Organisatie | Doetinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Doetinchem 2023 |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Doetinchem 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 8 van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2023 | 01-01-2023 | nieuwe regeling | 21-12-2023 |
De raad van de gemeente Doetinchem,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2023;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;
vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Doetinchem 2023
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet hoger is dan 120% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Een marginale overschrijding vormt hierbij geen belemmering.
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag vanwege de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Doetinchem 2023.
Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 bij de invoering van de Participatiewet vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor.
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet).
Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. Er is in principe geen zicht op inkomensverbetering als de aanvrager dat ook de afgelopen 3 jaar (zie ook referteperiode) buiten zijn toedoen niet heeft kunnen realiseren.
Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Participatiewet. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet in de Participatiewet staan is een definitie gegeven in deze verordening.
Met de bijstandsnorm wordt altijd bedoeld de voor de aanvrager geldende norm. Voor een alleenstaande en alleenstaande ouder is dat 70%, voor een kostendeler het berekende percentage en een gezin 100% van het netto minimumloon. Er wordt geen rekening gehouden met wel of geen woonkosten.
Voor de alleenstaande ouder met een ander inkomen dan bijstand wordt voorgesteld uit te gaan van 90% van het WML. Dit, omdat de norm alleenstaande ouder als norm uit de Participatiewet is verdwenen. Zodoende kunnen ook alleenstaande ouders, die geen bijstand hebben, maar wel een laag inkomen, in aanmerking komen voor de toeslag.
Referteperiode: dit is een periode van drie jaar gedurende welke men aan de voorwaarden voor het recht op een inkomenstoeslag moet hebben voldaan om hiervoor in aanmerking te kunnen komen. Nadat iemand 3 jaar op een minimum inkomen is aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer aanwezig.
De minimumleeftijd voor het recht op een inkomenstoeslag is 21 jaar. Iemand is immers vanaf een leeftijd van 18 jaar voor de bijstand een zelfstandig rechtssubject.
Peildatum: de datum waarop men de inkomenstoeslag aanvraagt.
Iemand heeft recht op een inkomenstoeslag als hij gedurende een periode van drie jaar een inkomen heeft gehad, dat niet hoger is dan 120% van de voor hem geldende bijstandsnorm. Dit inkomen hoeft niet te zijn een inkomen uit een bijstandsuitkering. Ook mensen die een inkomen hebben uit of in verband met arbeid dat gelijk is aan of lager is dan de bijstandsnorm, komen voor de toeslag in aanmerking.
Het recht op inkomenstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Zij moeten allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. Als één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op inkomenstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 Participatiewet of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op inkomenstoeslag. Verdere toelichting op de uitzonderingen hierop staan bij de toelichting bij artikel 3.
Artikel 4 Hoogte van de toeslag
De gezinssituatie op de peildatum is bepalend voor welke toeslag men krijgt.
Als er sprake is van een niet-rechthebbende partner (artikel 11) of als een partner uitgesloten is van het recht op bijstand (artikel 13, lid 1), bijvoorbeeld vanwege detentie, dan kan de rechthebbende partner in aanmerking komen voor een inkomenstoeslag. De hoogte van de toeslag is dan die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Als het vermogen van de rechthebbende op de peildatum hoger is dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet, bestaat er geen recht.
Omdat de inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, wordt in het derde lid ook zo’n regeling gegeven voor het recht op inkomenstoeslag. Dit is iets anders dan als een van de gehuwden geen recht heeft op de inkomenstoeslag, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden. Dan bestaat in het geheel geen recht op een inkomenstoeslag.