Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Veendam

2023R0101 Verordening nadeelcompensatie Veendam 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVeendam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regeling2023R0101 Verordening nadeelcompensatie Veendam 2024
CiteertitelVerordening nadeelcompensatie Veendam
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpVerordening nadeelcompensatie Veendam

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. Onbekend
  4. Onbekend
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

18-12-2023

gmb-2023-560798

2023R0101

Tekst van de regeling

Intitulé

2023R0101 Verordening nadeelcompensatie Veendam 2024

Besluit van de raad van de gemeente Veendam tot vaststelling van de

Verordening nadeelcompensatie Veendam

 

De raad van de gemeente Veendam;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 7 oktober 2023;

 

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet, titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 15.1 van de Omgevingswet;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening nadeelcompensatie Veendam

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade indient;

  • b.

    bestuursorgaan: het orgaan dat het schadeveroorzakende besluit heeft genomen of onder wiens verantwoordelijkheid de schadeveroorzakende handeling is verricht, zijnde de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester van de gemeente Veendam en dat bevoegd is te beslissen op de aanvraag om tegemoetkoming in schade;

  • c.

    belanghebbende:

    • degene die de activiteit verricht en met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.3c,

    • eerste lid, van de Omgevingswet is gesloten, en als sprake is van een schadeveroorzakend besluit naar aanleiding van een aanvraag, zoals geregeld in artikel 13.3d van de Omgevingswet, de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht, tenzij:

      • 1.

        de schadevergoeding redelijkerwijze voor rekening behoort te blijven van het bestuursorgaan, of

      • 2.

        de schadevergoeding voldoende op een andere manier is verzekerd;

  • d.

    adviseur: een door het bestuursorgaan aan te wijzen deskundige;

  • e.

    adviescommissie: een schadebeoordelingscommissie, bestaande uit meerdere adviseurs.

 

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op aanvragen om schadevergoeding als bedoeld in artikel 4:126, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarvan de aanvrager stelt dat die wordt veroorzaakt door een bestuursorgaan van de gemeente;

  • 2.

    Deze verordening heeft geen betrekking op aanvragen om schadevergoeding waarop een bijzondere schadevergoedingsregeling van toepassing is.

 

Artikel 3. Heffen recht

  • 1.

    Voor het in behandeling nemen van de aanvraag om schadevergoeding wordt een recht van € 300,- geheven.

  • 2.

    Het bestuursorgaan wijst de indiener van de aanvraag op de verschuldigdheid van het recht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de gemeente dan wel op de aangegeven plaats dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het bestuursorgaan de aanvraag niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

 

Artikel 4. Aanvraag

  • 1.

    De aanvrager van schadevergoeding dient de aanvraag schriftelijk in te dienen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4:127 van de Algemene wet bestuursrecht bevat de aanvraag mede:

    • a.

      als het schade betreft wegens winst- of inkomstenderving: jaarrekeningen over het jaar waarin schade is geleden en voor zover van toepassing de drie daaraan voorafgaande jaren en de aanslagen vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting, of

    • b.

      als het schade betreft wegens gederfde huurinkomsten: een afschrift van de

      huurovereenkomst of gebruiksovereenkomst en een eigendomsakte.

 

Artikel 5. Inschakeling van een adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Het bestuursorgaan wint slechts advies in bij een adviseur of adviescommissie voor zover dat noodzakelijk is om op de aanvraag om schadevergoeding te kunnen beslissen.

  • 2.

    Advies als bedoeld in het eerste lid, wordt niet ingewonnen als:

    • a.

      de aanvraag naar het oordeel van het bestuursorgaan kennelijk ongegrond is, omdat zich kennelijk een weigeringsgrond voordoet als bedoeld in artikel 4:126, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      de schade kennelijk niet kan worden toegerekend aan een door het bestuursorgaan genomen besluit of verrichte handeling;

    • c.

      de aanvraag naar het oordeel van het bestuursorgaan voldoende gelijkenis vertoont met andere aanvragen waarvoor al advies is uitgebracht;

    • d.

      het in de aanvraag genoemde bedrag aan schadevergoeding kennelijk minder bedraagt dan € 500,-- voor natuurlijke personen en € 1.000,-- voor rechtspersonen;

    • e.

      naar het oordeel van het bestuursorgaan in de gemeentelijke organisatie voldoende deskundigheid voor de beoordeling van de aanvraag aanwezig is.

  • 3.

    Een adviseur of adviescommissie kan worden benoemd als:

    • a.

      vaste adviseur of adviescommissie, waarbij de leden door burgemeester en wethouders voor een termijn van maximaal vier jaar worden benoemd met de mogelijkheid tot herbenoeming voor maximaal vier jaar, of

    • b.

      tijdelijke adviseur of adviescommissie voor advisering met betrekking tot een of meer aanvragen, door het bestuursorgaan dat de aanvragen behandelt.

  • 4.

    Een adviescommissie bestaat uit twee of meer deskundigen.

  • 5.

    Het besluit om de aanvraag af te wijzen zonder inschakeling van een adviseur of adviescommissie wordt genomen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn verstreken is gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen

 

Artikel 6. Wrakingsregeling

  • 1.

    Indien op basis van deze verordening een adviseur dan wel adviescommissie moet worden ingeschakeld, benoemt het college binnen acht weken na het verstrijken van de termijn als bedoeld in artikel 5, vierde lid een adviseur of een adviescommissie.

  • 2.

    Voorafgaand aan de benoeming van de adviseur of de adviescommissie zendt het bestuursorgaan de aanvrager en belanghebbenden een mededeling over het voornemen een adviseur of adviescommissie te benoemen.

  • 3.

    De aanvrager en de belanghebbenden kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het tweede lid schriftelijk en gemotiveerd een verzoek tot wraking van de adviseur of van (leden van) de adviescommissie bij het bestuursorgaan indienen.

  • 4.

    Het bestuursorgaan beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking.

 

Artikel 7. Procedure

  • 1.

    De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie stelt de aanvrager, het bestuursorgaan en de belanghebbenden in de gelegenheid een toelichting te geven, dan wel een standpunt over de aanvraag kenbaar te maken.

  • 2.

    Indien dit voor het uitbrengen van het advies nodig is, wordt door de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse bezichtigd. Het tijdstip waarop deze plaatsopneming plaatsvindt wordt bepaald door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie.

  • 3.

    Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept van het advies aan het bestuursorgaan, aan de aanvrager en aan de belanghebbenden. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn verlengen;

  • 4.

    De aanvrager, het bestuursorgaan en de belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het conceptadvies schriftelijk hierop te reageren;

  • 5.

    In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn een advies uit aan het bestuursorgaan, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken;

  • 6.

    In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn een advies uit aan het bestuursorgaan.

 

Artikel 8. Uitbetaling

Bij geheel of gedeeltelijke toewijzing van een aanvraag om schadevergoeding wordt de toegewezen schadevergoeding uiterlijk betaald bij het onherroepelijk worden van het besluit op de aanvraag.

 

Artikel 9. Intrekking oude regeling

  • 1.

    De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade Veendam wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2.

    De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade Veendam blijft van toepassing op aanvragen die vallen onder het overgangsrecht van de Omgevingswet.

 

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking gelijktijdig met inwerkingtreding van titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening nadeelcompensatie Veendam’.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2023.

De voorzitter, De griffier,

mr. S.E. Korthuis A.A. Swart

Toelichting

 

Algemeen

 

Nadeelcompensatieregeling Algemene wet bestuursrecht en Omgevingswet

De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in combinatie met de Omgevingswet (hierna: Ow), bevat regels voor de afwikkeling van aanvragen om vergoeding van schade die wordt veroorzaakt door

rechtmatig overheidshandelen (nadeelcompensatie). Daarbij kan worden gedacht aan verzoeken wegens winst- of inkomstenderving, gederfde huurinkomsten, of de lagere opbrengst bij de verkoop van een bedrijf of een onroerende zaak. De regeling in de Awb bevat bijvoorbeeld procedureregels voor het afhandelen van die aanvragen (zoals beslistermijnen). Ook zijn regels opgenomen over de maximale hoogte van het te heffen recht voor het in behandeling nemen van aanvragen (titel 4.5 Awb).

In de Ow is een nadeelcompensatieregeling opgenomen die aansluit op de generieke regeling uit de Awb (afdeling 15.1 Ow).

 

Algemene wet bestuursrecht

Titel 4.5 van de Awb voorziet in een algemene regeling over de vergoeding (of tegemoetkoming) van

schade door rechtmatig overheidshandelen. In deze titel staan de grondslagen, inhoudelijke eisen en

procedurele bepalingen over toekenning van nadeelcompensatie.

 

Vooropgesteld wordt dat de overheid niet verplicht is om iedere schade die zij in de rechtmatige uitoefening van haar publieke taken veroorzaakt, in zijn geheel te vergoeden. Dat overheidsingrijpen voor sommige burgers en ondernemingen nadelige gevolgen kan hebben, is namelijk onvermijdelijk. Tot op zekere hoogte moeten deze gevolgen dus worden geaccepteerd (normaal maatschappelijk risico (hierna: nmr)). Burgers die door rechtmatig overheidsoptreden schade lijden die uitgaat boven het nmr en in vergelijking tot anderen onevenredig zwaar worden getroffen, kunnen desgevraagd schadevergoeding ontvangen (artikel 4:126 van de Awb). De hoogte daarvan moet in zo’n geval redelijk zijn. De schadevergoeding dekt dus niet vanzelfsprekend de volledige schade. Een deel van de schade zal altijd voor eigen rekening blijven.

Het doel van titel 4.5 van de Awb is om te komen tot eenduidigheid en overzichtelijkheid van het nadeelcompensatierecht. Het vervangt afzonderlijke regelingen. Tegelijkertijd worden hiermee alle geschillen over rechtmatig overheidsoptreden geconcentreerd bij één rechter, namelijk de bestuursrechter.

 

Omgevingswet

Ten opzichte van titel 4.5 van de Awb bevat afdeling 15.1 van de Ow een nadere afbakening van schadeoorzaken. Artikel 4:126, eerste lid, van de Awb bepaalt dat op grond van elk handelen door de overheid in het kader van een rechtmatige uitoefening van een haar toegekende taak of bevoegdheid om schadevergoeding kan worden verzocht. De regeling in de Awb biedt daarmee een brede grondslag voor aanvragen om nadeelcompensatie. Die brede grondslag wordt in de Ow beperkt.

 

De afbakening van schadeoorzaken in artikel 15.1 van de Ow is ten opzichte van titel 4.5 van de Awb limitatief en exclusief. Dat betekent dat als een schadeoorzaak niet in dat artikel is opgenomen, niet alsnog langs de weg van de Awb om schadevergoeding kan worden gevraagd. De regels over nadeelcompensatie in de Ow hebben zo voorrang op de regels in de Awb. Verder bepaalt art. 15.7 van de Ow het normale maatschappelijk risico als bedoeld in art. 4:126 lid 1 Awb bij waardevermindering van een onroerende zaak op een wettelijk forfait van 4%.

 

De regelingen in de Awb en de Ow zijn grotendeels uitputtend bedoeld. Slechts over enkele onderwerpen is het tot op zekere hoogte mogelijk om aanvullend regels op te nemen in een gemeentelijke verordening. Die onderwerpen zijn uitgewerkt in de ‘Verordening nadeelcompensatie Veendam’.

 

Artikelsgewijze toelichting (indien relevant)

 

Artikel 2. Toepassingsbereik

Deze verordening heeft betrekking op aanvragen om schadevergoeding vanwege rechtmatige overheidsdaad. Het gaat om nadeelcompensatie als bedoeld in titel 4.5 van de Awb en afdeling 15.1 van de Ow. Het kan voorkomen dat schade door meerdere overheden wordt veroorzaakt, bijvoorbeeld

zowel de gemeente als het waterschap. In deze bepaling wordt verduidelijkt dat de aanvrager in dat geval het loket kiest. Het gaat in deze verordening om schade waarvan door de aanvrager wordt gesteld dat die wordt veroorzaakt door een bestuursorgaan van de gemeente. Hierop bestaat een uitzondering. Dat betreft de situatie waarbij de aanvraag om schadevergoeding betrekking heeft op een besluit ter uitvoering van een projectbesluit. Op die situatie is de regeling van artikel 15.8 van de Ow van toepassing. Daarin is geregeld dat het bestuursorgaan dat het projectbesluit heeft vastgesteld

het bestuursorgaan is dat de schadevergoeding toekent.

 

Artikel 3. Heffen recht

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding wordt een recht geheven. De figuur van de heffing is in artikel 4:128 van de Awb geïntroduceerd om te voorkomen dat er al te lichtvaardig wordt overgegaan tot indiening van een aanvraag om schadevergoeding. Hoe hoog het recht voor het in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding is, is op grond van artikel 4:128 van de Awb een lokale keuze.

 

Artikel 6.4, derde lid, van de Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders van de aanvrager een recht heffen ten bedrage van € 300,- welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan worden verhoogd of verlaagd. Het daaruit voortvloeiende maximale recht bedraagt dus ook €500,-. Onder de Wro bedroeg het bedrag voor het in behandeling nemen van planschadeverzoeken in de gemeente Veendam €300,-. Daarom is ervoor gekozen hetzelfde bedrag aan te houden voor nadeelcompensatie, dus € 300,-.

 

Als het recht niet wordt voldaan, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Bij toewijzen van de aanvraag wordt het toe te kennen bedrag verhoogd met het geheven recht (artikel 4:129, aanhef en onder c, van de Awb).

 

Artikel 4. Aanvraag

De artikelen 4:2 en 4:127 van de Awb bevatten een grondslag voor de aanvraagvereisten voor het in

behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding. Als niet aan de aanvraagvereisten wordt voldaan kan de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling worden gesteld. Een aanvraag kan per mail of per brief worden ingediend.

 

In het tweede lid van dit artikel zijn aanvullende eisen ten aanzien van schadeclaims wegens winst- of inkomstenderving of gederfde huurinkomsten opgenomen.

 

In artikel 4:2 van de Awb is vastgelegd dat een aanvraag wordt ondertekend en ten minste bevat: (a) de naam en het adres van de aanvrager, (b) de dagtekening en (c) een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. In artikel 4:127 van de Awb is vastgelegd dat de aanvraag mede bevat: (d) een aanduiding van de schadeveroorzakende gebeurtenis en (e) een opgave van de aard van de geleden of te lijden schade en, (f) voor zover redelijkerwijs mogelijk, het bedrag van de schade of een specificatie daarvan. Verder verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het gaat hier om gegevens en bescheiden die ten minste worden verstrekt. Het kan wenselijk zijn om dit voor aanvragen om schadevergoeding nader te specificeren. Uiteraard worden alleen gegevens gevraagd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

 

Artikel 5. Inschakeling van een adviseur of adviescommissie

In dit artikel is voorzien in de mogelijkheid om de gemeentelijke deskundigheid naar aanleiding van een ingekomen aanvraag om schadevergoeding aan te vullen. Uitgangspunt is dat in de gemeente voldoende deskundigheid aanwezig is om aanvragen om schadevergoeding te kunnen beoordelen. Alleen als het nodig is, wordt advies ingewonnen bij een adviescommissie. Dit uitgangspunt komt ook tot uitdrukking in het tweede lid. Daarin is vastgelegd in welke situaties in ieder geval geen advies bij

een adviescommissie wordt ingewonnen. In artikel 5 lid 2 sub d staan drempelbedragen genoemd. Aanvragen voor een vergoeding lager dan dit drempelbedrag, hoeven niet te worden beoordeeld door een adviseur. De kosten voor het inschakelen van een adviseur wegen in dat geval namelijk niet op tegen de eventueel uit te keren vergoeding. In dat geval zal het bestuursorgaan de aanvraag zonder adviseur in behandeling kunnen nemen of af kunnen wijzen. De drempelbedragen zijn gebaseerd op de bagateldrempel van Rijkswaterstaat: €500,- voor particulieren en € 1000,- voor bedrijven.

 

De adviseur(s) zijn adviseurs als bedoeld in artikel 3:5 van de Awb en vormen een adviescommissie als bedoeld in artikel 4:130 van de Awb. Dat betekent dat moet worden voldoen aan de vereisten van dat artikel, waaronder een onafhankelijk voorzitter. Bij het afhandelen van aanvragen waarbij adviseur(s) zijn aangewezen bedraagt de beslistermijn maximaal zes maanden in plaats van de reguliere termijn van acht weken. Die termijn kan eenmaal met ten hoogste zes maanden worden verdaagd (artikel 4:130 van de Awb). De adviseur(s) maken geen deel uit van en zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en zijn niet betrokken bij de schadeveroorzakende gebeurtenis waarop de aanvraag betrekking heeft.

 

Derde lid

Uit artikel 4:130, eerste lid, van de Awb volgt op welke wijze een adviseur of adviescommissie kan worden ingeschakeld voor het beoordelen van aanvragen om schadevergoeding die bij het bestuursorgaan zijn ingediend. Voor gemeenten betekent dit dat het bestuursorgaan een adviseur of adviescommissie kan instellen. Er zijn twee mogelijkheden:

a. het benoemen van een vaste adviseur of adviescommissie;

b. voor advisering met betrekking tot een of meer aanvragen.

De adviseur of adviescommissie wordt benoemd door het college van burgemeester en wethouders.

 

Vierde lid

Als een adviescommissie wordt ingeschakeld, betekent dit niet automatisch dat deze wordt gevraagd over de hele aanvraag te adviseren. Een adviescommissie bestaat, afhankelijk van de behoefte, uit een of meer deskundige adviseur(s). Bij zaken die betrekking hebben op inkomensderving kan worden gedacht aan deskundigheid op het gebied van accountancy of financieel economische bedrijfsvoering.

En bij zaken die betrekking hebben op waardevermindering van een onroerende zaak aan extra deskundigheid op het gebied van taxaties. Bij het te nemen besluit wordt de adviseur van het advies vermeld en het advies kan hierbij ter motivering worden gevoegd (artikel 3:8 van de Awb). Er kan in afwijking van het advies worden besloten. Dat moet dan wel goed worden gemotiveerd. Verder is het van belang dat het bestuursorgaan zich ervan vergewist, dat het onderzoek van de adviseur(s) op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden (artikel 3:9 van de Awb).

 

Artikel 6. Wrakingsregeling

De bedoeling van deze regeling is dat bezwaren omtrent de neutraliteit of integriteit van de beoogde adviseur in een vroeg stadium kenbaar worden gemaakt. Dit zodat niet in een later stadium, wanneer het adviestraject is afgerond, de neutraliteit of integriteit van de adviseur in twijfel wordt getrokken door de aanvrager: dan had deze immers de bezwaren al in dit traject kenbaar moeten maken. Wanneer het college de bezwaren gegrond acht, ligt het voor de hand dat het college een andere adviseur aanwijst. Die bevoegdheid heeft het college op grond van artikel 5 van deze verordening. Om te voorkomen dat er (wederom) twijfels omtrent het functioneren van de adviseur ontstaan wordt voorgeschreven dat het college de aanwijzing van een (andere) adviseur in samenspraak met partijen kan doen. Dit hoeft echter niet noodzakelijk in samenspraak te gebeuren. Indien het college de bezwaren ongegrond acht, kan de procedure worden voorgezet met de voorgestelde adviseur(s).

 

Artikel 7. Procedure

Dit artikel beschrijft de werkwijze van de adviseurs of adviescommissie. In hoofdlijnen bestaat de procedure uit twee fasen: in de eerste fase worden partijen op de hoogte gesteld van de inschakeling van een adviseur of adviescommissie en kan de situatie ter plaatse worden bezichtigd. Op basis van de standpunten stelt de adviseur een conceptadvies op. In de tweede fase kunnen partijen schriftelijk reageren op het conceptadvies. De partijen zijn voor zover van toepassing degenen met wie een schadeovereenkomst is gesloten en, als sprake is van een schadeveroorzakend besluit naar aanleiding van een aanvraag: de aanvrager van dat besluit of degene die de toegestane activiteit verricht. In het definitieve advies worden de reacties betrokken.

 

Artikel 8. Uitbetaling

In deze bepaling is de uiterste betaaltermijn vastgelegd. Als een aanvraag om schadevergoeding geheel of gedeeltelijk wordt toegekend, wordt het betreffende bedrag uiterlijk bij het onherroepelijk worden van het toekenningsbesluit uitbetaald. Dus na afronding van eventuele bezwaar- en beroepsprocedures.

 

Artikel 9. Intrekking oude regeling

In dit artikel wordt de overgangsbepaling ten opzichte van de oude regeling geregeld. De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade Veendam’ is vanwege het overgangsrecht nog wel relevant voor het afhandelen van planschadeverzoeken en aanvragen om schadevergoeding. Er mag namelijk nog een ‘oud’ planschadeverzoek gedaan worden op basis van de Wet ruimtelijke ordening genomen besluiten.

 

Overgangsrecht bij planschade

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het mogelijk om binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van bijvoorbeeld een bestemmingsplan een verzoek om planschade in te dienen. Bestemmingsplannen kunnen tot vlak voor de inwerkingtreding van de Ow worden vastgesteld. Vervolgens kan

binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van dat vaststellingsbesluit nog een planschadeverzoek worden ingediend. Op die verzoeken blijft het oude recht (Wro) en de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade nog van toepassing.

 

Artikel 10. Inwerkingtreding en citeertitel

De inwerkingtreding van de verordening zal plaatsvinden op dezelfde datum als de inwerkingtreding van titel 4.5 van de Awb en de Omgevingswet. Het is nog niet zeker of deze regelingen op 1 januari 2023 inwerking zullen treden. Daarom is gekozen de inwerkingtreding van de verordening samen te laten lopen met de inwerkingtreding van titel 4.5 Awb en de Omgevingswet.