Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Participatieverordening gemeente Roosendaal |
Citeertitel | Participatieverordening gemeente Roosendaal |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
De Inspraakverordening, vastgesteld op 15 juli 2009 wordt ingetrokken. Op inspraakprocedures die voortvloeien uit besluiten genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de Inspraakverordening, vastgesteld op 15 juli 2009.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | Nieuwe regeling | 21-12-2023 |
In deze verordening wordt verstaan onder:
inspraak: een door of namens een bestuursorgaan georganiseerde gelegenheid voor inspraakgerechtigden om hun mening over beleidsvoornemens te geven en daarover toelichting te geven en van gedachten te wisselen voorafgaand aan de definitieve besluitvorming door de gemeenteraad of door het college van burgemeester en wethouders of door de burgemeester. inspraak is een vorm van participatie, conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
participatie: betrekken van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties, overheden en/of andere partijen bij de voorbereiding, uitvoering of evaluatie van gemeentelijk beleid, besluiten, plannen en programma’s, alsmede (het door de gemeente ondersteunen van) initiatieven van inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden met impact op de lokale bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden met impact op de lokale samenleving en de fysieke leefomgeving;
participatie geregeld in de Omgevingswet: het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden) bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit in en/of met gevolgen voor de fysieke leefomgeving (voorafgaand aan de start van de wettelijke procedures voor het fysieke domein);
Artikel 3 Participatiegerechtigden
Participatie wordt verleend aan burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties bestuursorganen en/of andere partijen.
Artikel 5 Participatieprocedure
Paragraaf 3 Participatie geregeld in de Omgevingswet: omgevingsvisie, programma omgevingsplanwijziging en buitenplanse omgevingplanactiviteit met participatieplicht
Artikel 7. Buitenplanse omgevingplanactiviteit met participatieplicht
Het is verplicht participatie te voeren voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (bopa’s) voor categorieën van gevallen waarin de raad gebruik wil maken van haar adviesrecht ten aanzien van bopa’s zoals vastgesteld door de raad op 22 maart 2022, en als bijlage 1 opgenomen bij deze verordening, en ieder vastgesteld raadsbesluit over verplichte participatie bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten dat het besluit van 22 maart 2022 aanvult of vervangt.
Artikel 9 Inspraakgerechtigden
Inspraak wordt verleend aan ingezetenen, belanghebbenden en maatschappelijke partijen.
Bijlage 1 Buitenplanse omgevingsplanactiviteiten met adviesrecht en participatieplicht:
De raad adviseert niet in bovenstaande gevallen:
Toelichting bij de Participatieverordening gemeente Roosendaal
In de Participatieverordening van de gemeente Roosendaal zijn regels opgenomen over hoe in de gemeente omgegaan wordt met de instrumenten participatie en inspraak. Deze verordening regelt het betrekken van burgers bij de ontwikkeling – mede omvattend de voorbereiding, uitvoering en evaluatie- van gemeentelijk beleid en het uitwisselen van ideeën tussen burgers en gemeente (tweerichtingsverkeer) of in bepaalde gevallen tussen burgers, initiatiefnemer en/of gemeente.
De raad is op basis van de huidige wetgeving verplicht om een inspraakverordening vast te stellen (artikel 150 van de Gemeentewet). In artikel 150 Gemeentewet is het volgende opgenomen:
Daarnaast is een wetsvoorstel in voorbereiding om deze inspraak uit te breiden naar ‘participatie’. Het gaat hier om het wetsvoorstel ‘Wet versterking participatie op decentraal niveau’.
Het wetsvoorstel zal leiden tot aanpassingen van artikel 150 Gemeentewet en breidt dit artikel in twee opzichten uit:
Ten eerste moet de gemeenteraad de reikwijdte van de bovengenoemde inspraakverordening uitbreiden: niet alleen moeten regels worden gesteld betreffende het betrekken van de burger bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid, maar ook bij de uitvoering en evaluatie van beleid, aldus het eerste lid. Hierdoor wordt de ‘inspraakverordening’ meer een ‘participatieverordening’, aldus de toelichting. Voor de uitvoering van beleid denkt de regering aan ‘buurtprojecten en feitelijke werkzaamheden die zorgen voor de verbetering van de sociale en fysieke omgeving en de voorzieningen in de buurt’.
In het voorgestelde tweede lid wordt bepaald dat indien de betrokkenheid wordt geregeld in de vorm van inspraak, afdeling 3.4 Awb van toepassing blijft, tenzij de verordening anders bepaalt. Inzake het vormgeven van inspraak op decentraal niveau blijft de situatie dus hetzelfde. Het ‘betrekken’ van ingezetenen kan op basis van de huidige wettekst echter ook op tal van andere manieren dan via inspraak plaatsvinden, zo stelt de toelichting. Deze noemt in dat verband internetconsultatie, G1000-bijeenkomsten, raadspanels, ontwerpateliers, stadsgesprekken, discussiefora en enquêtes. Ook refereert de toelichting aan burgerfora, (gelote) burgerpanels, het meedenken bij projecten, digitale peilingen, online burgerbegrotingen, het ter beschikking stellen van wijkbudgetten en gebruikersgroepen. Met andere woorden: ook in de huidige situatie vindt burgerparticipatie reeds op zeer verschillende manieren en in uiteenlopende vormen plaats.
Participatie geregeld in de Omgevingswet
Participatie is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin.
Voor participatie met betrekking tot een omgevingsvisie/omgevingsplanwijziging/programma kan ook gekozen worden voor inspraak gebaseerd op artikel 3.4 van de Awb, zoals we die nu ook al kennen met betrekking tot een voorontwerp bestemmingsplan.
Participatie moet onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen. Dit is geen participatie conform de wet.
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevat een inspraakprocedure voor de voorbereiding van besluiten. Deze afdeling heeft als doelstelling het bevorderen van eenheid in de wetgeving en het systematiseren en vereenvoudigen van wetgeving.
In de verordening kan het bevoegde bestuursorgaan in aansluiting op de wettekst besluiten om in beleidstrajecten zowel geheel als gedeeltelijk af te wijken van afdeling 3.4 van de Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld gebeuren in gevallen waarin het wenselijk is om de inspraak op andere wijze te organiseren dan via het mondeling of schriftelijk naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen.
Uit de laatste zinsnede van het tweede lid van artikel 150 van de Gemeentewet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 Awb zijn toegestaan (zie ook de memorie van antwoord (MvA) Eerste Kamer, 2000-2001, 27 023, nummer 177b, blz. 3). In de memorie van toelichting (MvT) op de wet (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 31) is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk kan worden afgeweken van afdeling 3.4 Awb. Dit laatste kan bijvoorbeeld geschieden in gevallen waarin het wenselijk is om wel een ontwerp ter inzage te leggen, maar de inspraak daarover op andere wijze te organiseren dan via het mondeling naar voren brengen van zienswijzen of om te werken met andere termijnen, aldus de MvT.
In beginsel geen dubbeling inspraak en participatie
Om geen nodeloze vertraging in beleidsproccessen te voorkomen geldt als hoofdregels dat er in beginsel geen dubbeling van participatie plaatsvindt. Als gekozen wordt voor inspraak op basis van artikel 3.4 van de Awb hoeft daarnaast geen extra participatie te worden georganiseerd. Inspraak is een vorm van participatie.
Alleen de bepalingen die verdere toelichting vereisen worden hieronder nader toegelicht.
Beleidsvoornemen: Het begrip beleidsvoornemen is gedefinieerd als het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het zal duidelijk zijn dat het hierbij niet gaat om de vaststelling van concrete besluiten of maatregelen, maar om de vorming van het beleid waarop deze kunnen worden gebaseerd.
Inspraak: bij de in dit artikel opgenomen formulering is aangesloten bij de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. Inspraak is een onderdeel van de voorbereiding en uitvoering van het gemeentelijk beleid en heeft een tweeledig doel. Enerzijds wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om hun mening over beleidsvoornemens kenbaar te maken. Anderzijds biedt inspraak aan bestuursorganen een belangrijk hulpmiddel in het kader van de voor de beleidsvoorbereiding noodzakelijke belangenafweging. Inspraak blijft onder de huidige wetgeving bestaan.
Inspraakprocedure: De verantwoordelijkheid voor het maken van een regeling over inspraak ligt ingevolge artikel 150 van de Gemeentewet bij de raad. Zoals in de algemene toelichting is vermeld, is afdeling 3.4 Awb van toepassing verklaard.
Participatie: Bij de omschrijving van participatie is aangesloten bij de tekst van het wetsvoorstel ‘Wet versterking participatie’ op decentraal niveau waarbij een wijziging van artikel 150, eerste lid, van de Gemeentewet is voorzien. Hierin is bepaald dat de raad een verordening vaststelt waarin regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop burgers bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid worden betrokken. Het huidige artikel 150 van de Gemeentewet omvat inspraak bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid; bij participatie wordt dit uitgebreid met uitvoering en evaluatie van gemeentelijk beleid. Het uitwisselen van ideeën tussen burgers en gemeente (tweerichtingsverkeer) of in bepaalde gevallen tussen burgers, initiatiefnemer en/of gemeente is het belangrijkste kenmerk van participatie.
Participatie is een werkwijze waarbij het bestuursorgaan (burgemeester, college of raad), veelal voordat er sprake is van een concreet beleidsvoornemen dan wel ontwerp-/conceptstuk, actoren (zoals burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven, deskundigen of andere overheden) bij de beleidsontwikkeling betrekt. Participatie is een breder begrip dan inspraak en wordt toegevoegd als gevolg van de nieuwe wetgeving.
Artikel 2 Onderwerp van participatie
Uit onderzoek blijkt dat burgers geïnteresseerd zijn in deelname aan participatie als het gaat over onderwerpen binnen hun directe leefomgeving (buurt en wijk) en bij plannen op stedelijk niveau. Bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid zal het bestuursorgaan telkens moeten besluiten op welke manier vorm gegeven wordt aan participatie. Participatie met betrekking tot bijvoorbeeld planologische regels zal wellicht anders ingevuld worden dan participatie bij de inrichting van het openbaar gebied.
De omvang en breedte van de groep (potentiële) participanten hangt af van de omvang van het besluit. Enerzijds gaat het dan om de schaal waarop het beleid betrekking heeft, wat inhoudt dat het aantal potentiële participanten voor een beleid over een straat beperkter kan zijn dan wanneer er sprake is van beleid over een wijk. Anderzijds gaat het over de consequenties van het beleid. Hoe groter die consequenties, hoe groter het aantal (potentiële) participanten kan zijn.
Bij de ontwikkeling van gemeentelijk beleid zal het bestuursorgaan telkens moeten besluiten op welke manier vorm wordt gegeven aan participatie. Participatie met betrekking tot bijvoorbeeld planologische regels zal wellicht anders ingevuld worden dan participatie bij de inrichting van het openbaar gebied.
Artikel 3 Participatiegerechtigden
Bij de omschrijving van participatiegerechtigden is aansluiting gezocht bij de redactie van het artikel over participatie zoals omschreven in de Omgevingswet.
Artikel 4 Geen participatie in de volgende gevallen
Artikel 8 onder h bepaalt dat er altijd participatie wordt verleend bij de wijziging van het
omgevingsplan, tenzij er al een vorm van participatie of inspraak in een eerder stadium heeft
plaatsgevonden. Bij participatie in het voortraject kan men bijvoorbeeld denken aan participatie op een stedenbouwkundige massastudie, een bouwplan, een visie of een andersoortig (beleids)document dat opgesteld is als concrete voorbereiden op de wijziging van het omgevingsplan. Bij een omgevingsplanwijziging die gebaseerd is op een gebiedsvisie waarover al geparticipeerd is, staan de onderwerpen waarover al is geparticipeerd niet opnieuw ter discussie. Bij een technische wijziging van het omgevingsplan, ligt participatie ook niet voor de hand. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de vertaling van een omgevingsplanwijziging met TAM-IMRO, redactionele wijzigingen van het plan, waarbij taalkundige fouten uit de tekst worden gehaald of verwijzingen worden hersteld. Dergelijke wijzigingen hebben geen invloed op de inhoud van het plan.
Artikel 5 Participatieprocedure
Het bestuursorgaan kan voor een of meer beleidsvoornemens een participatieprocedure vaststellen die passend is bij dat beleidsvoornemen.
Voor de participatieprocedure wordt ook de inspraakprocedure op basis van artikel 150 Gemeentewet van toepassing verklaard.
Het is ook mogelijk een andere procedure van toepassing te verklaren voor participatie. Dit is ook zo opgenomen in het wetsvoorstel ‘Wet versterking participatie op decentraal niveau’.
In lid 2 staat de participatienota opgenomen. Het bestuursorgaan legt in een participatienota een aantal zaken vast met betrekking tot de participatie. Om zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen, somt het derde lid hiertoe op dat moet worden ingegaan op: doel van de participatie, beïnvloedingsruimte, kaders, communicatie, werkwijze en tijdspad van de procedure. Deze participatienota kan onderdeel uitmaken van de bekendmaking van het eerste lid, maar kan ook later worden uitgewerkt en bekendgemaakt.
tweede lid, onder b: Bij beïnvloedingsruimte kan worden gedacht aan en een keuze worden gemaakt uit: informeren, raadplegen, adviseren, of een combinatie daarvan.
tweede lid, onder c: Kaders zijn bijvoorbeeld de inhoudelijke, financiële en procedurele kaders voor de participatie.
Lid 4 Eindverslag participatieprocedure
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van het gevolgde participatietraject wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Bij het overzicht bedoeld onder b van het tweede lid, volstaat een korte zakelijke weergave van de inbreng van de deelnemers aan de participatie.
Onderdeel c schrijft voor dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de inbreng in de participatieprocedure wordt gedaan. In het 5e lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Degenen die hebben deelgenomen aan de participatie ontvangen in beginsel een exemplaar van het eindverslag, tenzij dit aantal omvangrijk is, dan wordt volstaan met een algemene bekendmaking.
Paragraaf 3 Participatie geregeld in de Omgevingswet (omgevingsvisie, programma, participatieplicht bij buitenplanse omgevingsplanwijziging):
Participatie omgevingsvisie, omgevingsplanwijziging en programma
Het Omgevingsbesluit (artikelen 10.7, 10,8 en 10.2) bepaalt hierover het volgende: “Bij het
vaststellen van een omgevingsplan, omgevingsvisie of een programma wordt aangegeven hoe
burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn
betrokken en wat de resultaten daarvan zijn”. Als een visie een programma of een omgevingsplan
wordt vastgesteld, dan wordt daarbij aangegeven op welke wijze invulling is gegeven aan het
toepasselijke decentrale participatiebeleid”.
Als algemeen uitgangspunt geldt voor de omgevingsvisie, het programma en het omgevingsplan dat
voorafgaand aan een ontwerpbesluit participatie plaats moet vinden.
Hoe participatie vorm wordt gegeven bij deze procedures is afhankelijk van het instrument, de opgaven in de fysieke leefomgeving die voor liggen en van de betrokken partijen. Ieder bestuursorgaan zal zelf invulling geven aan het participatietraject en de wijze waarop alle partijen bij de totstandkoming van het besluit worden betrokken. Het is vanuit het motiveringsbeginsel logisch om ook aan te geven wat de resultaten van het participatietraject zijn dat voorafgaand aan de besluitvorming plaatsvond. Hierbij kan vanzelfsprekend aandacht worden besteed aan hoe partijen zijn benaderd, wie waren betrokken, hoe partijen hun inbreng hebben gegeven, en wat met de inbreng is gedaan, dus welke afwegingen gemaakt zijn. Op deze wijze blijkt uit de motivering of aan de gelijkwaardigheid van alle partijen recht is gedaan.
Voor het omgevingsplan is verder bepaald dat geen (apart) eindverslag hoeft te worden opgemaakt over de participatie over een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet. Dit omdat in het wijzigingsbesluit van het omgevingsplan hierover al een toelichting moet worden opgenomen.
Artikel 7 Buitenplanse omgevingsplanactiviteit met participatieplicht
Als een activiteit in strijd is met het omgevingsplan, dan kan het college op grond van de
Omgevingswet op verzoek een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
omgevingsplan. De gemeenteraad kan voor met betrekking tot een aantal buitenplanse omgevingsplan activiteiten (Bopa) gevallen aanwijzen waarin participatie verplicht is. Als de aanvrager bij zo’n aangewezen geval niet of onvoldoende aan participatie heeft gedaan, kan het college de aanvraag buiten behandeling laten. Wel moet het college de aanvrager de gelegenheid geven het gebrek te herstellen (zie hiervoor artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). In bijlage 1 van deze verordening worden deze gevallen aangewezen.
De wetgever heeft niet bepaald wanneer er sprake is van onvoldoende participatie. Ook heeft de
wetgever de keuze voor de vorm van participatie bewust bij de aanvrager gelaten. Maar uit het feit
dat het hier gaat om verplichte participatie, volgt dat de uitgevoerde participatie wel enige inhoud
moet hebben. De rechtspraak zal moeten uitmaken wat enige inhoud feitelijk moet omvatten.
Voor het beoordelen of voldoende participatie is verleend, is het nodig te weten hoe burgers,
bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken en
wat de resultaten zijn van de verleende participatie. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven op
welke reacties er zijn gegeven en wat daarmee gedaan is.
Verder is het relevant wat de gevolgen voor de fysieke leefomgeving zijn van de activiteit die de
initiatiefnemer heeft aangevraagd. Bij een klein initiatief met weinig impact op de omgeving, kan een
beperkte vorm van participatie volstaan. Bij een project met grote impact op de omgeving, zal meer
uitgebreide participatie nodig zijn.
Paragraaf 4 Algemene regels inspraak
Artikel 8 Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. Indien inspraak echter onderdeel is van de voorbereiding door het college van een raadsvoorstel, is het doelmatig als het college ook de inspraakbesluiten neemt. Het college zal de raad hierover informeren.
Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.
Artikel 9 Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet zoals dat gewijzigd gaat worden door de Wet versterking participatie op decentraal niveau en sluit ook aan bij deze wet.
In het kader van uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Het kan voorkomen dat bijvoorbeeld termijn van 6 weken door het bestuursorgaan te lang wordt bevonden. Deze termijn zou in de verordening kunnen worden aangepast of bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid. Het is uiteraard mogelijk voor bepaalde regelmatig voorkomende procedures een (of meer) specifieke standaardprocedure(s) te ontwikkelen die wanneer nodig kan (kunnen) worden ingezet.
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.? Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Zoals via publicatie in de plaatselijke media, afzonderlijke brieven, via de website, etc. De bekendmaking van de resultaten van de inspraak is uitermate belangrijk. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website.
Artikel 12 Intrekking oude verordening
De thans vigerende Inspraakverordening, vastgesteld op 15 juli 2009, wordt ingetrokken.
Deze verordening treedt tegelijkertijd met de Omgevingswet in werking.