Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) Gemeente Roosendaal 2023 |
Citeertitel | Verordening financieel beleid, beheer en organisatie gemeente Roosendaal 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De financiële verordening 2022 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2023 | 01-01-2023 | Nieuwe regeling | 21-12-2023 | 788765 |
De raad van de gemeente Roosendaal;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;
gelet op artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet;
gelezen het advies van deAuditcommissie en de Commissie Bestuur en Organisatie;
vast te stellen de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) Gemeente Roosendaal 2023
In deze verordening wordt verstaan onder:
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.
Artikel 2 Planning & Control-cyclus
Aan het begin van een begrotingsjaar bieden burgemeester en wethouders een overzicht (het “spoorboekje”) aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door burgemeester en wethouders en voor zover van toepassing het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de tussentijdse rapportage, de technische richtlijnen van de begroting en de begroting met de meerjarenraming.
Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken
In de begroting en in de jaarrekening worden de afwijkingen op exploitatie baten en lasten afzonderlijk toegelicht als deze groter dan of gelijk aan € 100.000 zijn. De afwijkingen op investeringen die groter of gelijk zijn aan € 250.000 worden toegelicht in de jaarrekening. De incidentele baten en lasten worden in de begroting en jaarrekening afzonderlijk opgenomen en toegelicht als deze groter dan of gelijk zijn aan € 150.000.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de programmabegroting geautoriseerd.
Bij de behandeling van de tussentijdse rapportage in de raad bedoeld in artikel 7, eerste lid, doen burgemeester en wethouders voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en/of lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doen burgemeester en wethouders indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.
Bij investeringen met een meerjarig karakter stellen burgemeester en wethouders aan de raad voor op welke wijze de jaarschijven binnen het investeringsbudget worden opgebouwd. Goedkeuring voor verschuivingen tussen de jaarschijven van meer dan € 250.000 aan lasten van een investeringsbudget worden aan de raad integraal voorgelegd bij de tussentijdse rapportage(s).
Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een meerjareninvesteringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee gepaard gaande kapitaallasten voor de komende meerjarenperiode.
Artikel 14. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten betrokken.
Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen uit voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde baten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in die desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald door de aan de producten toe te rekenen rente (in Euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een kwart procent (naar boven) afgerond.
Artikel 15. Resultaten grondexploitatie
Winsten worden tussentijds beoordeeld. De grondexploitatie wordt indien nodig hierop aangepast. Indien een deel van de grondexploitatie gerealiseerd is wordt tussentijds winst genomen (realisatiebeginsel). Hierbij wordt de percentage of completion methode gehanteerd conform het Besluit Begroting en Verantwoording.
Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Burgemeester en wethouders besluiten over het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen voor overige dienstverlening.
Artikel 18. Financieringsfunctie
Artikel 19. Verplichte paragrafen
In deze paragrafen wordt een toelichting gegeven op het te voeren beleid en wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde financiële beleid. Burgemeester en wethouders gaan hierbij in op ten minste de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording voor provincies en gemeenten.
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 21. Financiële organisatie
Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen op basis van het Interne Controle Plan. Indien afwijkingen in totale omvang boven de verantwoordingsgrens komen, dienen deze, zoals in het Controleprotocol 2023 nader beschreven, opgenomen te worden in de Rechtmatigheidsverantwoording. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over de genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen in de paragraaf Bedrijfsvoering
Artikel 23. Intrekking oude regeling
De financiële verordening 2022 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 11
Activa (zowel met economisch nut als met maatschappelijk nut) met een verkrijgingsprijs minder dan € 15.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen die altijd worden geactiveerd. Bij de bepaling van het bedrag van € 15.000 wordt gekeken naar het totaal van de investering en niet naar de prijs per afzonderlijk goed.
Activa die geactiveerd zijn worden lineair afgeschreven. Bedrijfsmiddelen mogen annuïtair worden afgeschreven. Zonder limitatief te zijn worden onder bedrijfsmiddelen begrepen:
Voertuigen, automatiserings- en telecommunicatieapparatuur, software, inrichting (tenzij aard- of nagelvast), meubilair, keukenapparatuur en overige kleine apparatuur. Zaken als gemeentelijke gebouwen vallen niet onder het hier gehanteerde begrip bedrijfsmiddelen.
Investeringsuitgaven worden direct geactiveerd onder de betreffende categorie en blijven niet als onderhanden werk op de balans staan. In het jaar van gereedkomen van de investering vindt een vol jaar afschrijving plaats.
Activa die in bezit zijn en volledig zijn afgeschreven blijven een boekwaarde van € 1 behouden.
De toerekening van indirecte kosten gebeurt conform de definities voor overhead zoals vastgesteld in de BBV. Deze organisatiekosten worden doorbelast op basis van de verhouding tussen totale loonkosten ambtelijk apparaat en toegerekende loonkosten primaire teams aan investeringswerken en grondexploitaties. Het verhoudingsgetal is gebaseerd op de verwachte ureninzet.
Kosten van rente worden zo volledig mogelijk toegerekend aan de investering die de rentekosten veroorzaakt en dit geschiedt vanaf het eerste jaar waarin investeringsuitgaven worden gedaan. Over het eerste jaar van de uitgaven wordt een half jaar rente berekend. Vanaf het tweede jaar wordt een vol jaar rente berekend. De rentekosten worden direct ten laste van het betreffende begrotingsprogramma gebracht.
Kosten van watertaken (waaronder riolering) en de rioolheffing
De opbrengsten van de rioolheffing dienen twee hoofddoelen:
Het tarief van de rioolheffing wordt vastgesteld om de kosten van de onder a en b genoemde doelen te dekken. Daarbij wordt uitgegaan van meerjarige ramingen op lange termijn gezien de fluctuaties in kosten en vervangingsinvesteringen.
Het bestanddeel van de rioolheffing voor de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en voor de kosten van het meerjarig onderhoud wordt verantwoord binnen de “gesloten financiering exploitatie en onderhoud riolering”. Daarbinnen worden ook de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud verantwoord. Een jaarlijks overschot of tekort wordt verrekend met de voorziening resultaten rioolexploitatie (cf. artikel 44, lid 2 BBV) teneinde de tarieven te egaliseren. Dit in verband met de fluctuaties in het meerjarig onderhoud waarbij het niet gewenst is het tarief mee te laten fluctueren.
Het bestanddeel van de rioolheffing waarmee wordt gespaard voor toekomstige vervangingsinvesteringen wordt gestort in de daarvoor bestemde voorziening rioleringsinvesteringen (cf. artikel 44 lid 1d BBV). Vervangingsinvesteringen worden geactiveerd binnen de gesloten financiering “vervanging riolering” buiten de “gesloten financiering exploitatie en onderhoud riolering”. De in de voorziening gespaarde bedragen voor vervangingsinvesteringen worden binnen het jaar tot het maximum van de investering in mindering gebracht op het investeringsbedrag waardoor de investering op nihil wordt gebracht. Indien de gespaarde bedragen niet voldoende zijn blijft het restant bedrag van de investering geactiveerd. Op uitbreidingsinvesteringen mogen geen in deze voorziening gespaarde bedragen vanuit de rioolheffing in mindering worden gebracht. Nieuwe investeringen vallen buiten de gesloten financieringen en worden betaald uit de algemene middelen of worden betaald door bijdragen van derden (zoals via de grondexploitatie).
Indien uit actualisatie van de meerjarenramingen blijkt dat er teveel of te weinig wordt gespaard voor vervangingsinvesteringen en/of dat er te veel of te weinig rioolheffing wordt opgelegd voor de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud van de watertaken waaronder van het rioolstelsel, kan een overheveling tussen de saldi van beide voorzieningen plaatsvinden. Indien beide voorzieningen echter een tekort ramen, dan dient de rioolheffing te worden verhoogd. Indien beide voorzieningen of reserves op lange termijn een overschot ramen dan dient de rioolheffing te worden verlaagd. Het VGRP geeft dit lange termijn inzicht.
Voor de bepaling van de gebruiksduur kan worden gelet op:
De laagste van deze drie is bepalend voor de afschrijvingsduur. De in de verordening opgenomen afschrijvingstermijnen zijn maximale termijnen. Bij ieder investeringsvoorstel dient te worden beoordeeld of deze maximale termijn realistisch is. Omdat onzekerheid bestaat over de definitieve gebruiksduur dient vanuit voorzichtigheidsoogpunt de gebruiksduur eerder (te) kort dan te lang te worden geschat.
Afschrijvingstermijnen vaste activa
De volgende vaste activa worden afgeschreven in ten hoogste de hieronder genoemde termijnen.
Materiële vaste activa met economisch nut:
Bijlage 2: Beleidskader Reserves en Voorzieningen (bij artikel 13)
De gemeentewet bevat twee bepalingen die relevant zijn voor ons beleid reserves en voorzieningen. Ten eerste is bepaald (in artikel 212) dat elke gemeente een verordening opstelt waarin de uitgangspunten van het financiële beleid en beheer zijn vastgelegd. Dit betreft deze Verordening Financieel beleid, beheer en organisatie. Onze Verordening Financieel beleid, beheer en organisatie schrijft voor dat de raad een beleidsnota reserves en voorzieningen moet vaststellen. Deze nota behandelt de vorming en aanwending van reserves en voorzieningen.
Ten tweede bevat de Gemeentewet regels over de wijze van begroten en verantwoorden die zijn uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording (BBV). Deze regels vormen de leidraad voor deze nota en worden toegelicht in de begripsbepalingen en de bevoegdheidsverdeling.
Reserves zijn vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves hebben verschillende functies en worden ingedeeld in bestemmingsreserves en algemene reserves.
Verschillende functies van reserves
De functies van reserves kunnen zijn:
Algemene en bestemmingsreserves
Reserves zijn (conform BBV artikel 43) te onderscheiden in algemene reserves en bestemmingsreserves. Onder de algemene reserves vallen de vrij besteedbare reserve en de bufferreserve. De algemene reserves worden gevoed door overschotten op de jaarrekeningen en tekorten op de jaarrekeningen worden onttrokken aan de algemene reserve. Ook kan door de raad structureel of incidenteel een bepaald bedrag opgenomen worden in de begroting om toe te voegen aan de algemene reserve.
Een bestemmingsreserve is een reserve waaraan door de raad een bepaalde bestemming is gegeven. Bij een voorstel voor een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen dient het volgende opgegeven te worden: het specifieke doel, de voeding (product), de maximale en minimale hoogte en de maximale looptijd van de reserve. Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd. Een bestemmingsreserve wordt opgeheven zodra het doel bereikt is of de reserve onder het minimumniveau is gedaald.
Instellen, dotaties en onttrekkingen
In de begroting wordt een zo reëel mogelijk beeld gegeven van de mutaties van de reserves in een bepaald jaar. Daar komt aan de orde of nieuwe reserves moeten worden gevormd of dat reserves op basis van nieuwe keuzes moeten worden verhoogd of verlaagd. In afzonderlijke raadsbesluiten kan dit ook, maar in het kader van een integrale afweging is het wenselijk dit bij de vaststelling van de begroting te doen.
Mutaties in reserves vinden ook plaats na vaststellen van de jaarrekening, als onderdeel van de resultaatbestemming.
Tussentijdse mutaties zijn niet te voorkomen bij grote bedragen of wanneer de uitvoering van een programma in het gedrang komt. Bij de begroting wordt bekeken welke bestemmingsreserves nog actueel zijn voor het doel waarvoor ze zijn ingesteld. Deze actualisatie van reserves en voorzieningen wordt in het begrotingsproces separaat naar de raad (ter kennisgeving) gebracht. Bij afschaffing van de bestemmingsreserve wordt het vrijgevallen bedrag toegevoegd aan de algemene reserve.
Reserves worden gevoed door de bestemming van het resultaat. Dit vindt plaats in de begroting en/of de jaarrekening of tussendoor middels raadsbesluit.
Bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Daarom worden voorzieningen gerekend tot het vreemd vermogen en kan er alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor het is ingesteld.
De voorzieningen hebben, in tegenstelling tot de reserves, formeel slechts één doel en bestemming, namelijk een bufferfunctie met betrekking tot dekking van reeds voorziene verplichtingen en risico's.
Voorzieningen worden op basis van het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV artikel 44 lid 1) gevormd wegens:
Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume (artikel 44 lid 3 BBV).
Specifieke voorzieningen: Voorzieningen voor oninbare vorderingen (dubieuze debiteuren)
Voor de vorderingen wordt een voorziening gevormd wegens oninbaarheid op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen. Deze voorzieningen worden gepresenteerd als een waarde correctie op de post financiële vaste activa of openstaande vorderingen en worden jaarlijks bij de jaarrekening geactualiseerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen;
Specifieke voorzieningen: Voorzieningen grondexploitatie
Voorzieningen grondexploitaties hebben een ander karakter dan gewone voorzieningen. Als de boekwaarde hoger is dan de verwachte marktwaarde, dan wordt een verliesvoorziening getroffen, de boekwaarde wordt daarmee afgewaardeerd. Ook als duidelijk wordt dat de door de raad voorgenomen bestemming in het geheel niet of slechts gedeeltelijk zal worden gerealiseerd en daardoor een lagere verwachte marktwaarde ontstaat, dan wordt een verliesvoorziening getroffen c.q. afgewaardeerd. Deze voorzieningen worden gepresenteerd als een waarde correctie op de balanspost (grond)voorraden.
Instellen, dotaties en bestedingen
Vorming van een voorziening en dotaties aan een voorziening worden in de begroting geraamd of vinden plaats in de jaarrekening voor vaststelling van het exploitatiesaldo. De voeding van de voorzieningen vindt daarmee plaats via de exploitatie (lasten) en vereist een besluit van de gemeenteraad (via de begroting of een wijziging daarop).
De bestedingen geschieden rechtstreeks ten laste van de voorziening. De aanwending van een voorziening wordt dus rechtstreeks ten laste van de voorziening geboekt en is daarmee geen last die via de exploitatie loopt. Een begrotingswijziging is om deze reden dan ook niet nodig. Het verloop van de voorzieningen wordt toegelicht in de begroting en jaarrekening.
Elke voorziening moet de omvang hebben van de desbetreffende verplichting of het desbetreffende risico. Mutaties in voorzieningen vloeien daarom uitsluitend voort uit het aanpassen op grond van nieuwe inschattingen van het te betalen bedrag. Verhoging van een voorziening omdat de omvang ontoereikend is geschiedt via een begrotingswijziging.
Is de kans dat een risico zich zal voordoen en de omvang van het risico niet goed in te schatten, dan kan geen voorziening worden getroffen. In dat geval wordt een risico-inschatting gemaakt bij de bepaling van het aan te houden weerstandsvermogen.
Het BBV schrijft voor dat de gemeenteraad het enige orgaan is, vanuit zijn kaderstellende rol, dat kan beslissen over de instelling, opheffing, wijziging van, én dotaties en onttrekkingen aan reserves (budgetrecht).
Tevens is de gemeenteraad bevoegd tot het instellen, opheffen, samenvoegen, wijzigen en voeden van voorzieningen. Hier dient rekening gehouden te worden met de minimale keuzevrijheid voor de gemeenteraad als gevolg van wettelijke verplichtingen en/of het zich voordoen van risico’s.
De uitvoering van het vorenstaande beleid is belegd bij burgemeester en wethouders. Dit komt tot uitdrukking in de aanwendingen van voorzieningen (bestedingen). Indien bij de uitvoering van dit beleid blijkt dat de middelen ontoereikend zijn op programmaniveau, wordt een begrotingswijziging voorbereid.
Tabel 1: Beslissingsbevoegdheid
Bovenstaand(e) wettelijk kader, begripsbepalingen en beslissingsbevoegdheid leiden tot de beleidsregels in dit hoofdstuk. Deze beleidskaders zijn verplichte richtlijnen voor de organisatie hoe om te gaan met reserves en voorzieningen.
Algemene uitgangspunten voor reserves en voorzieningen zijn:
Nadere richtlijnen voor reserves zijn:
Indien onttrekkingen aan een (bestemmings-)reserve niet binnen het jaar plaatsvinden wordt de begroting in het daaropvolgende jaar aangepast en hoeft geen nieuw raadsbesluit te worden genomen voor de aanwending van de middelen (tenzij de maximale looptijd is bereikt). De (administratieve) begrotingswijziging wordt bekrachtigd middels collegebesluit.
Nadere richtlijnen voor voorzieningen zijn:
De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.
De Gemeentewet biedt de belangrijkste kaders en regelt bijvoorbeeld dat er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de begroting en de jaarrekening. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording gemeentes en provincies (hierna: BBV). Het BBV schrijft voor op welke wijze de gemeente moet begroten en verantwoorden en de wijze waarop zij uitvoeringsinformatie vastlegt. Om een correcte interpretatie van deze artikelen te waarborgen is er een commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: commissie BBV). De commissie BBV draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring (artikel 75, tweede lid, van het BBV).
Richtlijnen van de commissie BBV aan gemeenten en andere decentrale overheden zijn een
belangrijk instrument van de commissie BBV om in navolging van artikel 75 van het BBV de
eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV te bevorderen. De richtlijnen van de
commissie BBV worden onderverdeeld naar stellige uitspraken en aanbevelingen. De stellige uitspraken zijn dwingend; een gemeente behoort zich hier aan te houden. Met stellige uitspraken geeft de commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is. Indien een gemeente toch een afwijkende interpretatie kiest, dan moet zij dit expliciet motiveren en kenbaar maken bij de begroting en jaarstukken. De aanbevelingen zijn niet dwingend. Hierbij gaat het om uitspraken die ‘steun en richting geven aan de praktijk’. De commissie BBV spoort gemeenten aan om deze aanbevelingen te volgen, omdat dat naar haar oordeel bijdraagt aan het inzicht in de financiële positie (transparantie). Omdat deze aanbevelingen vanuit de expertise van de commissie BBV zijn opgesteld, zijn specifiek die aanbevelingen die gaan over de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) opgenomen als onderdeel van de verordening.
In artikel 75, tweede lid, onder b, van het BBV is vastgelegd dat de commissie BBV een kadernota rechtmatigheid opstelt voor het geven van een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring. Met het instellen van de rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders heeft de commissie BBV de Kadernota rechtmatigheid 2023 opgesteld.
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.
Artikel 3. Vaststelling programma-indeling en paragrafen
De programma-indeling wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Artikel 66, eerste lid, onder c, van het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.
Op voorstel van burgemeester en wethouders stelt de raad beleidsindicatoren per programma vast. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting (de daarin vervatte informatie is specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) . Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, die zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het (facultatieve) derde lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies, een paragraaf duurzaamheid en energietransitie of een paragraaf digitale transformatie.
Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting, die aanvullend zijn op het BBV.
In het eerste lid, onder a, wordt de verplichting in artikel 20, tweede lid, onder b, van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt, door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.
Het eerste lid, onder b, bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming, investering en grondexploitatie voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.
In het derde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).
Artikel 5. Kaders begroting en meerjarenraming
Artikel 5 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die burgemeester en wethouders bij het opstellen van deze stukken in acht moeten nemen. Dit is in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
De raad stelt vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vast, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan burgemeester en wethouders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze nota wordt ook wel kader-, voorjaars- of perspectiefnota genoemd.
In dit lid is bepaald dat in de begroting een post onvoorzien wordt opgenomen. Zie artikel 8, eerste lid, onder e, van het BBV.
Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189, derde lid, van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van [programma’s OF programmaonderdelen OF taakvelden].
Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Burgemeester en wethouders zijn nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Burgemeester en wethouders dienen dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Dit is de actieve informatieplicht van burgemeester en wethouders.
Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussentijdse rapportage. Bij investeringen met een meerjarig karakter, waaronder ook grondexploitaties, vindt bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaats en doen burgemeester en wethouders aan de raad voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.
Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Het gaat hier dus ook om investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan burgemeester en wethouders op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.
In het zevende lid worden afspraken tussen burgemeester en wethouders en de raad over verschuivingen van uitgaven tussen jaarschijven in een investeringsbudget vastgelegd (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021), conform het advies van de commissie BBV.].
Artikel 7. Tussentijdse rapportage(s)
De tussentijdse rapportage is een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussentijdse rapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.
Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de tussentijdse rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.
Ook bepaalt dit lid welke afwijkingen ten opzichte van de begroting burgemeester en wethouders in de tussentijdse rapportage moeten toelichten.
De jaarrekening zal een positief, dan wel een negatief saldo kennen. In het eerste lid wordt geregeld dat burgemeester en wethouders een voorstel doen voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een eventueel negatief saldo.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat budgetten die niet tot besteding zijn gekomen over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Bedacht moet worden dat dit uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd, zoals bedoeld in het eerste lid.
Artikel 9. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen
In artikel 9 is een nadere invulling van de informatieplicht van burgemeester en wethouders aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht burgemeester en wethouders vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van burgemeester en wethouders ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
De raad verzoekt burgemeester en wethouders om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in artikel 8 genoemde bedragen overschrijden. Het gaat hierbij dus niet om het budgetrecht van burgemeester en wethouders en raad, maar om de actieve informatieplicht. Het kan zijn dat het bedrag van de verplichting binnen de door de raad goedgekeurde begrotingskaders valt, maar dat de raad over het aangaan van de verplichting alsnog vooraf wil worden geïnformeerd. De verplichtingen die worden aangegaan zullen terug te zien zijn in de balans.
De bepalingen uit het artikel ontslaan burgemeester en wethouders niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van burgemeester en wethouders voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen burgemeester en wethouders en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
Burgemeester en wethouders informeren de raad als de gemeente van het rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
In artikel 212, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet is opgenomen, dat de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 11 invulling gegeven.
Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening. In deze bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen. Deze vorm sluit aan bij de voorheen gebruikelijke werkwijze.
Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.
Voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. Wel zal een accountant eisen dat de grote bedragen onder deze vorderingen toch individueel worden beoordeeld. De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld van de jaarrekening de hoogte van deze voorziening. Indien over de waarderingsgrondslagen geen afspraken bestaan, zal hij mogelijk aandringen op het hanteren van een methodiek voor het onderbouwen van de hoogte van deze voorziening.]
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
Regelgeving rondom de verantwoording van de rentekosten is uitgewerkt in de notitie Rente van de commissie BBV. In deze notitie is aangegeven dat de uitspraken van de commissie BBV alleen strekken tot de verslaggevingstechnische verwerking van de rente op de taakvelden. Dat wil zeggen dat de regels voor de renteomslag bepalend zijn voor de rente die feitelijk wordt toegerekend aan de taakvelden. De commissie BBV doet echter geen uitspraken over de wijze waarop gemeenten hun tarieven moeten berekenen. Fiscaal juridisch gezien is het toegestaan om een redelijk deel van de rentelasten mee te nemen in de kostenopstelling die ten grondslag ligt aan de tariefberekening.
De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Het is niet noodzakelijk de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.
In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.
In het derde lid is de verplichting opgenomen om de reserves niet alleen periodiek, maar ook jaarlijks bij de begroting en de jaarrekening te beoordelen.
Artikel 14. Kostprijsberekening
Artikel 212, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet doorberekend aan de taakvelden. Daarmee is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten extracomptabel worden berekend en vastgelegd.
Het eerste lid bepaalt dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet. Wat onder de directe kosten moet worden verstaan is via het BBV, de notitie overhead en de taakveldbeschrijving helder gedefinieerd. Op dat punt hoeft in deze verordening niets aanvullend te worden geregeld.
In het tweede lid wordt bepaald dat gemeenten de kosten voor compensabele BTW, gederfde inkomsten vanwege het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging in de kostenbasis kunnen meenemen. Zie VNG Handreiking kostenonderbouwing lokale heffingen, 2016.
De commissie BBV geeft aan dat de toerekening van overhead, zoals opgenomen in het overzicht overhead, aan lokale heffingen en rechten niet mag afwijken van de overige methodieken voor het toerekenen van overhead aan gemeentelijke taakvelden.
Artikel 16. Prijzen economische activiteiten
In de Wet Markt en Overheid (waarmee de Mededingingswet is gewijzigd) is opgenomen dat als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden zij deze activiteiten niet mag bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten en werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van dit verbod kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een officieel elektronisch publicatieblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal geldt een aantal uitzonderingen (artikel 25h van de Mededingingswet).
Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing [… (verdere opsomming van rechten en leges waarvan het wenselijk wordt geacht de tarieven jaarlijks vast te stellen)] jaarlijks vaststelt.
Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten en werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van burgemeester en wethouders (artikel 160, eerste lid, onder e, van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.
Artikel 18. Financieringsfunctie
Artikel 212, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 20 bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 29.
In aanvulling op de regels uit de Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet fido) en daarop gebaseerde besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 van de Wet fido). Daarbij bepaalt artikel 160, tweede lid, van de Gemeentewet, dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van burgemeester en wethouders heeft kunnen brengen.
Het tweede lid dragen burgemeester en wethouders op bij het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten.
Het derde lid bepaalt, dat voor het verlenen van garanties een voorziening wordt gevormd voor het risico dat de gemeente loopt. Daarmee komt de verlening van garanties expliciet onder het budgetrecht van de raad te vallen en is ook voor de verlening van garanties tegen marktconforme tarieven instemming van de raad vereist.]
Onder artikel 20 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie.
Artikel 21. Financiële organisatie
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.
Artikel 21 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie burgemeester en wethouders beleid en interne regels stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat burgemeester en wethouders een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststellen en dat burgemeester en wethouders de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastleggen.
Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.
Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Awb en de Algemene subsidieverordening 2013 waarborgen.
In geval van fraude en misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen.
Onder i is de opdracht neergelegd voor burgemeester en wethouders voor de registratie van de prestaties en de maatschappelijke effecten, die de raad kan betrekken bij de beoordeling van de jaarrekening.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid draagt burgemeester en wethouders op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt, dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.
Artikel 23. Intrekking oude regeling
Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in het artikel een overgangsbepaling opgenomen.