Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Velsen

Buitenplanse omgevingsplanactiviteiten categorie 1Velsen 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVelsen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBuitenplanse omgevingsplanactiviteiten categorie 1Velsen 2024
CiteertitelCiteertitel Procesverordening nadeelcompensatie Velsen 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

30-11-2023

gmb-2023-562058

Tekst van de regeling

Intitulé

Buitenplanse omgevingsplanactiviteiten categorie 1Velsen 2024

Beleid inzake de voorzetting van de bestendige beleidslijn zoals toegepast tot inwerkingtreding van de Omgevingswet, op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met artikel 4, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (zogenaamde ‘kruimelgevallen’), voor het buitenplans afwijken van het omgevingsplan.

TOELICHTING

Deze beleidsnotitie beperkt zich tot de voorzetting van de bestendige beleidslijn zoals toegepast tot inwerkingtreding van de Omgevingswet, op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in combinatie met artikel 4, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, voor het buitenplans afwijken van het omgevingsplan. Met andere woorden de voormalige afwijkingsprocedure ex artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 Wabo, de zogenaamde kruimelgevallen.

Inleiding

Onder de voormalige wet- en regelgeving was er sprake van een reguliere omgevings-vergunningprocedure (binnenplans (1), binnenplanse afwijking (2), buitenplanse kleine afwijking (3)) en een buitenplanse grote afwijking (uitgebreide omgevingsvergunning-procedure (4) of bestemmingswijziging (5)). Onder de Omgevingswet zijn er slechts twee vormen, binnenplans en buitenplans. Een omgevingsplanactiviteit (hierna: OPA) en een buitenplanse omgevingsplanacitiviteit (hierna: BOPA). De OPA en BOPA vervangen dus de binnen- en buitenplanse afwijking en de tussenliggende kleine (‘kruimel’) buitenplanse afwijking. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de procedure voor de omgevingsvergunning voor een OPA en BOPA standaard de reguliere procedure. Een kruimelgevallenregeling is onder de Omgevingswet dus niet meer nodig. Gemeenten kunnen ervoor kiezen deze regels ongewijzigd of naar eigen inziens aangepast of niet op te nemen in het Omgevingsplan. Om tot het moment dat dit in het omgevingsplan geformaliseerd is kiest de gemeente Velsen ervoor om de huidige beleidsregel ‘WABO Afwijkingenbeleid Velsen 2020’ beleidsneutraal te actualiseren.

Deze notitie is een beleidsregel als bedoeld in artikel 4:81 Awb. Onder een beleidsregel wordt verstaan: ‘een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan’ (artikel 1:3, lid 4 van de Awb).

Doelstelling en functie beleid

Om een vergunningaanvraag in gelijke gevallen gelijk te kunnen behandelen is het wenselijk om voor bepaalde buitenplanse omgevingsplanactiviteiten beleidsregels vast te stellen. De beleidsregels hebben tot doel om bij concrete verzoeken buitenplans af te wijken van het omgevingsplan en een afwegingskader te bieden waarmee sneller een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van het verlenen van medewerking kan worden gevormd. Daarnaast wordt met de beleidsregels beoogd de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te bevorderen. De rechtszekerheid wordt vergroot doordat beleidsregels het college dwingen overeenkomstig de beleidsregel te handelen (artikel 4:82 Awb). Als de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zouden hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen kan het college besluiten af te zien van toepassing van de beleidsregels (artikel 4:84 Awb).

Algemene toetsingsaspecten

Sommige verzoeken voor buitenplanse afwijking zijn niet genoemd in de regels die in dit afwijkingenbeleid.

Voor deze BOPA’s moet er voldaan worden aan de beoordelingsregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Op de eerste plaats mag het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor een BOPA alleen verlenen met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dit volgt uit artikel 8.0a, lid 2, Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl).

Daarnaast gelden de volgende beoordelingsregels uit de artikelen 8.0b en 8.0e van het Bkl:

  • de regels van hoofdstuk 5 Bkl;

  • op grond van artikel 2.22 van de Omgevingswet gestelde regels over omgevingsplannen;

  • op grond van de artikelen 2.33 en 2.34 van de Omgevingswet gegeven instructies over omgevingsplannen; en

  • voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een buitenplanse omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een maatwerkregel in het omgevingsplan, wordt bij de beoordeling of wordt voldaan aan artikel 8.0a, tweede lid, Bkl rekening gehouden met de regels die gelden voor het stellen van die maatwerkregel.

REGELS

Begrippen

  • Balkonbeglazingssysteem: Een beglazingssysteem dat geopend en gesloten kan worden, waarbij het balkon en de ruimte daarboven wind- en waterdicht kan worden gemaakt.

  • Bebouwde kom: De bebouwde kom zoals vastgelegd in de Bouwverordening Velsen.

  • Bed & breakfast: Een kleinschalige overnachtings- en verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt binnen bestaande gebouwen, zoals bedoeld in het op het moment van de aanvraag geldende beleid ‘Bed & breakfast’.

  • Bouwblok: Een aan alle zijden door straten en wegen begrensde groep gebouwen, die een stedenbouwkundige eenheid vormt.

  • Dakkapel: Een uitbouw op een hellend dakvlak.

  • Dakopbouw: Een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert.

  • Erker: Een kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in hout en glas.

  • Groendrager: Een transparant hekwerk waarop groen (zoals klimop) kan groeien.

  • Hotel: Een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies per nacht met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse.

  • Lichte horeca: Horecabedrijven die in beginsel alleen overdag en 's avonds behoeven te zijn geopend (vooral verstrekking van etenswaren en maaltijden) en daardoor slechts beperkte hinder voor omwonenden veroorzaken. Dit zijn bedrijven zoals een broodjeszaak, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, tearoom en traiteur, hotels uitgezonderd.

  • Portaal: Uitgebouwde afgesloten ruimte die fungeert als hoofdingang van de woning.

  • Precedent: Een gebeurtenis (verleende vergunning) waarop men zich kan beroepen als een nieuw dergelijk geval zich voordoet om er hetzelfde gevolg aan te geven.

  • Rolcontainer: Afvalcontainer, zoals verstrekt en vereist door de lokale afvalverwerker, ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.

  • Transparant hekwerk: Een hekwerk (of rasterwerk bij groendragers) met een open structuur van minimaal 70 %, zodat deze het doorzicht niet belemmert.

  • Voorgevelrooilijn: De lijn die samenvalt met de voorgevel(s) van een hoofdgebouw en met het denkbeeldige verlengde daarvan.

  • Wonen: Huisvesten met vast karakter.

  • Woning: Een gebouw of een gedeelte daarvan (zoals bijvoorbeeld boven een winkel), bestaande uit een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Regels inzake afwijkingen van het bestemmingsplan Artikel 1 - bijbehorende bouwwerken op achtererfgebied

  • 1.

    Op het achtererfgebied worden uitsluitend vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken toegestaan en kelders (zoals bedoeld in artikel 2);

  • 2.

    voor bijbehorende bouwwerken, achter de voorgevelrooilijn, maar buiten het achtererfgebied wordt een individuele afweging gemaakt.

TOELICHTING: Het omgevingsplan biedt reeds ruime mogelijkheden voor bebouwing van het achtererf. Daarnaast biedt het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl) vergunningvrij zeer ruime mogelijkheden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken op het achtererfgebied. Om dichtslibben van achtererven te voorkomen is het niet wenselijk via deze beleidsregel nog meer bebouwing toe te staan. Toch kan het in uitzonderlijke gevallen, denk aan een hoekwoning waarbij het erf aan de zijkant niet behoort tot het achtererfgebied, ruimtelijk gezien voorstelbaar zijn om daar een bijbehorend bouwwerk toe te staan. Hier zal dan maatwerk worden toegepast. Kelders zijn specifieke bijbehorende bouwwerken, aangezien deze zich in de grond bevinden. Hiervoor zijn aparte regels gesteld (zie artikel 2 van dit beleid). De realisatie van mantelzorgwoningen is in een bestaand of nieuw gebouw onder bepaalde voorwaarden vergunningsvrij. Deze regeling is afdoende, het is niet nodig extra mogelijkheden te bieden (zie ook artikel 16).

Artikel 2 – kelders

  • a.

    Voor het realiseren van kelders bij grondgebonden woningen geldt:

  • b.

    het gebruik van de kelder moet passend zijn binnen de planologische gebruiksactiviteiten (gedurende transitie periode gaat het hier nog om de bestemming, zoals opgenomen in de genoemde besluiten in artikel 22.1 lid 1 van de Omgevingswet);

  • c.

    de kelder wordt gerealiseerd onder het oorspronkelijke hoofdgebouw;

  • d.

    de kelder is niet van buitenaf toegankelijk;

  • e.

    de maximale bouwdiepte is 3,5 m;

  • f.

    ten behoeve van daglichttoetreding en ventilatie mogen ramen met een koekoek worden aangebracht;

  • g.

    koekoeken en ventilatieopeningen mogen tot een afstand van maximaal 0,6 m uit de gevel worden aangebracht, en hebben een maximale hoogte boven maaiveld van 0,10 m;

  • h.

    er dient een geohydrologisch onderzoek te zijn uitgevoerd waaruit blijkt dat de aanleg van de kelder geen nadelige gevolgen heeft. Hierbij moet minimaal het volgende worden onderzocht:

  • i.

    de gevolgen van de kelder op het grondniveau en de grondwaterstroming;

  • de grondwatersituatie tijdens de aanlegfase;

  • de mate van verstoringen van waterscheidende grondlagen, zowel tijdens als na de aanleg;

  • j.

    er dient een positief advies van het waterschap afgegeven te zijn.

TOELICHTING: kelders kunnen het woongenot vergroten zonder dat het aanzicht van de straat wordt aangetast. Hierbij is het wel belangrijk dat de gevolgen voor de omgeving beperkt blijven. Doordat het volume van het gebouw verder wordt vergroot leidt dit vaak tot intensiever gebruik. Om kelders ondergeschikt te houden aan het hoofdgebouw worden deze niet toegestaan onder bijgebouwen of aan- of uitbouwen. Ook is belangrijk dat er geen geohydrologische (grondwater gerelateerde) problemen voor de omgeving worden veroorzaakt. Kelders kunnen namelijk effecten hebben op ondergrondse waterstromingen.

Artikel 3 - zwembaden

Voor het realiseren van zwembaden bij grondgebonden woningen geldt:

  • a.

    uitsluitend in het achtererfgebied;

  • b.

    de maximale bouwdiepte is 3,5 m;

  • c.

    de minimale afstand vanaf de badrand tot de perceelgrens is 3,0 m;

  • d.

    er is door onderzoek aangetoond dat er geen geohydrologische problemen voor de omgeving worden veroorzaakt;

  • e.

    voor overdekte zwembaden dient de bovengrondse bebouwing passend te zijn binnen de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen.

TOELICHTING: zwembaden vergroten het woongenot. Om hinder voor omwonenden te beperken is ervoor gekozen om een minimale afstand van 3,0 m tot de perceelgrens in acht te nemen. Het is belangrijk dat er geen geohydrologische (grondwater gerelateerde) problemen voor de omgeving worden veroorzaakt. Zwembaden kunnen namelijk effecten hebben op ondergrondse waterstromingen. Eventuele overkappingen dienen in lijn met het bepaalde in artikel 1 in omvang overeen te komen met de maximale vergunningvrije mogelijkheden.

Artikel 4 - bouwen van erkers en portalen

Voor het realiseren van een erker of portaal bij grondgebonden woningen geldt:

  • a.

    de maximale diepte is 1,5 m;

  • b.

    uitgevoerd met een plat dak;

  • c.

    niet hoger dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw en niet hoger dan het hoofdgebouw;

  • d.

    de maximale breedte is 60% van de gevel met een maximum van 4 m;

  • e.

    erkers en portalen kunnen in één uitbreiding worden gecombineerd;

  • f.

    voor de voorgevel is maximaal 1 erker, portaal of combinatie hiervan toegestaan.

TOELICHTING: erkers en portalen zorgen voor een uitbreiding van het woongenot. Een erker dient ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw en hier functioneel deel van uit te maken, zodat het straatbeeld niet wordt aangetast. Het is niet wenselijk dat (bijna) de volledige voorgevel wordt uitgebouwd, waardoor in feite de voorgevelrooilijn opschuift. Een combinatie van erker en portaal is daardoor bij rijtjeswoningen meestal niet mogelijk. In dergelijke situaties is er keuze tussen alleen een erker of alleen een portaal.

Artikel 5 – stallingen voor vervoermiddelen van mensen met een beperking

Voor het realiseren van stallingen vóór de voorgevelrooilijn bij grondgebonden woningen, geldt:

  • a.

    het bouwwerk is noodzakelijk voor de stalling van een vervoermiddel voor iemand met een beperking die woonachtig is op het perceel of belendende perceel van plaatsing;

  • b.

    het bouwwerk wordt uitsluitend gebruikt voor het onder a. bedoelde doeleinde;

  • c.

    bebouwing op het achtererf is niet mogelijk of omwille van bereikbaarheid geen reële optie;

  • d.

    de afmetingen zijn afgestemd op het te stallen vervoermiddel en niet overbemeten.

TOELICHTING: voorzieningen (zoals een scootmobiel, driewieler of rolstoel) ten behoeve van de mobiliteit van mensen met een beperking zijn van maatschappelijk belang. Dergelijke voorzieningen moeten niet alleen droog gestald kunnen worden, maar een afgesloten stallingsruimte is vaak ook voorwaarde om voor dergelijke middelen in aanmerking te komen. De behoefte hieraan is als een urgente reden aan te merken op basis waarvan het afwijken van de standaard bebouwingsregels mogelijk moet zijn. In voorkomende gevallen wordt eerst onderzocht of de voorzieningen gerealiseerd kunnen worden binnen de kaders van het omgevingsplan of de mogelijkheden van vergunningvrij bouwen. Als dit niet het geval is, kan onder voorwaarden bebouwing voor de voorgevelrooilijn worden toegestaan.

Artikel 6 - rolcontainerombouwen

Voor het realiseren van rolcontainerombouwen vóór de voorgevelrooilijn bij grondgebonden woningen, geldt:

  • a.

    uitsluitend gebruikt ten behoeve van het stallen van rolcontainers voor eigen gebruik;

  • b.

    bebouwing op het achtererf is niet mogelijk of omwille van bereikbaarheid geen reële optie;

  • c.

    de afmetingen zijn afgestemd op de te stallen rolcontainer(s) en niet overbemeten.

TOELICHTING: door de HVC en de gemeente wordt voorgeschreven welke containers gebruikt moeten worden voor het afval. Niet alle percelen binnen de gemeente hebben een ontsluiting van de achtertuin. Om niet op en neer door het huis te hoeven rijden met de afvalcontainers worden deze vaak in de voortuin gestald. Op 28 juni 2016 is een motie ingediend door de gemeenteraad om ombouwen voor deze rolcontainers in de voortuin toe te staan.

Artikel 7 - toegangspoorten in hekwerken/muurtjes tot 1 meter

Voor het realiseren van toegangspoorten in hekwerken en muurtjes tot een hoogte van 1,0 m geldt:

  • a.

    een toegangspoort is maximaal 1,0 m breder dan de aansluitende breedte van de oprit op het eigen perceel;

  • b.

    de maximale hoogte van het hekwerk in de toegangspoort is 1,8 m;

  • c.

    de toegangspoort is voorzien van maximaal twee steunpilaren met elk een maximale grondoppervlakte van 0,5 m² en een maximale hoogte van 1,8 m;

  • d.

    het hekwerk in de poort is transparant uitgevoerd.

TOELICHTING: op het voor de voorgevelrooilijn gelegen terrein kunnen vergunningvrij muren of hekwerken tot 1,0 m hoogte worden gebouwd. In de praktijk blijkt bij percelen waar op eigen grond geparkeerd wordt de behoefte te bestaan om hier ook toegangspoorten ten behoeve van een inrit in te maken, voorzien van - al dan niet gemetselde – pilaren ter ondersteuning van het hekwerk in de poort. Hiervoor geldt dat de poort alleen de toegang tot het perceel betreft, met een functionele breedte die in relatie tot de inrit is vormgegeven. Ten opzichte van de totale erfafscheiding is de poort ondergeschikt in lengtemaat. Het hekwerk in de poort dient transparant (zie begrippenlijst) te worden uitgevoerd.

Artikel 8 – hekwerken hoger dan 1 meter

Voor het realiseren van hekwerken bij grondgebonden woningen vóór de voorgevelrooilijn, geldt:

  • a.

    alleen bij vrijstaande woningen;

  • b.

    de kavel grenst over een lengte van minimaal 20,0 m (langs een enkele zijde gemeten) aan openbaar gebied;

  • c.

    de maximale hoogte is 1,8 m;

  • d.

    het hekwerk is transparant uitgevoerd;

  • e.

    een toegangspoort mag maximaal 1,0 m breder zijn dan de aansluitende breedte van de oprit op het eigen perceel;

  • f.

    de maximale hoogte van het hekwerk in de toegangspoort is 1,8 m;

  • g.

    de toegangspoort is voorzien van maximaal twee steunpilaren met elk een maximale grondoppervlakte van 0,5 m² en een maximale hoogte van 1,8 m;

  • h.

    het hekwerk in de poort is transparant uitgevoerd;

  • i.

    het hekwerk vormt geen belemmering voor de doorgang van kleine diersoorten.

TOELICHTING: bij ruim opgezette woonkavels (deze komen met name voor in Velsen-Zuid en Santpoort-Zuid), is het vanuit het oogpunt van veiligheid en het weren van herten uit de tuinen wenselijk om hogere hekwerken rond de woning te plaatsen dan vergunningvrij is toegestaan. Om de aantasting van het straatbeeld te beperken dienen deze transparant of begroeid met planten te worden uitgevoerd. Door een maasbreedte in het rasterwerk van minimaal 10cm of een onderlinge afstand tussen de spijlen van 10cm aan te houden worden kleine diersoorten zoals egels niet belemmerd. Ook kunnen voldoende openingen van minimaal 10cm aan de onderzijde van het hekwerk aangebracht worden, of een afstand van het hekwerk tot de grond van minimaal 10cm aangehouden worden.

Artikel 9 - groendragers

Voor het realiseren van groendragers grenzend aan het openbaar gebied geldt:

  • a.

    achter de voorgevelrooilijn;

  • b.

    de maximale bouwhoogte is 2,0 m;

  • c.

    geschikt om te begroeien met beplanting;

  • d.

    langs de gehele lengte van het hekwerk wordt hoogopgaande beplanting tegen de groendrager geplant;

  • e.

    per zijde is één toegangsdeur toegestaan;

  • f.

    in plaats van een groendrager vanaf de grond is ook een combinatie van een (stenen) muur tot maximaal 1,0 m hoogte met daarboven een groendrager toegestaan, met daartussen (eventueel) gemetselde steunpilaren;

  • Indien gebruik wordt gemaakt van steunpilaren:

  • g.

    is de maximale bouwhoogte van de steunpilaren 2,0 m en de maximale breedte 30 cm;

  • h.

    is de onderlinge tussenruimte tussen gemetselde steunpilaren overwegend 1,8 m.

TOELICHTING: de gemeente wil het open en groene karakter van de omgeving zoveel mogelijk behouden. Het afsluiten van erven met erfafscheidingen is daarom over het algemeen ongewenst. Zelfstandig staande groenvoorzieningen (coniferen/hagen/heggen) zijn geen bouwwerken en meestal vergunningvrij, ongeacht de hoogte. Op grond van het Bor zijn op het voorerf erf- en perceelafscheidingen vergunningvrij toegestaan tot een hoogte van 1,0 m. Uit de praktijk blijkt dat bij woningen met een zij-erf, welke naar de openbare weg is gekeerd de behoefte bestaat het zij-erf met een erfafscheiding hoger dan 1,0 m af te bakenen om zo maximaal gebruik van het perceel te kunnen maken, waarbij de privacy gewaarborgd blijft. Achter de voorgevelrooilijn en op meer dan 1,0 m van openbaar toegankelijk gebied zijn vergunningvrij erf- of perceelafscheidingen toegestaan, echter in de praktijk blijkt dat men ook op een afstand van minder dan 1m van het openbaar toegankelijk gebied een afscheiding wil kunnen plaatsen. Een passende oplossing voor dit probleem is een groenvoorziening die steun behoeft. Bijvoorbeeld een klimop tegen een gaaswerk. Deze voorziening wordt groendrager genoemd en dient als alternatief voor een haag. In plaats van een geheel open rasterwerk is ook een combinatie van een gemetselde muur tot maximaal 1,0 m hoogte met daarboven een open rasterwerk toegestaan, met gemetselde steunpilaren.

Artikel 10 - uitbreidingen op verdiepingsniveau

Voor uitbreidingen op verdiepingsniveau geldt:

  • a.

    Bij eenzelfde type woning in dezelfde rij of hetzelfde cluster, waar aan de achterzijde reeds met vergunning uitbreidingen op verdiepingsniveau zijn gerealiseerd, gelden de bestaande vergunningen als precedent voor nieuwe uitbreidingen;

  • b.

    nieuwe uitbreidingen op verdiepingsniveau, waar bij voor dat type woning in dezelfde rij of hetzelfde cluster nog geen precedent aanwezig is, worden niet toegestaan.

TOELICHTING: het gaat hier om uitbreidingen van het hoofdgebouw, op verdiepingsniveau (dus niet op de begane grond), buiten het bouwvlak. Dergelijke uitbreidingen tasten het karakter van de oorspronkelijke bebouwing aan en zijn doorgaans niet meer ondergeschikt aan het hoofdgebouw. De realisatie van uitbreidingen op verdiepingsniveau kan in theorie leiden tot een stapeling van uitbreidingen (vergroting van het bouwvlak), waardoor erven volledig dichtslibben. Bij hoekpanden en vrijstaande panden zorgt een uitbreiding op verdiepingsniveau vaak ook voor een aantasting van het straatbeeld, doordat de uitbouw vanaf de zijkant waarneembaar is. Het is daarom wenselijk om alleen bij eenzelfde type woning in dezelfde rij woningen of in hetzelfde cluster, waar in het verleden al een uitbouw op verdiepingsniveau is gerealiseerd met vergunning (precedent), mee te werken om de rechtszekerheid te waarborgen.

Artikel 11 – dakkapellen

Voor de realisatie van dakkapellen op woningen geldt:

  • a.

    De dakkapel is gelijk in plaatsing, vorm en uitwerking aan een precedent in de straat of de directe omgeving;

  • Of

  • b.

    De dakkapel is een ondergeschikte toevoeging van een gebouw;

  • c.

    De maximale breedte is, aan voor- en zijkant van de woning, 50% van de gevelbreedte. Bij een gevelbreedte smaller dan 5,6 meter geldt een maximale breedte van 2,8 m;

  • d.

    Meerdere dakkapellen op hetzelfde bouwblok worden regelmatig gerangschikt op horizontale lijn (bovenlijn aanhouden);

  • e.

    Er bevindt zich 0,5 meter tot 1 meter dakvlak onder de dakkapel en minstens 0,5 meter dakvlak boven en naast de dakkapel en op hoeken minstens 1 meter dakvlak naast de dakkapel;

  • f.

    Hoogte dakkapel is maximaal 1,75 meter;

  • Indien de dakkapel in beschermd dorpsgezicht (historische kernen en linten) geplaatst wordt:

  • g.

    Kan de maximale breedte over meerdere dakkapellen worden verdeeld;

  • Indien de locatie zich in een gebied met basis, plus of bijzonder welstandsniveau (zie bijlage) bevindt geldt ook nog:

  • h.

    Aan de voorkant:

  • Hoogstens 1 per woning per dakvlak (geen dakkapellen op aanbouwen en bijgebouwen of boven elkaar);

  • Minstens 1 meter dakvlak naast de dakkapel;

TOELICHTING: een dakkapel is een bescheiden uitbouw in de kap. Dakkapellen kunnen bepalend zijn voor het straatbeeld. Dakkapellen zijn ondergeschikte toevoegingen aan een dakvlak. In de bijlage is op de afbeelding te zien welke gebieden een basis, plus of bijzonder welstandsniveau hebben gekregen.

Artikel 12 – dakopbouwen

Voor de realisatie van dakopbouwen op woningen geldt:

  • a.

    de dakopbouw is gelijk in plaatsing, vorm en uitwerking aan een precedent in de straat of de directe omgeving;

  • Of

  • b.

    alleen op gebouwen van maximaal twee bouwlagen of op gebouwen van twee bouwlagen met een flauwe kap waarbij sprake is van onvoldoende inpandige stahoogte;

  • c.

    ter vergroting van de bestaande woning;

  • d.

    direct geplaatst op de hoofdmassa en regelmatig gerangschikt op horizontale lijn;

  • e.

    Indien het een tussenwoning betreft:

  • 1.

    aangebracht over de gehele breedte van de woning;

  • 2.

    één dakopbouw per woning.

  • f.

    Indien het een kopwoning betreft:

  • 1.

    minstens 0,5 m afstand van de kopgevel;

  • g.

    Indien het hoofgebouw voorzien is van een plat dak:

  • 1.

    minimaal 1,0 m terugliggend vanaf de voorgevel, of aan de voorzijde uitgevoerd met een schuine kap;

  • 2.

    de maximale hoogte is 3,0 m;

  • h.

    Indien het hoofdgebouw voorzien is van een kap waarbij een rechte dakopbouw wordt geplaatst:

  • 1.

    voorzien van plat dak;

  • 2.

    minimale afstand tot goot van hoofdgebouw aan achterzijde 0,80 m;

  • 3.

    de maximale hoogte aan de voorzijde is 0,80 m;

  • 4.

    de maximale hoogte aan de achterzijde is 1,70 m;

  • i.

    Indien het hoofdgebouw is voorzien van een kap waarbij een schuine dakopbouw wordt geplaatst:

  • 1.

    uitgangspunt is enkelzijde nokverhoging aan achterzijde van samenhangende rijwoningen met kap;

  • 2.

    nok evenwijdig aan voorgevel;

  • 3.

    hellingshoek nokverhoging gelijk aan het bestaande dak;

  • 4.

    verhoging van de nok tot maximaal 3,0 m boven de vloer van de vliering;

  • 5.

    opbouw recht naar achter doortrekken of uitvoeren met kozijn;

  • j.

    bij toepassing van een kozijn:

  • 1.

    het kozijn eindigt op maximaal 0,8 m boven de goot van de woning;

  • 2.

    de maximale inwendige hoogte van de vliering is 2,20 m;

  • 3.

    de maximale hoogte van het kozijn is 1,40 m;

  • 4.

    de onderkant van het kozijn is direct aangesloten op het dakvlak.

TOELICHTING: een dakopbouw is een ondergeschikte derde bouwlaag op een woning van twee lagen met een plat dak of een kap. Hierbij ontstaat een nieuwe ruimte of wordt een bestaande ruimte vergroot. Bij meerdere dakopbouwen op één doorgaand dakvlak streeft de gemeente in beginsel naar een herhaling van uniforme exemplaren een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn.

Artikel 13 - dakterrassen

Voor de realisatie van dakterrassen geldt:

  • a.

    op een plat dak aan de achterzijde van de woning;

  • b.

    uitsluitend op legale (vergunningsvrije of vergunde) aan-, of uitbouwen (bijbehorende bouwwerken) in het achtererfgebied;

  • c.

    het dakterras wordt uitsluitend gebruikt ten behoeve van het wonen;

  • d.

    de maximale diepte is 1,75 m uit de achtergevel;

  • e.

    voorzien van een transparant balkonhek met een maximale hoogte van 1,20 m gemeten vanaf het dakterras;

  • f.

    op een dakterras dat direct aansluit op een dakterras van het naastgelegen pand is op de erfgrens een privacyscherm toegestaan met een maximale hoogte van 2,0 m gemeten vanaf het dakterras;

  • g.

    overige bouwwerken op dakterrassen, waaronder schuttingen, worden niet toegestaan;

  • h.

    indien grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied wordt bij het realiseren van een dakterras een afstand van minimaal 1,0 m tot de voorgevel aangehouden;

  • i.

    in bijzondere situaties, waarbij een dakterras wenselijk is maar op grond van de leden a, b, en/of d geen medewerking kan worden verleend, kan een afwijkend uitgevoerd dakterras overwogen worden, waarbij tevens de algemene toetsingsaspecten in acht genomen dienen te worden. De overige leden zijn onverminderd van toepassing. Hierbij geldt een maximale terrasoppervlakte van 9 m2.

TOELICHTING: dakterrassen zijn, maar op een andere manier dan balkons, bepalend voor het aanzien en de beleving van een woongebouw. Het omgevingsplan laat balkons met een diepte van 1,50 m toe. Een dakterras is hier functioneel aan gelijk te stellen. Het merendeel van de aanvragen voor een dakterras bestaat uit een terras aan de achterzijde van een woning (meestal rijwoningen) waarbij het terras boven op een aanbouw wordt aangevraagd. In deze gevallen worden dakterrassen hetzelfde behandeld als balkons (1,50 m uit de gevel). Om de stedenbouwkundige karakteristiek (het straatbeeld), bezonning, uitzicht en privacy van omwonenden te beschermen is er voor gekozen de regels voor dakterrassen gelijk te trekken met die voor balkons. Dakterrassen op bijgebouwen worden niet toegestaan. Om de zichtbaarheid van het terras vanaf de straat te beperken dient een afstand van minimaal 1,0 m tot de voorgevel te worden aangehouden. Wanneer het vanwege de architectonische opzet van een pand niet mogelijk is om van deze regeling gebruik te maken kan een dakterras in andere vorm maar met een vergelijkbare oppervlakte overwogen worden. In dat geval is het van belang dat er geen negatieve invloed ontstaat op het straatbeeld.

Artikel 14 – Balkons bij nieuwbouw

Voor de realisatie van balkons bij nieuwbouw geldt:

  • a.

    De maximale diepte is 1,75 m uit de gevel;

  • b.

    Een privacyscherm is alleen toegestaan op de grens van 2 geschakelde balkons;

  • c.

    In hoeken van bouwblokken is de horizontale afstand tot naastgelegen percelen minimaal 2 meter.

TOELICHTING: Dit artikel betreft balkons specifiek bij nieuwbouw, omdat balkons bij bestaande bouw reeds geregeld zijn in het omgevingsplan en er zelden een balkon bij bestaande bouw wordt aangevraagd. Een valbescherming is verplicht op grond van het Bbl. Omdat een balkon bij nieuwbouw van 1,50 m onvoldoende diepte biedt om te kunnen voldoen aan het Bbl (er moet namelijk ook een valbeveiliging worden gerealiseerd) wordt een diepte van 1,75 m aangehouden.

Artikel 15 - balkonbeglazingssystemen

Voor het aanbrengen van balkonbeglazingssystemen geldt:

  • a.

    bij een gestapelde woning;

  • b.

    op een separaat balkon, dus niet bij een galerij of geschakeld balkon met tussenschermen;

  • c.

    boven het balkon ligt een ander balkon waar aan de onderzijde het systeem op wordt aangesloten;

  • d.

    de balkons zijn in een rechte lijn boven elkaar gepositioneerd;

  • e.

    het systeem kan voor minimaal tweederde deel in de breedte geopend worden;

  • f.

    het systeem bestaat voor minimaal 90% uit transparant glas.

TOELICHTING: bewoners hebben vaak de behoefte om balkons af te kunnen schermen van de elementen, zodat deze jaarrond gebruikt kunnen worden. Het aanbrengen van beglazing op balkons kan echter het straatbeeld aantasten, daarom worden deze slechts onder voorwaarden toegestaan. Om de openheid van de balkons zoveel mogelijk te waarborgen zijn alleen systemen toegestaan die voor minimaal tweederde deel geopend kunnen worden (zie ‘Begrippen’).

Artikel 16- voorzieningen ten behoeve van mantelzorg

Voor het realiseren van een voorziening ten behoeve van mantelzorg, gelden de voorwaarden zoals gesteld in het Bbl en hoofdstuk 22 van het omgevingsplan. Hier wordt niet van afgeweken.

TOELICHTING: het Bbl voorziet in de mogelijkheid om onder voorwaarden vergunningsvrij een mantelzorgwoning toe te staan. Deze mogelijkheid voorziet in voldoende mogelijkheden om een voorziening ten behoeve van mantelzorg te realiseren, aan andere voorzieningen voor mantelzorg dan genoemd in het Bbl zal niet worden meegewerkt.

Artikel 17 – omzetten van panden met een gemengde functie in een eengezinswoning

Voor het samenvoegen van een (voormalig) publieksgericht pand (zoals winkel, kantoor of praktijkruimte) met de erboven gelegen woning, geldt:

  • a.

    het pand ligt in een overwegend woongebied en niet in een gebied waarbinnen winkelfuncties behouden moeten blijven;

  • b.

    de gevel heeft een uitstraling die past bij de woonfunctie of wordt zodanig aangepast dat de nieuwe woning de uitstraling heeft van een woning;

  • c.

    de woning heeft een vanaf de straat duidelijk herkenbare hoofdentree;

  • d.

    er moet worden voldaan aan de parkeernormen.

TOELICHTING: om leegstand tegen te gaan is het in sommige gevallen wenselijk om gecombineerde woon/winkelpanden (winkel met erboven een bovenwoning) of soortgelijke panden met andere functies te wijzigen in een volwaardige eengezinswoning. Er zal wel sprake moeten zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, toevoegen van woningen op bedrijventerreinen is niet wenselijk. De gemeente kan gebieden aanwijzen waarbinnen winkelfuncties behouden moeten blijven.

Artikel 18 - onttrekken van woningen

Voor het samenvoegen van twee gestapelde of direct naast elkaar gelegen woningen tot één woning, waarbij aldus een bestaande woning wordt onttrokken, geldt:

  • a.

    de te onttrekken woning is geen schaarse woning in de zin van de Huisvestingswet;

  • b.

    de gevel heeft een uitstraling die past bij de woonfunctie of wordt zodanig aangepast dat de nieuwe woning de uitstraling heeft van één woning;

  • c.

    de woning heeft een vanaf de straat duidelijk herkenbare hoofdentree.

TOELICHTING: het samenvoegen van twee (meestal in het verleden gesplitste) woningen tot één woning is niet bezwaarlijk als het geen schaarse woningen betreft. De gemeente kan beleid vaststellen ten aanzien van het begrip schaarse woning. Omwille van het straatbeeld, herkenbaarheid en bereikbaarheid (bijv. voor hulpdiensten en postbezorging) is het wenselijk dat het pand in de nieuwe situatie de uitstraling van een woning krijgt met een duidelijke hoofdentree.

Artikel 19 – flexibiliteitsbepaling

Voor wat betreft de toepassing van deze regeling zijn burgemeester en wethouders bevoegd om af te wijken van deze regeling, wanneer deze voor een of meer belanghebbende(n) gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Van een bijzondere omstandigheid kan sprake zijn indien er geen redelijke alternatieven bestaan voor het verlenen van medewerking, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Van onevenredigheid kan sprake zijn indien de aanvraag niet binnen geldend beleid past maar als gevolg van het verzoek een beleidswijziging wordt doorgevoerd. Van de in artikel 1 t/m 18 opgenomen regels kan slechts goed gemotiveerd worden afgeweken. De algemene toetsingsaspecten zullen hierbij in acht moeten worden genomen.

TOELICHTING: het vastleggen van beleidsregels betreffende de beschreven buitenplanse omgevingsplanactiviteiten heeft tot gevolg dat het college in beginsel handelt in overeenstemming met de uitgangspunten die in dit afwijkingenbeleid zijn geformuleerd en dat derden daarop kunnen vertrouwen. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waarin het beleid niet voorziet of waarbij bijzondere omstandigheden tot een andere uitkomst leiden. In dit geval zal de aanvraag op zijn merites moeten worden beoordeeld waarbij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient te worden nagestreefd.

Algemene bepalingen Tegemoetkoming in de schade

Het begrip planschade uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komt niet meer voor in de Omgevingswet. De planschaderegeling is onderdeel van de regeling nadeelcompensatie. Tussen de planschaderegeling en de regeling nadeelcompensatie bestaan belangrijke verschillen. Voor schadeveroorzakende besluiten of handelingen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geldt overgangsrecht.

Slotbepaling

Dit beleid aan te halen als ‘Buitenplanse omgevingsplanactiviteiten categorie 1 Velsen 2024 ’, treedt na - publicatie op xx-xx-2023 in werking, op 01-01-2024. De notitie vervangt het op 24 april 2012 door het college vastgestelde ‘WABO Afwijkingenbeleid Velsen 2020’.

Bijlage: illustraties

Niveaus welstand

In de onderstaande afbeelding zijn de verschillende welstandsniveaus weergegeven. De rode kleur heeft de aanduiding ‘bijzonder’ gekregen. Oranje heeft de aanduiding ‘plus’. (Donker) Geel heeft de aanduiding ‘basis’. (Licht) Geel heeft de aanduiding ‘licht’. Tot slot heeft het groene gebied de aanduiding ‘vrij’.

Kelders

Onder hoofdgebouw met ventilatiemogelijkheid:

Niet de gehele achtertuin onderkelderen:

Zwembaden

Niet gehele achtererf en direct naast buren:

Erkers

Max. 60% van gevel eventueel in combinatie met luifel

Groendragers

Als alternatief voor hagen:

Eventueel met steunpilaren:

Stalling vervoersmiddelen mensen met beperking

Scooter-cube:

Rolcontainerombouwen

Voorbeelden:

Toegangspoort in hekwerken tot 1m.

Voorbeeld:

Hekwerken hoger dan 1m.

Hoger hekwerk bij groot perceel:

Eventueel. met toegangspoort:

Balkonbeglazingssystemen

Voorbeeld:

Dakopbouwen

Dakopbouw op plat dak:

Nokverhoging naar achteren uitgebouwd (goot 6m.):

Dakkapellen

Op horizontale lijn:

Dakterrassen

max. 1.75 uit de achtergevel:Geen schuttingen: