Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet
  5. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
  6. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  13. artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  14. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  15. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  16. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  17. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

13-12-2023

gmb-2023-563613

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023

De Raad van de gemeente Gouda,

 

Overwegende dat de gemeente Gouda op grond van de Jeugdwet, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de nota Sociaal Domein Iedereen kan meedoen

 

… verantwoordelijk is voor kwalitatieve, doelmatige en rechtmatige ondersteuning aan inwoners voor wie dit voor kortere duur of langere tijd nodig is.

… de inwoner centraal stelt en benadert op basis van gelijkwaardigheid.

… vragen stelt over alle leefdomeinen om een goed beeld te krijgen van de situatie van de inwoner.

… breed kijkt naar de ondersteuningsvraag van inwoners en de ondersteuning integraal organiseert.

… eigen regie hanteert als uitgangspunt bij de ondersteuning van inwoners.

… naast de inwoner staat en samen zoekt naar een oplossing passend bij wat de inwoner nodig heeft.

… rekening houdt met de eigen mogelijkheden van de inwoner.

… oog heeft voor de vraag wat de inwoner met inzet van het eigen netwerk zelf kan.

… de inwoner stimuleert om binnen de mogelijkheden actief deel te nemen aan de samenleving.

… zo kort als kan, maar zo lang als nodig de ondersteuning inzet.

… bij een structurele ondersteuningsvraag de inwoner niet vraagt iedere keer het hele verhaal te doen.

… contact onderhoudt met de inwoner om te volgen of de ondersteuning goed verloopt.

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders met voorstelnummer 7278 van 27 juni 2023;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, tweede en derde lid, van de Jeugdwet en de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, tweede en vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

besluit:

 

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023 vast te stellen.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • algemeen gebruikelijke voorziening: een dienst, hulpmiddel of zorg waarvan de kans groot is dat de inwoner daarover zou (hebben kunnen) beschikken. Deze voorziening is voor iedereen beschikbaar, ook voor iemand zonder beperking;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat gericht is op maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp. Deze algemene voorziening is beschikbaar zonder dat er vooraf onderzoek is gedaan naar de wensen, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers. Met ‘algemene voorziening’ wordt hetzelfde bedoeld als een ‘overige voorziening’ zoals die in de Jeugdwet, artikel 2.9, sub a beschreven wordt;

  • cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een individuele voorziening/maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan;

  • eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de inwoner om zelf zijn zelfredzaamheid, participatie te verbeteren of problemen te verminderen. Hierbij kan ook het sociale netwerk van de inwoner helpen;

  • eigen regie: de inwoner krijgt zoveel mogelijk de vrijheid om keuzes te maken passend bij wat de inwoner zelf denkt, voelt en wil. Zo kan de inwoner zijn leven zo veel mogelijk naar eigen wens organiseren;

  • formele ondersteuning: ondersteuning die door een professionele zorgverlener wordt uitgevoerd. Deze zorgverlener werkt bij een zorginstelling of is ZZP’er;

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • informele ondersteuning: ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk of ondersteuning door een andere persoon die geen formele ondersteuning biedt en die voldoet aan de kwaliteitseisen voor informele ondersteuning;

  • inwoner: iemand die in Gouda woont;

  • voorziening: individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet of maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk voor inwoners zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.

Artikel 3 Beschikbare algemene en individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Informatie en advies voor jeugdige en ouder;

    • b.

      Onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • c.

      Opvoedondersteuning;

    • d.

      Jeugdgezondheidszorg;

    • e.

      Veilig Thuis;

    • f.

      Integrale crisisdienst;

    • g.

      Vertrouwenspersoon;

    • h.

      Kindertelefoon;

    • i.

      Kortdurende ondersteuning;

    • j.

      Participatie in de buurt;

    • k.

      Collectief vervoer in de vorm van een regiotaxipas; en

    • l.

      Vervoersvoorziening

  • 2.

    De volgende individuele voorzieningen als bedoeld in de Jeugdwet zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      hoogspecialistische / weinig voorkomende zorg;

    • b.

      jeugdbescherming / jeugdreclassering;

    • c.

      crisis;

    • d.

      wonen;

    • e.

      dagbesteding/ logeren;

    • f.

      behandeling;

    • g.

      begeleiding;

    • h.

      ernstige dyslexiezorg; en

    • i.

      vervoer naar jeugdhulplocatie.

  • 3.

    De volgende maatwerkvoorzieningen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Hulp bij het huishouden;

    • b.

      Begeleiding;

    • c.

      Dagbesteding;

    • d.

      Vervoer naar dagbesteding;

    • e.

      Logeeropvang en verblijf;

    • f.

      Hulpmiddelen;

    • g.

      Woonvoorzieningen;

    • h.

      Rolstoelvoorzieningen;

    • i.

      Vervoersvoorzieningen;

    • j.

      Financiële maatwerkvoorzieningen;

    • k.

      Gewoon Thuis;

    • l.

      Beschut wonen;

    • m.

      Beschermd wonen;

    • n.

      Maatschappelijke opvang;

    • o.

      Vrouwenopvang;

    • p.

      Jongeren onder Dak.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS OVER INDIVIDUELE VOORZIENINGEN EN MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4 Zorgplicht college voor integrale toegang en intake

Het college zorgt er in ieder geval voor dat inwoners die daarom vragen:

  • a.

    kosteloos en op een laagdrempelige manier worden ondersteund bij het verhelderen van een mogelijke hulpvraag;

  • b.

    kosteloos worden voorzien van nuttige informatie op een begrijpelijke manier over:

    • 1°.

      het beleid van de gemeente en de manier waarop de gemeente uitvoering geeft aan de wettelijke taken in het sociaal domein, en

    • 2°.

      hoe de toegang tot de verschillende voorzieningen is georganiseerd;

  • c.

    worden doorverwezen en -geleid naar de passende organisaties voor verdere ondersteuning, en

  • d.

    bij het indienen van een melding of aanvraag worden gewezen op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 5 Aanvraag en gesprek Jeugdhulp

  • 1.

    Een jeugdige of diens ouders kan een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag binnen 5 werkdagen.

  • 3.

    Bij de ontvangstbevestiging, als bedoeld in het tweede lid, wijst het college de jeugdige of diens ouders op de mogelijkheid om binnen 14 dagen na het indienen van een aanvraag een familiegroepsplan in te leveren bij het college.

  • 4.

    Het college voert een gesprek waarin de hulpvraag van de jeugdige of diens ouders wordt besproken en onderzocht.

  • 5.

    Na het vaststellen van de hulpvraag wordt er onderzocht of er sprake is van de wens voor een pgb. De jeugdige of diens ouders worden ingelicht over de gevolgen van de keuze voor pgb. Als tijdens het gesprek naar voren komt dat de ouders of de jeugdige de voorkeur geeft aan een pgb in plaats van zorg in natura verstrekt het college het format voor het pgb-plan, bedoeld in artikel 18, derde lid.

  • 6.

    Het college betrekt het familiegroepsplan bij het onderzoek, als bedoeld in het vierde en vijfde lid, als het plan binnen 14 dagen is ingeleverd.

  • 7.

    Uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag neemt het college een besluit over de verstrekking van een voorziening.

  • 8.

    In crisisgevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke voorziening of vraagt een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp aan, zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet.

Artikel 6 Melding en gesprek Wmo

  • 1.

    Een inwoner kan een hulpvraag via een melding voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding en wijst de inwoner op de mogelijkheid van het inleveren van een persoonlijk plan binnen zeven dagen na melding. Daarin beschrijft de inwoner de ondersteuningsvraag.

  • 3.

    Het college voert een gesprek waarin de hulpvraag van de inwoner wordt besproken en onderzocht.

  • 4.

    Het college kan, in overleg met de inwoner, afzien van een gesprek.

  • 5.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, als het plan binnen zeven dagen na het doen van de melding is ingeleverd.

  • 6.

    Als de melding tot een aanvraag leidt, wordt de aanvraag ingediend door het indienen van het verslag van het gesprek, als bedoeld in artikel 7, dat door de inwoner is ondertekend. Uiterlijk binnen 8 weken na ontvangst van de melding neemt het college een besluit over de verstrekking van een voorziening.

  • 7.

    Als tijdens het gesprek naar voren komt dat inwoner de voorkeur geeft aan een pgb in plaats van zorg in natura, krijgt de inwoner hierover meer informatie en verstrekt het college de inwoner het format voor het pgb-plan Wmo.

Artikel 7 Verslag

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat er een verslag gemaakt wordt van het gesprek met de inwoner, bedoeld in artikel 5 en 6. Het verslag moet voorzien zijn van naam, adres, dagtekening en van een aanduiding of omschrijving waaruit blijkt welke beschikking wordt gevraagd.

  • 2.

    Binnen 15 werkdagen na het gesprek stelt het college het verslag beschikbaar aan de inwoner.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Bij aanvraag van een individuele voorziening of maatwerkvoorziening moet de inwoner het verslag uiterlijk binnen 5 werkdagen ondertekend terugsturen aan het college.

Artikel 8 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een zorgaanbieder, waar mogelijk naar een gecontracteerde aanbieder en naar de diensten die vallen binnen de contract- of subsidierelatie.

  • 2.

    Wanneer een jeugdige of diens ouders zich bij een aanbieder meldt met een verwijzing als bedoeld in het eerste lid, dan meldt de aanbieder dit bij de gemeentelijke toegang, voordat hij de jeugdhulp start.

  • 3.

    Het college legt de individuele voorziening die wordt verleend vast in een beschikking.

Artikel 9 Toegang jeugdhulp via Veilig Thuis, gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI)

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door Veilig Thuis, de gecertificeerde instelling, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting naar een zorgaanbieder volgens de wettelijke kaders in de Jeugdwet

  • 2.

    Het college legt de individuele voorziening die wordt verleend vast in een beschikking.

Artikel 10 Diagnostiek en behandeling van Ernstige Dyslexie (ED)

  • 1.

    De toeleiding naar diagnostiek en behandeling voor Ernstige Dyslexie vindt plaats via het onderwijs en de dyslexiebehandelaar.

  • 2.

    Het college kent een individuele voorziening voor ernstige dyslexiezorg toe door middel van een besluit. Dit besluit geeft toegang tot diagnostiek en behandeling.

  • 3.

    De individuele voorziening kan worden toegekend aan jeugdigen tot 13 jaar.

Artikel 11 Toegang beschermd wonen en opvang

  • 1.

    Op grond van artikel 2.3.5 van de Wmo kan een inwoner in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor opvang en beschermd wonen.

  • 2.

    De toegang tot beschermd wonen, maatschappelijke opvang en Jongeren onder Dak vindt plaats via de gemeente Gouda.

  • 3.

    De toegang tot vrouwenopvang vindt plaats via Veilig Thuis.

  • 4.

    Buiten kantoortijden kan de inwoner zich direct melden bij de partij die de opvang in Gouda uitvoert.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen over toegang en schorsing uit beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 3 CRITERIA EN WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 12 Criteria voor een individuele voorziening voor jeugdhulp

  • 1.

    Een jeugdige of diens ouders komt in aanmerking voor een individuele voorziening als er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen bij de jeugdige. De individuele voorziening stelt de jeugdige in staat gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.

  • 2.

    Een individuele jeugdhulpvoorziening kan worden verstrekt voor zover de jeugdige en/of diens ouders deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen doordat:

    • a.

      redelijkerwijs geen aanspraak kan worden gedaan op de ‘eigen kracht’ van de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s);

    • b.

      geen oplossing kan worden gevonden voor zijn hulpvraag met gebruikelijke hulp;

    • c.

      geen oplossing kan worden gevonden voor zijn hulpvraag met mantelzorg;

    • d.

      geen gebruik gemaakt kan worden van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • e.

      geen gebruik gemaakt kan worden van een algemene voorziening;

    • f.

      geen oplossing gevonden kan worden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van voorzieningen die beschikbaar zijn op grond van als de Wet langdurige zorg, Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Wet Passend Onderwijs.

  • 3.

    Als de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of diens ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken als het college de noodzaak en geschiktheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in het derde lid kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 5.

    Het vierde en vijfde lid zijn niet van toepassing als de ingezette voorziening tot stand is gekomen door een eerste verwijzing van de huisarts, medisch specialist en/of jeugdarts.

  • 6.

    Recht op een individuele voorziening bestaat alleen als deze als de goedkoopst en meest adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Het college kan een specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen, als het onderzoek of beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden voor een individuele voorziening.

Artikel 13 Criteria voor een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de inwoner ondervindt, op voorwaarde dat de inwoner deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg;

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • e.

      door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • f.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening; of

    • g.

      door gebruik te maken van een andere voorziening dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Recht op een maatwerkvoorziening bestaat alleen als deze voorziening als de goedkoopste en meeste adequate passende voorziening kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is als vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen opnieuw afgegeven als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of;

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    De inwoner komt in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening als hiermee naar het oordeel van het college een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid of participatie van de inwoner wordt geleverd, waardoor de inwoner zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De financiële maatwerkvoorzieningen bestaan uit:

    • a.

      een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten;

    • b.

      de aanschaf en het onderhoud van een sportvoorziening;

    • c.

      een vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto of een bruikleenauto.

  • 5.

    Het college kan een specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen, als het onderzoek of beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 6.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de voorwaarden voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 14 Criteria voor beschermd wonen en opvang

  • 1.

    Een inwoner komt in aanmerking voor beschermd wonen of opvang ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving als gevolg van psychische of psychosociale problemen en/of het verlaten van de thuissituatie in verband met risico's voor de eigen veiligheid als gevolg van huiselijk geweld. Voorwaarde hierbij is dat de inwoner deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van dezelfde voorwaarden zoals die onder artikel 13, eerste lid, zijn genoemd.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening moet een passende bijdrage leveren aan het voorzien in de behoefte van de inwoner aan beschermd wonen of opvang en aan het zorgen voor een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk (weer) op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als:

    • a.

      de inwoner een psychiatrische aandoening of een verstandelijke beperking heeft,

    • b.

      voor de inwoner sprake is van noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychiatrische aandoening of de verstandelijke beperking, en

    • c.

      de inwoner niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen op kunnen heffen.

    • d.

      Een inwoner kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als:

    • e.

      de inwoner dakloos is en tijdelijk onderdak nodig heeft;

    • f.

      de inwoner de hulpvraag redelijkerwijs niet had kunnen voorzien en voorkomen;

    • g.

      de inwoner beperkt zelfredzaam is waardoor de inwoner niet op eigen kracht of met hulp van het eigen netwerk onderdak kan vinden en financieren;

    • h.

      de inwoner niet beschikt of niet kan beschikken over alternatief onderdak, zoals onderdak in het eigen netwerk; en

    • i.

      de regio Midden-Holland de regio is waarbinnen de opvang en herstel van de inwoner het meest kansrijk is, in lijn met de geldende beleidsregels landelijke toegankelijkheid.

  • 5.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor vrouwenopvang als:

    • a.

      de inwoner 18 jaar of ouder is, met of zonder kinderen;

    • b.

      er sprake is van huiselijk geweld, waarbij ambulante hulp

    • c.

      onvoldoende veiligheid biedt; en

    • d.

      de inwoner met hulp voldoende zelfstandig kan wonen en deel kan nemen aan begeleiding.

    • e.

      Een inwoner kan in aanmerking komen voor Jongeren onder Dak als:

    • f.

      de inwoner in de leeftijdsgroep van 18 tot en met 23 jaar valt;

    • g.

      de inwoner dak- of thuisloos is;

    • h.

      de inwoner beperkt zelfredzaam is en daardoor niet op eigen kracht of met hulp van het eigen netwerk kan herstellen;

    • i.

      de regio Midden-Holland de regio is waarbinnen de opvang en herstel van de inwoner het meest kansrijk is, in lijn met de geldende beleidsregels landelijke toegankelijkheid; en

    • j.

      de inwoner gemotiveerd is om te werken aan herstel.

Artikel 15 Weigeringsgronden

  • 1.

    Er wordt geen voorziening verstrekt als:

    • a.

      er recht op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      het om een voorziening gaat die de inwoner vóór datum van besluit heeft uitgevoerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de acute noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • c.

      de situatie van de inwoner niet (goed) kan worden beoordeeld omdat deze niet voldoet aan de medewerkingsplicht.

  • 2.

    Het college verstrekt geen individuele voorziening als het hulpverleningstraject waarvoor de jeugdige en/of ouders de voorzieningen aanvragen op het moment van aanvraag is afgerond.

  • 3.

    Er wordt geen woonvoorziening verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      voor hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie‐ en recreatiewoningen, en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      ADL-clusterwoningen, met uitzondering van individuele woningaanpassingen voor de inrichting als standaardaanpassingen niet voldoen of ter vervanging van de individuele aanpassingen;

    • d.

      als het gaat om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, behalve automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid en/of participatie;

    • f.

      als er geen medische noodzaak en/of er naar het oordeel van het college geen andere belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • g.

      als de inwoner niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4.

    Er wordt geen voorziening beschermd of beschut wonen verstrekt aan een cliënt die uitsluitend (feitelijk) dakloos is.

  • 5.

    Voor Jongeren onder Dak wordt geen voorziening verstrekt als:

    • a.

      er een vergelijkbaar traject aanwezig is;

    • b.

      er sprake is van zware verslaving en/of psychische problematiek en/of gedragsproblematiek die het slagen van een Jongeren onder Dak traject belemmert.

HOOFDSTUK 4 KWALITEITSEISEN ZORG IN NATURA

Artikel 16 Kwaliteitseisen voorzieningen

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door de ondersteuning af te stemmen op:

    • a.

      de persoonlijke situatie en de eigen mogelijkheden van de cliënt;

    • b.

      andere vormen van zorg, onderwijs, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en specifiek op de inzet van mantelzorg en het sociaal netwerk van de cliënt.

Artikel 17 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2.

    Om een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 te verzekeren en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 3.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 4.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst; en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)

Artikel 18 Aanvraag pgb en pgb-plan

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een voorziening en de ondersteuning of jeugdhulp zelf wil inkopen met een pgb moet de cliënt, naast de toetsing aan de wettelijke vereisten, ook een pgb-plan invullen gebaseerd op het verslag bedoeld in artikel 7.

  • 2.

    De verplichting om een pgb-plan in te vullen op grond van het eerste lid, geldt niet voor hulpmiddelen en woningaanpassingen. Hiervoor wordt gewerkt met offertes en facturatie via de gemeente.

  • 3.

    De budgethouder of de budgetbeheerder levert een pgb-plan aan in het door het college vastgestelde en verstrekte format. Dit format wordt vastgesteld in samenspraak met de GASD en ervaringsdeskundigen, en na een jaar geëvalueerd met deze zelfde partijen.

  • 4.

    Als er sprake is van vertegenwoordiging van de cliënt voor het pgb wordt er in het pgb-plan, als bedoeld in het eerste lid, beschreven wie de cliënt heeft gemachtigd als vertegenwoordiger om zijn belangen als het gaat om het pgb te behartigen.

Artikel 19 Beoordeling pgb-aanvraag

  • 1.

    Het college beoordeelt de aanvraag van een pgb aan de hand van het pgb-plan, bedoeld in artikel 18, eerste lid.

  • 2.

    Een aanvraag voor een pgb kan worden geweigerd indien:

    • a.

      de inwoner geen pgb-plan aanlevert;

    • b.

      de inwoner niet voldoet aan de gestelde voorwaarden in artikel 18, derde lid en artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet;

    • c.

      de inwoner of vertegenwoordiger niet beschikt over de kennis en vaardigheden die nodig zijn om een pgb goed te beheren;

    • d.

      er sprake is van, na hoor en wederhoor te hebben toegepast, aantoonbaar en intentioneel begane fraude door de inwoner of vertegenwoordiger in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • e.

      de vertegenwoordiger ook de uitvoerder van de ondersteuning is, of op een andere manier betrokken is bij de uitvoerende organisatie, bijvoorbeeld als directeur of bestuurder;

    • f.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015;

    • g.

      de inwoner of diens vertegenwoordiger een bespreking van pgb-plan weigert of zonder geldige reden niet verschijnt bij gesprek;

    • h.

      de ondersteuning die de inwoner wil inkopen niet voldoet aan de bij het pgb-plan behorende kwaliteitseisen.

  • 3.

    Een pgb voor Jeugdhulp wordt verstrekt als wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in artikel 8.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet. Het gaat om de volgende eisen:

    • a.

      jeugdige en diens ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      jeugdige en diens ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat die het gecontracteerde aanbod niet passend acht; en

    • c.

      gewaarborgd is dat de jeugdhulp van goede kwaliteit is.

  • 4.

    Een pgb voor maatschappelijke ondersteuning wordt verstrekt als wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015. Het gaat om de volgende eisen:

    • a.

      een inwoner is naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      een jeugdige zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de invulling van dit artikel.

Artikel 20 Voorwaarden inkopen ondersteuning uit sociaal netwerk

  • 1.

    Een pgb voor jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning kan alleen uitgevoerd worden door een persoon die behoort tot het sociale netwerk (informele ondersteuning) als gemotiveerd kan worden dat de inzet van het sociale netwerk tot minimaal gelijkwaardig of aantoonbaar betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 2.

    Op grond van voornoemd kader kan een pgb voor jeugdhulp worden verstrekt in de volgende situaties:

    • a.

      de ondersteuning vooraf niet goed in te plannen is;

    • b.

      op ongebruikelijke momenten geboden dient te worden;

    • c.

      op veel korte momenten per dag nodig is;

    • d.

      op verschillende locaties geleverd dient te worden; of

    • e.

      24 uur per dag en op afroep beschikbaar moet zijn;

    • f.

      het leidt bij aangeboden jeugdhulp niet tot voor de jeugdige onveilige situaties; en

    • g.

      de aangeboden jeugdhulp is geen GGZ-zorg, spoedeisende jeugdhulp of pleegzorg.

  • 3.

    Indien nodig kan door het college ter uitvoering van het eerste en tweede lid, advies gevraagd worden aan een (externe) deskundige.

  • 4.

    Het college kan nadere regels opstellen over de invulling van dit artikel.

Artikel 21 Hoogte van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt bepaald aan de hand van het pgb-plan in combinatie met het persoonlijk gesprek met de cliënt;

    • b.

      is gebaseerd op de frequentie, de kwaliteit en professionaliteit van de in te zetten vorm van ondersteuning. Er wordt rekening gehouden met een verschil tussen formele en informele ondersteuning;

    • c.

      is niet meer dan de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst en meest adequate en passende voorziening in natura;

    • d.

      is toereikend voor de inkoop of aanschaf van veilige, doeltreffende en kwalitatief goede voorzieningen en wordt als nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • e.

      is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.

  • 2.

    De hoogte van een pgb voor ondersteuning die geboden gaat worden door zorgorganisaties en ZZP-ers bedraagt

    • a.

      100% van het laagst toepasselijke tarief dat voor een dergelijke dienst zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder als de dienst wordt uitgevoerd door een zorgorganisatie;

    • b.

      80% van het laagst toepasselijke tarief dat voor een dergelijke dienst wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder als de dienst wordt uitgevoerd door een ZZP-er.

  • 3.

    De hoogte van een pgb voor ondersteuning die geboden gaat worden door een persoon die informele ondersteuning biedt, wordt vastgesteld op basis van de volgende uitgangspunten:

    • a.

      deze persoon hanteert een tarief dat:

      • 1°.

        voor hulp bij het huishouden (maatschappelijke ondersteuning) gelijk is aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

      • 2°.

        voor begeleiding (maatschappelijke ondersteuning) gelijk is aan het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;

      • 3°.

        voor jeugdhulp maximaal 200% van het wettelijke minimumloon bedraagt;

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald;

    • c.

      de zorg aan de belanghebbende mag niet tot overbelasting leiden van deze persoon die informele ondersteuning biedt de informele hulpverlener.

  • 4.

    Het pgb mag alleen worden gebruikt voor de kosten van het leveren van ondersteuning. Het pgb mag niet worden gebruikt voor het betalen van een vertegenwoordiger.

Artikel 22 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste 13 weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 dan wel artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder f, van deze verordening.

  • 3.

    Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent het opschorten van de betaling uit het persoonsgebonden budget.

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 23 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel pgb, zolang:

    • a.

      de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt, of

    • b.

      gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, of

    • c.

      het koopbedrag van een middels een pgb verstrekte voorziening niet is voldaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor:

    • a.

      een woonvoorziening voor een minderjarige cliënt;

    • b.

      een rolstoelvoorziening;

    • c.

      een financiële maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder i, van deze verordening; en

    • d.

      collectief vervoer in de vorm van een regiotaxipas als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van deze verordening.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding,

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 4.

    De kostprijs van pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 5.

    De bijdrage, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, of het totaal aan bijdragen, is gelijk aan de kostprijs tot aan ten hoogste de in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bijdrage per maand voor de cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere eigen bijdrage is verschuldigd.

  • 6.

    Mantelzorgers betalen voor de hulp bij het huishouden voor mantelzorgers een tarief met korting aan de aanbieder.

Artikel 24 Bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang

  • 1.

    De hoogte van de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen wordt vastgesteld op grond van paragraaf 3 van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten voor opvang wordt vastgesteld op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid betalen cliënten in de eerste maand van de opvang geen bijdrage in de kosten, tenzij er sprake is van doorlopend inkomen.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid betalen cliënten geen bijdrage in de kosten voor opvang als zij doorlopende huurlasten hebben van een woning die zij hebben verlaten vanwege risico’s in verband met huiselijk geweld.

  • 5.

    De instellingen die een bijdrage in de kosten voor opvang innen zijn het Leger des Heils, Kwintes: Opvang en Begeleiding na Huiselijk Geweld Midden-Holland en De Reling.

  • 6.

    De in het vijfde lid genoemde instellingen bepalen per opvangvorm de hoogte van het te innen bedrag, rekening houdend met het tweede, derde en vierde lid.

HOOFDSTUK 7 WIJZIGINGEN

Artikel 25 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1.

    Zoals beschreven in artikel 2.3.8 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en in artikel 8.1.2 van de Jeugdwet doet een cliënt op verzoek of direct uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing over het recht op een voorziening.

  • 2.

    Zoals beschreven in artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en in artikel 8.1.4 van de Jeugdwet kan het college een besluit genomen op grond van deze verordening herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de voorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de voorziening of het pgb-budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de voorwaarden van de voorziening of het pgb;

    • e.

      de cliënt de voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd; of

    • f.

      de cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college de geldwaarde vorderen van de ten onrechte genoten voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is gebruikt voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het college kan nadere regels bepalen voor het herzien, intrekken of terugvorderen van voorzieningen.

HOOFDSTUK 8 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 26 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 27 Aanwijzen toezichthouder

  • 1.

    Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van wat in of volgens de Jeugdwet is bepaald.

  • 2.

    Het college kan personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van wat in of volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is bepaald.

HOOFDSTUK 9 WAARDERING MANTELZORGERS

Artikel 28 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Geregistreerde mantelzorgers van cliënten in de gemeente komen ambtshalve door het college in aanmerking voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering.

  • 2.

    Het college erkent, waardeert en ondersteunt mantelzorger door middel van:

    • a.

      het beschikbaar stellen van een jaarlijkse attentie;

    • b.

      het bekostigen van bijeenkomsten waarin mantelzorgers worden gewaardeerd en erkend;

    • c.

      het bieden van praktische ondersteuning bestaande uit in ieder geval hulp bij het huishouden voor maximaal 78 uur per kalenderjaar.

HOOFDSTUK 10 KLACHTEN EN MEDEZEGGENSCHAP BIJ AANBIEDERS VAN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP

Artikel 29 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders die maatschappelijke ondersteuning verlenen, beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Voor zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen is het klachtrecht als bedoeld in § 4.2.a. van de Jeugdwet van toepassing.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 30 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders moeten beschikken over een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Voor zorgaanbieders en gecertificeerde instellingen zijn de regels voor medezeggenschap als bedoeld in § 4.2.b. van de Jeugdwet van toepassing.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 31 Intrekking

De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020 wordt ingetrokken.

Artikel 32 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college kan artikel 5 tot en met artikel 25 van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 33 Overgangsrecht

  • 1.

    Besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020 worden aangemerkt als besluiten op grond van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist bij de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 3.

    Op bezwaar- en beroepschriften gericht tegen een besluit genomen op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2020, wordt beslist met inachtneming van deze verordening.

Artikel 34 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 35 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 13 december 2023.

De raad van de gemeente voornoemd,

griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Gouda 2023

ALGEMENE TOELICHTING

De gemeente is wettelijk verplicht om inwoners onder bepaalde omstandigheden te ondersteunen bij hun maatschappelijke zelfredzaamheid en/of participatie. Dit geldt voor jeugdigen en hun gezinnen, en voor volwassenen. Dit is aan de orde als inwoners op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of door gebruik te maken van algemene voorzieningen onvoldoende zelfredzaam zijn, onvoldoende kunnen participeren of als er sprake is van risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

 

In deze verordening staan regels voor de invulling van de ondersteuningsplicht. De regels zijn een lokale vertaling van het landelijke wettelijke kader en omschrijven de manier waarop de gemeente de verantwoordelijkheid voor de toeleiding naar en inzet van passende en kwalitatief goede ondersteuning vormgeeft. In de opbouw van de Verordening volgen we de route van de inwoner richting een voorziening:

 

  • Toegang

  • Melding/gesprek/aanvraag

  • Toets

  • Toewijzingscriteria en wijzigingsgronden

  • Betrekkingsvorm (ZIN of pgb)

  • Kwaliteitscriteria

  • Bijdrage in de kosten

  • Wijzigingen

  • Toezicht en handhaving

  • Mantelzorgondersteuning

  • KIachten

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Algemeen gebruikelijke voorziening

De gemeente hoeft geen voorzieningen te verstrekken waarover de cliënt ook kan beschikken als de cliënt geen beperkingen heeft (zie o.a. CRvB 03‐07‐2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16‐04‐2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14‐07‐2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16‐08‐2012, nr. AWB 11/5564).

 

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17‐11‐2009, nr. 08/3352 Wmo). De beoordeling of er sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening beantwoordt de vraag of de cliënt ook over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen had gehad. De volgende criteria kunnen een rol spelen bij die beoordeling:

  • Is de voorziening regulier te koop?

  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

  • Kan de voorziening financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau?

Algemene voorziening

De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9, onderdeel a van 'overige voorziening'. In de wettelijke teksten wordt net als in de praktijk ook over algemene of vrij toegankelijke voorzieningen gesproken. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is, is deze overgenomen in de verordening. Dit sluit ook aan bij de terminologie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

Kenmerkend voor een algemene voorziening is dat het gaat om een vrij toegankelijke voorziening. Dat wil zeggen: zonder dat eerst een diepgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers heeft plaatsgevonden. De diensten, activiteiten of zaken kunnen toegankelijk zijn voor specifieke groepen of soms ook voor de gehele bevolking.

 

Eigen regie

In de verordening komt het begrip eigen regie een aantal keer naar voren. De gemeente Gouda ondersteunt haar inwoners in het voeren van eigen regie. Hierdoor worden inwoners in staat gesteld hun talenten en netwerk in te zetten en vinden ze duurzame oplossingen die passen bij hun leefwereld:

  • De aard en omvang van de voorzieningen en de gekozen oplossingen worden zoveel mogelijk samen met de inwoner bepaald, op basis van individuele omstandigheden, voorkeuren en de mogelijkheden binnen de wettelijke kaders.

  • De inwoner kan ook een familiegroepsplan (jeugdhulp) of persoonlijk plan (Wmo) indienen.

  • Als wordt vastgesteld dat inwoners in aanmerking komen voor indicatie voor een individuele voorziening in het kader van Jeugdhulp of voor maatwerk in het kader van de Wmo, hebben zij de keuze uit een aanbod van zorg in natura waarin de gemeente via inkoop voorziet. Als dit aanbod niet aansluit bij hun ondersteuningsbehoefte, kunnen inwoners ook kiezen voor een pgb. Met behulp daarvan kunnen zij hun eigen ondersteuningspalet samenstellen en organiseren.

Voorziening

Om het verschil duidelijk te maken tussen voorzieningen waarvoor de gemeente een beschikking afgeeft in het kader van de Jeugdwet of in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, wordt in deze verordening een voorziening in het kader van de Jeugdwet ‘individuele voorziening’ genoemd en voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ‘maatwerkvoorziening’.

 

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

Om van een algemene voorziening gebruik te kunnen maken, is geen uitgebreid onderzoek naar de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk. Een formele beslissing (beschikking) van de gemeente is niet nodig. De aanvrager die tot de doelgroep van de voorziening behoort, kan er meestal meteen gebruik van maken.

 

De ‘beperkte toegangsbeoordeling’ waar het artikel over spreekt, zorgt ervoor dat bepaalde algemene voorzieningen voor een bepaalde doelgroep beschikbaar zijn. Het betreft hier bijvoorbeeld schoolmaatschappelijk werk als vorm van kortdurende ondersteuning, dat toegankelijk is voor leerlingen die onderwijs volgen op een Goudse school. Sluit de algemene voorziening onvoldoende aan bij de hulpvraag- of niet voldoende ondersteuning met een algemene voorziening, dan kan deze de hulpvraag melden en als dat gewenst is een voorziening aanvragen.

 

Artikel 3 Beschikbare algemene en individuele voorzieningen en maatwerkvoorzieningen

De gemeente stelt regels aan de individuele-, maatwerk- en algemene jeugdhulpvoorzieningen die zij verleent (artikel 2.9, onderdeel a, van de Jeugdwet). De inwoner heeft recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). Dit artikel toont de algemene-, maatwerk en individuele voorzieningen die in ieder geval beschikbaar zijn binnen de gemeente Gouda.

 

Van de genoemde algemene voorzieningen hebben de voorzieningen van kortdurende ondersteuning, participatie in de buurt en vervoersvoorzieningen betrekking op algemene voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning. Het jeugdvervoer vindt plaats op grond van artikel 2.3 van de Jeugdwet

Dit artikel toont de minimaal mogelijke vormen van individuele voorzieningen zoals bedoeld in de Jeugdwet binnen de gemeente Gouda:

  • a.

    Hoogspecialistische jeugdhulp: Integrale en/of (zeer) intensieve ambulante jeugdhulp en verblijfsvoorzieningen met behandeling. De hulp is gericht op stabiliseren (geen crisis) en behandelen en wordt meestal tijdelijk ingezet, waarna afschaling naar andere zorgvormen (zoals behandeling specialistisch, begeleiding en/of wonen) volgt.

  • b.

    Jeugdbescherming/jeugdreclassering: Jeugdigen die via de Rechterlijke Macht (civielrechtelijk of strafrechtelijk) een maatregel (Onder Toezicht Stelling, Voogdij of Jeugdreclassering) opgelegd hebben gekregen en daarbij worden begeleid door een Gecertificeerde Instelling.

  • c.

    Crisis: Crisis betreft de ongeplande hulp aan alle jeugdigen en/of gezinnen, die te maken krijgen met een urgente situatie, die direct en 24/7 beschikbaar en bereikbaar is. De situatie is (levens)bedreigend en urgent. De crisishulp is kortdurend en kan bestaan uit intensieve begeleiding in de thuissituatie, tijdelijk verblijf in het eigen netwerk of pleeggezin (crisispleegzorg) of crisisopvang/opname in een instelling.

  • d.

    JeugdzorgPlus: vorm van gesloten jeugdhulp, die wordt opgelegd door de kinderrechter. De zorg bestaat uit verblijf en intensieve (groeps-) behandeling. Daarbij wordt ook onderwijs (extern) georganiseerd, passend bij het leerniveau.

  • e.

    Behandeling: Er wordt ambulante en/of poliklinische hulp geboden, gericht op het verbeteren van, het ondersteunen bij en het leren omgaan met situaties en/of specifiek gedrag, die de ontwikkeling en het opgroeien van jeugdigen bedreigen. De geboden ondersteuning varieert van lichte, enkelvoudige ondersteuning tot aan specialistische intensieve ondersteuning en combinaties hiervan. Ook meervoudig complexe situaties komen voor in dit segment.

  • f.

    Begeleiding: Begeleiding wordt ingezet om onze inwoners (jeugdigen en volwassenen) te ondersteunen met het vergroten zelfredzaamheid, groeien naar zelfstandigheid, leren omgaan met de situatie/problematiek, participatie in de samenleving en stabiliseren van de situatie. De individuele doelen worden gemonitord en geëvalueerd.

  • g.

    Wonen: Alternatieve passende structurele woonvormen (gezinshuizen, pleegzorg etc.), die zo lang als nodig als thuis fungeren, worden ingezet voor jeugdigen, die geen veilige of passende thuissituatie kennen.

  • h.

    Dagbesteding: Dagbesteding bestaat uit een groepsaanbod van activiteiten. Deze kunnen gericht zijn op het ontlasten van de thuissituatie (respijtzorg), het bieden van een zinvolle invulling van de dag of op ontwikkeling en het bevorderen van deelname aan de maatschappij.

  • i.

    Logeren: Logeren wordt gebruikt om het gezin, de mantelzorger/verzorger te ontlasten en is een vorm van respijtzorg.

  • j.

    Ernstige dyslexiezorg; Bij dyslexiezorg gaat het om kinderen die ernstige problemen hebben met lezen en spellen. Dit heet Ernstige Dyslexie (ED). De behandeling richt zich op het verminderen van die problemen.

  • k.

    Vervoer naar jeugdhulplocatie: Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten, voor zover naar het oordeel van het college noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, eveneens het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden. De vorm waarin het vervoer naar de locatie bij jeugdhulp aangeboden wordt, is afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt.

Het artikel toont ook de minimaal mogelijke vormen maatwerkvoorzieningen overeenkomstig de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 binnen de gemeente Gouda:

 

  • a.

    Hulp bij het huishouden: hulp waarbij (een deel van) de huishoudelijke taken worden overgenomen door een professionele hulp.

  • b.

    Begeleiding: Begeleiding wordt ingezet om onze inwoners (jeugdigen en volwassenen) te ondersteunen met het vergroten zelfredzaamheid, groeien naar zelfstandigheid, leren omgaan met de situatie/problematiek, participatie in de samenleving en stabiliseren van de situatie. De individuele doelen worden gemonitord en geëvalueerd.

  • c.

    Dagbesteding: Dagbesteding bestaat uit een groepsaanbod van activiteiten. Deze kunnen gericht zijn op het ontlasten van de thuissituatie (respijtzorg), het bieden van een zinvolle invulling van de dag of op ontwikkeling en het bevorderen van deelname aan de maatschappij.

  • d.

    Vervoer naar dagbesteding: Een indicatie dagbesteding omvat voor zover dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, eveneens het vervoer van een cliënt van en naar de locatie waar de dagbesteding wordt geboden. De vorm waarin het vervoer naar de locatie bij dagbesteding aangeboden wordt, is afhankelijk van de specifieke situatie van de cliënt.

  • e.

    Logeeropvang en verblijf: logeeropvang of kortdurend verblijf wordt ingezet al respijtzorg om de mantelzorger te ontlasten.

  • f.

    Hulpmiddelen zijn een verzameling van de volgende voorzieningen: vervoersvoorzieningen, rolstoelvoorzieningen en woonvoorzieningen. Vervoersvoorzieningen die onder de hulpmiddelen vallen zijn: scootmobielen, aangepaste fietsen en aangepaste scooters. De verschillende rolstoelvoorzieningen zijn: handbewogen rolstoelen, elektrische rolstoelen en aangepaste buggy’s voor kinderen. De woonvoorzieningen die onder hulpmiddelen vallen zijn middelen waarvoor geen woningaanpassing nodig is, dus onder andere: verrijdbare tilliften, douchestoelen en toiletstoelen.

  • g.

    Woonvoorzieningen: vallen uiteen in bouwkundige woningaanpassingen (waaronder trapliften, niet reguliere wandbeugels, plafondtilliften, een aanbouw, het verwijderen van een bad en creëren van een inloopdouche, drempelhulpen) en niet bouwkundige woningaanpassingen (waaronder verrijdbare tilliften, douchestoelen en toiletstoelen).

  • h.

    Rolstoelvoorzieningen: handbewogen rolstoelen, elektrische rolstoelen en aangepaste buggy’s voor kinderen.

  • i.

    Vervoersvoorzieningen: vallen uiteen in hulpmiddelen (scootmobielen, aangepaste fietsen en aangepaste scooters) en het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV).

  • j.

    Financiële maatwerkvoorzieningen: voorzieningen die bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie van inwoners, maar waarbij de financiële tegemoetkoming niet noodzakelijk kostendekkend hoeft te zijn. Voor de volgende kosten is een financiële maatwerkvoorziening mogelijk:

    • Verhuis- en inrichtingskosten: Deze voorziening wordt verstrekt als cliënt medisch gezien in staat is te verhuizen en de kosten van de woningaanpassingen boven het maximaal te verstrekken verhuis- en herinrichtingskostenbudget komen.

    • Aanschaf en onderhoud sportvoorziening: Inwoners die vanwege hun beperking belemmerd worden in hun mogelijkheden om te sporten en daarom een voorziening nodig hebben, kunnen hiervoor een financiële tegemoetkoming aanvragen bij de gemeente.

    • Vervoersvoorziening voor het gebruik van een eigen auto of een bruikleenauto: dit is een tegemoetkoming voor de kosten die gemaakt worden bij het aanpassen van de eigen auto of voor het gebruik van een eigen auto of bruikleenauto als een inwoner daar gebruik van maakt in plaats van voorliggende voorzieningen.

  • k.

    Gewoon Thuis: vorm van intensieve begeleiding die gelijkwaardig is aan een beschermende woonomgeving, maar dan thuis. Cliënten kunnen hierbij 24 uur per dag een beroep doen op begeleiding, maar wonen zelfstandig.

  • l.

    Beschut wonen: Een geclusterde woonvorm met een gemeenschappelijke ruimte, waar begeleiding door de weeks op vaste momenten aanwezig is en daarbuiten 24-uurs bereikbaar en indien nodig op afroep langs komt. De doelgroep kan (nog) niet zelfstandig wonen, maar wel zelf aangeven wanneer hulp nodig is en deze hulpvraag uitstellen. Beschut wonen is bedoeld voor bewoners die uitstromen uit beschermd wonen, maatschappelijke opvang en verblijfszorg jeugdzorg én om instroom te voorkomen. Bij beschut wonen is het uitgangspunt scheiden van wonen en zorg. Dit betekent dat de inwoner in principe zelf zijn huur betaalt en zelf een huurcontract heeft met de verhuurder of de zorgorganisatie.

  • m.

    Beschermd wonen: woonvorm waarbij de cliënt permanent toezicht nodig heeft. De doelgroep is kwetsbaar met risico op verwaarlozing en overlast en kan een gevaar vormen voor zichzelf en voor anderen. Doel van deze manier van wonen is de doorstroom naar (beschut) zelfstandig wonen. Alle kosten worden vergoed en via het CAK wordt een eigen bijdrage berekend.

  • n.

    Maatschappelijke opvang: onderdak en begeleiding voor mensen die dak- of thuisloos zijn en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Hieronder vallen crisisopvang (alleenstaande volwassenen), herstart (alleenstaande volwassenen), herstart gezinnen, crisisopvang jongeren en reguliere opvang jongeren.

  • o.

    Vrouwenopvang: 24-uurs opvang voor vrouwen met of zonder kinderen die te maken hebben met huiselijk geweld.

  • p.

    Jongeren onder Dak: traject voor dak- en thuisloze jongeren (18 tot en met 23 jaar) in Midden-Holland. Door begeleiding en ondersteuning aan de jongeren wordt gestreefd naar vergroting van de persoonlijke mogelijkheden en groei naar zelfstandigheid.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS TEN BEHOEVE VAN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN EN MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4 Zorgplicht college voor integrale toegang en intake

Lid 1

De verschillende wetten in het sociaal domein, voorzien niet in een wettelijke basis voor een gelijke, integrale en domein brede uitvoering en procedure. Om zoveel mogelijk integraal te werken, heeft het college de plicht te zorgen voor een integrale toegang en intake.

 

De integrale intake moet onderscheiden worden van de gesprekken die gevoerd worden voor het onderzoek dat uitgevoerd wordt als er een ondersteuningsbehoefte blijkt te zijn en duidelijk is binnen welk domein in de eerste plaats een oplossing gevonden kan worden.

 

Het college moet bepalen hoe het de zorgplicht invult. In ieder geval moet bereikt worden dat inwoners eenvoudig bij de gemeente aan kunnen kloppen voor informatie en hulp bij het verhelderen van hun mogelijke vraag.

 

Als de vraag duidelijk is, worden inwoners doorgeleid naar de passende organisatie en de juiste wettelijke kaders voor de verdere ondersteuning.

 

Artikel 5 Aanvraag Jeugdhulp en gesprek

Toeleiding naar jeugdhulp

Iemand toegang geven tot jeugdhulp kan op verschillende manieren, namelijk:

  • via de gemeente;

  • na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI);

  • via Veilig Thuis.

Toegang jeugdhulp via de gemeentelijke toegang

Een hulpvraag van een jeugdige of diens ouders kan binnenkomen bij de gemeente. De gemeente beslist welke zorg een jeugdige of diens ouders precies nodig hebben, in overleg met die jeugdige en diens ouders. In een gesprek tussen een deskundige van de gemeente en de jeugdige en diens ouders wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouders zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een jeugdhulpvoorziening nodig is, kijkt de gemeente eerst of dit een algemene voorziening of een individuele voorziening is. Is het laatste geval geeft het college een beschikking af en schakelt de noodzakelijke jeugdhulp in.

 

Aanvraag en gesprek

Aanvraag

Een jeugdige en diens ouders kunnen een hulpvraag schriftelijk indienen bij het college. Hiervoor wordt in ieder geval een door het college vastgesteld format beschikbaar gesteld op de website van de gemeente

 

Eigen regie

Bij het doen van een melding en in het onderzoek daarna staat de eigen regie van de jongere en diens ouders centraal. Eigen regie is het vormgeven aan de autonomie van de jeugdige; deze mag keuzes maken op grond van wat hij denkt, voelt en wil. De eigen regie wordt gestimuleerd door het college op de volgende manieren:

 

  • 1.

    De jeugdige en diens ouders krijgen de mogelijkheid om een familiegroepsplan in te leveren. Een familiegroepsplan is een plan dat ouders/gezinnen samen met familie, vrienden en anderen uit hun omgeving kunnen maken om een vraag of probleem aan te pakken. In dat plan kunnen ouders aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren.

  • Bij de bevestiging van de ontvangst van de melding wijst het college de jeugdige en diens ouders op de mogelijkheid van het inleveren van een familiegroepsplan.

  • 2.

    De jeugdige en diens ouders worden, voordat het gesprek plaatsvindt, geïnformeerd over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning in de ontvangstbevestiging van de aanvraag.

  • 3.

    De jeugdige en diens ouders worden gewezen op de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb en de gevolgen als daarvoor wordt gekozen. Pgb is een middel voor cliënten om zelf jeugdzorg in te kopen.

Het gesprek

Om een zorgvuldig besluit te nemen, worden eerst alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag onderzocht. In deze verordening noemen we dit ‘het gesprek’ of ‘het onderzoek’.

 

Als het nodig is voor het onderzoek, kunnen ook meerdere gesprekken achter elkaar worden gevoerd.

 

Het gesprek is erop gericht een totaalbeeld van de situatie te krijgen. We kijken naar alle verschillende leefgebieden van de jeugdige en diens ouders. De mate van zelfredzaamheid kan per leefgebied verschillend zijn en problemen op verschillende leefgebieden kunnen elkaar beïnvloeden.

 

Ook komen procedures aan de orde voor een deskundige beoordeling als het om individuele voorzieningen gaat. Het kan bij jeugdigen bijvoorbeeld gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling of voor een verblijf in 24-uursopvang in aanmerking te komen. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waarvoor professioneel onderzoek en een gedegen afweging nodig zijn.

 

De volgende onderwerpen komen aan bod tijdens het gesprek:

  • a.

    de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en (gezins-/leef-) situatie van de jeugdige en diens ouders en het probleem of de hulpvraag;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    het vermogen van de jeugdige en diens ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden. Hierbij komen de belastbaarheid en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger aan de orde;

  • d.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • e.

    de mogelijkheden om ondersteuning te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

  • f.

    de mogelijkheden om een maatwerk of een individuele voorziening te verstrekken;

  • g.

    de manier waarop een eventuele, individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • h.

    hoe rekening te houden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt;

  • i.

    de gevolgen van een eventuele keuze voor een persoonsgebonden budget.

Als het kan, is het gesprek bij de jeugdige en diens ouders thuis, om een goed totaalbeeld te krijgen. De uitkomsten van het gesprek wegen mee bij de beoordeling.

 

Eigen kracht

De eigen kracht van de cliënt staat voorop. De Jeugdwet bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een voorziening kan nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Er kan door het gesprek echter ook vastgesteld worden dat de inzet van eigen kracht, sociaal netwerk of een algemene voorziening voldoende is. In dat geval hoeft er geen individuele voorziening te worden ingezet. Een verdere uitwerking van het onderzoek naar de eigen kracht van de jeugdige, diens ouders en/of diens sociale netwerk vindt plaats in nadere regels.

 

Beslistermijn

Met het vijfde lid wordt duidelijk vastgelegd dat voor de totale procedure van aanvraag tot het besluit over een individuele voorziening een termijn van acht weken geldt. Het college kan de beslistermijn op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht éénmaal verlengen als de beschikking niet binnen acht weken kan worden afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld bij een ingewikkelde situatie waar een zorgvuldig onderzoek gedaan moet worden en/of als voor een diagnose een langere termijn nodig is. Wel noemt het college dan een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de jeugdige en diens ouders de beschikking krijgen. Van een verlenging doet het college mededeling aan de aanvrager. Daarbij geeft het college de termijn aan waarbinnen de beschikking wordt verzonden.

 

Artikel 6 Melding en gesprek Wmo

Melding

Een cliënt kan een hulpvraag via een melding indienen bij het college.

 

Eigen regie

Bij het doen van een melding en in het onderzoek daarna staat de eigen regie van de inwoner centraal. Eigen regie is het vormgeven aan de autonomie van de inwoner; deze mag keuzes maken op grond van wat hij denkt, voelt en wil. De eigen regie wordt gestimuleerd door het college op de volgende manieren:

 

  • 1.

    Het college laat een inwoner die een melding doet weten dat zij een persoonlijk plan in kunnen dienen.

  • 2.

    Voor het gesprek krijgt de inwoner in de ontvangstbevestiging van de melding informatie over de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    De inwoner krijgt informatie over de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb en de gevolgen als daarvoor wordt gekozen. Pgb is een middel voor cliënten om zelf de ondersteuning in te kopen.

Het gesprek

Om een zorgvuldig besluit te nemen, worden eerst alle feiten en omstandigheden van de hulpvraag onderzocht. In deze verordening noemen we dit ‘het keukentafelgesprek’.

Als dat nodig is voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

Het gesprek is erop gericht een totaalbeeld van de situatie te krijgen. We kijken naar alle verschillende leefgebieden van de cliënt. De mate van zelfredzaamheid kan per leefgebied verschillend zijn en problemen op verschillende leefgebieden kunnen elkaar beïnvloeden.

 

De volgende onderwerpen komen aan bod tijdens het gesprek:

  • a.

    de behoeften, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en (gezins-/leef)situatie van de cliënt en het probleem of de hulpvraag;

  • b.

    het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

  • c.

    het vermogen van de cliënt om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden. Hierbij komen de belastbaarheid en de ondersteuningsbehoefte van de mantelzorger aan de orde;

  • d.

    de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

  • e.

    de mogelijkheden om ondersteuning te verlenen met gebruikmaking van een algemene voorziening;

  • f.

    de mogelijkheden om een maatwerk of een individuele voorziening te verstrekken;

  • g.

    de manier waarop een eventuele, individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

  • h.

    hoe rekening te houden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt;

  • i.

    de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb;

  • j.

    de gevolgen van een eventuele keuze voor een pgb.

Als het kan, is het gesprek bij de inwoner thuis, om een goed totaalbeeld te krijgen. De uitkomsten van het gesprek wegen mee bij de beoordeling.

 

Beslistermijn

Met het zesde lid wordt duidelijk vastgelegd dat voor de totale procedure van melding tot het besluit over een maatwerkvoorziening een termijn van acht weken geldt. Het college kan de beslistermijn op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht éénmaal verlengen als de beschikking niet binnen acht weken kan worden afgegeven. Dat kan bijvoorbeeld bij een ingewikkelde situatie waar een zorgvuldig onderzoek gedaan moet worden en/of als voor een diagnose een langere termijn nodig is. Wel noemt het college dan een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de inwoner de beschikking krijgen. Van een verlenging doet het college (liefst schriftelijk) mededeling aan de aanvrager. Daarbij geeft het college de termijn aan waarbinnen de beschikking wordt verzonden.

 

Artikel 7 Verslag

Jeugdhulp

Ondertekening

De ondertekening, als bedoeld in lid 4, voor een aanvraag voor een individuele voorziening Jeugdhulp moet door minimaal één betrokkene ondertekend worden.

 

Hieronder staat in welke fase er wel/geen handtekening nodig is:

 

Fase van aanvragen: Elke belanghebbende kan een aanvraag indienen. De aanvraag moet door de belanghebbende worden ondertekend. In Gouda wordt gewerkt met het Plan van Aanpak dat wordt ondertekend.

 

Fase van onderzoek: Als duidelijk is welke jeugdhulp nodig is, inventariseert de gemeente of de jeugdige en/of de ouders instemmen met de inzet van die jeugdhulp. Zo weet de gemeente of de noodzakelijke hulp kan worden ingezet.

 

Fase van hulpverlening: Het is echter niet nodig dat de gemeente van jeugdigen en ouders handtekeningen vragen voor het verlenen voor de noodzakelijke jeugdhulp. Niet de gemeente, maar de jeugdhulpverlener is verantwoordelijk om te zorgen dat de vereiste toestemming aanwezig is. De jeugdhulpverlener beoordeelt of de vereiste toestemming voor het verlenen van jeugdhulp aanwezig is. Het geven van toestemming kan mondeling of schriftelijk. Zonder de vereiste toestemming kan de jeugdhulpverlener de hulp niet starten. De jeugdhulpverlener moet volgens de toestemmingsregels handelen. De jeugdhulpverlener (en niet de gemeente) kan daarop worden aangesproken.

 

Ontbreekt de vereiste toestemming, dan moet de gemeente afwegen of het uitblijven van jeugdhulp de ontwikkeling van de jeugdige ernstig bedreigd. Als dat het geval is moet de gemeente de Raad voor de Kinderbescherming vragen onderzoek te doen.

 

Wet Maatschappelijke Ondersteuning

Achtergrondinformatie

Deze bepaling is opgenomen, omdat een zorgvuldige dossiervorming en een procedurebeschrijving belangrijk zijn. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. In de toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat dat de gemeente de uitkomsten van het onderzoek schriftelijk aan de cliënt geeft, zodat deze een aanvraag kan doen voor een maatwerk- of individuele voorziening.

 

Inhoud van het verslag

Een goed verslag maakt het voor de gemeente mogelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag, en maakt de communicatie met de cliënt duidelijker. Het gespreksverslag gaat over de afspraken die tussen het college en de cliënt zijn gemaakt. Het verslag kan gaan over meerdere gesprekken.

 

Hoe het verslag eruitziet, hangt af van de uitkomsten van het onderzoek. Als er geen maatwerkvoorziening of individuele voorziening nodig is, zal het verslag bijvoorbeeld beperkt zijn. Bij meer ingewikkelde onderzoeken is een uitgebreider verslag nodig.

 

Arrangement

Als het gewenst is, kan de gemeente het verslag met onderzoeksuitkomsten ook gebruiken als een gezamenlijk overeengekomen plan, een arrangement. Hierin zijn alle gemaakte afspraken en de verplichtingen vastgelegd. De gemeente en de cliënt ondertekenen dan samen het plan.

 

Opmerkingen of wijzigingen aan het verslag

Later kunnen opmerkingen of aanpassingen worden gedaan in het verslag of feitelijke onjuistheden worden hersteld (artikel 7, derde lid). Het kan namelijk zo zijn, dat een inwoner na het gesprek nog onderzoekt wat er in de omgeving mogelijk is om ondersteuning te ontvangen of dat de inwoner nog een aanvullende opmerking heeft. Daarnaast staat dit lid dat de inwoner regie heeft over de eigen aanvraag en dus medezeggenschap heeft over de inhoud van het verslag.

 

De aanvraag voorzien moet zijn van naam, adres, dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt aangevraagd

Het adres in de aanvraag hoeft niet het adres te zijn waar de aanvrager woont. De aanvrager kan ook een ander adres kiezen, bijvoorbeeld het adres van zijn gemachtigde.

 

Bij een digitale aanvraag hoeft niet precies te staan welke beschikking wordt gevraagd, maar de hulpvraag moet voldoende duidelijk zijn. Omdat op de aanvraag een besluit moet volgen, moet de aanvrager hierop zijn hulpvraag aangeven.

 

Artikel 8 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist

Het verzoek voor toegang tot jeugdhulp kan ook lopen via een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist. Dit is geregeld in artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onder g, van de Jeugdwet.

In de praktijk bepalen zij vaak niet welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen door naar een van de jeugdhulpaanbieders waarmee de gemeente een dienstverleningsovereenkomst heeft afgesloten. De jeugdhulpaanbieder beoordeelt op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Hierbij vindt overleg plaats met de jeugdige of ouder. De aanbieder verstrekt aan de gemeente een kennisgevingsbericht over het opstarten van de jeugdhulp waarna er door de gemeente een formeel besluit wordt genomen. Het besluit wordt door de gemeente verstuurd naar zowel de jeugdhulpaanbieder als de jeugdige. Deze toegang wordt in de Jeugdwet geregeld en komt daarom verder niet terug in deze verordening.

 

Het uitgangspunt is dat rekening wordt gehouden met de ingekochte jeugdhulp van de gemeente. Het college hoeft de keuze voor een niet-gecontracteerde aanbieder niet te vergoeden, zo lang er soortgelijke jeugdhulp geleverd kan worden vanuit het gecontracteerde aanbod. Willen de jeugdige of diens ouders desondanks hulp ontvangen van de niet-gecontracteerde aanbieder, dan kan hiervoor een pgb worden aangevraagd.

 

De zorgaanbieder moet zich bij het beoordelen van de jeugdhulpvraag na een verwijzing houden aan het woonplaatsbeginsel, afspraken die hij met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie en met de regels die daarover zijn neergelegd in de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp 2023 en/of Regeling maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Gouda 2023.

 

Artikel 9 Toegang jeugdhulp via Veilig Thuis, gecertificeerde instellingen, rechter, OM of justitiële jeugdinrichting (JJI)

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie of justitiële jeugdinrichting

De uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering maakt het voor een gecertificeerde instelling mogelijk zelfstandig te bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, lid 1, van de Jeugdwet). Wel moet er overleg zijn met de gemeente.

 

Bij jeugdreclassering mag niet alleen de gecertificeerde instelling dit doen, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) en de selectiefunctionaris van de JJI.

 

De gemeente is verantwoordelijk voor de inzet van jeugdhulp die volgens deze instanties nodig is om een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uit te voeren. De gemeente heeft hier dus een leveringsplicht (zie artikel 2.4, lid 2, aanhef en onder b, van de Jeugdwet). Het uitgangspunt is dat rekening wordt gehouden met de ingekochte jeugdhulp van de gemeente. Deze toegang wordt in de Jeugdwet geregeld en komt daarom verder niet terug in deze verordening.

 

Toegang via Veilig Thuis

Via Veilig Thuis kan ook toegang worden verkregen tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt als dat nodig is op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling of huiselijk geweld, motiveert zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.

 

De toegang tot jeugdhulp via deze weg staat beschreven in de Jeugdwet en wordt daarom niet verder toegelicht in deze verordening en toelichting.

 

Artikel 10 Diagnostiek en behandeling van Ernstige Dyslexie

De toeleiding naar diagnostiek en behandeling van ernstige dyslexie (ED) heeft een aparte werkwijze. De toeleiding geschiedt conform de meest recente versie van ‘samenwerking in uitvoering Jeugd en Wmo in M-H’;

 

Het besluit geeft toegang voor diagnostiek en behandeling. Behandeling is uitsluitend mogelijk indien uit de uitgevoerde diagnostiek blijkt dat sprake is van ernstige enkelvoudige dyslexie.

 

Artikel 11 Toegang beschermd wonen en opvang

Gemeenten in de regio Midden-Holland hebben afgesproken dat de gemeente Gouda in deze regio de toegang verzorgt voor beschermd wonen en opvang. De gemeente Gouda maakt voor de voorzieningen voor beschermd wonen, maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en Jongeren onder Dak afspraken met aanbieders en heeft verschillende toegangsroutes ingericht die het beste passen bij de voorzieningen en de doelgroepen. Voor beschermd wonen en vrouwenopvang verzorgt de gemeente Gouda ook de bovenregionale en landelijke toegang.

 

HOOFDSTUK 3 CRITERIA EN WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 12 Criteria voor een individuele voorziening voor jeugdhulp

De Jeugdwet (artikel 2.9, onderdeel a) bepaalt dat de gemeenteraad in de verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is met de uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

 

Belangrijk is dat er na het vaststellen van de hulpvraag, het in kaart brengen van de problemen en het vaststellen van de benodigde hulp, er gekeken wordt in hoeverre de inwoner en/of het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden (eigen kracht).

Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de Jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, diens ouders en hun omgeving (artikel 2.1, onderdeel d van de Jeugdwet).

 

Als ouders jeugdhulp vragen voor taken waarvan het ‘gebruikelijk’ is dat ze dit zelf oppakken, hoeft de gemeente geen jeugdhulp toe te kennen. Mits voldoende duidelijk is dat ze die taken ook kúnnen oppakken. De eigen mogelijkheden van de ouders zijn dan toereikend.

 

Pas als blijkt dat de jeugdige of zijn ouders er zelf en met hulp van de omgeving niet of maar voor een deel uitkomen, moet het college een voorziening treffen. Het college hoeft geen voorziening toe te kennen:

  • als er sprake is van voldoende eigen kracht en als de uitvoering van de hulpvraag in alle redelijkheid van de cliënt en diens sociale netwerk verwacht kan worden. In de regeling is het onderzoek naar eigen kracht nader uitgewerkt;

  • als er een algemene (vrij toegankelijke) voorziening beschikbaar is die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders.

In de nadere regeling is vastgelegd hoe er invulling gegeven wordt aan de toetsing van eigen kracht en gebruikelijke hulp.

 

Lid 2

De eerste zin van lid 2 bevat de woorden ‘voor zover’. Als het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening maar een gedeelte van de hulpvraag kan oplossen, treft de gemeente nog steeds een voorziening voor de rest van de hulpvraag.

 

Lid 3 tot en met 5

Het is de verantwoordelijkheid van jeugdigen en ouders zelf om zich op tijd te melden bij het college. Zodat het college ook goed onderzoek kan doen naar de ervaren problemen. In deze bepaling zijn regels opgenomen voor de situatie dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) reeds zelf jeugdhulp ingeschakeld hebben en daarna pas een aanvraag indienen bij het college voor deze hulp. Het college kan onder enkele uitzonderlijke omstandigheden dan alsnog een voorziening verstrekken voor deze hulp, voor een periode tot maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

 

Voorwaarde voor het alsnog verstrekken van een voorziening is dat de jeugdige/ouder op het moment dat ze zich melden, nog steeds tot de doelgroep van de Jeugdwet behoren. Er moet met andere woorden nog steeds sprake zijn van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen. Is dat niet het geval, dan heeft college namelijk ook geen jeugdhulpplicht.

 

Verder moet het college nog in staat zijn de noodzaak en passendheid van de ingeschakelde hulp te beoordelen. Als het college na onderzoek vaststelt dat andere hulp hier meer op zijn plek was geweest, hoeft het geen voorziening te verstrekken. Ook hoeft het college geen voorziening te verstrekken als het niet meer mogelijk is deze beoordeling te maken. Het komt dan voor risico van de jeugdige/ouders zelf dat ze zich niet eerder bij het college hebben gemeld.

 

Artikel 13 Criteria voor een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning

Gemeenten hebben enige vrijheid bij maatwerkvoorzieningen. Dit komt omdat de behoefte van inwoners per gemeente kan verschillen (denk aan religie, leeftijden, dorp of stad), omdat de ondersteuning aan inwoners verschillend is georganiseerd (zoals de aanwezigheid van een sociaal team) en omdat gemeenten verschillende soorten huizen en buurten hebben. Met die vrijheid kan de gemeente inspelen op wat de eigen inwoners nodig hebben. De gemeente moet wel met geschikte en toepasbare afwegingen en duidelijk afbakenen wanneer iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

 

Lid 1

Het eerste lid laat alle afwegingen zien waar de gemeente rekening mee houdt bij de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening. Dit is het algemene afwegingskader dat in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 centraal staat. De nadruk ligt eerst op de eigen kracht en hulp van anderen en daarna pas op een maatwerkvoorziening die geheel gericht is op de persoonlijke situatie van de cliënt.

 

Als er een voorziening uit een ander wettelijk kader wordt ingezet, moet deze een passende bijdrage leveren aan het zorgen voor een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot eigen regie, zelfredzaamheid en/of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

 

Lid 2

Het tweede lid geeft aan dat de gemeente voorziening verleent die gekeken naar het geld dat ervoor gevraagd wordt de meest voordelige oplossing is die het beste past bij de hulpvraag. We spreken dan van een “goedkoopst adequate” voorziening. Sommige voorzieningen zijn duurder, maar niet beter voor de cliënt. Deze voorzieningen kan de gemeente niet vergoeden. Als de inwoner toch gebruik wil maken van deze duurdere voorziening, dan moet de inwoner het prijsverschil zelf betalen. Tegelijkertijd kan een voorziening duurder is dan een vergelijkbare voorziening, maar langer meegaat en daardoor uiteindelijk goedkoper en dus voordeliger is. In dat geval is een duurdere voorziening wel te overwegen. De kwaliteit van de voorziening moet altijd aansluiten bij een verantwoord niveau. Levering kan plaatsvinden via zorg in natura of via het verstrekken van een pgb.

 

Lid 3

Het derde lid omschrijft dat de gemeente een aanvraag kan weigeren als de cliënt door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid het middel is verloren. De eigen verantwoordelijkheid van de cliënt speelt hier een rol. Als voorbeeld wordt gegeven een in woning aangebrachte verstelbare keuken of andere dure voorziening. De meerwaarde hiervan moet worden meeverzekerd in de opstalverzekering. Als bij woningbrand blijkt dat dit niet is meeverzekerd, kan de cliënt geen beroep doen op de verordening.

 

De voorziening is voor de persoonlijke situatie van de inwoner, daarom worden geen groepsvoorzieningen verstrekt. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en - voorzieningen beschikbaar.

 

Of een voorziening voor maatschappelijke ondersteuning gericht op zelfredzaamheid en/of participatie wordt verstrekt, hangt ook af van de hulpvraag. Hierbij wordt meegewogen of ondersteuning langdurig noodzakelijk is.

 

Lid 4

Het vierde lid geeft aan dat ook financiële tegemoetkomingen kunnen worden gezien als maatwerkvoorziening. In een tweetal uitspraken heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat de definitie van maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, ruim genoeg is om ook een financiële tegemoetkoming te kunnen omvatten (uitspraken van 12 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:395 en ECLI:NL:CRVB:2018:396). Daarom wordt gesproken over een “financiële maatwerkvoorziening als verstrekkingswijze”.

 

De Centrale Raad van Beroep stelt als voorwaarde dat de financiële maatwerkvoorziening een passende bijdrage moet leveren aan de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van de aanvrager. Dit geldt ook voor de mogelijkheid zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven. Hieruit kan worden afgeleid dat de (forfaitaire) financiële tegemoetkoming niet kostendekkend behoeft te zijn. Het derde lid is opgenomen om de inzet van een financiële maatwerkvoorziening te beperken tot die gevallen waarin de inzet een duidelijke meerwaarde heeft of waar geen alternatief in natura voorhanden is. De financiële maatwerkvoorziening is een geschikt instrument bij kosten waarvan de hoogte vooraf lastig te bepalen is.

 

Lid 5

Het vijfde lid heeft betrekking op de mogelijkheid om deskundig oordeel en advies in te winnen om tot een goede afweging te komen.

 

Artikel 14 Criteria voor beschermd wonen en opvang

Lid 4

De Maatschappelijke opvang is bedoeld als laatste oplossing om dakloosheid te voorkomen. Andere oplossing die dakloosheid kunnen voorkomen, zoals opvang in het eigen netwerk of het zelf kunnen financieren van onderdak op een alternatieve locatie, zijn voorliggend. Gemeente Gouda is aangesloten bij het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang. Dit betekent dat opvang in Gouda alleen geboden wordt aan de inwoner als regio Midden-Holland de regio is waarbinnen de opvang en herstel van de inwoner het meest kansrijk is. De Maatschappelijke opvang betreft het tijdelijk bieden van onderdak om dakloosheid te voorkomen, totdat de inwoner kan doorstromen naar vervolghuisvesting.

 

Lid 6

Jonge mensen die dak- of thuisloos worden zijn extra kwetsbaar. Daarom biedt de regio Midden-Holland, aanvullend op onderdak in de Maatschappelijke opvang, begeleiding aan dak- of thuisloze jongeren van 18 tot en met 23 jaar. Deze begeleiding via Jongeren onder Dak is voor jongeren in de jongerenopvang én thuisloze jongeren die elders verblijven. Om het traject te laten slagen, is het van belang dat de jongere gemotiveerd is om mee te werken aan het herstel.

 

Artikel 15 Weigeringsgronden

In dit artikel staan redenen waarom de gemeente een voorziening kan weigeren. Zo biedt de gemeente zoveel mogelijk duidelijkheid aan inwoners over de voorwaarden voor het wel of niet toekennen van voorzieningen.

 

Lid 1

1.a. Het kan zijn dat de cliënt geen voorziening krijgt, als deze ondersteuning via een andere wettelijke regel voorhanden is. Het gaat om een ‘aanspraak op’, wat betekent dat de inwoner de voorziening niet al daadwerkelijk heeft, maar wel dat hij de voorziening moet kunnen krijgen.

 

1.b. Het kan zijn dat de inwoner met een hulpvraag zelf al de voorziening heeft geregeld, voordat de gemeente hierover een besluit heeft genomen. De gemeente kan de voorziening dan niet meer volgens het beleid verstrekken (de cliënt heeft dan al voldoende ondersteuning) en heeft geen invloed meer op de voorziening, wat een reden tot weigering kan zijn. Een uitzondering hierop is als de gemeente aan de inwoner schriftelijke toestemming heeft gegeven om voor het besluit al de voorziening te regelen of als achteraf de noodzaak alsnog kan worden vastgesteld. In de verordening is in artikel 11 hier meer over uitgewerkt voor cliënten die een ondersteuningsvraag hebben op grond van de Jeugdwet.

 

1.c als de inwoner niet mee wil werken aan het onderzoek, bestaat het risico dat het college onvoldoende onderzoek kan doen nar de hulpvraag. Het gevolg hiervan is dat daardoor niet duidelijk wordt welke hulp noodzakelijk is. Dit kan leiden tot afwijzing van de aanvraag tot jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning.

De meewerkplicht kan het volgende beslaan:

  • meewerken aan het onderzoek om vast te stellen welke hulp nodig is;

  • met het college gesprekken voeren over de hulpvraag (dit kan dus ook betekenen dat met een jeugdige wordt gesproken);

  • rapportages aanleveren die door derden zijn gemaakt;

  • toestemming geven voor het voeren van gesprekken met (eerdere) hulpverleners ;

  • toestemming geven de inwoner te observeren

Lid 2

2. Als de ondersteuning is afgerond, verstrekt het college geen voorziening.

 

Lid 3

3.a. Een voorbeeld om het uit te leggen: een inwoner heeft astma en vraagt een woonvoorziening om normaal gebruik te kunnen maken van de woning. Uit het onderzoek blijkt dat vocht- en tochtproblemen komen door achterstallig onderhoud en de gebruikte materialen. In dat geval kan de gemeente een woonvoorziening weigeren. Bij achterstallig onderhoud is de eigenaar verantwoordelijk voor het saneren van de woning. Huurt de cliënt de woning, dan moet hij de verhuurder aanspreken.

 

Als de inwoner goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te laten wegnemen en met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt er binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht op opheffing van de gebreken is, ligt het voorgaande anders.

 

3.c. Een ADL- woning bevat een aantal standaard aanpassingen, zodat de woning geschikt is voor mensen in een rolstoel met zware lichamelijke beperkingen. Een voorbeeld is een aangepaste keuken.

 

Het kan zijn dat de standaard aanpassingen voor een individuele bewoner niet voldoende zijn. De extra individuele aanpassingen komen dan voor rekening van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

Bij vervanging geldt hetzelfde onderscheid. Moet een complete aangepaste keuken worden vervangen omdat deze afgeschreven is, dan valt dat onder de ADL- financiering. Moet een individuele aanpassing worden vervangen, dan valt dat onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

3.e. Het kan zijn dat in een medisch advies nadrukkelijk staat dat de cliënt moet verhuizen naar een woning die voldoet aan de gestelde criteria in het medisch advies. Verzuimt de cliënt dit te doen, dan kan de gemeente een voorziening weigeren. Als voorbeeld: een cliënt vraagt een verhuiskostenvergoeding aan voor een nieuwe woning. De nieuwe woning is via 5 trappen te bereiken, maar de cliënt heeft chronische knieproblemen en is kortademig. Het medisch advies vermeldt dat de woning traploos moet zijn. De inwoner komt dan niet in aanmerking voor een verhuisvergoeding (CRvB 15-07-2015, nr. 14/3154 Wmo).

 

3.f Een aanvraag voor een woonvoorziening mag worden afgewezen als de verhuizing niet medisch noodzakelijk is en er naar het oordeel van het college ook geen andere belangrijke reden voor de verhuizing was.

 

Lid 4

Als iemand uitsluitend dakloos is, wordt geen voorziening voor beschermd of beschut wonen verstrekt.

 

Lid 5

Het kan zijn dat een dak- of thuisloze jongere die zich meldt al in een begeleidingstraject zit of dat er een aanbod van een andere organisatie ook passend is. In dat geval wordt geen Jongeren onder Dak traject gestart.

 

Het Jongeren onder Dak traject vindt vaak gelijktijdig met opvang plaats. Het is daarmee meer dan alleen onderdak en begeleiding binnen de opvang. Voor het slagen van dit traject is het daarom van belang dat er geen sprake is zware verslaving en/of psychische problematiek en/of gedragsproblematiek.

 

HOOFDSTUK 4 KWALITEITSEISEN ZORG IN NATURA

Artikel 16 Kwaliteitseisen voorzieningen

Diensten:

De gemeente is verplicht in de verordening aan te geven welke eisen zij stelt aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 2.1.3 tweede lid en jeugdwet artikel 2.11).

 

De gemeente en aanbieder zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van die voorzieningen. De eis voor een goede kwaliteit van een voorziening biedt de gemeente veel ruimte om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

 

Voorzieningen:

Kwaliteitseisen waaraan hulpmiddelen moeten voldoen

De verdragen betreffen:

  • 93/42/EEG (Richtlijn Medische Hulpmiddelen)

  • 89/336/EEC (Richtlijn voor niet-ingebouwde acculaders voor elektrische rolstoelen/scooters)

  • 73/23/EEC (Laagspanningsrichtlijn, voor niet-ingebouwde acculaders voor elektrische rolstoelen/scooters)

  • 85/364/EEC (Aansprakelijkheidsrichtlijn)

  • 99/44/EEC (Garantie op consumentenproducten)

De wettelijke bepalingen betreffen:

  • Wet Medische Hulpmiddelen, Opdrachtnemer kan aantonen dat zijn product aan de Essentiële Eisen voldoet

  • Eisen uit de Verkeerwet 1994

Normen voor hulpmiddelen die genoemd zijn in de Richtlijn Medische Hulpmiddelen betreffen (o.a.):

  • EN 12183 (Handbewogen rolstoelen)

  • EN 12184 (Elektrische rolstoelen en scooters)

  • EN ISO 10535 (patiëntentilliften)

  • EN 12182 (Hulpmiddelen gehandicapten in het algemeen)

Normen voortkomend uit de code VVR betreffen:

  • ISO 7176-19 (Norm voor botsveilige rolstoelen)

  • ISO 10542-1 t/m 5 (Normen voor botsveilige vastzetsystemen voor de rolstoel en inzittende, van toepassing als Opdrachtnemer de Eindgebruiker vervoert).

Eventuele andere verdragen, wetten en normen die van toepassing zijn op (de verstrekking van) medische hulpmiddelen binnen de Wmo 2015, zijn ook op deze opdracht van toepassing.

 

Artikel 17 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

De gemeente heeft contracten met aanbieders om de voorzieningen voor de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 te laten uitvoeren (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet en artikel 2.6.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). Bij de verordening zijn regels voor een goede verhouding tussen de kwaliteit en prijs van een voorziening opgesteld (artikel 2.11 van de Jeugdwet en artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat de laagste prijs voor de uitvoering leidend is, vermeldt het artikel een aantal andere aspecten waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden om de voorziening te leveren. Hiervoor is een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen.

 

Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen.

 

Lid 1

Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven rekening met de in dit artikel genoemde elementen.

 

Lid 2

In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015:

 

  • een vaste prijs vaststelt of

  • een reële prijs vaststelt

    • die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of

    • die geldt als ondergrens voor de vaste prijs.

Als het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Als het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.

 

Lid 3

Bij het vaststellen van de prijs dient het college rekening te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, als bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

 

Lid 4

Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de in dit artikel genoemde kostprijselementen.

 

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB)

Artikel 18 Aanvraag pgb en pgb-plan

Als een cliënt in aanmerking wil komen voor een pgb, moet de cliënt een pgb-plan opstellen. In lid 3 van deze bepaling staat aangegeven dat het format voor dit pgb-plan wordt vastgesteld door het college, na afstemming met de GASD en ervaringsdeskundigen. Het streven van deze afstemming is om consensus te bereiken over de inhoud van het pgb-plan. De inhoud van dit format wordt na een jaar met dezelfde partijen geëvalueerd. Het pgb-plan heeft tot doel om te kunnen toetsen of er aan wettelijke voorwaarden wordt voldaan en is in praktische zin uitvoerbaar. Tevens wordt er recht gedaan aan de eigen regie van de aanvrager.

 

Artikel 19 Beoordeling pgb-aanvraag

Lid 2 d als er in de afgelopen vier jaar voorafgaand aan de aanvraag sprake is geweest van aantoonbare fraude waarbij het, na hoor en wederhoor te hebben toegepast, ook aantoonbaar de intentie was om te frauderen, wordt er geen PGB verstrekt.

 

Lid 2 e Als de zorgverlener ook de regie op de zorg en/of het beheer van het budget uitvoert, komt “de redelijke waardering van belangen voor de budgethouder” mogelijk in het gedrang: de zorgverlener stuurt zichzelf aan en controleert zichzelf.

 

Lid 2 f In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.

 

Lid 2 g Het pgb-plan wordt met cliënt besproken. Als de cliënt een bespreking weigert, kan het zijn dat het college onvoldoende informatie heeft om te beoordelen of de cliënt voldoende vaardig is om het pgb te beheren.

 

Lid 3 en 4

In zowel Wmo2015 (2.3.6 lid 2) als de Jeugdwet (8.1.1 lid 2) staat dat het vaststellen van voldoende pgb vaardigheid gaat over de waardering van zijn belangen: kan de budgethouder (en/of met een vertegenwoordiger) voldoende zelfstandig beslissingen nemen over de ondersteuning en de financiering daarvan. In de regeling wordt nader uitgewerkt welke vaardigheden getoetst wordt en op welke manier. Mocht de gemeente van oordeel zijn dat de persoon niet in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren dan kan de gemeente een aanvraag voor het pgb weigeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om het kunnen voeren van een deugdelijke administratie.

 

Lid 4

Er wordt verwezen naar de regeling waarin de pgb-vaardigheden verder zijn uitgewerkt met daarbij ook een toelichting op de manier waarop deze vervolgens worden getoetst.

 

Artikel 20 Voorwaarden inkopen ondersteuning uit sociaal netwerk

Lid 1

In het eerste lid worden de voorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor een pgb voor jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning welke geleverd wordt door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Het college is namelijk van mening dat de gewenste ondersteuning van goede kwaliteit moet zijn. Ook als deze geleverd wordt door een persoon uit het sociaal netwerk.

 

Lid 2

Uit artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet volgt dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Dit lid geeft aan dat de jeugdhulp ook door een persoon behorend tot het sociaal netwerk kan worden gedaan en geeft daar voorwaarden aan.

 

De jeugdhulp die gericht is op ggz-behandeling is uitgesloten. Dat betekent dat deze vorm van jeugdhulp niet door personen binnen het sociaal netwerk kan worden geboden. De reden hiervoor is dat de objectiviteit die noodzakelijk is voor een dergelijke vorm van jeugdhulp niet gegarandeerd is en daarmee de jeugdhulp niet voldoet aan de kwaliteitseisen.

 

Artikel 21 Hoogte van een pgb

In de verordening moet in ieder geval worden bepaald hoe de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet en artikel 2.1.3 van de wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015). Het bedrag moet hoog genoeg zijn om de benodigde hulp in te kunnen kopen. Ook als de hulp geboden wordt door een informele hulpverlener. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wmo 2015 blijkt dat er verschillende tarieven gehanteerd mogen worden voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners.

 

Dit artikel bevat regels voor hoe de hoogte van de bedragen voor pgb’s voor de voorzieningen wordt bepaald.

 

Lid 1

Het eerste lid geeft aan op welke manier de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald. De gemeente heeft voorzieningen ingekocht. De hoogte van het budget bedraagt niet meer dan de kostprijs voor de goedkoopst adequate voorziening in natura. Toereikend betekent dat de hoogte van het persoonsgebonden budget dusdanig is dat de cliënt ermee de vastgestelde ondersteuning daadwerkelijk kan inkopen.

 

Lid 2

De tariefdifferentiatie wordt in dit artikel vastgelegd. Bij een pgb voor een professionele ZZP-er wordt uitgegaan van 80% van het laagst toepasselijke tarief dat voor een dergelijke dienst wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, aangezien rekening wordt gehouden met 20% overhead bij zorgaanbieders.

 

Lid 3

In deze bepaling zijn de voorwaarden betreffende het tarief opgenomen waaronder maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp in de vorm van een pgb kan worden betrokken van personen uit de huiselijke kring of andere personen die niet voldoen aan de kwaliteitseisen voor informele ondersteuning, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de Regeling dienstverlening aan huis als de cliënt hulp bij huishouden zelf wil regelen. De cliënt moet daarvoor wel aan de gestelde pgb-voorwaarden voldoen. Bij het inzetten van een pgb voor informele ondersteuning, kan sprake zijn van een arbeidsovereenkomst, zorgovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.

De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat gemeenten bij het vaststellen van de hoogte van een pgb voor maatschappelijke ondersteuning door een informele hulpverlener, moeten uitgaan van de volgende tarieven:

  • Bij huishoudelijke hulp (maatschappelijke ondersteuning): het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT (Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

  • Bij begeleiding (maatschappelijke ondersteuning): het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

De hoogte van het pgb voor maatschappelijke ondersteuning door een informele hulpverlener, wordt in het derde lid, onderdeel a, onder 1° en 2°. bepaald overeenkomstig deze uitspraak. De hoogte van een pgb voor jeugdhulp dat geboden wordt door een informele hulpverlener, wordt in het derde lid onder a, onder 3° bepaald op basis van een tarief dat gelijk is aan het wettelijk minimumloon gekoppeld aan diens leeftijd oplopend tot maximaal 200% van het wettelijk minimumloon.

 

Als het college een pgb niet wil toekennen vanwege het risico op overbelasting van de persoon die de ondersteuning biedt, moet het college aannemelijk maken dat deze persoon daadwerkelijk overbelast zal worden als hij de hulp gaat verlenen. Het is aan het college om het causaal verband aannemelijk te maken; dat wil zeggen dat het voldoende onderbouwd moet zijn dat het inzetten van pgb daadwerkelijk tot overbelasting leidt.

 

Lid 4

Deze bepaling bevat nog wat aanvullende bestedingsvoorwaarden voor een pgb.

 

Artikel 22 Opschorting betaling uit het pgb

Door opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen bij een ernstig vermoeden dat (conform artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015):

 

  • 1.

    de cliënt, de jeugdige of diens ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • 2.

    de cliënt, de jeugdige of diens ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of;

  • 3.

    de cliënt, de jeugdige of diens ouders het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

Van de onder punt 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt, de jeugdige of diens ouders:

  • niet langer op eigen kracht, dan wel met hulp uit het sociale netwerk of van een vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit kunnen voeren èn

  • niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en rekening houdend met de daarvoor geldende regels de SVB voldoende informatie geven op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming over opschorting.

 

Verder kan voor ten hoogste 13 weken worden opgeschort. Dit sluit aan bij de termijn in artikel 4:56 van de Algemene wet bestuursrecht en onder de Wet langdurige zorg.

 

Op grond van het tweede lid kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder f, van de verordening. Deze bepaling is toegevoegd, omdat het voor kan komen dat de cliënt of een jeugdige tijdelijk geen gebruik van een individuele voorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de individuele voorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.

 

HOOFDSTUK 6 BIJDRAGE IN DE KOSTEN VOOR MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 23 Bijdrage in de kosten voor maatschappelijke ondersteuning

Lid 1

De gemeente Gouda kiest ervoor om een eigen bijdrage te heffen voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s in het kader van de wet maatschappelijke ondersteuning. Hiervoor geldt het abonnementstarief van in totaal maximaal € 19,00 per maand (per 1 januari 2020). Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze bij de cliënt.

 

Lid 2

Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd voor een woonvoorziening voor een minderjarige cliënt, omdat Gouda ervoor kiest de Jeugdwet te volgen; in de Jeugdwet is bepaald dat er geen eigen bijdrage wordt gevraagd voor voorzieningen aan minderjarigen.

 

Voor financiële tegemoetkomingen wordt geen eigen bijdrage gevraagd, omdat hier sprake is van een verstrekking in de vorm van geld.

 

Gebruikers van het collectief vervoer betalen een bijdrage aan de vervoerder. Om deze reden wordt collectief vervoer uitgezonderd van de eigen bijdrage.

 

Artikel 24 Bijdrage in de kosten voor beschermd wonen en opvang

Lid 2

De hoogte van de bijdrage in de kosten voor opvang wordt vastgesteld op grond van artikel 3.20, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is zodanig dat de cliënt na het betalen van de bijdrage, een bedrag overhoudt dat gelijk is aan het zak- en kleedgeld zoals genoemd in artikel 23 van de Participatiewet, vermeerderd met de standaardpremie, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de zorgtoeslag en gecorrigeerd met de zorgtoeslag.

 

HOOFDSTUK 7 WIJZIGINGEN

Artikel 25 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

De gemeente heeft geld om kwetsbare inwoners de zorg of ondersteuning te geven die zij nodig hebben.

 

De gemeente wil voorkomen dat cliënten een voorziening ten onrechte ontvangen, of dat er sprake is van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet. Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om misbruik te voorkomen en hiertegen op te treden.

 

Lid 1

In de Jeugdwet (artikel 8.1.2, eerste lid) staat dat de jeugdige of diens ouders de gemeente alle informatie verstrekken die van belang kan zijn voor het verlenen van een persoonsgebonden budget of voorzieningen in natura. Ook in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (artikel 2.3.8) staat dat inwoners een informatieplicht hebben, voor zowel het persoonsgebonden budget als voor een voorziening in natura. Het college heeft voldoende informatie nodig om te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. De praktijk wijst uit dat een cliënt soms, bijvoorbeeld vanwege zijn beperking, niet altijd in staat is zelf te beoordelen of er zich omstandigheden voorgedaan hebben die van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening. In die gevallen ziet artikel 13 erop toe dat periodiek het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s op rechtmatigheid beoordeeld worden.

 

Lid 2

In sommige gevallen kan de gemeente een besluit intrekken of herzien. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. De gemeente is niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

 

Onderdeel f betreft een uitbreiding ten opzichte van de Jeugdwet (artikel 8.1.4, eerste lid), zowel wat betreft individuele voorzieningen (in natura) als pgb. Op grond hiervan kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken, als de verzekerde langer dan – in dat geval – 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.

 

Lid 3

Intrekking of herziening van een voorziening kan plaatsvinden vanwege de conclusie dat ten onrechte of teveel hulp is verleend. Dit artikel regelt dat de gemeente dan bevoegd is de geldwaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten voorziening in natura of verstrekt persoonsgebonden budget.

 

Lid 4

Het vierde lid is eveneens een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen 6 maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Van een cliënt wordt verwacht dat ze binnen zes maanden hun indicatie ‘verzilveren’ door zich te melden bij de zorgpaanbieder. Of, als het bijvoorbeeld gaat om hulp uit het sociale netwerk, het pgb binnen zes maanden gaan inzetten voor de aangewezen jeugdhulp. Dit om te voorkomen dat een indicatie veroudert en de situatie op termijn dusdanig is gewijzigd, dat eigenlijk een nieuwe indicatie nodig is. Voldoen cliënten niet aan deze voorwaarde, dan kan dat een grond opleveren om de aanspraak op de individuele- of maatschappelijke voorziening in te trekken.

 

HOOFDSTUK 8 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 26 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Op grond van artikel 2.3.9 van de Wmo 2015 moet het college periodiek onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen. Alleen bestaat er soms twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning. Het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 biedt hiervoor onvoldoende houvast. Op grond van dit artikel moet het college in aanvulling op het onderzoek overeenkomstig artikel 2.3.9 ook periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden ingezet voor het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan gaan over een cliënt of pgb-houder en over de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.

 

Artikel 27 Aanwijzen toezichthouder

Anders dan in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, ontbreekt in de Jeugdwet een bepaling inzake het aanwijzen van een toezichthouder. Om die reden is in dit artikel geregeld dat het college personen kan aanwijzen die belast zijn met toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet.

 

Voor de volledigheid is opgenomen dat het college ook een toezichthouder kan aanwijzen die belast zijn met toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

 

HOOFDSTUK 9 WAARDERING MANTELZORGERS

Artikel 28 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Volgens artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt in de verordening bepaald op welke manier het college zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

 

De wet stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Maar de gemeente Gouda kijkt bij deze verplichting breder: het gaat niet om waar de mantelzorger woont, maar of deze zorg wordt verleend aan iemand in de gemeente Gouda.

 

Mantelzorgers betrokken bij Goudse inwoners kunnen zich laten registreren als mantelzorger bij Mantelzorg Centraal Gouda. Deze registratie is nodig om de jaarlijkse blijk van waardering te krijgen.

 

De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit:

  • 1.

    een jaarlijkse attentie. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een waardebon te besteden bij Goudse ondernemers.

  • 2.

    bijeenkomsten voor mantelzorgers. Hierbij kan gedacht worden aan de jaarlijkse dag van de Mantelzorg, een respijtdag en bijeenkomsten over thema’s die mantelzorgers bezighouden.

  • 3.

    praktische ondersteuning, zoals in ieder geval hulp bij het huishouden voor mantelzorgers voor maximaal 78 uur per kalenderjaar tegen een verlaagd tarief. Als de mantelzorger hiervan gebruik wil maken, kan dit via een formulier worden doorgegeven en wordt het door de gemeente toegekend.

HOOFDSTUK 10 KLACHTEN EN MEDEZEGGENSCHAP BIJ AANBIEDERS VAN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING EN JEUGDHULP

Artikel 29 Klachtregeling bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Cliënten kunnen een klacht indienen over een aanbieder. Aanbieders van maatwerkvoorzieningen moeten beschikken over een klachtregeling (artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). De aanbieder is verantwoordelijk om de cliënt te informeren over het bestaan van de klachtenregeling. In de contracten stelt de gemeente eisen aan de aanbieder om de klachtenregeling goed te laten functioneren.

 

Cliënten moeten een klacht kunnen indienen wanneer zij zich onheus bejegend voelen. Ontevredenheid over het gedrag van een aanbieder kan gaan over de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder). Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van een klacht open.

 

De invulling van de klachtenregeling is aan de aanbieder. De gemeenteraad kan, zoals benoemd in de verordening, alleen bepalen ten aanzien van welke voorzieningen hij een klachtregeling of een regeling voor medezeggenschap vereist vindt. Vervolgens zijn aanbieders die dergelijke voorzieningen leveren direct verantwoordelijk voor het inrichten van deze regelingen voor hun cliënten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, als het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen aan de aanbieders van voorzieningen worden gesteld.

 

Voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen is het klachtrecht geregeld in de Jeugdwet.

 

De cliënt kan ook ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de manier waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. De klacht kan de cliënt bij de gemeente indienen. In de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 9) is de klachtbehandeling door een bestuursorgaan geregeld. Deze wet bepaalt onder meer dat het bestuursorgaan (het college van burgemeester en wethouders van Gouda) een klacht binnen 6 weken na ontvangst afhandelt. Eventueel kan deze termijn met maximaal vier weken worden verlengd.

 

Artikel 30 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

De Wet maatschappelijk ondersteuning 2015 (artikel 2.1.3, tweede lid, onder e) bepaalt dat in de verordening moet staan voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten aanwezig is, die zo kunnen meepraten over de voorgenomen besluiten van de aanbieder. Het gaat hier om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. De aanbieder is verplicht voor de genoemde voorziening een medezeggenschapsregeling op te stellen (Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 3.2, eerste lid, onder b).

 

Voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen is de medezeggenschap geregeld in de Jeugdwet.

 

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 33 Overgangsrecht

In het eerste lid is bepaald dat besluiten die berusten op de in te trekken verordening, voortaan berusten op de nieuwe verordening.

 

In het tweede lid is bepaald dat op aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening wordt beslist met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

 

In het derde lid is voor lopende bezwaar- en beroepschriften bepaald dat deze volgens de nieuwe verordening worden afgedaan.