen

In dit lid is opgenomen dat bij vergunningverlening voorwaarden kunnen worden gesteld aan de ligging van kabels en leidingen en de wijze van uitvoering. Die voorwaarden betreffen bijvoorbeeld de verplichting om bij onvoldoende gronddekking of bij bepaalde graafmethoden, gebruik te maken van mantelbuizen of zinkers. De mantelbuis of zinker beschermt in die gevallen zowel het vaarweglichaam als de betreffende kabel of leiding.

 

Lid 8 Zakelijke rechten

In het negende lid wordt het vestigen van zakelijke rechten voor kabels en leidingen van derden uitgesloten, in verband met het hierdoor ongewenst beperken van het adequaat inrichten en onderhouden van de provinciale infrastructuur. De provincie zou eerst toestemming van een derde nodig hebben voor de uitoefening van haar kerntaken. Bovendien kan het publiekrechtelijk regime voldoende zekerheid bieden voor de netbeheerder. Desgewenst kunnen voor een netbeheerder het waarborgen van inspectie en onderhoud aan kabels en leidingen en het beschermen van rechten bij overdracht van grond door de provincie aan derden, op andere wijze worden geregeld.

 

Artikel 7 Uitruimen van buiten gebruik zijnde kabels en leidingen

Het is van groot belang dat niet meer in gebruik zijnde kabels en leidingen worden verwijderd. Dit voorkomt dat op een later tijdstip de weg- of vaarwegbeheerder wordt geconfronteerd met deze weesleidingen, waarvan soms niet of moeilijk valt te achterhalen van wie de kabel of leiding is. Dit levert de nodige hinder op tijdens werkzaamheden aan weg of vaarweg. In de Wet informatie-uitwisseling boven- en ondergrondse netwerken (Wibon) en de Telecommunicatiewet, is het nodige geregeld over uitruimen. Deze laatste wet heeft onder meer geregeld dat buiten gebruik zijnde kabels pas na 10 jaar hoeven te worden geruimd, als gedoogplichtige daarom verzoekt.

 

In het tweede lid is in aanvulling op de wetgeving, geregeld dat met de netbeheerder in uitzonderlijke gevallen kan worden overeengekomen dat de kabel of leiding kan blijven liggen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een kritische asbestcementleiding, huisaansluitingen of een op voldoende diepte gelegen kabel of leiding die ingebracht is met een gestuurde boring. Het laten liggen van een buiten gebruik zijnde kabel of leiding dient te worden vastgelegd in een wijzigingsvergunning, onder meer om te voorkomen dat de kabel of leiding als illegaal wordt aangemerkt.

 

De kosten van uitruimen zijn voor rekening van de netbeheerder. Bij een gezamenlijke ligging in straat, strook, zinker of buis verdelen de netbeheerders zelf onderling de hiermee samenhangende kosten als de provincie uitruiming of verlegging nodig acht.

Van belang is dat de loze kabel of leiding geen afbreuk doet aan de oogmerken als bedoeld in artikel 3 of in algemene zin aan het omgevingsmilieu. Zo zal bij het opvullen van achterblijvende holle leidingen geen materiaal worden gebruikt dat nadelige effecten hebben voor de leefomgeving.

 

Artikel 8 Tijdelijke kabels en leidingen

Bij het toestaan van tijdelijke kabels en leidingen is van belang om een afweging te maken in de kans op risico’s en schade aan provinciaal of particulier eigendom of hinder van gebruikers van de weg of vaarweg, bijvoorbeeld door opdrijven van de kabel of leiding bij vaarwegen. De kans op die risico’s zal zo beperkt mogelijk zijn. Een vergunning voor een tijdelijke kabel of leiding kan worden ingetrokken als blijkt dat er in de praktijk sprake is van gevaarzetting voor de gebruikers van weg of vaarweg, dan wel kans op schade aan de infrastructuur.

 

Hoofdstuk3Specifieke bepalingen provinciale wegen

Artikel 9 De ligging van de kabel of leiding in wegen

Lid 1 Afstanden en afmetingen

In het eerste lid zijn enige afmetingen opgenomen die aan de ligging van kabels of leidingen tenminste worden gesteld. Onder a. is de bescherming van aanwezige beplanting geregeld. Hierbij is een afstand genoemd die in acht moet worden genomen. Een geringere afstand is mogelijk als de aanvrager bijvoorbeeld bij het aanleggen werkt met een gestuurde boring. Ook het soort beplanting kan een geringere afstand mogelijk maken. Hierover wordt advies ingewonnen bij de landschapsspecialisten van de provincie.

De minimale diepteligging is vastgesteld op 0,60 meter, ook voor telecomkabels. Een geringere afstand is voor het beheer van provinciale wegen te risicovol (voor de kabels en leidingen). Er is dan een grote kans op schade aan de kabels en leidingen bij regulier beheer en onderhoud.

 

Lid 2 het liggen van kabels en leidingen binnen het cunet van de weg

Het tweede lid ziet op het bij voorkeur vrijwaren van ligging binnen het cunet of onder de verharding van een weg. Dit beperkt risico’s bij calamiteiten met kabels en leidingen. Ook zijn netwerken onder de verharding slecht bereikbaar. Werkzaamheden zullen vaak leiden tot stremmingen en onveiligheid voor het verkeer.

De kosten van aanpassingen komen voor rekening van de netbeheerder, tenzij op basis van de vigerende beleidsregel voor nadeelcompensatie van de provincie, er sprake is van een vergoeding.

 

De provincie beheert ook wegvakken binnen de bebouwde kom. Binnen die openbare ruimte is vaak geen alternatief beschikbaar door de aanwezigheid van bebouwing dicht op de weg. In die gevallen kunnen kabels en leidingen onder de verharding worden toegestaan.

 

Lid 3 Kabel- en leidingstroken

In lid 3 wordt geregeld dat langs wegen waar kabel- en leidingstroken zijn aangewezen, deze worden gebruikt voor kabel- en leidinglegging. Deze stroken dienen te voorkomen dat bermen willekeurig worden vol gelegd met kabels en leidingen. Door stroken aan te wijzen, kunnen de overige (delen van) bermen vrij gebruikt worden voor wijzigingen aan de weg. De kabel- en leidingstroken zijn te vinden in het provinciaal beheersysteem (geo viewer).

 

Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen provinciale vaarwegen.

Met betrekking tot dit hoofdstuk zijn de vigerende Richtlijnen Vaarwegen kaderstellend, evenals het Regionale Mobiliteitsprogramma Fryslân 1.0 en het beleid van het waterschap ten aanzien van waterkeringen, poldersloten en dergelijke.

 

Artikel 10 De ligging van de kabel of leiding in of boven vaarwegen

Lid 2 Bescherming oeverconstructies en beplanting

In het tweede lid is de bescherming van aanwezige beplanting geregeld. Hierbij is een afstand genoemd die in acht moet worden genomen. Een geringere afstand bij beplanting is bijvoorbeeld mogelijk als de aanvrager bij het aanleggen werkt met een gestuurde boring. Ook het soort beplanting kan een geringere afstand mogelijk maken. Hierover wordt advies ingewonnen bij de landschapsspecialisten van de provincie. Voor oeverconstructies zoals damwanden, zal een geringere afstand uitzonderlijk zijn en zal per geval moeten worden afgewogen.

 

Lid 3 Maatregelen bij onvoldoende gronddekking door gewijzigd beleid

Als een vaarweg wordt opgewaardeerd naar een hogere vaarwegklasse, wordt hiermee rekening gehouden bij vergunningverlening. Bij de projectmatige aanpak van een opwaardering, kan dit voor aanwezige kabels en leidingen betekenen dat ze moeten worden geruimd, of dat de ligging wordt aangepast. Soms is dit niet nodig, als door het aanbrengen van beschermende maatregelen de kabel of leiding kan blijven liggen. Beschermende maatregelen zijn vergunning plichtig. Zo nodig worden aanvullende voorschriften aan de constructie, materialen, en de wijze van aanbrengen en onderhouden gesteld.

 

De kosten van maatregelen komen, afhankelijk van gedoogplicht of de regels voor nadeelcompensatie, voor rekening van de netbeheerder. De bijhorende vergunning of overeenstemming wordt afhankelijk van de maatregel, ingetrokken of gewijzigd.

 

Lid 4 De diepteligging per vaarwegtype

In het vierde lid is op basis van de vastgestelde beleidskaders voor vaarwegen per vaarweg een diepteprofiel opgenomen. Voor vaarwegen zijn deze profielen ook van toepassing op de zones naast de vaarweg, aangeduid als beperkingengebied beheerzone vaarwegen.

De diepteligging wordt bepaald aan de hand van het NAP. Voor vaarwegen waarvan de gewenste diepteligging niet of zeer moeilijk is te bepalen, is een minimale gronddekking bepaald, ten opzichte van de bodem van de vaarweg. In de schema’s is onder a. de diepte bepaald aan de hand van de aanwezige oeverconstructie. Voor b. en c. is het vaarwegprofiel maatgevend zonder oeverconstructie. In het geval een vaarweg vallend onder b. of c. wel een oeverconstructie heeft, is hierop het vijfde lid van toepassing. Dit geldt ook voor CEMT-vaarwegen voor zover niet genoemd onder a.

 

De onder het vierde lid genoemde afmetingen kunnen afwijken van de lijsten in de Omgevingsverordening. Soms is het namelijk nodig om een afwijkende diepte vast te stellen, als gevolg van ontwikkelingen rond waterkwantiteit of kwaliteit, dus anders dan voor zuiver vaarwegbeheer. De in de praktijk toe te passen dieptes staan in dit schema.

 

De vaarweg A 004-1 staat in het schema onder CEMT-klasse. Dit is geen CEMT-vaarweg, maar aangezien het wel een belangrijk afstroomkanaal is, is deze vaarweg hieraan toegevoegd.

 

Lid 7 Afwijkingen van de diepteligging

In aanvulling op het vierde en vijfde lid bevat het zevende lid bepalingen die kunnen leiden tot wijzigingen voor de diepteligging. In het zevende lid is rekening gehouden met de dynamiek die zich bij vaarwegen voor kan doen, door bijvoorbeeld sterke erosie door afstromend water.

 

Lid 8 De maatgevende kabel of leiding bij gezamenlijke ligging

In het achtste lid is opgenomen dat bij een gezamenlijke ligging van kabels en leidingen in een zogenaamde straat, de bovenste kabel of leiding maatgevend is. In de praktijk is de netbeheerder van deze kabel of leiding het eerste aanspreekpunt voor de provincie.

 

Lid 10 Vrijhouden van binnenbochten

In het tiende lid is opgenomen dat bij voorkeur binnenbochten in vaarwegen vrij worden gehouden van kabels en leidingen. Of dit daadwerkelijk noodzakelijk is wordt bij aanvragen getoetst aan de toekomstige inrichtingsplannen voor een vaarweg. Als blijkt dat binnen een overzienbare termijn werkzaamheden worden voorzien, wordt de vergunning geweigerd.

 

Lid 11 Voorwaarden voor de ligging in de oever

In het elfde lid zijn enige bepalingen opgenomen over de ligging in de oever. De bepalingen zorgen er voor dat geen schade of hinder ontstaat aan de vaarweg, c.q. de kabel of leiding bij dagelijks onderhoud en beheer.

 

Lid 12 Verzoeken om door de provincie geplande werkzaamheden niet uit te voeren

Dit lid ziet op verzoeken van netbeheerders aan de provincie om werkzaamheden niet uit te voeren, als daardoor de gronddekking van kabel of leiding niet meer zal voldoen. In principe wordt hier niet aan meegewerkt. Uitzonderingen zijn mogelijk als dit op onoverkomelijke bezwaren van technische dan wel financiële aard stuit. Bij de afweging zal beoordeeld worden wat de effecten zijn voor beoogde belangen van de vaarweg, zoals de bruikbaarheid en veiligheid, maar ook de functie van de vaarweg in het gehele netwerk. Ook risico’s en alternatieve oplossingsmogelijkheden zijn relevant. In het uiterste geval zou dit een tracéaanpassing van de kabel of leiding noodzakelijk kunnen maken. Deze afweging wordt door de vaarwegbeheerder gemaakt.

 

Lid 13 Afmetingen tot hoogspannings- of andere kabels boven de vaarweg

In dit lid zijn bepalingen opgenomen voor kabels over de vaarweg. Dit zullen meestal hoogspanningskabels zijn. De minimale hoogte is voor beroepsvaarwegen vastgelegd in de vigerende Richtlijn Vaarwegen van de Rijksoverheid. Voor recreatieve vaarwegen is de hoogte van masten van boten relevant. De recreatieve vaarwegklassen zijn opgenomen in het Regionaal Mobiliteitsprogramma Fryslân 1.0. De belangrijkste klassen hebben een grotere minimale hoogte ten opzichte van kabels, dan lagere vaarwegklassen.

 

Bij het bepalen van de hoogte zijn verschillende peilen van toepassing. Het streefpeil is het Friese boezempeil, het kanaalpeil is een peil dat specifiek van toepassing is op betreffend kanaal. De Turfroute is hier een voorbeeld van. Verder kunnen in bepaalde gebieden door het Wetterskip specifieke polderpeilen zijn vastgesteld.