Organisatie | Gennep |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Erfgoedverordening gemeente Gennep 2021 |
Citeertitel | Erfgoedverordening Gennep 2021 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling bevat een overgangsbepaling
Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening 2010 vastgesteld op 13 september 2010
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 31-01-2022 | 540905 |
Deze verordening verstaat onder:
onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 6, tweede lid;
een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, waarin zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en welke groep ingevolge deze verordening is opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister;
een onderzoek resulterend in een schriftelijke rapportage naar de architectuurhistorische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuin- of landschapshistorische, historisch-stedenbouwkundige, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een beschermd rijks- of gemeentelijk monument of groepen van onroerende zaken en/of terreinen.
HOOFDSTUK 2 DE ERFGOEDCOMMISSIE
Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie
De Erfgoedcommissie adviseert het college op basis van artikel 17.9 Omgevingswet, artikel 9.1 Erfgoedwet, art.15, lid 1 Monumentenwet 1988, op verzoek en uit eigener beweging over de toepassing van de Erfgoedwet, Monumentenwet 1988, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Erfgoedverordening, Subsidieverordening monumenten en het monumentenbeleid.
HOOFDSTUK 3 AANWIJZING VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN EN VERZAMELINGEN
Artikel 4 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling, of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.
Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling
Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 4, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.
HOOFDSTUK 4 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJKMONUMENT EN BESCHERMD GEMEENTELIJK ARCHEOLOGISCH MONUMENT
Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument
Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de Erfgoedcommissie en zo nodig de regioarcheoloog. De commissie adviseert binnen 8 weken. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. In dat geval wordt alsnog achteraf advies gevraagd aan de Erfgoedcommissie.
Het college geeft van zijn voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument kennis aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. Tevens wordt aan degene die om aanwijzing heeft verzocht het voornemen kenbaar gemaakt. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.
De zakelijke gerechtigden en degenen die om aanwijzing hebben verzocht kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van de kennisgeving bedoeld in artikel 9, tweede lid, schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken bij het college.
Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Het college maakt zijn besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke monument of als beschermd gemeentelijk archeologisch monument binnen vier weken na de datum van het besluit schriftelijk bekend aan alle zakelijke gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.
Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister
Het gemeentelijke erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument en van het beschermde gemeentelijke archeologisch monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.
Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing
Alvorens het college besluit tot intrekken van de aanwijzing, wordt de eigenaar gehoord en vraagt hij de Erfgoedcommissie om advies. Artikel 9, eerste lid is van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
De aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument en een beschermd gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen, te vernielen of af te breken of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvoor noodzakelijk is.
Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
In het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de Erfgoedcommissie.
Voor zover sprake is van een vergunningaanvraag, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, wordt de vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.
HOOFDSTUK 7 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Artikel 21 Bekendmaking en mededeling
Het college maakt het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend. Artikel 9, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 23 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 20, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
In een gebied dat is aangewezen als een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 24, eerste lid onherroepelijk is geworden, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het college; het verbod als bedoeld in artikel 25, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:
schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
HOOFDSTUK 9 HANDHAVING EN TOEZICHT
Degene die handelt in strijd met artikelen 13 of 25 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (zie art. 23 Wetboek van Strafrecht).
Het college wijst de ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
Artikel 29 Opsporingsbevoegdheid
De opsporing van de in artikel 28 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.
Artikel 31 Intrekken erfgoedverordening
De Erfgoedverordening 2010, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad op ………, wordt ingetrokken.
Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Gennep
op 31 januari 2022
De raad voornoemd,
De griffier, Jos van der Knaap
De voorzitter, Hans Teunissen
ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE GENNEP 2021
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In beginsel gelden de wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven en die niet reeds in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
De omschrijving van het begrip monument sluit goeddeels aan bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De vijftig-jaargrens echter die voor rijksmonumenten geldt, is niet overgenomen voor gemeentelijke monumenten. Hierdoor is het mogelijk monumenten “jonger” dan vijftig jaar onder de werking van de verordening te brengen.
Overigens staat het gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip "monument" in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen. Aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.
Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze omschrijving is dermate ruim, dat zij ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, die hier als het ware een toegevoegde waarde aan geeft.
Terreinen kunnen bijvoorbeeld zijn parken, tuinen, een boerenerf, een schootsveld rond een kasteel, of een slagveld waar zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet vereist dat op het terrein een bouwkundig monument voorkomt om over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is een veel ruimer begrip.
Het onderscheid tussen het begrip ‘beschermd gemeentelijk monument’ en het begrip ‘beschermd rijksmonument’ geldt ook ten aanzien van archeologische monumenten. Op de aanvraag voor een vergunning voor een beschermd archeologisch rijksmonument beslist namelijk de minister, terwijl het bevoegd gezag beslist op een vergunningaanvraag voor een beschermd gemeentelijk archeologisch monument.
Artikel 45 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor zowel rijks- als gemeentelijke archeologische monumenten.
Het eigendom van roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van een opgraving is geregeld in artikel 50 van de Monumentenwet 1988.
j. beschermd stads- en dorpsgezicht
De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument is als vorm van bescherming voor een stads-en dorpsgezicht soms onvoldoende. De beschermwaardigheid ligt vaak vooral in het totaal van een bepaald gebied; de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang wordt als bepalend element beschouwd. Het beschermende bestemmingsplan vormt in dat geval de basis van de bescherming. De uitwerking kan bijvoorbeeld geschieden via een beeldkwaliteitsplan. De lijst met stads- en dorpsgezichten maakt onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst. De registratie van de stads- en dorpsgezichten op de monumentenlijst betreft slechte een administratieve handeling.
De samenstelling, benoeming, taken en bevoegdheden van de Erfgoedcommissie worden geregeld in een door het college vast te stellen reglement.
Deze criteria zijn gelijktijdig met de Erfgoedverordening Gennep 2010 door de raad vastgesteld en blijven van toepassing onder de nieuwe Erfgoedverordening .
Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermde) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stadsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over beschermde rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.
HOOFDSTUK 2 DE ERFGOEDCOMMISSIE
Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie
Zie de toelichting achter artikel 1 onder m.
HOOFDSTUK 4 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJK MONUMENT EN BESCHERMD GEMEENTELIJK ARCHEOLOGISCH MONUMENT
Het aanwijzen van objecten c.q. terreinen tot beschermd monument zijn hier in een hoofdstuk ondergebracht.
Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument
Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Op deze bevoegdheid is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, in het bijzonder Titel 4.1 Beschikkingen.
Bij de aanwijzing behoort een omschrijving van de redenen voor de aanwijzing, de zogenoemde redengevende omschrijving. Met zo’n omschrijving kan worden voldaan aan de motiveringsplicht als geregeld in de artikelen 3:46 tot en met 3:50 van de Awb. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet eveneens uitdrukkelijk worden gemotiveerd in het aanwijzingsbesluit.
De omschrijving vormt tevens het uitgangspunt voor de bescherming van het aangewezen monument.
Voordat het college besluit tot aanwijzing moeten de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord; afdeling 4.1.2 van de Awb is hier van toepassing.
Het registreren van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst is een administratieve handeling. Om die reden zijn de aanwijzing en de registratie van de aanwijzing in aparte artikelen opgenomen.
De Erfgoedcommissie is een adviesorgaan in de zin van artikel 3:5 Awb; zie ook de artikelen 3:9, 3:49 en 3:50 Awb.
Voor aanwijzing als monument is het toestemmingsrecht van de eigenaar is opgenomen. Dit betekent dat de gemeente (het college) afziet van de aanwijzing tot gemeentelijk monument als de eigenaar dat niet wil. Reden om dit te doen is om meer vertrouwen te geven aan de eigenaar als belangrijkste bewaarder van het erfgoed. Er wordt meer focus gelegd op het faciliteren van eigenaren bij de instandhouding van erfgoed, dan op eenzijdige aanwijzing van monumenten. Behoud en ontwikkeling van (potentiële) monumenten en erfgoed staat voorop, en dit kan het beste gerealiseerd worden in goed overleg met de eigenaar. Het toestemmingsrecht van de eigenaar geldt niet bij intrekking van de aanwijzing als monument. Reden daarvoor is dat het college enkel een aanwijzing als monument intrekt op het moment dat er onvoldoende cultuurhistorische waarden vertegenwoordigd zijn die een plaats op de monumentenlijst rechtvaardigen. Zulks nadat het eerst weloverwogen als gemeentelijk monument is aangewezen en wellicht al jaren op de monumentenlijst heeft gestaan. Een dergelijk besluit leent zich niet voor om een (nieuwe) eigenaar van een monument het primaat te geven bij het besluit over het al dan niet intrekken van de aanwijzing als monument. De eigenaar van het monument wordt wel vooraf in de gelegenheid gesteld om zijn visie/zienswijze te delen over het al dan niet behouden van de monumentenstatus.
Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Een bouwhistorisch onderzoek kan worden verricht bij de (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, bij de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument. De bouwhistorische waarde van een pand kan van belang zijn voor het besluit om een (deel van een) pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en voor de wijze waarop het pand op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geregistreerd. De mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, kan van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen.
Bouwhistorisch onderzoek en de aanwijzing tot beschermd monument
De aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wordt veelal ingediend door een belangenvereniging tot behoud van monumenten en niet door de eigenaar. Ingeval een ander dan de eigenaar van een monument een aanvraag tot aanwijzing indient dan wel de gemeente ambtshalve een voorstel tot aanwijzing doet, kan de gemeente de eigenaar niet verplichten om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.
Om bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren moet men al dan niet besloten ruimten en plaatsen betreden. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig, hetgeen een probleem kan zijn. Binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen geregeld bij of krachtens de Wet op het binnentreden, te weten handhaven van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het is evident dat bouwhistorisch onderzoek hier niet onder valt. De gemeente is voor wat betreft het laten uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek in een woning dan ook afhankelijk van de bereidheid van de bewoner om onderzoekers in zijn woning toe te laten.
Bouwhistorisch onderzoek en de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument
Zoals gezegd kan de mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen. Alvorens het college beslist op een vergunningaanvraag kan hij daarom bepalen, dat informatie nodig is over de bouwhistorische waarde. (Een deel van) de kosten van het onderzoek kan ten laste van de eigenaar worden gebracht.
Het is niet noodzakelijk de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen, artikel 4:5 Awb biedt voldoende houvast. Er kan immers beargumenteerd worden, dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren terwijl voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.
Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan.
Het is aan te raden in de aanvraag op te nemen, dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. Het onderzoek dient door deskundigen te worden uitgevoerd; in het aanvraagformulier kan worden aangegeven welke personen of instanties in zijn ogen voldoende gekwalificeerd zijn. Als de gemeente besluit bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren, kunnen kwalitatief hogere eisen aan het onderzoek worden gesteld.
In de vergunningvoorwaarden kan het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden worden geregeld, evenals het veilig stellen van afkomende bouwhistorische elementen.
Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.
Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 en regelt de zogenaamde voorbescherming. Doel van de voorbescherming is het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure. Als peildatum voor de voorbescherming geldt de dag na die waarop de kennisgeving is verzonden. Vanaf die datum tot, in geval van aanwijzing, het moment van inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel tot het moment waarop vaststaat dat zo’n inschrijving niet zal plaatsvinden, geldt het normale systeem van bescherming van beschermde, zoals geregeld in de artikelen 14 tot en met 18.
De kennisgeving is een feitelijke handeling waaraan de wet rechtsgevolg verbindt. Aan deze constructie wordt de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de Erfgoedcommissie achterwege kan blijven.
Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; overschrijding van deze termijnen kan echter strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opleveren.
Lid 3 Mededeling en publicatie
Deze bepaling is een nadere specificatie van de bekendmaking en mededeling van een besluit zoals geregeld in de artikelen 3:40 tot en met 3.45 Awb.
De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang en zal in de regel aangetekend worden verzonden.
Een belanghebbende kan tegen het aanwijzingsbesluit een bezwaarschrift indienen op grond van de Awb. Daarna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister
Door de aanwijzing van het college van een onroerend monument of terrein met archeologische overblijfselen verkrijgt het de status van beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument. Het gehele terrein of object, eventueel inclusief het interieur, valt daarmee onder de werking van de erfgoedverordening. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de beschermende werking van de verordening vallen.
De registratie van de aanwijzing is een feitelijke handeling. Doel van de registratie is een ieder snel inzicht geven in welke zaken om welke reden zijn aangewezen.
Artikel 11 Wijziging van de aanwijzing
Omdat door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument het gehele object of terrein onder de werking van de Erfgoedverordening is geplaatst, zal een wijziging van de aanwijzing in de praktijk vaak een geval van ondergeschikte betekenis zijn (bijvoorbeeld een wijziging van de straatnaam, huisnummer, van de kadastrale aanduiding, tenaamstelling en dergelijke).
De monumentale waarde kan teniet zijn gegaan bijvoorbeeld door brand of doordat gebruik is gemaakt van een sloopvergunning. Het bodemarchief kan zijn verstoord als gevolg van archeologisch onderzoek. In dergelijke gevallen kan de aanwijzing worden doorgehaald.
Indien het college een onroerende zaak of vindplaats, die zich op het kadastrale perceel van het beschermd monument bevindt, maar niet eerder in de beschrijving is opgenomen (en daarom niet is beschermd), alsnog wil beschermen, kan hij de aanwijzing wijzigen. In dat geval geldt de gewone aanwijzingsprocedure en is ook de voorbescherming van toepassing.
Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing
Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Erfgoedcommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Na intrekking, bijvoorbeeld omdat het monument is gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan, haalt het college de aanwijzing in het gemeentelijke erfgoedregister door.
Een beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument dat later wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaal monument wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd monument. Hiervoor is geen apart besluit van het college vereist.
HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN
Artikel 13 Instandhoudingsplicht
Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en komt grotendeels overeen met de oude verordening. De instandhoudingsplicht is voor de beschermde gemeentelijke monumenten geïntroduceerd analoog aan artikel 10.18 van de Erfgoedwet, waarin artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 staat opgenomen. De nieuwe instandhoudingsplicht wordt in de Erfgoedwet geïntroduceerd onder artikel 2, sub c.
Beschadiging, vernietiging of onderhoud onthouden aan een gemeentelijk monument is absoluut verboden en valt buiten bereik van een vergunning. Herstelwerkzaamheden, het gebruik of het doen gebruiken van een beschermd monument zijn slechts vergunningplichtig, indien door dat herstel of gebruik het monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voor normaal onderhoudswerk is in beginsel geen vergunning nodig. Het schilderen van de gevel bijvoorbeeld in felle kleuren is een vorm van wijziging, wanneer de kleur of kleuren van een monument daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaken.
Het begrip verstoren heeft ook betrekking op een beschermd gemeentelijke archeologische monumenten.
Ten aanzien van verstoring van een beschermd gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.
Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Lid 2 betreft vergunningsvrije activiteiten. Deze activiteiten kunnen in twee categorien worden ondergebracht: a. normaal onderhoud en b. inpandige veranderingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis zijn.
Onder normaal onderhoud worden werkzaamheden verstaan waardoor het monument niet wijzigt. Denk aan werkzaamheden waarbij bijvoorbeeld delen van een kozijn door hetzelfde materiaal worden vervangen, het schilderen in dezelfde kleur of het vervangen van kapotte ruiten. Het materiaal, verfsysteem en type glas moeten wel gelijk zijn aan het bestaande werk. Wanneer glas wordt vervangen door nieuw, andersoortig, glas of wanneer voor een nieuwe kleurstelling wordt gekozen, dan is wel een vergunning nodig. Ook voor het geheel vervangen van voegwerk, houtwerk (bijvoorbeeld een heel raamkozijn) en stucwerk is een vergunning vereist.
De tweede categorie gaat over inpandige wijzigingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg aantoonbaar zonder betekenis zijn. Meestal betreft het onderdelen die na het moment van aanwijzing zijn toegevoegd en dus geen onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke of beschermde bouwfasen (ontwikkelingsgeschiedenis) van het monument. Denk hierbij aan het verwijderen van hardboard betimmeringen, recente scheidingswanden, moderne keuken- of badkamerinrichtingen. Bij twijfel kan een initiatiefnemer contact opnemen met een medewerker monumentenzorg van de gemeente.
Wanneer er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, is overeenstemming niet vereist. Een vergunningaanvraag voor een pastorie bijvoorbeeld of een catechisatieruimte valt onder de voorschriften die voor niet-kerkelijke monumenten gelden.
Zie ook de toelichting bij artikel 1 onder i.
Artikel 18 Intrekking van de omgevingsvergunning
Dit artikel bevat aanvullingen op de intrekkingsgronden die zijn geregeld in artikel 2.33 van de Wabo. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan.
HOOFDSTUK 6 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN
Artikel 19 Vergunning voor beschermde Rijksmonumenten
Zie de toelichting bij artikel 1 onder f. en artikel 19.
Een ontvankelijke vergunningsaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt op grond van afdeling 3.4 van de Awb. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning door het college voor beschermde rijksmonumenten is geregeld in artikel 9 Erfgoedwet (H9, Overgangsrecht), in samenhang met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
HOOFDSTUK 7 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN
Met name voor een gebied met jonge bouwkunst -dat wil zeggen jonger dan 150 jaar- dat van belang is voor de lokale geschiedenis, kan deze aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebied te beschermen.
Artikel 23 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
Wanneer een gebied, dat is aangewezen op grond van artikel 20 nadien door de minister wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 9 van de Erfgoedwet (H9 Overgangsrecht), wordt de aanwijzing op grond van artikel 23 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken.
Artikel 24 Beschermend bestemmingsplan
Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; in de planvoorschriften kunnen nadere eisen worden geformuleerd waaraan (ver)bouwplannen worden getoetst. Te denken valt aan een beeldkwaliteitsplan.
Deze verbodsbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor beschermde gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 25, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Het is niet noodzakelijk een schadevergoedingsregeling op te nemen in de verordening, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen uit oogpunt van uniformiteit met de Monumentenwet 1988.
De aanwijzing van en de wijziging of intrekking van de aanwijzing als zodanig vormt geen grondslag voor schadevergoeding. Eerst wanneer er voor bepaalde activiteiten geen, althans niet de gewenste vergunning is verleend, kan er mogelijk sprake zijn van schade.
HOOFDSTUK 10 SLOT EN OVERGANGSBEPALINGEN
De gemeenteraad kan op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, op overtreding van zijn verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.
Artikelen 28 en 29 Toezicht en opsporingsbevoegdheid
De gemeentelijke wetgever is bevoegd in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. In dit artikel wordt deze bevoegdheid geattribueerd aan het college.
De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang is geregeld in artikel 125 Gemeentewet en in afdeling 5.3 Awb.
Dit artikel biedt de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden in beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn. Het is niet toegestaan binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie ook de toelichting bij artikel 6, vijfde lid.
De bekendmaking en inwerkingtreding van verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet.