Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gennep

Erfgoedverordening gemeente Gennep 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGennep
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening gemeente Gennep 2021
CiteertitelErfgoedverordening Gennep 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat een overgangsbepaling

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening 2010 vastgesteld op 13 september 2010

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

31-01-2022

gmb-2023-557493

540905

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Gennep 2021

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1. eerste lid van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.

  • b.

    monument:

    • 1.

      onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap, zijn cultuurhistorische waarde of zijn archeologische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • c.

    archeologisch monument:

  • monument, bedoeld in onderdeel b, onder 2;

  • d.

    cultuurgoed: roerende zaken die deel uitmaken van cultureel erfgoed. Een verzameling cultuurgoederen bestaat uit objecten die vanuit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

  • e.

    gemeentelijk monument:

  • monument of archeologisch monument, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • f.

    gemeentelijke erfgoedregister:

  • de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument aangewezen zaken;

  • g.

    minister

  • Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

  • h.

    rijksmonument:

  • onroerend monument, dat is ingeschreven in het Rijksmonumentenregister;

  • i.

    kerkelijk monument:

  • onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 6, tweede lid;

  • j.

    beschermd stads- en dorpsgezicht:

  • een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde, waarin zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en welke groep ingevolge deze verordening is opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister;

  • k.

    beschermd gemeentelijk cultuurgoed:

  • roerende zaak die deel uitmaakt van het gemeentelijk cultureel erfgoed en als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4, lid 1 van deze verordening.

  • l.

    beschermde gemeentelijke verzameling:

  • verzameling cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen en die zijn aangewezen op grond van artikel 4, lid 2 van deze verordening.

  • m.

    erfgoedcommissie:

  • de door het college ingestelde commissie als bedoeld in artikel 3.

  • De erfgoedcommissie maakt als sub-commissie onderdeel uit van de ‘Commissie Ruimtelijke Kwaliteit’, die op grond van art. 17.9 Omgevingswet is ingesteld als onderdeel van de Commissie Omgevingskwaliteit

  • n.

    cultuurhistorisch onderzoek:

  • een onderzoek resulterend in een schriftelijke rapportage naar de architectuurhistorische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuin- of landschapshistorische, historisch-stedenbouwkundige, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een beschermd rijks- of gemeentelijk monument of groepen van onroerende zaken en/of terreinen.

  • o.

    archeologisch onderzoek:

  • in schriftelijke rapportage vastgelegd veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

  • p.

    plan van aanpak:

  • plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

o. programma van eisen:

  • programma dat door burgemeester en wethouders wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • p.

    eigenaren:

  • degenen die in de openbare registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een onroerend monument zijn ingeschreven;

  • q.

    het college:

  • het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep.

  • r.

    selectiecriteria:

  • door de raad vastgestelde criteria te hanteren bij procedures ter aanwijzing van een onroerend monument tot beschermd gemeentelijk monument of een terrein tot beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

  •  

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door iedereen te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk monument en/of archeologisch monument (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

 

HOOFDSTUK 2 DE ERFGOEDCOMMISSIE

Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie

  • 1.

    De Erfgoedcommissie adviseert het college op basis van artikel 17.9 Omgevingswet, artikel 9.1 Erfgoedwet, art.15, lid 1 Monumentenwet 1988, op verzoek en uit eigener beweging over de toepassing van de Erfgoedwet, Monumentenwet 1988, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Erfgoedverordening, Subsidieverordening monumenten en het monumentenbeleid.

  • 2.

    Voor instelling, samenstelling, taken en werkwijze van de Erfgoedcommissie wordt verwezen naar de Verordening op de Commissie Omgevingskwaliteit 2022.

 

HOOFDSTUK 3 AANWIJZING VAN BESCHERMDE GEMEENTELIJKE CULTUURGOEDEREN EN VERZAMELINGEN

Artikel 4 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

 

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek besluiten een cultuurgoed aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed. Dat geldt indien het cultuurgoed:

    • van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is;

    • als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit;

    • in eigendom is van de gemeente of dat dit aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve of op verzoek besluiten een verzameling aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling. Dat geldt indien de verzameling:

    • van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is;

    • als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit;

    • in eigendom is van de gemeente of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling, of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultuurgoederen die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

 

Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 4, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

HOOFDSTUK 4 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJKMONUMENT EN BESCHERMD GEMEENTELIJK ARCHEOLOGISCH MONUMENT

Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op schriftelijke aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument of terrein aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2.

    Een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument, als bedoeld in lid 1, wordt onderbouwd met een redengevende omschrijving.

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de Erfgoedcommissie en zo nodig de regioarcheoloog. De commissie adviseert binnen 8 weken. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. In dat geval wordt alsnog achteraf advies gevraagd aan de Erfgoedcommissie.

  • 4.

    Voor de aanwijzing van een onroerend monument of terrein als beschermd gemeentelijk monument of beschermd archeologisch monument, is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 5.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd monument bepalen, dat cultuurhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Erfgoedwet of een provinciale Erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 7.

    Het college geeft van zijn voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument kennis aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet. Tevens wordt aan degene die om aanwijzing heeft verzocht het voornemen kenbaar gemaakt. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  •  

Artikel 7 Zienswijze

De zakelijke gerechtigden en degenen die om aanwijzing hebben verzocht kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van de kennisgeving bedoeld in artikel 9, tweede lid, schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken bij het college.

 

Artikel 8 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming als bedoeld in hoofdstuk 5 is van overeenkomstige toepassing van het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekend gemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

  •  

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 20 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk monument, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college maakt zijn besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke monument of als beschermd gemeentelijk archeologisch monument binnen vier weken na de datum van het besluit schriftelijk bekend aan alle zakelijke gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 4.

    Mededeling van de bekendmaking als bedoeld in het vorige lid geschiedt via digitale media.

 

Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister

  • 1.

    Het gemeentelijke erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument en van het beschermde gemeentelijke archeologisch monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.

 

Artikel 11 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten ambtshalve of op schriftelijk verzoek van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 2.

    Voordat het college besluit over de wijziging van de aanwijzing vraagt hij de Erfgoedcommissie om advies.

  • 3.

    Artikelen 4, lid 4, 6, 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft het gestelde in het derde lid achterwege.

 

Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2.

    Alvorens het college besluit tot intrekken van de aanwijzing, wordt de eigenaar gehoord en vraagt hij de Erfgoedcommissie om advies. Artikel 9, eerste lid is van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Het besluit tot intrekking wordt bekend gemaakt met toepassing van artikel 9, tweede en derde lid. De Erfgoedcommissie ontvangt een afschrift.

  • 4.

    De aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De intrekking wordt in het gemeentelijke erfgoedregister aangetekend en wordt bekend gemaakt op de wijze bedoeld in artikel 9, tweede en derde lid.

 

HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument en een beschermd gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen, te vernielen of af te breken of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvoor noodzakelijk is.

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument of een gemeentelijk archeologisch monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, zoals bedoeld in artikel 1.1 sub c Erfgoedwet, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Het college kan van de aanvrager aanvullende gegevens verlangen, zoals de rapportage van een bouwhistorisch of archeologisch onderzoek.

  • 5.

    Het college kan aan de vergunning slechts voorwaarden verbinden die strekken tot de bescherming van het belang waarvoor de vergunning is vereist.

  •  

Artikel 15 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg en de archeologie zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    De omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

  •  

Artikel 16 Aanvraag en advies

In het geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning vraagt het bevoegd gezag advies aan de Erfgoedcommissie.

 

Artikel 17 Kerkelijk monument

Voor zover sprake is van een vergunningaanvraag, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, wordt de vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 18 Intrekken van de omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, kan door het college worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt, of

tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen;

  • 2.

    Het college stelt de vergunninghouder van het voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning in kennis.

  • 3.

    Een afschrift van het besluit tot intrekking wordt aan de Erfgoedcommissie gezonden.

 

HOOFDSTUK 6 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 19 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1.

    Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de Erfgoedcommissie als bedoeld in artikel 3, lid 1.

  • 2.

    De Erfgoedcommissie adviseert over de aanvraag binnen vier weken na de dag van verzending van het afschrift.

  • 3.

    Ingeval het college na acht weken geen advies heeft ontvangen, wordt de Erfgoedcommissie geacht te hebben geadviseerd.

 

HOOFDSTUK 7 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

Artikel 20 De aanwijzing

  • 1.

    De gemeenteraad kan een gebied aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, verzoekt hij het college advies te vragen aan de Erfgoedcommissie.

 

Artikel 21 Bekendmaking en mededeling

Het college maakt het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend. Artikel 9, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 22 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister

  • 1.

    Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 2.

    De vermelding, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en de redengevende beschrijving van het gebied.

 

Artikel 23 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 20, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  •  

Artikel 24 Beschermend bestemmingsplan

  • 1.

    De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht bepaalt de gemeenteraad of en in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3.

    Het college hoort de Erfgoedcommissie inzake een raadsvoorstel tot vaststelling van een bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 25 Verbodsbepaling

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorwaarden een bouwwerk in een beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht:

    • a.

      te verstoren, te plaatsen, op te richten, geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of aan onderhoud te onttrekken;

    • b.

      een bouwwerk te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads-en dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren en erfafscheidingen -niet zijnde een bouwwerk- te wijzigen.

  • 3.

    In een gebied dat is aangewezen als een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 24, eerste lid onherroepelijk is geworden, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het college; het verbod als bedoeld in artikel 25, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

  • 6.

    Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 14 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing.

 

HOOFDSTUK 8 SCHADEVERGOEDING

Artikel 26 Schadevergoeding

Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

  • a.

    de weigering een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak, verstoring, verwijderen van een gemeentelijk als bedoeld in artikel 13;

  • b.

    de weigering een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak, verstoring, verwijdering van een onroerende zaak gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 20;

  • c.

    voorschriften verbonden aan een vergunning bedoeld onder a. en b.

 

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

 

HOOFDSTUK 9 HANDHAVING EN TOEZICHT

Artikel 27 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikelen 13 of 25 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (zie art. 23 Wetboek van Strafrecht).

 

Artikel 28 Toezicht

Het college wijst de ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 29 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 28 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

 

Artikel 30 Binnentreden

De ambtenaren bedoeld in de artikelen 29 en 30 hebben toegang tot alle beschermde monumenten en archeologisch gevoelige gebieden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

 

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Artikel 31 Intrekken erfgoedverordening

De Erfgoedverordening 2010, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad op ………, wordt ingetrokken.

 

Artikel 32 Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Erfgoedverordening 2010 gemeente Gennep aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om omgevingsvergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening 2010 gemeente Gennep.

  •  

Artikel 33 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.

 

Artikel 34 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Erfgoedverordening Gennep 2021”

 

 

Aldus besloten in de openbare vergadering

van de raad der gemeente Gennep

op 31 januari 2022

De raad voornoemd,

De griffier, Jos van der Knaap

De voorzitter, Hans Teunissen

Bijlage  

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

 

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE GENNEP 2021

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In beginsel gelden de wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven en die niet reeds in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

 

b. monument

De omschrijving van het begrip monument sluit goeddeels aan bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De vijftig-jaargrens echter die voor rijksmonumenten geldt, is niet overgenomen voor gemeentelijke monumenten. Hierdoor is het mogelijk monumenten “jonger” dan vijftig jaar onder de werking van de verordening te brengen.

 

Overigens staat het gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip "monument" in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen. Aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

 

Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze omschrijving is dermate ruim, dat zij ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, die hier als het ware een toegevoegde waarde aan geeft.

 

Terreinen kunnen bijvoorbeeld zijn parken, tuinen, een boerenerf, een schootsveld rond een kasteel, of een slagveld waar zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet vereist dat op het terrein een bouwkundig monument voorkomt om over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is een veel ruimer begrip.

 

c. archeologisch monument

Het onderscheid tussen het begrip ‘beschermd gemeentelijk monument’ en het begrip ‘beschermd rijksmonument’ geldt ook ten aanzien van archeologische monumenten. Op de aanvraag voor een vergunning voor een beschermd archeologisch rijksmonument beslist namelijk de minister, terwijl het bevoegd gezag beslist op een vergunningaanvraag voor een beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

 

Artikel 45 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor zowel rijks- als gemeentelijke archeologische monumenten.

 

Het eigendom van roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van een opgraving is geregeld in artikel 50 van de Monumentenwet 1988.

 

j. beschermd stads- en dorpsgezicht

De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument is als vorm van bescherming voor een stads-en dorpsgezicht soms onvoldoende. De beschermwaardigheid ligt vaak vooral in het totaal van een bepaald gebied; de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang wordt als bepalend element beschouwd. Het beschermende bestemmingsplan vormt in dat geval de basis van de bescherming. De uitwerking kan bijvoorbeeld geschieden via een beeldkwaliteitsplan. De lijst met stads- en dorpsgezichten maakt onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst. De registratie van de stads- en dorpsgezichten op de monumentenlijst betreft slechte een administratieve handeling.

 

m. Erfgoedcommissie

De samenstelling, benoeming, taken en bevoegdheden van de Erfgoedcommissie worden geregeld in een door het college vast te stellen reglement.

 

r. selectiecriteria

Deze criteria zijn gelijktijdig met de Erfgoedverordening Gennep 2010 door de raad vastgesteld en blijven van toepassing onder de nieuwe Erfgoedverordening .

 

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermde) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stadsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over beschermde rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

 

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

 

HOOFDSTUK 2 DE ERFGOEDCOMMISSIE

Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie

 

Zie de toelichting achter artikel 1 onder m.

 

HOOFDSTUK 4 DE AANWIJZING ALS BESCHERMD GEMEENTELIJK MONUMENT EN BESCHERMD GEMEENTELIJK ARCHEOLOGISCH MONUMENT

 

Het aanwijzen van objecten c.q. terreinen tot beschermd monument zijn hier in een hoofdstuk ondergebracht.

Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument

Lid 1

Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Op deze bevoegdheid is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, in het bijzonder Titel 4.1 Beschikkingen.

 

Bij de aanwijzing behoort een omschrijving van de redenen voor de aanwijzing, de zogenoemde redengevende omschrijving. Met zo’n omschrijving kan worden voldaan aan de motiveringsplicht als geregeld in de artikelen 3:46 tot en met 3:50 van de Awb. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet eveneens uitdrukkelijk worden gemotiveerd in het aanwijzingsbesluit.

 

De omschrijving vormt tevens het uitgangspunt voor de bescherming van het aangewezen monument.

 

Voordat het college besluit tot aanwijzing moeten de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord; afdeling 4.1.2 van de Awb is hier van toepassing.

 

Het registreren van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst is een administratieve handeling. Om die reden zijn de aanwijzing en de registratie van de aanwijzing in aparte artikelen opgenomen.

 

Lid 3

De Erfgoedcommissie is een adviesorgaan in de zin van artikel 3:5 Awb; zie ook de artikelen 3:9, 3:49 en 3:50 Awb.

 

Lid 4

Voor aanwijzing als monument is het toestemmingsrecht van de eigenaar is opgenomen. Dit betekent dat de gemeente (het college) afziet van de aanwijzing tot gemeentelijk monument als de eigenaar dat niet wil. Reden om dit te doen is om meer vertrouwen te geven aan de eigenaar als belangrijkste bewaarder van het erfgoed. Er wordt meer focus gelegd op het faciliteren van eigenaren bij de instandhouding van erfgoed, dan op eenzijdige aanwijzing van monumenten. Behoud en ontwikkeling van (potentiële) monumenten en erfgoed staat voorop, en dit kan het beste gerealiseerd worden in goed overleg met de eigenaar. Het toestemmingsrecht van de eigenaar geldt niet bij intrekking van de aanwijzing als monument. Reden daarvoor is dat het college enkel een aanwijzing als monument intrekt op het moment dat er onvoldoende cultuurhistorische waarden vertegenwoordigd zijn die een plaats op de monumentenlijst rechtvaardigen. Zulks nadat het eerst weloverwogen als gemeentelijk monument is aangewezen en wellicht al jaren op de monumentenlijst heeft gestaan. Een dergelijk besluit leent zich niet voor om een (nieuwe) eigenaar van een monument het primaat te geven bij het besluit over het al dan niet intrekken van de aanwijzing als monument. De eigenaar van het monument wordt wel vooraf in de gelegenheid gesteld om zijn visie/zienswijze te delen over het al dan niet behouden van de monumentenstatus.

 

Lid 5

Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Een bouwhistorisch onderzoek kan worden verricht bij de (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, bij de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument. De bouwhistorische waarde van een pand kan van belang zijn voor het besluit om een (deel van een) pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en voor de wijze waarop het pand op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geregistreerd. De mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, kan van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen.

 

Bouwhistorisch onderzoek en de aanwijzing tot beschermd monument

De aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wordt veelal ingediend door een belangenvereniging tot behoud van monumenten en niet door de eigenaar. Ingeval een ander dan de eigenaar van een monument een aanvraag tot aanwijzing indient dan wel de gemeente ambtshalve een voorstel tot aanwijzing doet, kan de gemeente de eigenaar niet verplichten om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.

 

Om bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren moet men al dan niet besloten ruimten en plaatsen betreden. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig, hetgeen een probleem kan zijn. Binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen geregeld bij of krachtens de Wet op het binnentreden, te weten handhaven van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het is evident dat bouwhistorisch onderzoek hier niet onder valt. De gemeente is voor wat betreft het laten uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek in een woning dan ook afhankelijk van de bereidheid van de bewoner om onderzoekers in zijn woning toe te laten.

 

Bouwhistorisch onderzoek en de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument

Zoals gezegd kan de mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen. Alvorens het college beslist op een vergunningaanvraag kan hij daarom bepalen, dat informatie nodig is over de bouwhistorische waarde. (Een deel van) de kosten van het onderzoek kan ten laste van de eigenaar worden gebracht.

 

Het is niet noodzakelijk de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen, artikel 4:5 Awb biedt voldoende houvast. Er kan immers beargumenteerd worden, dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren terwijl voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.

 

Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan.

 

Het is aan te raden in de aanvraag op te nemen, dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. Het onderzoek dient door deskundigen te worden uitgevoerd; in het aanvraagformulier kan worden aangegeven welke personen of instanties in zijn ogen voldoende gekwalificeerd zijn. Als de gemeente besluit bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren, kunnen kwalitatief hogere eisen aan het onderzoek worden gesteld.

 

In de vergunningvoorwaarden kan het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden worden geregeld, evenals het veilig stellen van afkomende bouwhistorische elementen.

 

Lid 6

Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen. Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

 

Artikel 8 Voorbescherming

Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 en regelt de zogenaamde voorbescherming. Doel van de voorbescherming is het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure. Als peildatum voor de voorbescherming geldt de dag na die waarop de kennisgeving is verzonden. Vanaf die datum tot, in geval van aanwijzing, het moment van inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel tot het moment waarop vaststaat dat zo’n inschrijving niet zal plaatsvinden, geldt het normale systeem van bescherming van beschermde, zoals geregeld in de artikelen 14 tot en met 18.

 

De kennisgeving is een feitelijke handeling waaraan de wet rechtsgevolg verbindt. Aan deze constructie wordt de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de Erfgoedcommissie achterwege kan blijven.

 

Artikel 9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; overschrijding van deze termijnen kan echter strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opleveren.

 

Lid 3 Mededeling en publicatie

Deze bepaling is een nadere specificatie van de bekendmaking en mededeling van een besluit zoals geregeld in de artikelen 3:40 tot en met 3.45 Awb.

 

De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang en zal in de regel aangetekend worden verzonden.

 

Een belanghebbende kan tegen het aanwijzingsbesluit een bezwaarschrift indienen op grond van de Awb. Daarna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister

Door de aanwijzing van het college van een onroerend monument of terrein met archeologische overblijfselen verkrijgt het de status van beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument. Het gehele terrein of object, eventueel inclusief het interieur, valt daarmee onder de werking van de erfgoedverordening. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de beschermende werking van de verordening vallen.

 

De registratie van de aanwijzing is een feitelijke handeling. Doel van de registratie is een ieder snel inzicht geven in welke zaken om welke reden zijn aangewezen.

 

Artikel 11 Wijziging van de aanwijzing

Omdat door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument het gehele object of terrein onder de werking van de Erfgoedverordening is geplaatst, zal een wijziging van de aanwijzing in de praktijk vaak een geval van ondergeschikte betekenis zijn (bijvoorbeeld een wijziging van de straatnaam, huisnummer, van de kadastrale aanduiding, tenaamstelling en dergelijke).

 

De monumentale waarde kan teniet zijn gegaan bijvoorbeeld door brand of doordat gebruik is gemaakt van een sloopvergunning. Het bodemarchief kan zijn verstoord als gevolg van archeologisch onderzoek. In dergelijke gevallen kan de aanwijzing worden doorgehaald.

 

Indien het college een onroerende zaak of vindplaats, die zich op het kadastrale perceel van het beschermd monument bevindt, maar niet eerder in de beschrijving is opgenomen (en daarom niet is beschermd), alsnog wil beschermen, kan hij de aanwijzing wijzigen. In dat geval geldt de gewone aanwijzingsprocedure en is ook de voorbescherming van toepassing.

 

Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Erfgoedcommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Na intrekking, bijvoorbeeld omdat het monument is gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan, haalt het college de aanwijzing in het gemeentelijke erfgoedregister door.

 

Een beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument dat later wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaal monument wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd monument. Hiervoor is geen apart besluit van het college vereist.

 

HOOFDSTUK 5 INSTANDHOUDING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

 

Artikel 13 Instandhoudingsplicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en komt grotendeels overeen met de oude verordening. De instandhoudingsplicht is voor de beschermde gemeentelijke monumenten geïntroduceerd analoog aan artikel 10.18 van de Erfgoedwet, waarin artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 staat opgenomen. De nieuwe instandhoudingsplicht wordt in de Erfgoedwet geïntroduceerd onder artikel 2, sub c.

 

Beschadiging, vernietiging of onderhoud onthouden aan een gemeentelijk monument is absoluut verboden en valt buiten bereik van een vergunning. Herstelwerkzaamheden, het gebruik of het doen gebruiken van een beschermd monument zijn slechts vergunningplichtig, indien door dat herstel of gebruik het monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voor normaal onderhoudswerk is in beginsel geen vergunning nodig. Het schilderen van de gevel bijvoorbeeld in felle kleuren is een vorm van wijziging, wanneer de kleur of kleuren van een monument daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaken.

 

Het begrip verstoren heeft ook betrekking op een beschermd gemeentelijke archeologische monumenten.

 

Ten aanzien van verstoring van een beschermd gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.

 

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Lid 2 betreft vergunningsvrije activiteiten. Deze activiteiten kunnen in twee categorien worden ondergebracht: a. normaal onderhoud en b. inpandige veranderingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis zijn.

 

Onder normaal onderhoud worden werkzaamheden verstaan waardoor het monument niet wijzigt. Denk aan werkzaamheden waarbij bijvoorbeeld delen van een kozijn door hetzelfde materiaal worden vervangen, het schilderen in dezelfde kleur of het vervangen van kapotte ruiten. Het materiaal, verfsysteem en type glas moeten wel gelijk zijn aan het bestaande werk. Wanneer glas wordt vervangen door nieuw, andersoortig, glas of wanneer voor een nieuwe kleurstelling wordt gekozen, dan is wel een vergunning nodig. Ook voor het geheel vervangen van voegwerk, houtwerk (bijvoorbeeld een heel raamkozijn) en stucwerk is een vergunning vereist.

 

De tweede categorie gaat over inpandige wijzigingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg aantoonbaar zonder betekenis zijn. Meestal betreft het onderdelen die na het moment van aanwijzing zijn toegevoegd en dus geen onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke of beschermde bouwfasen (ontwikkelingsgeschiedenis) van het monument. Denk hierbij aan het verwijderen van hardboard betimmeringen, recente scheidingswanden, moderne keuken- of badkamerinrichtingen. Bij twijfel kan een initiatiefnemer contact opnemen met een medewerker monumentenzorg van de gemeente.

 

Artikel 17 Kerkelijk monument

Wanneer er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, is overeenstemming niet vereist. Een vergunningaanvraag voor een pastorie bijvoorbeeld of een catechisatieruimte valt onder de voorschriften die voor niet-kerkelijke monumenten gelden.

 

Zie ook de toelichting bij artikel 1 onder i.

 

Artikel 18 Intrekking van de omgevingsvergunning

Dit artikel bevat aanvullingen op de intrekkingsgronden die zijn geregeld in artikel 2.33 van de Wabo. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan.

 

HOOFDSTUK 6 BESCHERMDE RIJKSMONUMENTEN

 

Artikel 19 Vergunning voor beschermde Rijksmonumenten

 

lid 1

Zie de toelichting bij artikel 1 onder f. en artikel 19.

Een ontvankelijke vergunningsaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt op grond van afdeling 3.4 van de Awb. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning door het college voor beschermde rijksmonumenten is geregeld in artikel 9 Erfgoedwet (H9, Overgangsrecht), in samenhang met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

HOOFDSTUK 7 DE BESCHERMING VAN GEMEENTELIJKE STADS- EN DORPSGEZICHTEN

 

Artikel 20 De aanwijzing

Met name voor een gebied met jonge bouwkunst -dat wil zeggen jonger dan 150 jaar- dat van belang is voor de lokale geschiedenis, kan deze aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebied te beschermen.

 

Artikel 23 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Wanneer een gebied, dat is aangewezen op grond van artikel 20 nadien door de minister wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 9 van de Erfgoedwet (H9 Overgangsrecht), wordt de aanwijzing op grond van artikel 23 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken.

 

Artikel 24 Beschermend bestemmingsplan

Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; in de planvoorschriften kunnen nadere eisen worden geformuleerd waaraan (ver)bouwplannen worden getoetst. Te denken valt aan een beeldkwaliteitsplan.

 

Artikel 25 Verbodsbepaling

Deze verbodsbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor beschermde gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 25, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

 

HOOFDSTUK 8 SCHADEVERGOEDING

 

Artikel 26 Schadevergoeding

Het is niet noodzakelijk een schadevergoedingsregeling op te nemen in de verordening, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen uit oogpunt van uniformiteit met de Monumentenwet 1988.

 

De aanwijzing van en de wijziging of intrekking van de aanwijzing als zodanig vormt geen grondslag voor schadevergoeding. Eerst wanneer er voor bepaalde activiteiten geen, althans niet de gewenste vergunning is verleend, kan er mogelijk sprake zijn van schade.

 

HOOFDSTUK 10 SLOT EN OVERGANGSBEPALINGEN

 

Artikel 28 Strafbepaling

De gemeenteraad kan op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, op overtreding van zijn verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

 

Artikelen 28 en 29 Toezicht en opsporingsbevoegdheid

De gemeentelijke wetgever is bevoegd in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. In dit artikel wordt deze bevoegdheid geattribueerd aan het college.

 

De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang is geregeld in artikel 125 Gemeentewet en in afdeling 5.3 Awb.

 

Artikel 30 Binnentreden

Dit artikel biedt de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden in beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn. Het is niet toegestaan binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie ook de toelichting bij artikel 6, vijfde lid.

 

Artikel 33 Inwerkingtreding

De bekendmaking en inwerkingtreding van verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet.