Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 12 december 2023, nr UTSP-1706958736-171, tot vaststelling van de Beleidsregel kabels en leidingen provincie Utrecht 2023. (Beleidsregel kabels en leidingen provincie Utrecht 2023) |
Citeertitel | Beleidsregel kabels en leidingen provincie Utrecht 2023 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels kabels en leidingen Interimverordening Omgevingsverordening 2021.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 12-12-2023 | UTSP-1706958736-171 |
Gedeputeerde Staten van Utrecht,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 4.2, 4.3. 4.4 en bijlage VIII van de Omgevingsverordening provincie Utrecht;
het wenselijk is aanvullende beleidsregels te stellen ter bescherming van de in de Omgevings-verordening provincie Utrecht genoemde oogmerken (o.a. in de artikelen 4.5, 4.45, 4.52,4.69, 4.72) evenals ter bescherming van de belangen genoemd in de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, de Wet lokaal spoor, de Scheepvaartverkeerswet en de Waterwet.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze beleidsregel is van toepassing op infrastructuur van kabels, leidingen en bijbehorende onder- en bovengrondse voorzieningen, binnen de beperkingengebieden van de provinciale wegen, lokale spoorwegen en provinciale vaarwegen, als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening provincie Utrecht.
Deze beleidsregel beoogt de in de Omgevingsverordening provincie Utrecht genoemde oogmerken (o.a. in de artikelen 4.5, 4.45, 4.52,4.69, 4.72 en bijlage VIII ten aanzien van kabels en leidingen) alsmede de provinciale belangen die volgen uit de Wegenverkeerswet 1994, Wegenwet, Wet lokaal spoor, Scheepvaartverkeerswet en Waterwet te beschermen.
Hoofdstuk 2 Algemene criteria kabels en leidingen
Artikel 4 Nieuw aan te leggen kabels of leidingen
In aanvulling op de afdeling 4.2, 4.3 en 4.4 en bijlage 8 van de Omgevingsverordening provincie Utrecht wordt voor het leggen, hebben en behouden van een kabel of leiding van algemeen nut in het beperkingengebied provinciale weg, het beperkingengebied lokale spoorweg of provinciale vaarweg een omgevingsvergunning verleend, tenzij daarbij een aanmerkelijke kans bestaat op schade aan, of aantasting van genoemde beperkingengebieden van de provincie of indien er een redelijke kans bestaat op afbreuk van het veilig en doelmatig gebruik van de weg, lokale spoorweg of vaarweg.
Van de in lid 1 bedoelde situaties is in ieder geval sprake indien:
de voorgeschreven minimale gronddekking van de kabel of leiding niet kan worden gegarandeerd. Het aanbrengen van de beschermende maatregelen boven kabels of leidingen is vergunningplichtig. Zo nodig worden aanvullende voorschriften aan de constructie, materialen, en de wijze van aanbrengen en onderhouden gesteld. Zie in dat verband artikel 5 lid 2 sub a.
Artikel 5 Wijze van uitvoering van kabel- en leidingwerkzaamheden
Ter beperking van hinder en schade zullen graafwerkzaamheden dan wel andere activiteiten in de berm voor kabels en leidingen zoveel mogelijk worden geclusterd en onafgebroken worden uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de verplichtingen van de Netbeheerder in de Wibon en de verplichtingen voortkomend uit het landelijk protocol Omgaan met Aziatische duizendknopen.
Artikel 6 Uitruimen van kabels en leidingen
Gedeputeerde staten kunnen besluiten dat de in het eerste lid genoemde niet meer in gebruik zijnde kabel of leiding mag blijven liggen of pas hoeft te worden geruimd bij komende reconstructie-werkzaamheden, als uitruiming (grote) nadelige gevolgen of (aanmerkelijk) hogere maatschappelijke kosten meebrengt, onder voorwaarde dat:
Artikel 7 Tijdelijke kabels en leidingen
Nadat de kabel of leiding buiten bedrijf is gesteld, wordt deze zo spoedig mogelijk door en voor rekening en risico van de netbeheerder uitgeruimd, daarbij inbegrepen het herstel in de oorspronkelijke situatie van de locatie waarin de kabel of leiding was gelegen. Van de buiten bedrijf stelling en de uitruiming wordt melding gedaan aan de (spoor- of vaar-)wegbeheerder.
Hoofdstuk 3 Specifieke bepalingen provinciale wegen
Artikel 9 De ligging van de kabel of leiding
In aanvulling op artikel 4.31 van de Omgevingsverordening worden bij vervanging van kabels en leidingen of bij de reconstructie van de weg, de kabels en leidingen die in de langs richting liggen, zodanig verlegd dat deze zich in de nieuwe situatie buiten verharding en de dragende onderlaag van de weg bevinden. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt bij:
Bij vervanging of renovatie van kunstwerken zoals bruggen, viaducten en sluizen, mogen kabels en leidingen in principe niet terug worden geplaatst in het (brug-) wegdek, tenzij ter plaatse man-telbuizen aanwezig zijn en hierin voldoende ruimte beschikbaar is. Dit met uitzondering van man-telbuizen die uitsluitend voor eigen provinciale netwerken beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen provinciale vaarwegen
Artikel 10 De ligging van de kabel of leiding in, langs of boven de vaarweg
In aanvulling op het vierde lid, voldoet de ligging van een nieuw aan te leggen kruisende kabel of leiding in het beperkingengebied vaarwegen, aan de bij de vaarweg behorende vastgestelde minimaal benodigde vaarwegdiepte. Zoals aangegeven in de bijlage II van de bij deze beleidsregel gevoegde tabel.
Verzoeken van een netbeheerder om ter plaatse van een kabel of leiding geen verdiepings-, verbredings- of onderhoudsbaggerwerk uit te voeren of een damwand aan te brengen, teneinde voldoende gronddekking te kunnen behouden, worden niet gehonoreerd, tenzij er sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarbij getoetst wordt aan:
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen lokale spoorwegen
Artikel 11 De ligging van de kabel of leiding in of boven de lokale spoorweg
Kabels en leidingen moeten te allen tijde zijn omgeven door een beschermbuis (KIWA-normen) over de gehele lengte. Uitzondering daarop is mogelijk indien een liggingsdiepte onder het maaiveld wordt aangehouden van meer dan 16 meter en het leidingmateriaal en de bodemgesteldheid ter plaatse dit toelaten.
Op een aanvraag om vergunning of ontheffing die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel blijven de tot dan toe geldende beleidsregels voor het verleggen van kabels en leidingen van toepassing.
Artikel 13 Intrekking oude beleidsregels
De beleidsregels kabels en leidingen Interimverordening Omgevingsverordening 2021 worden ingetrokken zodra de Omgevingswet en de Omgevingsverordening provincie Utrecht in werking treden.
In de grond rondom de provinciale Infrastructuur liggen kabels en leidingen. Een deel van deze kabel en leidingnetwerken wordt door de provincie zelf beheerd, bijvoorbeeld de kabels voor de openbare verlichting, VRI-installaties en leidingen van de hemelwaterafvoer.
Het merendeel van de ondergrondse netten is echter in beheer bij derden, zoals het waterleidingbedrijf, telecomaanbieders en de beheerders van het elektriciteitsnet.
Vooral wegbermen bieden fysiek goede mogelijkheden voor het leggen van kabels en leidingen. Maar ook de oever langs vaarwegen en in mindere mate de bermen langs het lokaalspoor kunnen dienst doen als locatie voor het leggen van kabels en leidingen door derden.
De keerzijde van de aanwezigheid van kabels en leidingen van derden rondom de provinciale infrastructuur is dat deze een belemmerende factor zijn bij werkzaamheden aan de provinciale infrastructuur.
Ten eerste is er soms sprake van fysieke knelpunten en moet eerst een kabel of leiding worden verlegd of beschermd voordat een weg, vaarweg of het spoor kan worden gereconstrueerd.
Ten tweede moeten (graaf)werkzaamheden met voorzichtigheid worden uitgevoerd, vanwege het risico op beschadiging van de provinciale infrastructuur.
Bij infrastructurele projecten of onderhoud aan weg, spoorweg of vaarweg kunnen netbeheerders derhalve ook nadeel ondervinden van de ligging van kabels en leidingen langs provinciale infrastructuur, als daarvoor maatregelen nodig zijn aan hun kabel- en leidingnetwerken. De netbeheerders hebben naast de hierbij horende kosten, de zorg voor de continuïteit van de levering van gas, elektra etc. Op de eventuele vergoeding van kosten van verlegging van kabels en leidingen ziet deze beleidsregel echter niet. Hiervoor verwijs ik naar de Verordening nadeelcompensatie provincie Utrecht.
Deze beleidsregel geeft, in aanvulling op het bepaalde in de Omgevingsverordening over kabels en leidingen invulling aan hoe de provincie handelt ten aanzien van:
Hetgeen wordt bepaald in onderhavige beleidsregel hangt nauw samen met (en sluit op onderdelen aan op) het proces rond de ‘conditionering van kabels en leidingen van derden’ in het beheergebied van de provincie.
In dit proces wordt het verleggen van kabels en leidingen van netbeheerders gelegen in het beheergebied van de provincie geregeld ten behoeve van de uitvoering van werkzaamheden door of in opdracht van de provincie ter aanleg, reconstructie of beheer van provinciale infrastructuur. Onderhavige beleidsregel gaat echter niet over dat proces.
Bij de invulling van bovengenoemde bevoegdheid zijn de doelstellingen uit de Omgevingsvisie meegewogen. Een goede bereikbaarheid over (spoor)weg en water is één daarvan.
In het Bereikbaarheidsprogramma zijn wegen en vaarwegen ingedeeld in functies en klassen, met verschillende verkeersbelangen. Deze beleidsregel houdt hiermee rekening. Het daadwerkelijk gebruik van de weg, spoorweg is meebepalend voor de vraag of een vergunning of een toestemming kan worden verleend en onder welke voorwaarden. Specifiek voor vaarwegen is naast het daadwerkelijk gebruik ook de klasse indeling van de vaarweg meebepalend voor de vraag of een vergunning of een toestemming kan worden verleend en onder welke voorwaarden.
Ten behoeve van de afstemming/conditionering van de belangen van netbeheerders en die van de provincie is in hoofdstuk 4 van de Omgevingsverordening provincie Utrecht een meldingsplicht, een vergunningsplicht, een beoordelingsregel en een intrekkingsregel opgenomen.
Genoemde regeling beoogt het aanleggen, wijzigen of verwijderen van kabels en leidingen mogelijk te maken op een manier zodat het veilig en doelmatig gebruik en de instandhouding van provinciale wegen, lokale spoorwegen en vaarwegen is gewaarborgd, maar ook bijvoorbeeld dat de provinciale natuur, de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, archeologische, recreatieve en toeristische waarden/belangen daarbij niet worden aangetast. Dit met oog voor de verschillende rechten van netbeheerders vastgelegd in wetgeving, zoals de gedoogplicht uit de Telecommunicatiewet (hierna: Tw). De rechten zijn bedoeld om de belangrijke maatschappelijke functies te faciliteren die kabels en leidingen vervullen
Bij een gedoogplicht op grond van de Tw moet de aanbieder overeenstemming bereiken met de gedoogplichtige over plaats, tijdstip en de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd. Bij reeds aanwezige openbare netwerken in de berm, zal de aanbieder overeenkomstig artikel 5.2.7 Tw aantonen dat medegebruik daarvan niet aan de orde is, dan wel technisch of economisch niet haalbaar. Achtergrond is dat de provincie niet als gedoogplichtige belast hoeft te worden als er alternatieven beschikbaar zijn.
Begrenzing aan de bevoegdheid op grond van wetgeving
In diverse specifieke wetten op het gebied van het toepassen en het gebruik van kabels en leidingen in Nederland wordt de bevoegdheid van de provincie om sturend op te treden in de conditionering van kabels en leidingen van derden beperkt.
In de Gaswet (m.n. artikelen 10, 39 en 62) en Elektriciteitswet (m.n. artikel 83) is bijvoorbeeld bepaald dat transport en levering van gas en elektriciteit niet door provinciale staten aan regels mag worden gebonden. De rechten van netbeheerders zijn in dat geval wettelijk vastgelegd met als doel om de belangrijke maatschappelijke functies van die kabels en leidingen te garanderen. In zekere zin is er bij noodzakelijke verlegging van dit soort kabels en leidingen in verband met aanleg of reconstructie van provinciale infrastructuur dus sprake van een verplichte samenwerking en afstemming tussen provincie als beheerder van de (vaar-/spoor-) weginfra-structuur en beheerders van kabel- en leidinginfrastructuur.
Een aantal leidingen en kabels vormt het hoofdtransportnetwerk. De transportbedrijven voor o.a. gas en elektra stellen voorwaarden aan dit leidingnetwerk. Aan de hand van een veiligheidsonderzoek wordt bij nieuwe aanleg van leidingen door de netbeheerder de ligging bepaald ten opzichte van andere objecten, waaronder wegen en andere netwerken.
De Drinkwaterwet bevat geen regels over de aanleg van leidingen. Op grond van artikel 63 lid 2 zijn regels van de provincie niet geldig bij strijdigheid met deze wet. De beheerder van de waterleiding en de provincie kunnen regels stellen aan de ligging van dit netwerk. Het betreft dan vooral de diepteligging in verband met bevriezingsgevaar. De ligging van drinkwaterleidingen onder verhardingen wordt als risicovol gezien.
Op grond van Hoofdstuk 5 van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw) is de eigenaar of beheerder van openbare gronden verplicht te gedogen dat ten dienste van openbare elektronische communicatienetwerken, kabels in en op deze gronden worden aangelegd, in stand gehouden of opgeruimd. De aanbieder van openbare telecomnetwerken streeft naar overeenstemming met de gedoogplichtige over de plaats, het tijdstip en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. De aanbieder voert pas uit nadat er overeenstemming is bereikt met de gedoogplichtige en na verkregen instemming van het bevoegde gezag. In de Telecommunicatiewet is ook geregeld dat de aanbieder/netbeheerder overgaat tot het nemen van maatregelen, na een eerste verzoek hiertoe van de gedoogplichtige.
Deze gedoogplicht is ingesteld voor de bevordering van de vrije toetreding tot de telecommunicatiemarkt. Dit betekent dat de provincie moet gedogen dat deze kabels of leidingen in het beperkingengebied van de weg liggen, of komen te liggen. Maar deze gedoogplicht gaat niet over de belangen die de Omgevingsverordening beschermt. De Omgevingsverordening en de Telecommunicatiewet gelden naast elkaar. Dat houdt in dat het aanleggen en verwijderen van de kabels of leidingen voor telecommunicatie niet mogen zonder een melding.
Tenslotte: in het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:174 lid 3) is geregeld dat de verantwoordelijkheid c.q. aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een kabel of leiding berust op degene die deze kabel of leiding zakelijk gebruikt.
Hoofdstuk 1Algemene bepalingen
Deze zijn algemene bepalingen van toepassing op zowel wegen, vaarwegen en lokaal spoor van de provincie.
Artikel 1Begripsomschrijvingen
Onder k. is een begripsbepaling gegeven voor kabels en leidingen van algemeen nut. Het gaat hier bijvoorbeeld om netwerken zoals gas, water, elektra en riool. Deze nutsvoorzieningen kennen meestal ook een wettelijke basis, zoals de Gas- of Electriciteitswet. Ze zijn van algemeen maatschappelijk belang/nut.
Het artikel geeft het toepassingsbereik van de beleidsregel in relatie tot de achterliggende Omgevings-verordening.
Het oogmerk van de beleidsregel betreft de bescherming van de provinciale belangen voortkomend uit de Omgevingsvisie en zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening met bijlagen. Verder heeft de provincie bepaalde belangen uit de geldende wetgeving te borgen.
Op het gebied van het leggen dan wel aanpassen van kabels en leidingen in verband met aanleg of reconstructie van infrastructuur van de provincie zijn bijvoorbeeld de belangen opgenomen in Wegenverkeerswet 1994, Wegenwet, Wet lokaal spoor, Scheepvaartverkeerswet en Waterwet te beschermen.
Hoofdstuk 2 Algemene criteria kabels en leidingen
Artikel 4Nieuw aan te leggen kabels of leidingen
Lid 1 Het eerste lid, bevat het uitgangspunt dat voor kabels en leidingen van algemeen nut in principe een vergunning wordt verleend. Hierbij stellen gedeputeerde staten uitsluitend voorwaarden ter bescherming van de in de oogmerken genoemd in de Omgevingsverordening. Dit betekent bijvoorbeeld dat bij het leggen van een kabel bepaalde afstanden moeten worden aangehouden t.o.v. bijvoorbeeld de verharding van de weg of een oeverconstructie of t.o.v. beplanting.
Lid 2. In het tweede lid zijn vervolgens beperkingen benoemd die aanleiding kunnen zijn om een vergunning te weigeren.
Onder a. zijn folieconstructies opgenomen die bijvoorbeeld vaak zijn aangebracht bij kunstwerken als tunnels en aquaducten. De folie is kwetsbaar bij activiteiten waarbij grondroering plaatsvindt. Beschadiging van de folie leidt vaak tot langdurige stremmingen van (spoor)weg of vaarweg door noodzakelijk herstel van de folie. Dit beïnvloedt de kwaliteit van de bereikbaarheid van steden en gebieden. Naast economische schade, is het bovendien kostbaar om de folie weer te herstellen. Er wordt daarom een afstand van tenminste 5 meter in acht genomen gerekend vanaf de folie. Per geval wordt beoordeeld of deze afstand enerzijds groter moet zijn in verband met de aard en de daarbij horende werkzaamheden aan een kabel of leiding, of anderzijds geringer kan zijn gezien de aard van de kabel of leiding of de mate van kwetsbaarheid van de folie.
Onder b. zijn locaties onder de verharding van wegen of paden opgenomen. De provincie beheert ook wegvakken binnen de bebouwde kom. Binnen die openbare ruimte is vaak geen alternatief beschikbaar door de aanwezigheid van bebouwing dicht op de weg. In die gevallen kunnen kabels en leidingen onder de verharding worden toegestaan. Verder worden onder c. en d. het ontbreken van ruimte voor het leggen van kabels en leidingen in resp. het vastgelegde dwarsprofiel en in voorzieningen op kunstwerken zoals kabelgoten genoemd als voorbeeld van een mogelijke weigeringsgrond voor een vergunning aangegeven. Tenslotte wordt onder e. nog genoemd de te verwachten schade door grondroering aan o.a. het wortelgestel van aanwezige beplanting.
De netbeheerder bepaalt de voorwaarden die dienen ter bescherming van de betreffende kabel of leiding of de afstand daartoe gezien vanuit de netbeheerder die nodig is tot de (spoor-, vaar-) weg, de omgeving of andere nutsvoorzieningen. Voor met name hoofdtransportleidingen gelden bepaalde afstanden, waarbinnen werkzaamheden niet mogen worden uitgevoerd of de aanwezigheid van andere kabels en leidingen niet is toegestaan. De netbeheerder is hierin verantwoordelijk en bepaalt of afwijking hiervan mogelijk is.
Lid 3 Leidingen ten behoeve van niet wettelijk geregelde stoffen of gassen
Het derde lid van artikel 4 ziet op het faciliteren van transport van alternatieve, innovatieve energiebronnen, waarvoor een wettelijke regeling ontbreekt.
Momenteel vindt rond energietransitie veel onderzoek plaats naar alternatieven voor een duurzamer energiegebruik. Ook deze kabels en leidingen kunnen een openbaar belang dienen dan wel van algemeen nut zijn. De provincie wil dit faciliteren en heeft het in verband daarmee in lid 3 een extra vermelding gegeven. Naast de algemeen geldende voorwaarden voor het leggen, hebben en behouden van leidingen geldt als extra voorwaarde dat het transport in handen is van een deskundig bedrijf.
Deze deskundigheid moet op voorhand vaststaan en aangetoond kunnen worden door de aanvrager. Indien het transport via een leiding bijvoorbeeld bedoeld is voor een gassoort kan het feit dat de aanvrager een bedrijf betreft dat al verantwoordelijk is voor een ander leidingennet dat onder de Gaswet valt een indicatie voor de benodigde deskundigheid zijn.
Lid 4 Toetsingscriteria voor vergunningverlening.
Aanvullend op de eerste drie leden van het artikel wordt in lid 4 nog de te verwachten toekomstige reconstructie/ uitbreiding van de infrastructuur van de provincie genoemd als toetsingscriterium voor het verlenen van een vergunning of het geven van toestemming voor het leggen dan wel aanpassen van Kabels en Leidingen.
Artikel 5.Wijze uitvoering van kabel- en leidingen werkzaamheden
In dit artikel wordt de mogelijkheid gegeven aan de provincie om de wijze waarop de verlegging van kabels en leidingen plaatsvindt in de beperkingsgebieden van de provincie aan voorwaarden te verbinden. Een en ander vanuit de bescherming van de door de provincie te borgen oogmerken als genoemd in de Omgevingsverordening.
Lid 1. Bij voorkeur werkzaamheden onafgebroken en geclusterd uitvoeren rekening houdend met wet Wibon en landelijk protocol Omgaan met Aziatische Duizendknopen.
Lid 2. Bevoegdheid provincie om maatwerkvoorschriften dan wel vergunningvoorschriften op te in de te verlenen vergunning of toestemming voor het verleggen van kabels en leidingen.
Lid 3. Op voorhand van uitvoering aan te leveren gegevens en documenten.
Artikel 6.Uitruimen van buiten gebruik zijnde kabels en leidingen
Het is van groot belang dat niet meer in gebruik zijnde kabels en leidingen worden verwijderd. Dit voorkomt dat op een later tijdstip de (spoor)weg- of vaarwegbeheerder wordt geconfronteerd met deze weesleidingen, waarvan soms niet of moeilijk valt te achterhalen van wie de kabel of leiding is. Dit levert de nodige hinder op tijdens werkzaamheden aan (spoor)weg of vaarweg. In de Wet informatie-uitwisseling boven- en ondergrondse netwerken (Wibon) en de Telecommunicatiewet, is het nodige geregeld over uitruimen.
In dit artikel is onder e van het tweede lid geregeld dat in aanvulling op de wetgeving, met de netbeheerder in uitzonderlijke gevallen kan worden overeengekomen dat de kabel of leiding kan blijven liggen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een kritische asbestcementleiding, huisaansluitingen of een op voldoende diepte gelegen kabel of leiding die ingebracht is met een gestuurde boring.
De kosten van uitruimen zijn voor rekening van de netbeheerder. Bij gezamenlijke ligging in straat, strook of buis verdelen de netbeheerders zelf onderling de hiermee samenhangende kosten als de provincie uitruiming of verlegging nodig acht.
Artikel 7.Tijdelijke kabels en leidingen
Deze regels zijn ook van toepassing op tijdelijke kabels en leidingen (korter dan vijf jaar in gebruik).Bij het toestaan van tijdelijke kabels en leidingen is het van belang om een afweging te maken met het oog op de kans op risico’s en schade aan provinciaal of particulier eigendom of hinder van gebruikers van de (spoor)weg of vaarweg, bij de laatste onder meer door de kans op opdrijven van de kabel of leiding. De kans op die risico’s zal zo beperkt mogelijk moeten zijn.
In dit artikel wordt het vestigen van zakelijke rechten voor kabels en leidingen van derden uitgesloten, in verband met het hierdoor ongewenst beperken van het adequaat inrichten en onderhouden van de provinciale infrastructuur. De provincie zou eerst toestemming van een derde nodig hebben voor de uitoefening van haar kerntaken. Bovendien kan het publiekrechtelijk regime voldoende zekerheid bieden voor de netbeheerder. Desgewenst kunnen voor een netbeheerder het waarborgen van inspectie en onderhoud aan kabels en leidingen en het beschermen van rechten bij overdracht van grond door de provincie aan derden, op andere wijze worden geregeld.
Hoofdstuk 3Specifieke bepalingen provinciale wegen
Artikel 9De ligging van de kabel of leiding in wegen
In lid 1 zijn enige afmetingen opgenomen die aan de ligging van kabels of leidingen tenminste worden gesteld. Onder andere is de bescherming van aanwezige beplanting geregeld. Hierbij is een afstand genoemd die in acht moet worden genomen. Een geringere afstand is mogelijk als de aanvrager bijvoorbeeld bij het aanleggen werkt met een gestuurde boring. Ook het soort beplanting kan een geringere afstand mogelijk maken. Hierover wordt advies ingewonnen bij de natuur- en landschapsspecialisten van de provincie.
De minimale diepteligging is vastgesteld op 0,60 meter, ook voor telecomkabels. Een geringere afstand is voor het beheer van provinciale wegen te risicovol (voor de kabels en leidingen). Er is dan een grote kans op schade aan de kabels en leidingen bij regulier beheer en onderhoud.
Lid 2 het in de langsrichting van de weg
Lid 2 ziet op het bij voorkeur vrijwaren van ligging onder de verharding van wegen. Dit beperkt risico’s bij calamiteiten met kabels en leidingen. Ook zijn netwerken onder de verharding slecht bereikbaar. Werkzaamheden zullen vaak leiden tot stremmingen en onveiligheid voor het verkeer.
Lid 3 Kabel- en leidingstroken
In lid 3 wordt geregeld dat waar de provincie langs wegen kabel- en leidingstroken heeft aangewezen, deze worden gebruikt voor kabel- en leidinglegging. Deze stroken dienen te voorkomen dat bermen willekeurig worden vol gelegd met kabels en leidingen. Door stroken aan te wijzen, kunnen de overige (delen van) bermen vrij gebruikt worden voor wijzigingen aan de weg.
lid 4 Kabels en leidingen bij kunstwerken.
In lid 5 wordt aangegeven dat kabels en leidingen ter hoogte van kunstwerken bij voorkeur worden gelegd in de daartoe bestemde aanwezige voorzieningen zoals mantelbuizen of kabelgoten.
Lid 5 en 6 Bescherming bij kruisende kabels en leidingen
In lid 5 is de verplichting opgenomen om bij onvoldoende gronddekking of bepaalde graafmethoden gebruik te maken van mantelbuizen. De mantelbuis beschermt in die gevallen zowel het weglichaam als de betreffende kabel of leiding.
Hoofdstuk 4 Specifieke bepalingen provinciale vaarwegen.
De provincie Utrecht heeft vanuit de Waterwet en groot aantal vaarwegen van regionaal belang toebedeeld gekregen voor het uitvoeren van het beheer en onderhoud daarvan.
De betreffende vaarwegen hebben zowel met betrekking tot de beroepsvaart als met betrekking tot de recreatievaart een belangrijke functie als infrastructuur. Daarnaast heeft het vaarwater van de provincie als oppervlakte water een functie in de waterkwaliteit- en waterkwantiteit huishouding binnen de provincie. Het vaarwater is onderdeel van de te beschermen provinciale natuur, de landschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, archeologische, recreatieve en de toeristische waarden/belangen.
Dit maakt dat met betrekking tot het leggen en aanpassen van kabel- en leidingnetwerken in het beperkingengebied in en rondom de provinciale vaarwegen ook meer specifieke eisen en randvoorwaarden worden gesteld.
Met betrekking tot dit hoofdstuk zijn de vigerende Richtlijnen Vaarwegen van Rijkswaterstaat, de Omgevingsverordening provincie Utrecht inclusief bijlage IX Vaarwegbeheer almede de besluiten van gedeputeerde staten omtrent minimaal te garanderen vaardiepte en de te garanderen doorvaarthoogte kaderstellend, evenals het vigerende Bereikbaarheidsprogramma en het beleid van de waterschappen ten aanzien van waterkeringen, poldersloten en dergelijke.
Artikel 10De ligging van de kabel of leiding in of boven vaarwegen
Lid 2 Bescherming oeverconstructies en vaarweggebonden objecten.
In de oever van de vaarweg (groenstrook langs de vaarweg) zal zeker ook sprake zijn van aanwezige beplanting/bomen. De voorwaarden waaronder in de nabijheid van beplanting mag worden gewerkt, zijn echter voor alle vormen van de provinciale infrastructuur uniform geformuleerd in artikel 5 lid 2 sub b van deze beleidsregel.
Lid 4 minimale gronddekking t.o.v. waterbodem en oeverbescherming.
De minimale gronddekking kan kabels en leidingen van kruisende kabels en leidingen onder vaarwegen bedraagt minimaal 2 meter. Onder meren is deze eveneens twee meter t.o.v. de waterbodem.
Lid 5 Bij het bepalen van de minimale gronddekking dient rekening te worden gehouden met het feit dat de waterbodem van het vaarwater van de provincie met regelmaat wordt uitgebaggerd om deze op diepte te houden. De vaarwegen van de provincie hebben een vastgestelde minimale vaarwegdiepte. De vastgestelde vaarwegdiepte is opgenomen in bijlage II bij deze beleidsregel. Voor zover het vaarwater van de provincie in medebeheer (waterbeheer en nautisch beheer) is opgedragen aan een ander bevoegd gezag (veelal waterschap maar ook aan gemeenten en andere provincie) is dit aangegeven in de tabel.
Het in de tabel genoemde bevoegd gezag houdt namens de provincie Utrecht de vaarweg op de vastgestelde diepte.
Lid 6 Afwijkingen van de diepteligging
In aanvulling op het voorgaande bevat het zesde lid bepalingen die kunnen leiden tot wijzigingen voor de gronddekking/diepteligging van een kabel of leiding. Vooral verticale oeververdedigingen kunnen de diepteligging beïnvloeden, doordat damwanden en dergelijke meestal diep in de ondergrond steken.
Het nemen van maatregelen is vergunningplichtig en de kosten van de te nemen maatregelen komen, afhankelijk van gedoogplicht of de regels voor nadeelcompensatie, voor rekening van de netbeheerder.
Lid 7 Bij natte kunstwerken heeft het de voorkeur om de te leggen kabels en leidingen te bundelen in een leidingenstraat. De locatie dient te worden afgestemd op de ter plaatste aanwezige geleidwerken en voorzieningen voor de scheepvaart alsmede de overige kabels en leidingen.
Lid 8 Ten behoeve van de bescherming van natte kunstwerken is er een verbod ingesteld om te graven binnen een afstand van 5 meter daarvan.
Lid 9 De maatgevende kabel of leiding bij gezamenlijke ligging
In het achtste lid is opgenomen dat bij een gezamenlijke ligging van kabels en leidingen in een zogenaamde straat, de bovenste kabel of leiding maatgevend is. In de praktijk is de netbeheerder van deze kabel of leiding het eerste aanspreekpunt voor de provincie.
Lid 10 Voorwaarden bij kruisende kabels en leidingen
De voorwaarden betreffen bijvoorbeeld de verplichting om gebruik te maken van mantelbuizen. Een mantelbuis is een beschermingsbuis rondom een kabel of leiding. De mantelbuis kan zowel worden gebruikt ter bescherming van de kabel of leiding zelf of dienen als bescherming van de omgeving tegen mogelijke gevaarlijke of hinderlijke invloed van de aanwezigheid van de kabel of leiding. De mantelbuis beschermt in die gevallen zowel het vaarweglichaam als de betreffende kabel of leiding. Het leggen en het gebruik van de mantelbuis maakt onderdeel uit van de vergunning. Bij nadeelcompensatie wordt de mantelbuis als te compenseren onderdeel beschouwd van het werk.
Lid 11 De bovenkant van de mantelbuis is maatgevend voor de aan te houden maatvoering van de vereiste gronddekking of diepteligging daarvan.
Lid 12 Voorwaarden voor de ligging in de oever
In het twaalfde lid zijn enige bepalingen opgenomen over de ligging in de oever. De bepalingen zorgen er voor dat geen schade of hinder ontstaat aan de vaarweg c.q. de kabel of leiding bij dagelijks onderhoud en beheer.
Lid 13 Niet uitvoeren van door de provincie geplande werkzaamheden
Dit lid ziet op verzoeken van netbeheerders aan de provincie om werkzaamheden niet uit te voeren, als daardoor de gronddekking van kabel of leiding niet meer zal voldoen. In principe wordt hier niet aan meegewerkt. Uitzonderingen zijn mogelijk als dit op onoverkomelijke bezwaren van technische dan wel financiële aard stuit. Bij de afweging zal beoordeeld worden wat de effecten zijn voor beoogde belangen van de vaarweg, zoals de bruikbaarheid en veiligheid. Ook risico’s en alternatieve oplossingsmogelijkheden zijn relevant. In het uiterste geval zou dit een tracéaanpassing van de kabel of leiding noodzakelijk kunnen maken. Deze afweging wordt door de vaarwegbeheerder gemaakt.
Lid 14 Afmetingen tot hoogspanning- of andere kabels boven de vaarweg
In dit lid zijn bepalingen opgenomen voor kabels over/boven de vaarweg. Dit zullen meestal hoogspanningskabels zijn. De minimale hoogte is voor beroepsvaarwegen vastgelegd in de vigerende Richtlijn Vaarwegen van de Rijksoverheid. Voor recreatieve vaarwegen is de doorvaarthoogte van de vaarweg relevant. De recreatieve vaarwegklassen zijn opgenomen in het Basis Recreatie toervaartnet (BRTN) . De belangrijkste klassen hebben een grotere minimale hoogte ten opzichte van kabels, dan lagere vaarwegklassen.
Voor de oppervlaktewateren (of vaarwegen) zijn verschillende peilen van toepassing, vastgesteld door de waterschappen. Bij het bepalen van de hoogte dient per oppervlaktewater rekening gehouden te worden met het hoogst (t.o.v. NAP) vastgestelde waterpeil door het waterschap. Dit kan zijn het zomerpeil, de bovengrens of het maximaal peil.
Hoofdstuk 5 Specifieke bepalingen lokale spoorwegen.
Tot de infrastructuur van de provincie Utrecht behoort tevens het spoornetwerk van de lokale tram.
Utrecht ken twee hoofdlijnen voor de tram. De tramverbinding vanaf het NS station Utrecht Centraal naar Nieuwegein/IJsselstein (de SUNIJ-LIJN) en de tramverbinding vanaf het NS station Utrecht Centraal richting Sciencepark/Uithof (de Uithoflijn).
Met betrekking tot dit hoofdstuk zijn met name de Wet lokaalspoor, de Omgevingsverordening provincie Utrecht kaderstellend,
Het geheel eigen karakter en de geheel eigen kenmerken van de traminfrastructuur maakt dat ten aanzien van het leggen en aanpassen van kabels en leidingen in het beperkingengebied rondom de tram-infrastructuur/het lokaal spoor, naast de algemene bepalingen van hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2, ook meer specifieke eisen en randvoorwaarden worden gesteld.
Artikel 11De ligging van de kabel of leiding in of boven de lokale spoorweg
Lid1 Geeft de algemene regel voor het leggen, hebben en behouden dan wel aanpassen van kabels en leidingen door derden in het gebied rondom het lokaal spoor.
Lid 2 Ter bescherming van vitale en gevoelige onderdelen van de tramsporen wordt een verbod ingesteld op het hebben/leggen van een kabel of leiding onder deze specifieke onderdelen.
Lid 3 Ter bescherming van de aanwezige portalen van de bovenleiding langs en boven de tramsporen dient daar bij het leggen en aanpassen van kabels en leidingen minimaal een afstand van 3 meter vanaf (de fundering) van het portaal te worden aangehouden.
Lid 4 Behoudens de door de provincie noodzakelijk geachte huisaansluitingen ( bv ten behoeve van aanvoer van elektra of aansluiting van hemelwaterafvoer op een stelsel van de gemeente) is het niet toegestaan om (doorgaande) kabel en leidingen netwerken te hebben of aan te leggen ter plaatse van en in de directe nabijheid van tramhaltes.
Lid 5 Trambaan kruisende leidingen mogen uitsluitend door middel van het uitvoeren van een persing of gestuurde boring worden aangelegd.
Lid 6 In het beperkingengebied rondom het provinciaal lokaal spoor dienen kabels en leidingen te allen tijde te zijn voorzien van een mantelbuis. Uitzondering daarop is alleen bij een diepteligging van de leiding van meer dan 16 meter onder het tramspoor en indien de bodemgesteldheid en het leidingmateriaal dit toelaten.
Lid 7 In lid 7 worden de te handhaven gronddekking/diepteligging van de te leggen kabels en leidingen aangegeven in een tabel. Afhankelijk van de diameter van het te maken boorgat voor de kabel of leiding (inclusief verplichte mantel) geldt een nader vastgelegde liggingsdiepte.
Op een aanvraag om een vergunning voor het leggen of aanpassen van een kabel of leiding op een moment gelegen vóór de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel is de op dat moment geldende beleidsregel van toepassing en niet deze beleidsregel.
Tot het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet en deze beleidsregel wordt het leggen, hebben en behouden dan wel het aanpassen van bestaande kabels en leidingen in de provincie Utrecht beoordeeld op basis van:
Artikel 13 Intrekking oude beleidsregels
De in de toelichting bij artikel 12 genoemde beleidsregels onder de Interim Omgevingsverordening komen te vervallen bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de omgevingsverordening.
Deze beleidsregel wordt pas van kracht op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet en de daaraan verbonden Omgevingsverordening provincie Utrecht. De inwerkingtreding van genoemde regelgeving is vooralsnog 1 januari 2024. Mocht de inwerkingtreding van de Omgevingswet plaatsvinden op een latere datum dan geldt dat ook voor de daarmee verbonden beleidsregels.
Bijlage I: Model vergunningvoorschriften kabels en leidingen
Open sleuven en ingravingen moeten ter beveiliging voor het verkeer gemarkeerd worden met een voldoende aantal retro reflecterende wegbakens (reflectieklasse minimaal overeenkomend met klasse II volgens NEN 3381).
Bij de uitvoering van de werkzaamheden moeten de aanwijzingen worden opgevolgd die ten aanzien van de weg of het verkeersbelang door het bevoegd gezag worden gegeven. Verkeersmaatregelen voldoen aan de CROW publicaties WIU 96b 2020 Standaardmaatregelen op niet-autosnelwegen en WIU 96b 2020 Werken op niet-autosnelwegen.
Personen, die zich voor het leggen of onderhouden van de leidingen met toebehoren op of langs de weg bevinden, dienen een veiligheidsvest te dragen, uitgevoerd volgens de eisen omschreven in hoofdstuk 01.12.04 van de standaard RAW-bepalingen 2000 van CROW (ISBN 90-6628-316-5). Het veiligheidsvest moet in zodanige staat verkeren, dat de waarneembaarheid voldoende is gewaarborgd. Veiligheidskleding is ook toegestaan, mits deze voldoet aan de standaard RAW-bepalingen 2000. De beoordeling van de waarneembaarheid berust bij de provincie Utrecht.
De aanvulling van de sleuven en ingravingen in wegbermen en taluds geschiedt met vrijkomende grond en wordt in drie lagen van gelijke dikte teruggebracht en afzonderlijk verdicht. Het aanvullen onder het grondwaterpeil geschiedt alleen met de uitkomende grond indien deze grond uit zuiver zand bestaat. De bovenlaag is humusarm en wordt, in overleg met het bevoegd gezag, zo spoedig mogelijk na de afwerking ingezaaid met graszaadmengsel B3.
De vooraf opgenomen bestrating moet in goede aansluiting aan het bestaande werk worden herlegd overeenkomstig de oorspronkelijke opbouw en samenstelling. De bij het opbreken van de verharding vrijgekomen materialen (stenen, tegels e.d.) mogen, indien onbeschadigd, opnieuw worden verwerkt. Beschadigde materialen moeten op kosten van de aanvrager worden vervangen.
Beplanting wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden zowel boven- als ondergronds niet beschadigd. Binnen een straal van 10 keer de stamdiameter, gemeten op 1 meter boven het maaiveld, rondom bomen worden geen graafwerkzaamheden verricht. Binnen de kroonprojectie van bomen worden graafwerkzaamheden handmatig uitgevoerd. Wortels dikker dan 25 millimeter in diameter worden in geen geval verwijderd.
Er wordt gewerkt volgens het landelijk protocol Omgaan met Aziatische duizendknopen.
E.Kruisingen met gesloten verhardingen
Indien vanwege constructieve aard geen mantelbuis kan worden toegepast, is op de constructie de NEN 3650 van toepassing. Aangetoond wordt dat de leiding onbeschadigd is aangebracht.
Een noodreparatie wordt zo spoedig mogelijk uitgevoerd, maar de verharding wordt pas opengebroken als het voor herstel benodigde materiaal op of nabij het werk is aangevoerd en na goedkeuring van het bevoegd gezag.
I.Verzakkingen en beschadigingen
Bijlage II Vastgestelde minimaal benodigde vaarwegdiepten
Vaarwegen en vastgestelde minimaal benodigde vaarwegdiepte