Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ooststellingwerf

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOoststellingwerf
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Maatschappelijke Ondersteuning 2024
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2022.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.4a, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.4a, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.4a, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.1.4a, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 2.1.4b, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  13. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  14. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  15. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  16. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  17. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  18. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

19-12-2023

gmb-2023-554909

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2024

De raad van de gemeente Ooststellingwerf;

 

nr.

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 november 2023;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

overwegende dat,

  • burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en

  • het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving,

b e s l u i t :

 

vast te stellen de

 

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2024

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet (GemW).

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      aanvraag: schriftelijk verzoek van een inwoner aan het college om een beslissing te nemen op het verzoek om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, die een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en die financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

    • c.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      beleidsregels: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Ooststellingwerf;

    • e.

      boven gebruikelijke hulp: vorm van ondersteuning niet zijnde mantelzorg, die de gebruikelijke hulp overstijgt maar die gelet op de individuele omstandigheden van de echtgenoot, ouders/verzorgers, of andere huisgenoten verwacht kan worden;

    • f.

      bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • g.

      echtgenoot: geregistreerde partner als bedoeld in artikel 1.1.2 van de wet;

    • h.

      eigen kracht: de mate waarin een aanvrager zelfstandig, al dan niet met hulp van het sociale netwerk, mantelzorg, (boven)gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorziening of algemene voorziening in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang, waarbij in beginsel verwacht wordt dat de aanvrager meewerkt aan het verminderen of wegnemen van de beperkingen;

    • i.

      financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening in de vorm van een geldbedrag die de inwoner in staat om de goedkoopst adequate voorziening aan te schaffen, mits dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie van de aanvrager;

    • j.

      formele ondersteuning. ondersteuning geboden door:

      • personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren maatschappelijke ondersteuning ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over een erkende registratie, kwalificatie en/of relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel en die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren maatschappelijke ondersteuning zijn ingeschreven in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over een erkende registratie, kwalificatie en/of relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

    • k.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders/verzorgers, inwonende kinderen of andere huisgenoten en waarvoor geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien gebruikelijke hulp daadwerkelijk beschikbaar is en in de gegeven omstandigheden verwacht kan worden;

    • l.

      gesprek: het gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • m.

      heronderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.9 van de Wet

    • n.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • o.

      informele ondersteuning. Ondersteuning die wordt geboden door:

      • personen die behoren tot het sociaal netwerk of;

      • personen die niet beschikken over een voor de uit te voeren maatschappelijke ondersteuning erkende registratie, kwalificatie en/of diploma.

    • p.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Ooststellingwerf;

    • q.

      mantelzorg: minimaal 8 uur per week en langer dan 3 maanden onbetaalde zorg verlenen aan iemand woonachtig in de gemeente Ooststellingwerf;

    • r.

      maatwerkplan (ook wel een ondersteuningsplan genoemd): een plan waarin het gesprek wordt weergegeven, welke hulpvraag er is, welke concrete oplossingen kunnen worden geboden en tot welke resultaten deze moeten leiden;

    • s.

      melding: eerste telefonische, digitale of fysieke contactmoment als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de wet, waarbij de inwoner zich tot het college wendt met een hulpvraag op het gebied van zelfredzaamheid en participatie;

    • t.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in de artikelen 1.1.1 en 2.3.6 van de wet;

    • u.

      pgb-plan: Door de cliënt die in aanmerking wenst te komen voor een pgb in te dienen plan, die wordt betrokken bij de beoordeling of voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 2.3.6 lid 2 van de Wet, en waarin in ieder geval wordt opgenomen:

      • Wie het pgb beheert;

      • Welke ondersteuning of voorziening er met het pgb wordt ingekocht;

      • Waar de ondersteuning of voorziening wordt ingekocht, waarbij onderscheidt wordt gemaakt tussen formele en informele ondersteuning;

      • Aan welke doelen of welk resultaat de in te kopen ondersteuning dient bij te dragen.

      • Op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

    • v.

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt, waaronder: een familielid, huisgenoot, echtgenoot, voormalig echtgenoot of mantelzorger.

    • w.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • x.

      vervoersvoorziening: ondersteuning die betrekking heeft op het compenseren van een vervoersbeperking, en/of ondersteuning ten behoeve van het maatschappelijk participeren voor een persoon die beperkingen ondervindt in het verplaatsen en voor wie het gebruiken en/of bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

    • y.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

    • z.

      woonvoorziening: ondersteuning die betrekking heeft op het compenseren van het resultaatgebied als benoemd in artikel 2 onder c: het kunnen wonen in een geschikt huis. Een woonvoorziening kan zijn: een financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten, een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een roerende of onroerende woonvoorziening, of de verstrekking van een woonvoorziening in Natura of Pgb.

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Een voorziening ten behoeve van de maatschappelijke ondersteuning kan in ieder geval betrekking hebben op:

  • a.

    het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden;

  • b.

    het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    het kunnen wonen in een geschikt huis;

  • d.

    het zich lokaal kunnen verplaatsen;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten;

  • g.

    het kunnen uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen;

  • h.

    kortdurend verblijf en

  • i.

    beschermd wonen en opvang.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 3. Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld. De hulpvraag kan ook betrekking hebben op ondersteuning ten behoeve van de mantelzorger of de gebruikelijke zorger.

  • 2.

    Het college bevestigt (schriftelijk) de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vijf werkdagen, een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 dient een hulpvraag voor - uitsluitend - opvang te worden ingediend bij het college of de opvanginstelling.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is en wijst de cliënt hierop, voorafgaande aan het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1.

    Het volgens artikel 3 bevoegde college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie.

  • 2.

    Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het volgens artikel 3 bevoegde college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval op verzoek een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het volgens artikel 3 bevoegde college kan in overleg met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste lid als:

    • a.

      de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente;

    • b.

      een voorafgaand onderzoek gelet op het spoedeisende karakter op dat moment niet mogelijk of niet gewenst is;

    • c.

      als blijkt dat er sprake is van een enkelvoudige, niet gecompliceerde ondersteuningsvraag.

Artikel 6. Gesprek

  • 1.

    Na het in het vorige artikel bedoelde vooronderzoek vindt een gesprek plaats met de cliënt.

  • 2.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het volgens artikel 3 bevoegde college, onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 7. Verslag

  • 1.

    Het volgens artikel 3 bevoegde college of de hiervoor in artikel 3 lid 3 bedoelde instantie zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek na voltooiing van het onder lid 2.3.2 van de wet bedoelde onderzoek.

  • 2.

    Als de cliënt van mening is dat het verslag onvolledig is of onjuistheden bevat, kan hij daarvan op een daarvoor bestemd deel van het verslag mededeling doen, onder aanvulling dan wel correctie zoals door hem bedoeld.

  • 3.

    Het verslag voorziet in de mogelijkheid om door de cliënt in het verslag op eenvoudige wijze, voorzien van een ondertekening en datum, aan te laten geven dat deze in aanmerking wenst te komen voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 8. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk of digitaal bij het college worden ingediend.

  • 2.

    Het volgens artikel 3 bevoegde college merkt een ondertekend verslag van het onderzoek als aanvraag aan, indien de cliënt dat conform artikel 7, derde lid in het verslag heeft aangegeven.

Artikel 9. Advisering

Het volgens artikel 3 bevoegde college kan een daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is:

    • c.

      indien van toepassing, de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven;

    • d.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en

    • e.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend, waarbij verwezen kan worden naar het pgb plan;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de voorwaarden voor uitbetaling van het persoonsgebonden budget en de wijze van uitbetaling van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat de financiële tegemoetkoming moet worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is en hoe hiertoe is gekomen;

    • c.

      de voorwaarden voor uitbetaling van de financiële tegemoetkoming en de wijze van uitbetaling;

    • d.

      of er sprake is van betaling van een bijdrage in de kosten en zo ja, de maximale hoogte en betalingsduur daarvan.

  • 5.

    Als sprake is van de verplichting tot betaling van een bijdrage in de kosten, wordt van deze verplichting mededeling gedaan in de beschikking. Daarbij wordt tevens gemeld welk bestuursorgaan belast is met de bepaling van de hoogte van de bijdrage en de inning daarvan.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening en pgb

Artikel 11. Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college neemt het verslag, indien aanwezig, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien cliënt aanspraak maakt of kan maken op een voorziening op grond van een andere wet, of indien cliënt met gebruik van eigen kracht, gebruikelijke hulp, sociaal netwerk of algemene voorzieningen voldoende kan worden gecompenseerd;

    • b.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd, terwijl hij redelijkerwijs kon weten dat een melding als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet te verwachten was, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan inwoner al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • 3.

    Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als:

    • a.

      deze langdurig (langer dan zes maanden) noodzakelijk is, tenzij het gaat om een cliënt met een korte levensverwachting, in welk geval per definitie geacht wordt sprake te zijn van een langdurige noodzaak;

    • b.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • c.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, kiest het college de best passende oplossing. De prijs van de leverancier die hierbij de goedkoopst adequate voorziening kan leveren is doorslaggevend.

  • 5.

    De hoofdregel is dat de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening gelijk is aan de datum van de aanvraag. Hiervan kan worden afgeweken:

    • a.

      als in de periode tussen de melddatum en de datum besluit voor het college de noodzaak is gebleken om de maatwerkvoorziening eerder toe te kennen;

    • b.

      als voor de datum van melding door de cliënt een voorziening is getroffen en achteraf door het college de noodzaak nog kan worden vastgesteld om eerder toe te kennen.

      In geval van bijzondere omstandigheden kan eerder of later toegekend worden.

  • 6.

    Een maatwerkvoorziening wordt geweigerd als een cliënt de voorziening zelf al heeft aangeschaft voor de datum van de melding.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte of vergoede voorziening de normale afschrijvingstermijn verstreken heeft tenzij:

    • a)

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b)

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c)

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 12. Criteria voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid en participatie

  • 1.

    De aanvrager komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, concrete ondersteuningsvormen zoals individuele begeleiding, dagbesteding of een woon- of vervoersvoorziening, voor zelfredzaamheid of participatie indien hij niet in staat is om de beperkingen die hij in zijn zelfredzaamheid of participatie ondervindt te verminderen of weg te nemen:

    • op eigen kracht;

    • met gebruikelijke hulp;

    • met gebruikmaking van aanspraken op grond van voorliggende wetgeving;

    • met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

    • met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • 4.
    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 13. Beschermd wonen en opvang

De gemeente Ooststellingwerf volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen Beschermd wonen en opvang (maatschappelijke opvang, OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de geldende Verordening WMO, de Beleidsregels WMO en het Financieel Besluit van de gemeente Leeuwarden, voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking sociaal domein Friese gemeenten’.

Artikel 14. Specifieke voorwaarden woonvoorzieningen

  • 1.

    Compensatie ter zake van een hulpvraag die ziet op het normale gebruik van de woning wordt bij voorkeur geleverd via ondersteuning bij een verhuizing.

  • 2.

    Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • d.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 3.

    Het college verstrekt alleen een woonvoorziening of woningaanpassing ten behoeve van een woonwagen indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen is nog minimaal vijf jaar, én

    • b.

      de standplaats komt niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking, én

    • c.

      de woonwagen stond ten tijde van de indiening van de melding op een binnen de gemeente Ooststellingwerf, formeel als zodanig aangemerkte standplaats.

  • 5.

    Het college verleent alleen een woonvoorziening of woningaanpassing ten behoeve van een woonschip indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is, én

    • b.

      het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 6.

    Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, zal het college een maximumbedrag voor de aanpassingskosten bepalen.

  • 7.

    Het college verleent slechts een maatwerkvoorziening in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

    • a.

      in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; én

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde personen.

Artikel 15. Specifieke voorwaarden kortdurend verblijf

Een maatwerkvoorziening voor kortdurend verblijf wordt slechts verstrekt, indien:

  • a.

    de cliënt wegens zijn beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen, permanent toezicht nodig en dit wordt geleverd door een gebruikelijke hulp en/of mantelzorger thuis;

  • b.

    de persoon die gebruikelijke hulp en/of mantelzorg verleent dit gedurende ten minste vier etmalen per week doet;

  • c.

    het noodzakelijk is dat de persoon die gebruikelijke hulp en/of mantelzorg verleent ontlast wordt.

Artikel 16. Specifieke criteria hulp bij het huishouden

Een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt slechts verstrekt, indien:

  • a.

    de cliënt niet in staat is tot het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • b.

    er geen algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn;

  • c.

    er geen sprake is van gebruikelijke hulp en

  • d.

    voor het uitvoeren van huishoudelijke taken, exclusief onderhoud aan de tuin.

Artikel 17. Specifieke criteria begeleiding

Een cliënt kan in aanmerking komen indien hij door zijn beperkingen onvoldoende zelfredzaam of in staat tot participatie is en de cliënt hierdoor beperkingen ervaart op het gebied van:

  • a.

    de sociale redzaamheid;

  • b.

    het bewegen en verplaatsen;

  • c.

    het psychisch functioneren;

  • d.

    het geheugen en de oriëntatie;

  • e.

    het vertonen van probleemgedrag.

Artikel 18. Specifieke criteria vervoer

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, indien hij beperkingen ondervindt in het verplaatsen en het gebruiken en/of bereiken van het openbaar vervoer niet mogelijk is.

  • 2.

    Een voorziening ter compensatie van een vervoersbeperking ofwel ten behoeve van maatschappelijke participatie, wordt bij voorkeur geleverd in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de kosten van collectief vervoer. Het staat cliënt te allen tijde vrij om te kiezen voor een voorziening in natura of pgb. De vervoersvoorziening is niet beperkt tot een maximum ritafstand; er kan, mits het kilometersaldo toereikend is, landelijk gereisd worden.

  • 3.

    Op medische indicatie kan de ingezetene voor begeleiding bij vervoer in aanmerking komen.

Artikel 19. Specifieke criteria rolstoel

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een rolstoel voor het dagelijks zittend gebruik voor het zich verplaatsen in en om de woning, maar niet voor een rolstoel voor incidenteel gebruik.

  • 2.

    Sportrolstoelen worden niet gezien als rolstoelen voor incidenteel gebruik maar als sportvoorziening.

Artikel 20. Specifieke criteria verhuis- en inrichtingskosten

  • 1.

    Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten kan worden toegekend indien dit de goedkoopst adequate voorziening is.

  • 2.

    Een tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in het eerste lid van dit artikel voor verhuis- en inrichtingskosten bedraagt een vast bedrag van € 2.500,-. Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten wordt afgewezen indien;

    • 1.

      betrokkene voor het eerst verhuist naar een zelfstandige woonruimte;

    • 2.

      betrokkene verhuist naar een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning;

    • 3.

      betrokkene is verhuisd naar de voor hem op dat moment niet meest geschikte woning;

    • 4.

      de verhuizing niet bijdraagt aan het opheffen of verminderen van de beperkingen;

    • 5.

      betrokkene verhuist naar een WLZ-instelling;

    • 6.

      betrokkene verhuist vanuit een geschikte woning;

    • 7.

      de kosten voor het aanpassen van de woning zijn lager dan de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.

Artikel 21. Algemene regels over het pgb

  • 1.

    1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2.

    Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

    • a.

      De cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 4.

    Een cliënt komt niet in aanmerking voor een pgb indien:

    • a.

      de cliënt het door hem in te dienen plan inzake het door hem gewenste pgb niet overlegt;

    • b.

      er sprake is van financiële problemen bij de cliënt, tenzij op de cliënt financieel toezicht wordt uitgeoefend door bijvoorbeeld een kredietbank.

  • 5.

    De volgende voorwaarden worden gehanteerd bij het verstrekken van een pgb:

    • a.

      een eenmalige uitkering bij beëindiging van de pgb relatie met de aanbieder is toegestaan;

    • b.

      reiskostenvergoeding is toegestaan;

    • c.

      de betaling kan per maand of per uur, naar gelang de wens van de cliënt;

    • d.

      administratiekosten mogen van het pgb niet worden betaald;

    • e.

      bemiddelingskosten zijn niet toegestaan;

    • f.

      een feestdagenvergoeding is niet toegestaan en

    • g.

      Een eenmalig pgb, los van de SVB, wordt rechtstreeks aan de leverancier betaald.

  • 6.

    Degene die de ondersteuning biedt kan niet tevens het pgb namens de budgethouder beheren.

Artikel 22. Algemene regels over de hoogte van het pgb

  • 1.

    Bij de bepaling van de hoogte van het pgb wordt mede aandacht besteed aan een door de cliënt in te dienen plan inzake het door hem gewenste pgb.

  • 2.

    Het pgb wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 3.

    Het pgb wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 4.

    De hoogte van het pgb wordt afgesteld op de laagste prijs die het college verschuldigd is voor de corresponderende voorziening in natura.

  • 5.

    De hoogte van het pgb-tarief voor de inkoop van formele ondersteuning voor begeleiding in groepsverband, begeleiding individueel, hulp bij het huishouden en kortdurend verblijf is maximaal 90% van de kostprijs voor zorg in natura.

Artikel 23. Specifieke regels over de hoogte van het pgb hulp bij het huishouden

De hoogte van het pgb in verband met het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden is afhankelijk van het toegekende aantal uren hulp waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

Artikel 24. Specifieke regels over de hoogte van het pgb voor een roerende woonvoorziening

  • 1.

    Het pgb voor een roerende woonvoorziening en de eventueel daarmee samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst passende voorziening (zo mogelijk uit het kernassortiment), zoals dat door het college aan de leverancier of de woningcorporaties wordt betaald (onder aftrek van het kortingspercentage dat door de leverancier wordt geboden).

  • 2.

    Voor voorzieningen die buiten het kernassortiment vallen wordt de hoogte van het pgb vastgesteld aan de hand van één of meer offertes.

Artikel 25. Specifieke regels over de hoogte van het pgb voor een woningaanpassing

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een woningaanpassing en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie wordt bepaald op basis van een voorcalculatie of aan de hand van door de cliënt opgevraagde vergelijkbare offertes, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren doorslaggevend is. De gemeente is gemachtigd om een tegenofferte op te vragen.

  • 2.

    Bij de berekening van de hoogte van een pgb voor de kosten van een woningaanpassing worden enkel de volgende kosten meegerekend:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed.

    • b.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2011 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

    • c.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

    • d.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

    • e.

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

    • f.

      Renteverlies, dat ontstaat indien de cliënt noodzakelijke betaling aan derden moet doen voordat tot vergoeding is overgegaan, maar uitsluitend indien deze betalingen verband houden met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

    • g.

      De prijs van bouwrijpe grond indien de aanschaf van de grond noodzakelijk is omdat niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden.

    • h.

      Na de oorspronkelijke raming ontstane kosten, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden, mits het college schriftelijk toestemming geeft voor de uitgave van deze extra bedragen.

    • i.

      De kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing.

    • j.

      De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

Artikel 26. De hoogte van het pgb voor een vervoersvoorziening

  • 1.

    Het pgb voor vervoersvoorzieningen en de eventueel daarmee samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie, is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen, of zou hebben bedongen indien zij de vervoersvoorziening zelf zou hebben ingekocht.

  • 2.

    Voor voorzieningen die buiten het kernassortiment vallen, wordt de hoogte van het pgb vastgesteld aan de hand van één of meer offertes.

  • 3.

    Het pgb voor aanpassingen aan een auto is beperkt tot aanpassingen die geplaatst of overgeplaatst worden in een auto met een economische levensduur van tenminste vijf jaar.

Artikel 27. De hoogte van het pgb voor een rolstoel

  • 1.

    Het pgb voor een rolstoel, niet zijnde een sportrolstoel, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, zoals dat door het college aan de gecontracteerde leverancier wordt betaald.

  • 2.

    Ten behoeve van onderhoud en reparatie van de vervoersvoorziening kan dit bedrag verhoogd worden met een door de gemeente te bepalen bedrag per jaar, dat gelijk is aan de gehanteerde prijzen van de door de gemeente gecontracteerde leverancier. Hierbij wordt uitgegaan van de gemiddelde gebruiksduur van de voorziening.

  • 3.

    Voor voorzieningen die buiten het assortiment vallen, wordt de hoogte van het pgb vastgesteld aan de hand van één of meer offertes.

Artikel 28. De hoogte van het pgb voor een sportvoorziening

Het pgb voor een sportvoorziening en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie wordt bepaald aan de hand van door de cliënt opgevraagde vergelijkbare offertes, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren doorslaggevend is. De gemeente is gemachtigd om een tegenofferte op te vragen, waarbij de economisch meest voordelige uitgangspunt is voor verdere besluitvorming.

Artikel 29. De hoogte van het pgb voor begeleiding

  • 1.

    De hoogte van het pgb in verband met begeleiding individueel is afhankelijk van het toegekende aantal uren begeleiding waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    De hoogte van het pgb in verband met begeleiding in groepsverband is afhankelijk van het aantal toegekende dagdelen begeleiding waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 3.

    Voor individuele begeleiding wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld.

  • 4.

    Voor begeleiding in groepsverband wordt een bedrag per dagdeel beschikbaar gesteld.

Artikel 30. De hoogte van het pgb voor logeren/respijtzorg

  • 1.

    De hoogte van het pgb in verband met logeren/respijtzorg is afhankelijk van het toegekende aantal dagen per week waarmee het resultaat gerealiseerd kan worden.

  • 2.

    Voor logeren/respijtzorg wordt een bedrag per etmaal beschikbaar gesteld.

Artikel 31. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen

De gehanteerde tarieven voor beschermd wonen, zijn de tarieven zoals vastgesteld door het college van de gemeente Leeuwarden.

Artikel 32. De hoogte van het pgb ingeval van inzet door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk

De hoogte van het pgb ingeval van inzet door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk

  • 1.

    De hoogte van het pgb ingeval van inzet door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk voor hulp bij het huishouden is gebaseerd op het geldende CAO VVT loon (hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden FWG 15) van de geldende CAO VVT.

  • 2.

    Het minimale opleidingsniveau voor lid 1 is mbo niveau 1 diploma.

  • 3.

    Het pgb sociaal netwerk hulp bij het huishouden wordt afgewezen als de kosten daarvoor hoger zijn dan een vergelijkbare voorziening in natura (goedkoopst compenserend)

  • 4.

    De hoogte van het pgb ingeval van inzet door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk voor begeleiding is gebaseerd op het geldende coa VVT loon (hoogste periodiek behorende bij FWG 30 (‘ondersteunend begeleider’)) van de geldende cao VVT.

  • 5.

    Het minimale opleidingsniveau voor lid 4 is mbo niveau 2 diploma.

  • 6.

    Het pgb sociaal netwerk begeleiding wordt afgewezen als de kosten daarvoor hoger zijn dan een vergelijkbare voorziening in natura (goedkoopst compenserend).

Artikel 33. Algemene regels over de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming kan worden toegekend t.b.v. de volgende resultaatgebieden:

    • a.

      roerende woonvoorzieningen: wonen in een geschikt huis

    • b.

      onroerende woonvoorzieningen: wonen in een geschikt huis

    • c.

      hulpmiddelen: het verplaatsen in en om de woning

    • d.

      vervoervoorzieningen: het zich lokaal verplaatsen/meedoen aan het maatschappelijke leven

  • 2.

    Het college kan voor een goede uitvoering van dit artikel nadere beleidsregels stellen.

Artikel 34. Algemene regels over de hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming is niet hoger dan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming is in beginsel niet kostendekkend, tenzij het college na onderzoek oordeelt dat dit noodzakelijk is in het individuele geval;

Artikel 35. Voorwaarden voor uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de inwoner of aan de leverancier van de voorziening.

  • 2.

    De tegemoetkoming kan voorafgaande aan de aanschaf, of na realisering van de voorziening worden verstrekt;

    • a.

      indien de tegemoetkoming voorafgaande aan de aanschaf van de voorziening wordt uitbetaald aan de inwoner, dient deze binnen drie maanden na verstrekking van de tegemoetkoming een bewijsstuk aan te leveren waaruit blijkt dat de financiële tegemoetkoming is aangewend voor de aanschaf van de voorziening;

    • b.

      indien de tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de leverancier van de voorziening, geschiedt deze uitbetaling na aanlevering van een bewijsstuk van de leverancier waaruit blijkt dat de voorziening is gerealiseerd.

  • 3.

    Verstrekking van de tegemoetkoming achteraf geschiedt na aanlevering van een factuur of ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de voorziening reeds is aangeschaft.

  • 4.

    Indien de inwoner als genoemd in lid 2 onder a geen bewijsstuk aanlevert, kan de tegemoetkoming worden teruggevorderd op grond artikel 2.4.1 lid 1 van de wet, voor zover het de inwoner kan worden aangerekend dat de tegemoetkoming niet adequaat is besteedt.

  • 5.

    Indien een programma van eisen is opgesteld, vindt uitbetaling van de tegemoetkoming slechts plaats voor zover wordt voldaan aan de in het programma gestelde eisen.

  • 6.

    In de gevallen waarin een programma van eisen is opgesteld en de uitbetaling van de tegemoetkoming vooraf plaatsvindt, wordt binnen drie maanden na realisering van de voorziening een inspectie uitgevoerd.

  • 7.

    Als na inspectie blijkt dat de voorziening niet voldoet aan het programma van eisen, kan de gemeente de beslissing tot toekenning van de financiële tegemoetkoming herzien dan wel intrekken.

  • 8.

    Indien het besluit tot intrekking als genoemd in lid 6 de inwoner kan worden aangerekend, kan het college de tegemoetkoming terugvorderen op grond van artikel 2.4.1 lid 1 van de Wet.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 36. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en financiële tegemoetkoming en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening, een pgb of financiële tegemoetkoming, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb of financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, met als maximum de kostprijs.

  • 2.

    Het bericht aan de aanbieder waarin het daadwerkelijk starten van de zorg wordt aangekondigd wordt beschouwd als de ingangsdatum van de bijdrage in de kosten.

  • 3.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening, waarvoor een duurzame hulpverleningsrelatie bestaat, zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt. Hiervoor geldt het abonnementstarief. Vooralsnog zijn er geen (door de gemeente geïnitieerde) algemene voorzieningen aangewezen.

  • 4.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb of financiële tegemoetkoming en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk vastgestelde bedrag voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten samen.

  • 5.

    In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer € 0,20 per kilometer.

  • 6.

    Geen bijdrage in de kosten is verschuldigd indien:

    • a.

      het resultaat behaald kan worden door een voorziening in de vorm van een woningaanpassing in algemene ruimten;

    • b.

      het resultaat behaald kan worden door een voorziening in de vorm van aanpassingen aan eerder verstrekte woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen;

    • c.

      een maatwerkvoorziening is verstrekt in de vorm van een rolstoel;

    • d.

      sprake is van een collectieve voorziening, bijvoorbeeld een poolvoorziening zoals een scootmobielpool, een driewielfiets- of duofietspool.

  • 7.

    De bijdrage in de kosten voor een voorziening in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming is verschuldigd zolang de hierna volgende afschrijvingstermijnen niet zijn verstreken:

    • a.

      zeven jaar voor vervoersvoorzieningen in de vorm van een autoaanpassing;

    • b.

      zeven jaar voor roerende woonhulpmiddelen;

    • c.

      tien jaar voor woningaanpassingen, niet zijnde een aanbouw;

    • d.

      vijftien jaar voor een woningaanpassing in de vorm van een aanbouw;

    • e.

      drie jaar voor een sportvoorziening.

  • 8.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb of financiële tegemoetkoming ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 9.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen of eigendom en het dienstverleningstarief);

    • c.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen of eigendom);

    • d.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 10.

    De bijdrage wordt door het Centraal administratie kantoor (CAK) vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 37. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    De eisen als bedoeld in het eerste lid zijn in ieder geval zodanig dat:

    • a.

      de dienstverlening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt;

    • b.

      de dienstverlening tijdig en conform afspraak wordt verstrekt;

    • c.

      de dienstverlening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • d.

      de dienstverlening verstrekt wordt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt;

    • e.

      de aanbieder van zorg een actieve signaleringsplicht heeft ten aanzien van veranderingen in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan meer of andere zorg;

    • f.

      de ondersteuning wordt geleverd met gekwalificeerd personeel, passend bij de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt;

    • g.

      de aanbieder zorg draagt voor scholing zodanig dat de medewerkers over kwalitatief verantwoorde kennis en kunde kunnen (blijven) beschikken;

    • h.

      medewerkers, indien van toepassing, geregistreerd zijn volgens de geldende beroepsregistratie;

    • i.

      personen die beroepsmatig dan wel vanuit een professioneel georganiseerde situatie in contact kunnen komen met cliënten, een verklaring omtrent het gedrag (VOG) bezitten die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;

    • j.

      de aanbieder zorg draagt voor het naleven van beroeps- en meldcodes door de medewerkers en

    • k.

      elke medewerker de Nederlandse taal spreekt en schrijft.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 38. Verhouding prijs en kwaliteit levering door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college kan zich voor de vaststelling van de in voorgaande leden bedoelde prijs laten adviseren door een onafhankelijke adviseur.

  • 7.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren voorzieningen, niet zijnde diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • 2.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3.

        onderhoud van de voorziening, en

      • 4.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. sociaal wijkteams).

Artikel 39. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 40. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s of financiële tegemoetkoming en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015.

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college geeft zoveel mogelijk uitvoering aan de bevoegdheden die hem zijn toegekend in de artikelen 2.3.9, 2.3.10 en 2.4.1 van de wet.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het tweede lid kan een beslissing tot verlening van een pgb of financiële tegemoetkoming worden ingetrokken als blijkt dat het pgb of financiële tegemoetkoming binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 41. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 42. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt al dan niet steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s en financiële tegemoetkomingen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten

Artikel 43. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college zorgt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers, die na overleg met mantelzorgers wordt bepaald.

Artikel 44. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

Hieraan is invulling gegeven door de ‘Regeling compensatie eigen risico zorgverzekering’.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 45. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

Artikel 46. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3.

    Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

Artikel 47. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers daaronder begrepen de advies raden, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 48. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 49. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning 2022’ wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2024.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning 2022’, zoals die gold tot 1 januari 2024, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de onder het eerste lid genoemde verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning 2024’.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde verordening, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 50. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening maatschappelijke ondersteuning 2024’.

Besloten in de openbare vergadering van 19 december 2023.

, griffier.

, voorzitter.