Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maassluis

Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaassluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2024
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening Maassluis 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

07-12-2023

gmb-2023-559087

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2024

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene Wet Bestuursrecht

Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene Wet Bestuursrecht

 

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

 

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied

Artikel 2.1b Wijkverbod

Artikel 2.1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)

Artikel 2.1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

 

Afdeling 2. Betogingen

Artikel 2:2 Optochten (vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

 

Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

 

Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke (vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

 

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, in op of boven een openbare plaats

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (vervallen)

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg (vervallen)

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen)

 

Afdeling 6. Veiligheid van/op een openbare plaats

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (vervallen)

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

Artikel 2:23a Verbod op slapen op of aan de weg

 

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Artikel 2:25a 0-evenementen

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Artikel 2:26a Openbare Orde en veiligheid

 

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht

Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende

Artikel 2:28c Beslistermijn

Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden

Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht

Artikel 2:29 Sluitingstijden

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Artikel 2:30a Gesloten verklaren van een horecabedrijf

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2:31a Glazen drinkgerei

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning

Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie

 

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

 

Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:39 Begripsbepalingen

Artikel 2:40 Vergunning exploitatie bedrijf

Artikel 2:40a Weigerings- en intrekkingsgronden

Artikel 2:40b Tijdelijke sluiting

Artikel 2:40c Aanwezigheid exploitant en beheerder

Artikel 2:40d Overgangsbepaling

 

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:42a Graffiti

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke (vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke (vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats

Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:48a Verboden gebruik lachgas

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

Artikel 2:52 Overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein en dergelijke

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Artikel 2:55 Nodeloos alarm (vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Voeren van vogels

Artikel 2:62 Loslopende vee (vervallen)

Artikel 2:63 Schade duiven (vervallen)

Artikel 2:64 Bijen (vervallen)

Artikel 2:65 Bedelarij (vervallen)

 

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in art. 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf (vervallen; verplaatst naar afdeling 8)

 

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

Artikel 2:73a Carbidschieten

 

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke

Artikel 2:74d Verblijfsontzeggingen in verband met harddrugs

Artikel 2:75 Verblijfsverbod dealers

 

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding , veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden (vervallen opgenomen in artikel 2:1c)

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:78 Sluiting van panden

Afdeling 16. Toezicht kansspelautomaten

Artikel 2:79 Begripsbepalingen

Artikel 2:80 Aanwezigheidsvergunning

Artikel 2:81 Speeautomatenhal

Artikel 2: 82 Voorschriften

 

Afdeling 17 Goed verhuurderschap

Artikel 2:81 Begripsbepalingen

Artikel 2:82 Toepassingsbereik

Artikel 2:83 Zorgplicht exploitant

Artikel 2:84 Verhuurplan

Artikel 2:85 Vergunningplicht exploitatie woonruimteverhuurbedrijf

Artikel 2:86 Vrijstelling

Artikel 2:87 Melding in plaats van de vergunningplicht

Artikel 2:88 Intrekken en wijzigen van de vergunning

Artikel 2:89 Invoeringsregeling

 

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

 

Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels

 

Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:4a Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:4b Bedrijfsplan

Artikel 3:4c Adverteren

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

Artikel 3:9 Beslistermijn

Artikel 3:10 Weigeringsgronden

Artikel 3:10a Intrekkingsgronden

Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning

Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:12 Wijziging beheer

Artikel 3:13 Overgangsbepaling

 

Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels

Artikel 3:14 Straatprostitutie

Artikel 3:15 Sekswinkels

Artikel 3:16 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

 

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten (vervallen)

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)

Artikel 4:4a Geluidsplafond (vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Artikel 4:5a Geluidhinder in de openlucht

Artikel 4:5b Geluidhinder door dieren

Artikel 4:5c Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Artikel 4:5d Routering

Artikel 4:5e Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Artikel 4:6a Mosquito

Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke (vervallen)

 

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen (vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden (vervallen)

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4.11a Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4.11b Weigeringsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4.11e Schadevergoeding

Artikel 4:11f Bestrijding ziekte houtopstanden

Artikel 4:11g Bestrijding watermerkziekte

Artikel 4:11h Afstand tot de erfgrens

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege (vervallen)

Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning (vervallen)

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (vervallen)

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

 

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

 

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen (vervallen)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere

Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

 

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

 

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Venten en dergelijke

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

 

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

 

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling (verplaatst naar hoofdstuk 2, afdeling 7)

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (verplaatst naar hoofdstuk 2 afdeling 7)

 

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers (vervallen)

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

 

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

 

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994

  • b.

    beheerder:

    • -

      voor zover het betreft een openbare inrichting: natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in de inrichting;

    • -

      voor zover het betreft een seksinrichting of escortbedrijf: natuurlijke persoon die de onmiddellijke leiding uitoefent in de inrichting of het bedrijf.

  • c.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • d.

    bevoegd bestuursorgaan: krachtens deze verordening bevoegd bestuursorgaan;

  • e.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • f.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • g.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994

  • h.

    college: college van burgemeester en wethouders van Maassluis;

  • i.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;.

  • j.

    handelaar: handelaar, als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • l.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • m.

    openbare inrichting:

    • -

      inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Alcoholwet waarin het horeca- bedrijf wordt uitgeoefend, zomede de daarbij behorende terrassen;

    • -

      voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, alsmede de niet voor publiek toegankelijke lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17, voor zover daar regelmatig of op gezette tijden:

      • o

        gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te verbruiken;

      • o

        amusement of ontspanning wordt aangeboden, met uitzondering van

      • o

        voorstellingen of vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven dan wel door middel van automaten dergelijke voorstellingen of vertoningen kunnen worden gegeven;

  • n.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • o.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • p.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • q.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • r.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • s.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • t.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • u.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag

(Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde/overlast;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

    • d.

      de volksgezondheid;

    • e.

      de bescherming van het milieu;

    • f.

      de zedelijkheid.

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid genoemde algemene weigeringsgronden kunnen per artikel bijzondere weigeringsgronden worden genoemd.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 4.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het derde lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:

  • -

    Artikel 2:6 lid 4 Ontheffing verbod gedrukte of geschreven stukken;

  • -

    Artikel 2:9 lid 3 Ontheffing verbod optreden als straatartiest;

  • -

    Artikel 2:25a Melding 0-evenement;

  • -

    Artikel 2:29 lid 4 Ontheffing sluitingstijden;

  • -

    Artikel 2:67 lid 2 Vrijstelling verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister;

  • -

    Artikel 5:13 lid 1 Vergunning inzameling van geld of goederen of leden-of donateurwerving (collectevergunning);

  • -

    Artikel 5:15 Vergunning venten en dergelijke;

  • -

    Artikel 5:16 lid 3 Ontheffing verbod venten met gedrukte stukken;

  • -

    Artikel 5:36 lid 3 Ontheffing verbod incidentele asverstrooiing.

Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:

  • -

    Artikel 2:1 lid 4 Ontheffing verbod te begeven op openbare plaatsen die zijn afgezet;

  • -

    Artikel 2:23a lid 2 Ontheffing verbod slapen op of aan de weg;

  • -

    Artikel 2:25 Vergunning evenementen;

  • -

    Artikel 2:28 (Tijdelijke) exploitatievergunning horeca;

  • -

    Artikel 2:31a lid 3 Ontheffing verbod drank in glas;

  • -

    Artikel 2:40 Vergunning exploitatie bedrijf;

  • -

    Artikel 2:41 lid 4 Ontheffing betreden gesloten woning of lokaal;

  • -

    Artikel 2:72 Vergunning ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk;

  • -

    Artikel 2:73 Ontheffing bezigen van consumentenvuurwerk op aangewezen plaats;

  • -

    Artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

  • -

    Artikel 4:5 Ontheffing onversterkte muziek;

  • -

    Artikel 4:5a lid 2 Ontheffing verbod geluidhinder in de openlucht;

  • -

    Artikel 4:5d lid 2 Ontheffing routering;

  • -

    Artikel 4:5e lid 2 Ontheffing verbod bouwwerkzaamheden;

  • -

    Artikel 4:6 lid 2 Ontheffing overige geluidhinder;

  • -

    Artikel 4:18 lid 3 Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

  • -

    Artikel 5:6 lid 3 Ontheffing parkeren kampeervoertuig;

  • -

    Artikel 5:8 lid 5 Ontheffing parkeren grote voertuigen;

  • -

    Artikel 5:11 lid 3 Ontheffing rijden door een park of plantsoen of voertuig daarin doen of laten staan;

  • -

    Artikel 5:18 Standplaatsvergunning;

  • -

    Artikel 5:25 Vergunning ligplaats woonschepen en overige vaartuigen;

  • -

    Artikel 5:33 lid 6 Ontheffing verkeer in natuurgebieden;

  • -

    Artikel 5:34 lid 3 Ontheffing verbod afvalstoffen verbranden.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd om een gebied aan te wijzen waar naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde.

  • 2.

    Het is verboden zich in een aangewezen gebied op te houden in een groep van meer dan vier personen, indien dit leidt tot een verstoring van de openbare orde.

  • 3.

    De burgemeester trekt de aanwijzing in, zodra naar zijn oordeel sprake is van een voldoende herstel van de openbare orde in het aangewezen gebied.

Artikel 2:1b Wijkverbod

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich te bevinden op in dat verbod aangewezen gebied gedurende een in het verbod neergelegde periode.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een wijkverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een wijkverbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste 30 dagen te bevinden op in dat wijkverbod aangewezen gebied.

  • 3.

    Een wijkverbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder wijkverbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid genoemde wijkverboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd wijkverbod.

Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)

De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:1d Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf;

  • 3.

    De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

     

Afdeling 2. Betogingen

Artikel 2:2 Optochten

(vervallen)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en tenminste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

 

Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

     

Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke

(Vervallen)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen)

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

     

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    (vervallen)

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

  • a.

    vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;

  • b.

    zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de openbare plaats en mits:

    • -

      geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; en

    • -

      geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 1 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de openbare plaats bevindt;

    • -

      geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

  • c.

    de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is; d. voertuigen;

  • e.

    voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard;

  • f.

    het innemen van een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 of een standplaats als bedoeld in de Marktverordening gemeente Maassluis;

  • g.

    containers voor de tijdelijke opslag van puin of van bouwmaterialen, bijbehorende keetwagens en toiletcabines, mits

    • -

      ze niet langer dan 30 dagen op de weg zijn geplaatst

    • -

      ze geen hinder of gevaar voor het verkeer opleveren

    • -

      de containers een lengte van maximaal 4,5 meter, een hoogte van maximaal 2,5 meter en een breedte van maximaal 2,5 meter bedragen

    • -

      er per perceel niet meer dan twee containers, één keetwagen en één toiletcabine worden geplaatst;

  • h.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • i.

    terrassen als bedoeld in artikel 2:27, lid 3;

  • j.

    nader door het college aan te wijzen voorwerpen of categorieën van voorwerpen;

  • k.

    beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of waterschapsverordening.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen voor de categorieën, bedoeld in het tweede lid, voor zover deze regels niet zien op een activiteit die de fysieke leefomgeving wijzigt, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 5.

    Het is verboden aan, op, in of boven de openbare plaats voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning, bedoeld in het eerste lid, worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

    • d.

      in het belang van de brandveiligheid, of;

    • e.

      indien door plaatsing of aanwezigheid van het voorwerp er sprake is van het gebruik van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de publieke functie of bestemming daarvan.

    • f.

      als door het gebruik, bedoeld in het eerste lid, de fysieke leefomgeving wijzigt, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 7.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Bij de vergunningsaanvraag wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en eventueel een foto van de bestaande situatie overgelegd.

  • 3.

    Het bevoegd gezag stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg en/of het veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt geschaad;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;

    • c.

      de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

  • 4.

    Het bevoegd gezag weigert de vergunning voor de aanleg van de uitweg als door de aanleg een ongewenste situatie ontstaat, die niet door het stellen van voorschriften kan worden voorkomen.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of waterschapsverordening.

     

Afdeling 6. Veiligheid van/op de openbare plaats

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Vervallen)

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht

    • a.

      de winkelwagentjes te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken; en

    • b.

      de door het publiek op de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf

  • 2.

    Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid, of indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het gedeelte, grenzend aan het bedrijf of winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen, en dergelijke

  • 1.

    Kelderingangen, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

(Vervallen)

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van een openbare plaats op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een openbare plaats of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de openbare plaats.

Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, een mes, slagwapen, knuppel, katapult, pijl en boog of een ander voorwerp dat als wapen kan worden gebruikt, bij zich te dragen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet met betrekking tot voorwerpen die zodanig zijn ingepakt, dat zij niet voor dadelijk gebruik gereed zijn.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het onderwerp daarvan wordt voorzien bij of krachtens de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Vervallen)

Artikel 2:23a Verbod op slapen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken of op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of een ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid genoemde verbod ontheffing verlenen en daaraan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en gezondheid voorschriften verbinden, onder andere ter voorkoming en beperking van hinder en overlast, het aanzien van de woon en werkomgeving, verontreiniging, verspreiding van besmettelijke ziekten en brandgevaar.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op de door het college speciaal daartoe aangewezen plaatsen.

     

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      Bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen

    • d.

      verrichtingen van vermaak die plaatsvinden in een openbare inrichting, waarvoor een vergunning krachtens artikel 2:28 van deze verordening geldt, mits de vergunning mede betrekking heeft op deze verrichting van vermaak;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.

    • g.

      Sportwedstrijden die plaatsvinden in een openbare inrichting, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan;

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening,;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een snuffelmarkt.

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 3.

    Evenementen zijn onderverdeeld in de volgende categorieën:

    • a.

      0-evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Het bezoekersaantal bedraagt maximaal 150 mensen;

    • b.

      A-evenement: laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;

    • c.

      B-evenement: gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer;

    • d.

      C-evenement: hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

  • 4.

    Onder organisator wordt verstaan: degene voor wiens rekening en risico een evenement plaatsvindt.

  • 5.

    Onder evenementenoverzicht wordt verstaan: de door het college jaarlijks vastgestelde kalender met B- en C- evenementen voor het volgende – aankomende – evenementenjaar.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2.

    De vergunning geldt voor één evenement.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunningaanvraag voor een A-evenement buiten behandeling stellen indien de aanvraag niet ten minste zes weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en volledig is;

  • 4.

    De burgemeester kan de vergunningaanvraag voor een B- of C- evenement buiten behandeling stellen indien:

    • a.

      de aanvraag niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement is aangevraagd en volledig is;

    • b.

      de vooraankondiging van een B of C evenementen niet voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het evenementenoverzicht wordt vastgesteld, is ingediend.

  • 5.

    De burgemeester weigert de vergunning voor een B- en C-evenement indien de organisator:

    • a.

      onder curatele staat;

    • b.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

    • a.

      dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid en/of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    • b.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan worden gewaarborgd;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

    • d.

      het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement of daags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven niet wenselijk is dat de activiteiten worden voortgezet;

    • e.

      de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;

    • f.

      de vergunningvoorschriften niet worden nageleefd;

    • g.

      de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

    • h.

      tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke maatregel is genomen;

    • i.

      de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid, het imago of de belangen van de stad Maassluis;

    • j.

      ten behoeve van de vergunningverlening onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt.

  • 7.

    De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de plaats en het tijdstip van het evenement;

    • b.

      de benodigde technische voorzieningen;

    • c.

      de inrichting van het evenemententerrein;

    • d.

      het activiteitenprogramma;

    • e.

      een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    • f.

      het verkeersplan;

  • 8.

    De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

    • a.

      de plaats waar het evenement wordt gehouden;

    • b.

      de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;

    • c.

      een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    • d.

      de inrichting van het evenemententerrein;

    • e.

      het activiteitenprogramma;

    • f.

      de mogelijke risico’s voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    • g.

      het veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    • h.

      de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.

  • 9.

    Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken, worden door de organisator onverwijld aan de burgemeester gemeld.

  • 10.

    Dit artikel is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 11.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag.

Artikel 2:25a 0-evenementen

  • 1.

    Behoudens in door de burgemeester aangewezen gebieden, is het verboden zonder melding aan de burgemeester een 0-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2.

    Van een 0-evenement is sprake indien:

    • a.

      het een evenement in de openlucht betreft, niet zijnde evenementen op eigen terrein;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 150 personen;

    • c.

      het een ééndaags evenement is dat plaatsvindt op maandag tot en met zaterdag tussen 9.00 en 23.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 en 23.00 uur;

    • d.

      het geluidsniveau op een afstand van 10 meter van enige geluidsbron niet meer bedraagt dan 80 dB(A);

    • e.

      het niet plaatsvindt op de rijbaan of een (brom)fietspad of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • f.

      het geen extra politiecapaciteit vergt;

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een totale oppervlakte van maximaal 25 m²;

    • h.

      er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;

    • i.

      er een organisator is.

  • 3.

    De organisator meldt het 0-evenement ten minste vijf werkdagen voordat het 0-evenement plaatsvindt, aan de burgemeester door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 4.

    Toestemming voor het evenement is verleend indien:

    • a.

      na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, en

    • b.

      de organisator een ontvangstbevestiging van het feit dat hij een melding heeft gedaan kan tonen.

  • 5.

    Indien naar het oordeel van de burgemeester uit nieuwe feiten of omstandigheden na de melding vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde kan de burgemeester alsnog bepalen dat het verbod ingevolge artikel 2.25, eerste lid, onverkort geldt.

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken of anderszins de orde te verstoren.

  • 2.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.26a Openbare orde en veiligheid

  • 1.

    De burgemeester kan in de aanloop naar, tijdens, en na een evenement alle aanwijzingen geven die hij noodzakelijk acht ter handhaving van de openbare orde. De burgemeester bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie, brandweer en hulpverlening.

  • 2.

    De organisator van een evenement is verplicht in de aanloop naar, tijdens, en na het evenement:

    • a.

      alle maatregelen te treffen ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde;

    • b.

      het evenement onverwijld te beëindigen bij verstoring van de openbare orde of de vrees daarvoor;

    • c.

      een aanwijzing van de burgemeester onverwijld op te volgen;

    • d.

      ervoor te zorgen dat bij een verstoring van de openbare orde na een aanwijzing van de burgemeester, dan wel een ambtenaar van politie, of brandweer geen publiek meer tot het evenement wordt toegelaten.

  • 3.

    Het is voor bezoekers van een evenement tijdens en na het evenement:

    • a.

      verboden zich op het evenemententerrein te gedragen met het kennelijke doel om de openbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen;

    • b.

      verboden al dan niet op het evenemententerrein – op of aan de weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen - voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of te vervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren;

    • c.

      verboden zich op een evenemententerrein te begeven indien overeenkomstig het eerste, dan wel het tweede lid onder d opdracht is gegeven het evenemententerrein te verlaten;

    • d.

      verplicht ter ordelijk verloop van een evenement of bij enig voorval waardoor wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, op een daartoe strekkende aanwijzing van een ambtenaar van de politie of brandweer, zijn weg te vervolgen of aanwijzingen van andere aard in het belang van de openbare orde of veiligheid van personen en goederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, onverwijld en stipt op te volgen.

       

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:

    • a.

      een openbare inrichting waaronder in ieder geval wordt verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, eetcafé, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, croissanterie, crêperie, broodjeswinkel, afhaalzaak, shoarmazaak, koffiehuis, ijssalon, discotheek, buurthuis, sportkantine, clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

    • b.

      een bedrijf dat in hoofdzaak bestemd is voor de uitoefening van detailhandel en waarin als ondergeschikte nevenactiviteit consumpties (o.a. alcoholvrije drank) worden verstrekt.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    Onder terras wordt in deze afdeling verstaan: een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Onder exploitant wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28 of 2:28e.

  • 5.

    Onder leidinggevende wordt in deze afdeling verstaan: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een horecabedrijf.

  • 6.

    Onder para commerciële rechtspersoon wordt in deze afdeling verstaan: het begrip para commerciële instelling zoals gedefinieerd in de Alcoholwet

  • 7.

    Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

    • a.

      de gezinsleden van de exploitant en leidinggevende, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • c.

      de personen wier aanwezigheid in het horecabedrijf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:28d lid 2 zich voordoen, kan de burgemeester een vergunning afgeven voor een proefperiode van ten hoogste één jaar (tijdelijke vergunning).

  • 3.

    Indien gedurende de proefperiode als bedoeld in het tweede lid blijkt dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 2.28d lid 2 zich voordoen, kan de burgemeester nadere voorschriften aan de vergunning verbinden of de tijdelijke vergunning intrekken.

  • 4.

    Indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, deelt de burgemeester de exploitant van het horecabedrijf schriftelijk mee dat de tijdelijke vergunning met ingang van een nader door hem te bepalen datum dient te worden beschouwd als een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester stelt nadere regels vast omtrent de gegevens en bescheiden die bij de vergunningaanvraag moeten worden overgelegd.

Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht

  • 1.

    Geen vergunning is vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

  • 2.

    Voorts is geen vergunning vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf, die zich bevindt in een:

    • a.

      schoolkantine;

    • b.

      bedrijfskantine of -restaurant, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik is;

    • c.

      horecabedrijven als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, onder b, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

      • -

        het horecagedeelte bevat maximaal 9 zitplaatsen;

      • -

        het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale winkel;

      • -

        in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

      • -

        er zijn geen speelautomaten aanwezig;

      • -

        er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt die in relatie staan tot het assortiment van de winkel (uitgezonderd grootwinkelbedrijven).

    • d.

      horecabedrijven in musea, crematoria en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

      • -

        het horecagedeelte bevat maximaal 9 zitplaatsen;

      • -

        het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale ruimte;

      • -

        in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

      • -

        er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt.

    • e.

      horecabedrijven in bejaardentehuizen, ziekenhuizen en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend zijn gericht op de bewoners c.q. verzorgingsbehoeftigen/patiënten en hun bezoekers, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;

      • -

        het horecagedeelte bevat maximaal 12 zitplaatsen;

      • -

        het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale ruimte;

      • -

        in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

      • -

        er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt;

      • -

        er vinden geen paracommerciële activiteiten plaats.

    • f.

      horecabedrijven waar kleinschalige niet commerciële activiteiten plaatsvinden, zoals verenigingen of stichtingen, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden;

      • -

        de horeca-exploitatie is ondergeschikt aan de hoofddoelstelling en activiteiten;

      • -

        er wordt geen levende muziek ten gehore gebracht;

      • -

        er worden geen alcoholhoudende dranken verkocht en geschonken;

      • -

        de ruimten worden niet gebruikt om feesten en partijen te geven;

      • -

        er vindt geen zalenverhuur plaats;

      • -

        er zijn geen speelautomaten aanwezig;

    • g.

      terrassen bij de in het eerste lid bedoelde horecabedrijven zijn niet van vergunningplicht vrijgesteld.

  • 3.

    Voor deze horecabedrijven kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan de burgemeester vóór aanvang van de exploitatie.

Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende

  • 1.

    De exploitant en de leidinggevende van een horecabedrijf voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid van de Alcoholwet aan leidinggevenden gestelde eisen.

  • 2.

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren indien door de exploitant niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid van de Alcoholwet aan leidinggevenden gestelde eisen.

Artikel 2:28c Beslistermijn

  • 1.

    De burgemeester beslist binnen acht weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende gegevens en bescheiden heeft ontvangen.

  • 2.

    De beslissing kan gemotiveerd en met redenen omkleed eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28 indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met het Omgevingsplan;

    • b.

      niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2:28b, eerste lid gestelde eisen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28 geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van het horecabedrijf;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf;

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf in deze of in andere horecabedrijven.

  • 4.

    De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien blijkt, dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

    • b.

      indien de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf de bepalingen in deze paragraaf, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

    • c.

      indien aannemelijk is, dat de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • d.

      indien de exploitant of leidinggevende strafbare feiten pleegt in het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare feiten worden gepleegd;

    • e.

      indien de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

    • f.

      indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

    • g.

      indien de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode van langer dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie, of een wijziging in de exploitant waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

    • h.

      indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

    • i.

      indien de exploitant of leidinggevende niet langer voldoet aan de in artikel 2.28b, eerste lid gestelde eisen;

    • j.

      indien het horecabedrijf wordt gebruikt voor andere doeleinden;

    • k.

      er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

  • 6.

    Onverminderd het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • c.

      indien dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien.

  • 7.

    Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht

  • 1.

    De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:28 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2.

    De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, onder a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zondag tot en met donderdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

  • 2.

    Voor een bij een horecabedrijf behorend terras geldt een sluitingstijd van 01:00 uur.

  • 3.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden als bedoeld in het eerste of tweede lid vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf tot uiterlijk 04.00 uur.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en derde lid genoemde sluitingstijden tot uiterlijk 04.00 en ten behoeve van oudejaarsnacht tot uiterlijk 05.00 uur (nacht van 31 december op 1 januari volgend daarop), waarbij het de exploitant of leidinggevende is toegestaan het horecabedrijf, met uitzondering van het terras, voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, met een maximum van acht ontheffingen per jaar, mits de exploitant of leidinggevende uiterlijk drie werkdagen voor de dag waarop de festiviteit plaatsvindt, van de festiviteit melding heeft gedaan bij de burgemeester.

  • 5.

    De burgemeester kan uitsluitend ontheffing als bedoeld in lid 4 verlenen aan een horecabedrijf dat beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:28. Er wordt geen ontheffing verleend aan een horecabedrijf dat beschikt over een kortlopende exploitatievergunning en ook niet aan een horecabedrijf van een paracommercieel rechtspersoon als bedoeld in de Alcoholwet.

  • 6.

    Bij de ontheffing als bedoeld in lid 4 zijn de geluidsnormen als bedoeld bij of krachtens de Omgevingswet en artikel 4:5 van deze verordening onverminderd van toepassing.

  • 7.

    De burgemeester kan de ontheffing als bedoeld in lid 4 weigeren indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze door de afwijking van de sluitingstijden nadelig wordt beïnvloed.

  • 8.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:30a Gesloten verklaren van een horecabedrijf

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 kan de burgemeester een horecabedrijf – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:

    • a.

      indien dit horecabedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien dit horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien de burgemeester oordeelt, dat een van de genoemde situaties in artikel 2:28d, vierde lid zich voordoet waarin intrekking van de vergunning mogelijk is.

  • 2.

    De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.

  • 3.

    Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

  • 1.

    Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 of 2:30a genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 2.

    Het is de exploitant of de leidinggevende van een horecabedrijf verboden na het van kracht worden van de sluiting bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

Artikel 2:31a Glazen drinkgerei

  • 1.

    De exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, zijn verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van hun horecabedrijf geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten het horecabedrijf brengen.

  • 2.

    Het is de exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf dat is gelegen aan een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen openbare plaats, verboden drank in glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid genoemde verbod.

  • 4.

    Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een ontheffing kan al dan niet tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd.

  • 5.

    Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor restaurants.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf

  • 1.

    De exploitant van een horecabedrijf staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

  • 2.

    Degene die naar het oordeel van een ambtenaar van politie of de exploitant van het horecabedrijf handelt in strijd met het bepaalde in het eerste lid is verplicht dat horecabedrijf op bevel van die ambtenaar c.q. op aanzegging van die exploitant terstond te verlaten.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een horecabedrijf geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning

  • 1.

    Een door de burgemeester verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van onbepaalde tijd.

  • 2.

    Bij het van kracht worden van een nieuwe exploitatievergunning vervalt de oude vergunning van rechtswege.

  • 3.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën van horecabedrijven een andere geldigheidsduur vaststellen.

Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie

  • 1.

    De exploitatievergunning vervalt

    • a.

      zodra de exploitant(en) de exploitatie van het horecabedrijf heeft/hebben beëindigd;

    • b.

      indien het horecabedrijf om andere redenen dan een bestuurlijke sanctie als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes aaneengesloten maanden niet wordt geëxploiteerd;

    • c.

      bij beëindiging van de onderneming.

  • 2.

    Uiterlijk binnen één week na beëindiging van de exploitatie door de exploitant(en) geeft/geven deze daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:35 Gevaar door houtopstand

Het is verboden om een houtopstand in een zodanige staat te hebben dat daardoor direct gevaar voor goederen of personen ontstaat.

 

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder;

  • 1.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte dan wel stand of ligplaats waar, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

 

Afdeling 10. Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:39 Begripsbepalingen In afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon of personen, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • b.

    beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die door de exploitant zijn aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • c.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Artikel 2:40 Vergunning exploitatie bedrijf

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het tweede lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit of door de exploitant en/of beheerder onder druk staat.

  • 2.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 3.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden ten minste de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een verklaring omtrent gedrag (VOG)

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 4.

    Indien de burgemeester dat noodzakelijk acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens en bescheiden worden overgelegd.

  • 5.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand, aan de burgemeester te melden en een wijziging van zijn vergunning aan te vragen. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

Artikel 2:40a Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 tweede lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens artikel 2:40 lid 3 en 4 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien bij de aanvraag van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

    • h.

      indien een of meer exploitanten of beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 tweede lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd;

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie;

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is;

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan.

Artikel 2:40b Tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit artikel 2:40 tweede lid wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:40a tweede lid sub a tot en met i van toepassing is.

  • 2.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig dit artikel gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien (later bekend geworden) feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Artikel 2:40c Aanwezigheid exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat (een op de vergunning vermelde) exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 3.

    In afwijking van artikel 2:40, lid 2 geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 4.

    Op de vergunning als bedoeld in artikel 2:40, lid 2 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40d Overgangsbepaling

Het aanwijzingsbesluit geldt voor het aangewezen gebouw, het aangewezen gebied en de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten direct na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit. Voor bedrijven die vóór de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit in het aangewezen gebouw of gebied gevestigd waren en/of zich bezighielden met de aangewezen bedrijfsmatige activiteiten, wordt een overgangstermijn van drie maanden geboden, na het verstrijken waarvan het verbod uit artikel 2:40 tweede lid van toepassing is.

 

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen plakken op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:42a Graffiti

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:42, tweede lid, is de rechthebbende op (een gedeelte van) een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is, verplicht om binnen zeven werkdagen na het aanbrengen van graffiti, de graffiti te (laten) verwijderen of anderszins aan het oog te onttrekken.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op een openbare plaats of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

(Vervallen)

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

(Vervallen)

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      op of aan een openbare plaats, openbaar water of andere voor publiek toegankelijke plaatsen, zich op te houden op een wijze die voor omstanders, andere gebruikers of omwonenden onnodige overlast of hinder veroorzaakt;

    • c.

      zich zonder redelijk doel op een schoolplein of speelplek op te houden, zich onnodig hinderlijk te gedragen of goederen te beschadigen;

    • d.

      op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw individueel of in groepsverband een ander of anderen uit te jouwen of met aanstootgevende taal, gebaren, geluiden of gedragingen lastig te vallen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke

Het is verboden ’s avonds na 22.00 uur deel te nemen aan een sport- of balspel, dat gehouden wordt op een door het college aangewezen locatie.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op of aan een openbare plaats of op het openbaar water, dan wel in een voor het publiek toegankelijk gebouw, alcoholhoudende drank te nuttigen terwijl dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van de navolgende gebieden, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben:

    • a.

      elk gebied binnen een straal van 100 meter rond een station, bushalte of een taxistandplaats;

    • b.

      winkelcentra, parkeergarages en overkappingen, alsmede het gebied dat om een dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van dat object;

    • c.

      onder bruggen, viaducten en in tunnels, alsmede het gebied binnen een straal van 100 meter van de buitenste grenzen van dat object; d. andere door het college aangewezen gebieden.

  • 3.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden alcoholhoudende drank te gebruiken of al dan niet aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van een openbare plaats waarop kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken, trapvelden en hangplekken, alsmede het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van deze plaatsen en objecten.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uit maakt van een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van Alcoholwet.

  • 5.

    De burgemeester kan in een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, lid 1, onder door hem te stellen voorwaarden ontheffing verlenen van het in het eerste of in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:48a Verboden gebruik lachgas

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen;

    • c.

      een gebouw te beklimmen en zich op het dak te begeven.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

(vervallen)

Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2.

    Het is verboden op of aan een openbare plaats een fiets of een bromfiets, dan wel een winkelwagentje of een ander voorwerp te plaatsen, indien de openbare plaats een galerij, portiek, hal, trappenhuis of keldergang van een woongebouw is.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

  • 1.

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt , te bespieden.

  • 2.

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

  • 3.

    Het is verboden op of aan de openbare weg dan wel in een voor publiek toegankelijke ruimte een persoon heimelijk te filmen of heimelijk te fotograferen door middel van een technisch hulpmiddel wanneer dit een aantasting van de eerbaarheid of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Het is verboden om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig of besloten erf.

Artikel 2:55 Nodeloos alarm

(Vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Vervallen)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    In de navolgende artikelen 2:57, 2:58, 2:59 en 2:59a wordt onder eigenaar van een hond begrepen: de eigenaar, de houder, de verzorger van een hond of degene die de hond feitelijk onder zijn hoede heeft.

  • 2.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op of aan de weg als de hond niet is aangelijnd;

    • b.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op of aan de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid, aanhef en onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    De verboden genoemd in het tweede lid onder a tot en met d gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden

  • 1.

    De eigenaar of houder van een hond die zich met die hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is een ieder die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, verplicht een schepje of ander doeltreffend hulpmiddel dat is bestemd voor de onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen bij zich te hebben. De eigenaar of houder van een hond is verplicht dit hulpmiddel op de eerste vordering te tonen aan de met toezicht belaste ambtenaar.

  • 5.

    Onder een doeltreffend hulpmiddel ter bestrijding verontreiniging door honden wordt verstaan: Een ‘doeltreffend hulpmiddel’ wordt als doeltreffend beoordeeld als daarmee alle uitwerpselen van een hond onmiddellijk kunnen worden verwijderd.

  • 6.

    De eigenaar of houder van een hond zorgt ervoor dat dit dier door aanhoudend geblaf of gejank niet hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, tweede lid, aanhef en onder d dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 5.

    De eigenaar of houder van een hond zorgt ervoor dat de hond niet hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort door aanhoudend geblaf of gejank.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het in het lid 1 bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

  • 3.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven

  • 4.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het derde lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61 Voeren van vogels

Het is verboden kauwen, (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.

Artikel 2:62 Loslopend vee

(Vervallen)

Artikel 2:63 Schade duiven

(Vervallen)

Artikel 2:64 Bijen

(Vervallen)

Artikel 2:65 Bedelarij

(Vervallen)

 

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • b.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen voor zover dat mogelijk is soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester of de door hem aangewezen ambtenaar binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester of de door hem aangewezen ambtenaar op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf

Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (artikel 2:32)

 

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een (te vestigen) bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan een openbare plaats of op een voor publiek toegankelijke plaats te gebruiken indien dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden carbid te schieten in de open lucht.

  • 2.

    Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat/gasfles op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

     

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats binnen of buiten de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen en buiten de bebouwde kom in een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden, te verwerven of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden op of aan een openbare plaats, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 3.

    Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben, indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw dat deel uitmaakt van de navolgende gebieden, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben:

    • a.

      elk gebied binnen een straal van 100 meter rond een station, bushalte of een taxistandplaats;

    • b.

      winkelcentra, parkeergarages en overkappingen, alsmede het gebied dat om een dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 50 meter van de buitenste grenzen van dat object;

    • c.

      onder bruggen, viaducten en in tunnels, alsmede het gebied binnen een straal van 10 meter van de buitenste grenzen van dat object;

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

Artikel 2:74d Verblijfsontzeggingen in verband met harddrugs

  • 1.

    Het is degene die in een door het college aangewezen gebied - aangewezen omdat naar het oordeel van het college in dat gebied sprake is van ernstige overlast, veroorzaakt door de aanwezigheid van verslaafden en/of handelaren in harddrugs - op de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw:

    • a.

      harddrugs gebruikt of verhandelt, of daartoe post vat of zich heen en weer beweegt;

    • b.

      messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, openlijk voorhanden heeft; of

    • c.

      zich gedraagt in strijd met artikel 2:74a,

    verboden zich te bevinden in het door het college aangewezen gebied en in voor het publiek toegankelijke gebouwen die in dat gebied gelegen zijn, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt gedurende het in het bevel van de burgemeester genoemd tijdvak van ten hoogste achtenveertig uur.

  • 3.

    Het is degene van wie in een door het college aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, na de oplegging van het in het tweede lid bedoelde verbod opnieuw een orde verstorende gedraging als bedoeld in het eerste lid is geconstateerd, verboden zich te bevinden in het door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, nadat de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel heeft gegeven.

  • 4.

    Het verbod van het derde lid geldt gedurende het in het bevel van de burgemeester genoemd tijdvak van ten hoogste drie maanden.

  • 5.

    Het bepaalde in het eerste en het derde lid geldt niet indien de belanghebbende in het door het collegeaangewezen gebied zijn woning heeft of zijn werk of beroep uitoefent.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op degene die op de weg softdrugs verhandelt.

2:75 Verblijfsverbod dealers

  • 1.

    De burgemeester kan degene die in een op grond van artikel 2:1a aangewezen overlastgebied zich op of aan de weg ophoudt waarbij aannemelijk is dat dit gebeurt om middelen, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, te verkopen of te koop aan te bieden en die antecedenten heeft op het gebied van het verkopen of te koop aanbieden van drugs of daarop gelijkende waar, bevelen om zich onmiddellijk uit dat overlastgebied te verwijderen en zich daar voor de duur van drie maanden niet meer te bevinden.

  • 2.

    De burgemeester kan aan degene, aan wie eerder een bevel als bedoeld in het eerste lid is gegeven en die binnen een periode van een jaar opnieuw de in dat lid genoemde bepalingen overtreedt, bevelen om zich onmiddellijk uit dat veiligheidsrisicogebied te verwijderen en zich daar gedurende een periode van maximaal zes maanden niet meer te bevinden.

  • 3.

    Degene die een bevel heeft gekregen als bedoeld in het eerste of tweede lid is verplicht hieraan onmiddellijk te voldoen.

     

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

(Vervallen opgenomen in artikel 2:1c)

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen, te weten – niet limitatief – parkeerterreinen, winkelcentra, stations, stationsterreinen.

Artikel 2:78 Sluiting voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan, indien zulks naar zijn oordeel in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat is vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een seksinrichting - of een bij dat gebouw behorend erf, een perceel of perceel gedeelte of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf, het perceel of perceel gedeelte of de ruimte. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of de ruimte waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw, erf, perceel of perceelsgedeelte of enige andere ruimte te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6.

    Op aanvraag van een belanghebbende kan:

    • a.

      een sluiting voor onbepaalde duur door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden;

    • b.

      een sluiting door de burgemeester worden opgeheven wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Afdeling 16. Toezicht Kansspelautomaten

Artikel 2:79 Begripsbepalingen:

  • a.

    Wet: de Wet op de Kansspelen;

  • b.

    kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

  • c.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

  • d.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

Artikel 2:80 Aanwezigheidsvergunning

  • 1.

    Ingevolge artikel 30b. van de Wet is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een of meer kansspelautomaten aanwezig te hebben:

    • a.

      op of aan de openbare weg;

    • b.

      op voor het publiek toegankelijke plaatsen;

    • c.

      in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen, waarvoor een vergunning ingevolge artikel 3 eerste lid onder a. of c. van de Alcoholwet is vereist.

  • 2.

    Ingevolge artikel 30c. lid 2 sub b. van de Wet kan de burgemeester vergunning verlenen voor de plaatsing van twee kansspelautomaten in een hoogdrempelige inrichting.

  • 3.

    Ingevolge artikel 30c. lid 2 sub b. van de Wet kan de burgemeester geen vergunning verlenen voor de plaatsing van kansspelautomaten in laagdrempelige inrichtingen.

Artikel 2:81 Speeautomatenhal

  • 1.

    Speelautomatenhallen zijn niet toegestaan.

Artikel 2: 82 Voorschriften

  • 1.

    Aan de te verlenen vergunningen zoals genoemd in artikel 2:80 worden de volgende voorschriften en beperkingen verbonden:

    • a.

      In de inrichting mogen alleen kansspelautomaten worden opgesteld welke in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van de in artikel 30h, eerste lid, bedoelde vergunning verleend door de Kansspelautoriteit. Bij de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning genoemd in artikel 2:80 dient de aanvrager dan ook een bewijs hiervan te overleggen;

    • b.

      de vergunninghouder mag op geen enkele wijze door middel van reclame of enig andere vorm van werving het aanwezig hebben van (een) kansspelautoma(a)t(en) kenbaar maken;

    • c.

      de vergunning is slechts van toepassing op toegelaten kansspelautomaten;

    • d.

      de vergunning wordt verleend voor een periode van 3 jaar;

    • e.

      de vergunning kan te allen tijde worden ingetrokken, indien de bepalingen van de Wet en de aan de vergunning verbonden voorschriften worden overtreden;

    • f.

      de vergunninghouder wordt geacht de aan de vergunning verbonden voorwaarden te hebben aanvaard;

    • g.

      de vergunning dient in de inrichting aanwezig te zijn;

    • h.

      de vergunninghouder draagt zorg voor beleid ter voorkoming van kansspelverslaving;

    • i.

      de vergunninghouder zorgt dat de kansspelautomaten zodanig zijn opgesteld dat het personeel er te allen tijde goed zicht op heeft.

Afdeling 17 Goed verhuurderschap

Artikel 2:81 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      goed huurklimaat: een redelijke en billijke verstandhouding tussen huurder en exploitant, gericht op veiligheid, transparantie, gelijkwaardigheid, non-discriminatie en menswaardigheid;

    • b.

      huurder: één of twee volwassen personen, plus eventuele inwonende kinderen, die een aan hen verhuurde of in gebruik gegeven woonruimte of onzelfstandige woonruimte bewonen en die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van bewuste wederzijdse zorg en taakverdeling, die het enkel gezamenlijk bewonen van de woonruimte of onzelfstandige woonruimte te boven gaat en waarbij het huishouden de intentie heeft om voor onbepaalde periode samen te wonen;

    • c.

      onzelfstandige woonruimte: onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet 2014;

    • d.

      slecht verhuurderschap: handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Huisvestingswet 2014, artikel 2:83 APV of artikel 2:85 APV of zich schuldig maken aan intimidatie, uitbuiting, arbeidsuitbuiting als bedoeld in artikel 273 van het Wetboek van Strafrecht of discriminatie van huurders of potentiële huurders;

    • e.

      exploitant: degene of degenen voor wiens rekening en risico de activiteiten van het woonruimteverhuurbedrijf worden uitgeoefend;

    • f.

      woonruimte: woonruimte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder l onder 1, van de Huisvestingswet 2014;

    • g.

      woonruimteverhuurbedrijf: de activiteit bestaande uit in gebruik geven of verhuren van één of meer in Maassluis gelegen woonruimten of onzelfstandige woonruimten, aan ten minste drie huurders.

  • 2.

    Van een gelieerde natuurlijke persoon als bedoeld in deze afdeling is sprake, wanneer:

    • a.

      de exploitant of werkgever met die persoon samenwerkt in de uitoefening van bedrijf of beroep, een vennootschap onder firma of maatschap daaronder begrepen;

    • b.

      of de natuurlijke persoon middellijk of onmiddellijk meer dan 25 % van de aandelen, certificaten daarvan daaronder mede begrepen, van de exploitant of werkgever bezit.

  • 3.

    Van een gelieerde rechtspersoon als bedoeld in deze afdeling is sprake:

    • a.

      wanneer de exploitant of werkgever middellijk of onmiddellijk meer dan 25 % van de aandelen, certificaten daarvan daaronder mede begrepen, van de rechtspersoon bezit;

    • b.

      wanneer de rechtspersoon middellijk of onmiddellijk meer dan 25 % van de aandelen, certificaten daaronder mede begrepen, van de exploitant of werkgever bezit; of,

    • c.

      wanneer de exploitant of werkgever onderdeel uitmaakt van dezelfde groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als die rechtspersoon.

  • 4.

    Onder woonruimteverhuurbedrijf wordt tevens verstaan: de activiteit bestaande uit het door een ander of door anderen in gebruik laten geven of laten verhuren van één of meer in Maassluis gelegen woonruimten of onzelfstandige woonruimten, aan ten minste drie huurders.

Artikel 2:82 Toepassingsbereik

Deze afdeling is niet van toepassing op verhuur van zelfstandige woonruimte of onzelfstandige woonruimte:

  • 1.

    door een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet;

  • 2.

    indien dat plaatsvindt ter uitvoering van de in artikel 28 van de Huisvestingswet 2014 bedoelde taakstelling van de gemeente Maassluis.

Artikel 2:83 Zorgplicht exploitant

  • 1.

    De exploitant neemt bij de exploitatie van het woonruimteverhuurbedrijf de volgende leden van dit artikel in acht.

  • 2.

    De exploitant treft maatregelen gericht op en geschikt voor:

    • a.

      de bescherming van de openbare orde en een geordend woon- en leefmilieu; en,

    • b.

      het voorkomen van overlast en gevaar ten gevolge van de exploitatie van het woonruimteverhuurbedrijf;

    • c.

      naleving van de wettelijke voorschriften die op grond van de Omgevingswet voor de door hen verhuurde woonruimten of onzelfstandige woonruimten gelden.

  • 3.

    De exploitant onthoudt zich van iedere vorm van ongerechtvaardigd onderscheid door:

    • a.

      het hanteren van een heldere en transparantie procedure voor het selecteren van nieuwe huurders;

    • b.

      het gebruiken en communiceren van objectieve criteria voor het selecteren van nieuwe huurders; en,

    • c.

      het schriftelijk motiveren van de keuze van geselecteerde huurder aan afgewezen kandidaat huurders.

  • 4.

    De exploitant:

    • a.

      onthoudt zich van iedere vorm van intimidatie;

    • b.

      legt de huurovereenkomst schriftelijk vast;

    • c.

      verstrekt de huurder schriftelijk in een voor de huurder begrijpelijke vorm informatie over diens rechten en plichten als huurder;

  • 5.

    Bij verhuur van zelfstandige woonruimte of onzelfstandige woonruimte door de werkgever of een aan de werkgever gelieerde natuurlijke of rechtspersoon aan arbeidsmigranten:

    • a.

      wordt de huurovereenkomst afzonderlijk van de arbeidsovereenkomst gesloten en vastgelegd;

    • b.

      wordt niet overeengekomen dat de huurovereenkomst eindigt zodra de arbeidsovereenkomst eindigt of als gevolg van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;

    • c.

      staat de huurprijs en de behorende, door de exploitant aan de huurder in rekening gebrachte kosten, in redelijke verhouding tot het loon van de huurder.

Artikel 2:84 Verhuurplan

  • 1.

    De exploitant op wie artikel 2:85 APV, eerste lid, van toepassing is:

    • a.

      beschikt over een door hem vastgesteld verhuurplan waarin hij beschrijft op welke wijze hij de naleving van de ingevolge artikel 2:83 APV op hem rustende verplichtingen waarborgt;

    • b.

      richt voor zijn huurders, voor de omwonenden van de door hem verhuurde zelfstandige woonruimten en onzelfstandige woonruimten en voor de gemeente een via internet en telefoon te bereiken contactpunt in;

    • c.

      evalueert het verhuurplan tenminste eens per twee jaar en stelt de burgemeester binnen twee weken na afronding van de evaluatie in kennis van uitkomsten daarvan;

    • d.

      zendt het verhuurplan binnen twee weken na vaststelling of wijzigen aan de burgemeester en zorgt dat een ieder kennis van het verhuurplan kennis kan nemen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop het verhuurplan geëvalueerd wordt.

Artikel 2:85 Vergunningplicht exploitatie woonruimteverhuurbedrijf

  • 1.

    Het is verboden om een woonruimteverhuurbedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester of in afwijking van de aan die vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.

  • 2.

    Aan de vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden:

    • a.

      ter bescherming van de in artikel 1:8 en het vierde lid van dit artikel genoemde belangen; en,

    • b.

      in het belang van een effectief nalevingstoezicht.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning of trekt deze in:

    • a.

      indien de exploitatie van het woonruimteverhuurbedrijf strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of omgevingsplan of het bepaalde bij of krachtens de Huisvestingswet 2014; of,

    • b.

      indien de aanvrager niet de exploitant van het woonruimteverhuurbedrijf is.

  • 4.

    In aanvulling op artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren of intrekken in het belang van:

    • a.

      een geordend woon- en leefmilieu;

    • b.

      het voorkomen en bestrijden van ondermijnende activiteiten; of,

    • c.

      het voorkomen en beperken van overlast als gevolg van de exploitatie van het woonruimteverhuurbedrijf.

  • 5.

    Bij zijn beoordeling of de in het vierde lid bedoelde belangen aanleiding geven tot weigering of intrekking, beoordeelt de burgemeester:

    • a.

      of de aanvrager beschikt over een vastgesteld verhuurplan als bedoeld in artikel 2:84 APV

    • b.

      in hoeverre voldoende gewaarborgd is dat de aanvrager de ingevolge artikel 2: 83 APV voor hem geldende verplichtingen zal naleven; en,

    • c.

      of de aanvrager, de natuurlijke persoon die optreedt als bestuurder of feitelijk leidinggevende van de rechtspersoon of beheerder die de vergunning aanvraagt, in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, blijkt heeft gegeven van slecht verhuurderschap.

  • 6.

    De burgemeester kan de vergunning voorts weigeren of intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 7.

    De burgemeester kan de vergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd verlenen.

  • 8.

    De vergunning is niet overdraagbaar en vermeldt ten minste:

    • a.

      de naam van de vergunninghouder; en

    • b.

      het adres van de door hem verhuurde woonruimten of onzelfstandige woonruimte in verband waarmee de vergunning is verleend.

  • 9.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:86 Vrijstelling

  • 1.

    Indien het naar zijn oordeel voldoende aannemelijk is dat de in artikel 2:85 APV genoemde weigeringsgronden zich in bepaalde categorieën van gevallen niet zullen voordoen, kan de burgemeester die categorieën van gevallen vrijstellen van het in artikel 2:85 APV, eerste lid, opgenomen verbod.

  • 2.

    De burgemeester kan een op grond van het eerste lid genomen besluit intrekken of wijzigen.

Artikel 2:87 Melding in plaats van de vergunningplicht

  • 1.

    Artikel 2:85 APV is niet van toepassing op een exploitant voor zover:

    • a.

      de exploitant of een aan hem of haar gelieerde natuurlijke of rechtspersoon geen werkgever of opdrachtgever zijn van tenminste één van zijn of haar huurders;

    • b.

      de exploitant aan ten hoogste tien huurders woonruimte verhuurt of in gebruik geeft, dan wel laat verhuren of in gebruik laat geven als bedoeld in artikel 2:81, vierde lid; en

    • c.

      de exploitant de start van de exploitatie van het woonruimteverhuurbedrijf uiterlijk binnen twee weken na de start aan de burgemeester heeft gemeld.

  • 2.

    De in het vorige lid bedoelde melding wordt gedaan door indiening van een ingevuld en onderteken en door de burgemeester vastgesteld, meldingsformulier.

Artikel 2:88 Intrekken en wijzigen van de vergunning

  • 1.

    De burgemeester kan de in artikel 2:85 APV bedoelde vergunning intrekken of wijzigen, indien:

    • a.

      de vergunninghouder in strijd handelt met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      intrekking of wijziging naar zijn oordeel noodzakelijk is ter bescherming van de in artikel 1:8 en 2:85 APV, vierde lid, genoemde belangen; of,

    • c.

      hem feiten of omstandigheden bekend worden op grond waarvan, indien zij hem ten tijde van de behandeling van de aanvraag reeds bekend waren geweest, de vergunning zou zijn geweigerd of met een andere inhoud, voorwaarden of beperkingen zou zijn verleend.

  • 2.

    De burgemeester kan de vergunning voorts intrekken of wijzigen in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:89 Invoeringsregeling

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op een exploitant die direct voor inwerkingtreding van deze afdeling een woonruimteverhuurbedrijf exploiteerde.

  • 2.

    Gedurende de eerste drie maanden na inwerkingtreding van deze afdeling, is artikel 2:85 APV niet van toepassing op een in het eerste lid bedoelde exploitant.

  • 3.

    Gedurende de in het tweede lid bedoelde termijn van drie maanden:

    • a.

      kan een in het eerste lid bedoelde exploitant de in artikel 2:85 APV bedoelde vergunning aanvragen of de in artikel 2:87 APV bedoelde melding doen;

    • b.

      is de burgemeester bevoegd om de in dit lid, onder a, bedoelde aanvragen in behandeling te nemen en de aangevraagde vergunning te verlenen of te weigeren.

HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting met uitzondering van:

    • -

      de exploitant;

    • -

      de leidinggevende;

    • -

      de prostituee;

    • -

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • -

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • -

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • i.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele dienst

  • j.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie; raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats

  • k.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • l.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf; m. werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht;

  • m.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 2.

    Het college mandateert zijn bevoegdheid als het gaat om het nemen van besluiten voor escortbedrijven als bedoeld in dit hoofdstuk aan de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in dit hoofdstuk genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

 

Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de leidinggevende; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3.

    De vergunning dient in de seksinrichting of het escortbedrijf aanwezig te zijn.

Artikel 3:4a Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend

Artikel 3:4b Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee niet verplicht kan worden om zonder condoom te werken;

    • j.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • k.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • l.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • m.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • n.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • o.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • p.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt;

    • q.

      er voldoende toezicht plaatsvindt op het prostitutiebedrijf.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:4c Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel Eisen, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel Eisen, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende

  • 1.

    De exploitant en de leidinggevende:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de leidinggevende niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 uur en 11.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald

  • 2.

    Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 en artikel 3:3 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een seksinrichting of escortbedrijf tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:

    • a.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      een van de in artikel 3:13 en 3:13 a genoemde situaties zich voordoet.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting of escortbedrijf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 5.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat in het vierde lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 6.

    Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

  • 7.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het derde lid gesloten seksinrichting of escortbedrijf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 8.

    Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of leidinggevende in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 3:10 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan [of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4].;

    • c.

      de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:10a Intrekkingsgronden

Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijk of geheel intrekken, indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

  • b.

    de ingevolge artikel 3:4, tweede lid onder a. in de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de exploitatie voert;

  • c.

    de exploitant of leidinggevende de bepalingen in afdeling 2, de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

  • d.

    de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

  • e.

    in de seksinrichting een minderjarige prostitué(e) wordt aangetroffen;

  • f.

    in de seksinrichting een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel wordt aangetroffen;

  • g.

    een seksinrichting of escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostitué(e) of een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;

  • h.

    er door de exploitant of leidinggevende onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

  • i.

    aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

  • j.

    de exploitant of leidinggevende strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • k.

    naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon-of leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of escortbedrijf nadelig wordt beïnvloed;

  • l.

    op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • m.

    de exploitant of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen. n. Dit in het belang is van:

    • -

      de veiligheid van personen of goederen;

    • -

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • -

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • -

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • -

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning

  • 1.

    Een door het bevoegd bestuursorgaan verleende vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van vijf jaren.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën van seksinrichtingen een andere geldigheidsduur vaststellen.

Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:12 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een leidinggevende het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Artikel 3:13 Overgangsbepaling

Bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van een bestaande seksinrichting, is het bepaalde in artikel 3;10 eerste lid onder b niet van toepassing.

 

Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels

Artikel 3:14 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:15 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen,afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    Besluit: het Activiteitenbesluit Milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit Milieubeheer;

  • g.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • h.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • i.

    geluidsgevoelige ruimten: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet Geluidhinder

  • j.

    verblijfsruimten: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluid-hinder

  • k.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buiten- lucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Tijdens het van toepassing zijn van een collectieve festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan de waarde, die is opgenomen in onderstaande tabel:

    dagperiode (07.00-19.00 uur)

    avondperiode

    (19.00-23.00 uur)

    nachtperiode (23.00-01.00/02.00 uur)

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    75 dB(A)

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    50 dB(A)

  • 7.

    De geluidsnorm, als bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 9.

    De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5:

    • a.

      uiterlijk om 01:00 uur beëindigd, indien de festiviteit zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag plaatsvindt;

    • b.

      uiterlijk om 02:00 uur beëindigd, indien de festiviteit op vrijdag of zaterdag plaatsvindt.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste 3 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste 3 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels voor het doen van de kennisgeving.

  • 4.

    Tijdens het van toepassing zijn van een incidentele festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan de waarde, die is opgenomen in onderstaande tabel:

    dagperiode (07.00-

    19.00 uur)

    avondperiode

    (19.00-23.00 uur)

    nachtperiode (23.00-

    01.00/02.00 uur)

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    75 dB(A)

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    50 dB(A)

  • 5.

    De geluidsnorm, bedoeld in het vierde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 7.

    De geluidsnorm, bedoeld in het vierde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 8.

    Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening:

    • a.

      uiterlijk om 01:00 uur beëindigd, indien de festiviteit zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag plaatsvindt;

    • b.

      uiterlijk om 02:00 uur beëindigd, indien de festiviteit op vrijdag of zaterdag plaatsvindt.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Vervallen)

Artikel 4:4a Geluidsplafond

(Vervallen)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Gelet op artikel 2.18, eerste lid onder f en krachtens artikel 2.18, vijfde lid, van het Besluit wordt onversterkte muziek tussen 19.00 uur en 7.00 uur niet buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het geluidsniveau van een inrichting en zijn de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit onverminderd van toepassing.

  • 2.

    Maximaal 2 uur per week, gedurende één avond, is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in het bebouwde deel van een inrichting tijdens de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) uitgezonderd van het gestelde in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 4.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 5.

    Het college kan voor het gestelde in het eerste lid ontheffing verlenen. Het college kan aan deze ontheffing voorschriften verbinden.

Artikel 4:5a Geluidhinder in de openlucht

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de openlucht een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voor- schriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland,

Artikel 4:5b Geluidhinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4:5c Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Artikel 4:5d Routering

  • 1.

    Het is verboden met een vrachtauto als bedoeld in artikel 4:5e, waarvan het ledig gewicht vermeerderd met het laadvermogen meer bedraagt dan 3.500 kilogram of die met inbegrip van de lading een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter, tussen 23.00 en 07.00 uur op een andere dan door het college aangewezen weg te rijden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 4:5e Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden handelingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden c.q. bouwactiviteiten te verrichten of te laten verrichten op het bouwterrein na 19.00 uur en vóór 07.00 uur.

  • 2.

    Het college kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten of te laten verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt Bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 4:6a Mosquito

  • 1.

    Onder mosquito wordt verstaan: een apparaat dat een vooral voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2.

    In afwijking van artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3.

    De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4.

    Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5.

    Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke

(Vervallen)

 

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

(Vervallen)

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9a Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht, dan wel door middel van helium of andere gassen op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc.

  • 3.

    Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon bedoeld voor personenvervoer.

     

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden (vervallen(=)

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas, dat:

      • -

        één of meerstammig kan zijn, waarbij ingeval van meerstammigheid de stammen zich bovengronds vertakken;

      • -

        een dwarsdoorsnede van de stam, of bij meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam, van minimaal 10 centimeter, gemeten op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld.

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen en/of knotbomen, hakhout of een houtwal;

    • c.

      hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • e.

      knotboom: periodiek tot op de stam teruggezette boom;

    • f.

      bebouwingscontour houtkap: vastgesteld overeenkomstig artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • g.

      boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse vereniging van taxateurs van bomen (NVTB).

    • h.

      vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 30 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

    • i.

      Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • b.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.11d;

    • d.

      achtertuinen niet groter dan 120 m2;

    • e.

      voortuinen niet groter dan 20m2.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 4.11b Weigeringsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de in artikel 4:11, eerste lid, bedoelde vergunning in ieder geval weigeren, dan wel onder voorwaarden verlenen, in het belang van:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan hierbij de boomwaarde als criterium hanteren.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de in artikel 4.11, eerste lid, bedoelde vergunning in ieder geval niet weigeren ingeval voldaan moet worden aan de verplichting ingevolge het bepaalde in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot aan de vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien herplant niet mogelijk is, kan er door het bevoegd gezag een financiële compensatie worden opgelegd.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien de noodzaak voor de kap is aangetoond en/of andere vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn, dan wel een schadevergoeding opleggen, waarbij de boomwaarde als criterium wordt gehanteerd.

  • 2.

    Wordt een verplichting tot herbeplanting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen of;

    • b.

      een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag;

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, als- mede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.11e Schadevergoeding

Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kan het college van burgemeester en wethouders hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.

Artikel 4:11f Bestrijding ziekte houtopstanden

Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor de verspreiding van een nader door het college aan te wijzen ziekte is de rechthebbende verplicht de in de aanschrijving van het college maatregelen te treffen binnen de daarbij aangegeven termijn.

Artikel 4:11g Bestrijding watermerkziekte

(vervallen)

Artikel 4:11h Afstand tot de erfgrens

Voor bomen, heesters en heggen op een openbare weg of langs openbaar water wordt de afstand tot de grenslijn van een anders erf, in afwijking van de afstanden genoemd in artikel 5:42 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, voor bomen vastgesteld op 0,5 meter en voor heesters en heggen op nihil.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

(Vervallen)

Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning

(Vervallen)

 

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

  • 1.

    Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden een openbare plaats wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland van toepassing is.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(vervallen)

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

(Vervallen)

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij de duur bepalen van de periode waarin het verbod niet geldt.

  • 3.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(Vervallen; opgenomen in artikel 1:1)

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      3 of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden een voertuig te parkeren op de weg met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 5.4 Defecte voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een defect voertuig mede begrepen een niet van een kenteken voorzien voertuig, voor zover voor het rijden met het betrokken voertuig het voeren van zodanig kenteken wettelijk verplicht is.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.6 Kampeermiddelen en andere

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op de weg te parkeren bij, voor, naast of achter een bewoond perceel op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht vanuit dat perceel voor de bewoners op hinderlijke wijze wordt belemmerd;

    • c.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte en/of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het in het eerste lid onder a gestelde verbod geldt niet van 1 juli tot 1 september.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen:

    • a.

      van het in het eerste lid onder a gestelde verbod voor de overige maanden dan die genoemd in het tweede lid;

    • b.

      van het in het eerste lid onder c gestelde verbod

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

Onverminderd het bepaalde in artikel 5:6 is het de eigenaar of houder van een geheel of ten dele voor recreatie bestemd voertuig of een aanhangwagen verboden deze te parkeren in een parkeerschijfzone, als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, gedurende het (de) daarop aangegeven tijdvak(ken).

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de inzameldienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode en/of dag.

Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen en bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden op door het college, in het belang van het beheer van de openbare ruimte, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

     

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2.

    Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

    • a.

      in besloten kring;

    • b.

      door instellingen die zijn ingedeeld op het thans geldende landelijke collecte- en wervingsrooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving en die geld of goederen inzamelen of werven in de aan hen door het Centraal Bureau Fondsenwerving toegewezen periode;

    • c.

      door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 3.

    Het college kan bij het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen.

     

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en/of in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Venten en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college te venten.

  • 2.

    Voorts is het verboden te venten op zondagen en op maandag tot en met zaterdag voor 9.00 uur en na 22.00 uur.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

     

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten , gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden

  • a.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • b.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • c.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    Indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b.

    indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • c.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, heeft een geldigheidsduur van vijf jaar.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

     

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Vervallen (verplaatst naar hoofdstuk 2, afdeling 7 Evenementen)

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

Vervallen (verplaatst naar hoofdstuk 2, afdeling 7 Evenementen)

 

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Havenbeheersverordening Maassluis, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur (AVOI).

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het tweede lid aangewezen gebieden:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement Zuid-Holland.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het derde lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland, de waterschapsverordening, de havenbeheersverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26 tweede lid bepaalde.

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de waterschapsverordening of de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water

  • 1.

    Het is verboden te zwemmen in door het college aangewezen openbare wateren of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

     

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties als de activiteit is toegelaten bij of krachtens de Omgevingswet, in het bijzonder afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving en binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen voor zover die activiteit daarbij is toegelaten, of als sprake is van een situatie waarin wordt voorzien door de Zondagswet.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en fietsers of voor berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die zijn gelegen binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening Zuid-Holland aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als `toestel';

    • c.

      binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen voor zover die activiteit daarbij is toegelaten

  • 4.

    Bij het gestelde onder het vierde lid onder a. geldt voor ruiters dat de paarden voorzien moeten zijn van een uitwerpselen-opvangzak. De uitzonderingen zoals gesteld in het derde lid zijn hierbij van toepassing.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

     

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna en ter bescherming van de woon- en leefomgeving.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of bij of krachtens de Omgevingswet.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

    artikel 2:1 - samenscholing en ongeregeldheden

    artikel 2:1a - aanwijzing overlastgebied

    artikel 2:1b - wijkverbod

    artikel 2.1d - woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

    artikel 2:3 - kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    artikel 2:6 - of afbeeldingen beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken

    artikel 2:9 - straatartiest en dergelijke

    artikel 2:10 - voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats m.u.v. lid 2

    artikel 2:14 - winkelwagentjes

    artikel 2:15 - hinderlijke beplanting of voorwerp

    artikel 2:16 - openen straatkolken en dergelijke

    artikel 2:17 - kelderingangen en dergelijke

    artikel 2:19 - gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

     

    artikel 2:20 - vallende voorwerpen

    artikel 2:20a - dragen gevaarlijke voorwerpen

    artikel 2:21 - voorzieningen voor verkeer en verlichting

    artikel 2:23 - veiligheid op het ijs

    artikel 2:23a - verbod op slapen op of aan de weg

    artikel 2:25 - evenementenvergunning

    artikel 2:25a - 0-evenementen

    artikel 2:26 - ordeverstoring

    artikel 2:26a - openbare orde en veiligheid

    artikel 2:28 - (tijdelijke) exploitatievergunning horecabedrijf

    artikel 2:28b - eisen exploitant en leidinggevende

    artikel 2:28e - opheffing vergunningplicht

    artikel 2:29 - sluitingstijden

    artikel 2:31 - aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    artikel 2:31a - glazen drinkgerei

    artikel 2.32 - handel in horecabedrijven

    artikel 2:33 - ordeverstoring

    artikel 2:36 - kennisgeving exploitatie

    artikel 2:37 - nachtregister

    artikel 2:38 - verschaffen gegevens nachtregister

    artikel 2:40 - vergunning exploitatie bedrijf

    artikel 2:40b - tijdelijke sluiting

    artikel 2:40c - aanwezigheid exploitant en beheerder

    artikel 2:41 - betreden gesloten woning of lokaal

    artikel 2:42 - plakken en kladden

    artikel 2:42a - graffiti

    artikel 2:43 - vervoer plakgereedschap en dergelijke artikel 2:44 - vervoer inbrekerswerktuigen

    artikel 2:47 - hinderlijke gedrag op of aan een openbare plaats

    artikel 2:47a - hinderlijk voetballen en dergelijke

    artikel 2:48 - verboden drankgebruik

    artikel 2:48a - verboden gebruik lachgas

    artikel 2:49 - verboden gedrag bij of in gebouwen

    artikel 2:50 - hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

    artikel 2:51 - hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

    artikel 2:52 - overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein e.d

    artikel 2:53 - bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

    artikel 2:54 - bewakingsapparatuur

    artikel 2:57 - loslopende honden

    artikel 2:58 - overlast/verontreiniging door honden

    artikel 2:59 - gevaarlijke honden

    artikel 2:59a - gevaarlijke honden op eigen terrein

    artikel 2:60 - houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    artikel 2:72 - ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

    artikel 2:73 - bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

    artikel 2:73a - carbidschieten

    artikel 2:74 - drugshandel op een openbare plaats

    artikel 2:74a - verzameling van personen in verband met drugs

    artikel 2:74b - openlijk drugsgebruik

    artikel 2:74c - weggooien van spuiten en dergelijke

    artikel 3:4 - seksinrichtingen, escortbedrijven

    artikel 3:6 - sluitingstijden

    artikel 2:83 - Zorgplicht exploitant,

    artikel 2:84 - Verhuurplan,

    artikel 2:85 - Vergunningplicht exploitatie woonruimteverhuurbedrijf.

    artikel 3:7 - tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

    artikel 3:8 - aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

    artikel 3:11 - beëindiging exploitatie

    artikel 3:12 - wijziging beheer

    artikel 3:14 - straatprostitutie

    artikel 3:15 - sekswinkels

    artikel 3:16 - tentoonstellingen, aanbieden/aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

    artikel 4:2 - aanwijzing collectieve festiviteiten (vervallen)

    artikel 4:3 - kennisgeving incidentele festiviteiten (vervallen)

    artikel 4:5 - onversterkte muziek

    artikel 4:5a - geluidhinder in de openlucht artikel 4:5b - geluidhinder door dieren

    artikel 4:5c - geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen artikel 4:5d - routering

    artikel 4:5e - geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden

    artikel 4:6 - overige geluidhinder

    artikel 4:6a - mosquito

    artikel 4:8 - natuurlijke behoefte doen

    artikel 4:9 - toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

    artikel 4:11d - herplant-/instandhoudingsplicht (vervallen)

    artikel 4:11f - bestrijding ziekte houtopstanden (vervallen)

    artikel 4:11h - afstand tot de erfgrens (vervallen)

    artikel 4:13 - opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

    artikel 4:13a - verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

    artikel 4:15 - verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

    artikel 4:18 - recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    artikel 4:19 - aanwijzing kampeerplaatsen

    artikel 5:2 - parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

    artikel 5:3 - te koop aanbieden van voertuigen

    artikel 5:4 - defecte voertuigen

    artikel 5:5 - voertuigwrakken

    artikel 5:6 - kampeermiddelen en andere

    artikel 5:6a - parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

    artikel 5:7 - parkeren van reclamevoertuigen

    artikel 5:8 - parkeren van grote voertuigen

    artikel 5:9 - parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

    artikel 5:9a - parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

    artikel 5:10 - parkeren anders dan op de rijbaan

    artikel 5:11 - aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    artikel 5:12 - overlast van fiets of bromfiets

    artikel 5:13 - inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

    artikel 5:15 - venten en dergelijke

    artikel 5:16 - vrijheid van meningsuiting

    artikel 5:18 - standplaatsen en weigeringsgronden

    artikel 5:19 - toestemming rechthebbende

    artikel 5:24 - voorwerpen op, in of boven openbaar water

    artikel 5:25 - ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    artikel 5:26 - aanwijzingen ligplaats

    artikel 5:27 - verbod innemen ligplaats

    artikel 5:28 - beschadigen van waterstaatswerken (vervallen)

    artikel 5:29 - reddingsmiddelen

    artikel 5.30 - veiligheid op het water

    artikel 5:30a - zwemmen in openbaar water

    artikel 5:31 - overlast aan vaartuigen

    artikel 5:32 - crossterreinen

    artikel 5:33 - beperking verkeer in natuurgebieden

    artikel 5:34 - verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

    artikel 5:36 - verboden plaatsen

    artikel 5:37 - hinder of overlast bij incidentele asverstrooiing

  • 2.

    Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:67, 2:68 en 2:69 (heling) wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college dan wel door de burgemeester aan te wijzen toezichthouders.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    Op dat moment wordt de Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2022 ingetrokken.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 4:1 en 4:5 van deze verordening in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2024.

 

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 7 december 2023

de griffier,

J. Vinke

de voorzitter,

G.G.J. Rensen