Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maassluis

Erfgoedverordening Maassluis 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaassluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Maassluis 2024
CiteertitelErfgoedverordening Maassluis 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening Maassluis 2015.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

07-12-2023

gmb-2023-554171

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Maassluis 2024

De raad van de gemeente Maassluis;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 december 2023

 

Gelet op artikel 3.16 van de erfgoedwet, artikel 149 van de Gemeentewet en de artikelen 2.4; 5.1; 5.4; 16.54, eerste lid; 17.9, eerste lid van de Omgevingswet;

 

 

besluit:

 

vast te stellen

 

de ‘Erfgoedverordening Maassluis 2024’

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • a.

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • b.

    gemeentelijk monument: (i) monument of (ii) archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • c.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • d.

    beeldbepalend object: object, aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening, waarvan het straatbeeld wezenlijke (bouw/cultuur)historische kenmerken vertoont, dan wel dat een wezenlijk onderdeel vormt van de historisch gegroeide structuur van zijn nabije omgeving;

  • e.

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

  • f.

    gemeentelijke adviescommissie: een door het college ingestelde commissie, als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, met als taak het college in ieder geval te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentactiviteit, met betrekking tot een monument, waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, deze verordening en het archeologie- en monumentenbeleid;

  • g.

    bouwhistorisch of cultuurhistorisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de geschiedenis en de bouw- resp. cultuurhistorische kwaliteit van een historisch object, gebouw, ensemble of gebied, doorgaans voorzien van een waardenstelling/waardering.

  • h.

    gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

  • i.

    terreinen van archeologische waarde: terreinen van hoge of zeer hoge archeologische waarde op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarvan is vastgesteld dat ze archeologische waarden bevatten;

  • j.

    archeologische waarden: sporen en vondsten van menselijk handelen in het verleden, die in de bodem zijn achtergebleven;

  • k.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • l.

    hoge archeologische verwachting: hoge verwachte dichtheid van archeologische vindplaatsen en daardoor een grote trefkans op archeologische vondsten of sporen;

  • m.

    middelhoge archeologische verwachting: matige verwachte dichtheid van archeologische vindplaatsen en daardoor een gemiddelde trefkans op archeologische vondsten of sporen;

  • n.

    lage archeologische verwachting: lage verwachte dichtheid van archeologische vindplaatsen en daardoor een kleine trefkans op archeologische vondsten of sporen;

  • o.

    onbekende archeologische verwachting: onbekende verwachte dichtheid van archeologische vindplaatsen en daardoor een onbekende trefkans op archeologische vondsten of sporen;

  • p.

    onbekende tot lage archeologische verwachting: onbekende tot lage verwachte dichtheid van archeologische vindplaatsen en daardoor een onbekende tot kleine trefkans op archeologische vondsten of sporen;

  • q.

    gemeentelijke archeologische maatregelenkaart: gemeentelijke kaart met daarop aangegeven de archeologische waarden- en verwachtingscategorieën en bijbehorende voorschriften voor de omgevingsplannen;

  • r.

    gemeentelijke richtlijnen (archeologisch onderzoek): als onderdeel van het gemeentelijk archeologiebeleid vastgestelde set van voorschriften voor het uitvoeren van archeologisch (voor-) onderzoek binnen de gemeente Maassluis;

  • s.

    programma van eisen (archeologisch onderzoek): de door het college vastgestelde toegesneden voorwaarden en eisen waaraan de uitvoering van een archeologische opgraving, begeleiding of proefsleuvenonderzoek dient te voldoen conform de gemeentelijke richtlijnen en de landelijke kwaliteitsnormen;

  • t.

    plan van aanpak: werkplan waarin de uitvoerder van een archeologisch onderzoek weergeeft hoe hij een door de gemeente voorgeschreven archeologisch (voor)onderzoek, zoals omschreven in het programma van eisen c.q. gemeentelijke richtlijnen denkt te gaan beantwoorden;

  • u.

    archeologisch onderzoek: werkzaamheden met betrekking tot het bodemarchief, die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd door een daartoe bevoegde partij en volgens de gemeentelijke richtlijnen en de in de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken;

  • v.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 artikel 2.3 van de Omgevingswet;

  • w.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis;

  • x.

    deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg: persoon of instantie, aangewezen door het college, die gekwalificeerd is voor het opstellen van programma’s van eisen en het uitbrengen van (selectie-)adviezen in het kader van de archeologische monumentenzorg en goed bekend is met de archeologie in de gemeente Maassluis;

  • y.

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;

Artikel 2: Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat: gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten

 

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument. aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de Gemeentelijke adviescommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven;

  • 3.

    Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een gemeentelijk monument bepalen dat bouwhistorisch onderzoek wordt verricht;

  • 4.

    Het college stelt de raad in kennis over het besluit tot aanwijzing van gemeentelijke monumenten;

  • 5.

    Voordat het college een monument met een religieuze bestemming dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, als gemeentelijk monument aanwijst, voert het overleg met de eigenaar. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1.

    De Gemeentelijke adviescommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Gemeentelijke adviescommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie

  • 1.

    Een aangewezen gemeentelijk monument wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Het erfgoedregister bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1.

    Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 3.

    Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister

Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder b (i), te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder of in afwijking van de omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of in strijd met bij zodanige omgevingsvergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een monument, als bedoeld in artikel 1, onder b (i), af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een monument, als bedoeld in artikel 1, onder b (i), te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of de monumentale waarden in gevaar worden gebracht.

  • 3.

    Het verbod en de omgevingsvergunningplicht, als bedoeld in het tweede lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

  • 4.

    Het bevoegd gezag geeft met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen omgevingsvergunning af ingevolge de bepalingen in het tweede lid, dan na overleg met de eigenaar. Indien en voor zover het een omgevingsvergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, neem het bevoegd gezag geen beslissing dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 11. De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 16.55 Bbl voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in drievoud ingediend.

Artikel 12. Termijnen advies

  • 1.

    Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument aan de Gemeentelijke adviescommissie voor advies.

  • 2.

    Binnen 6 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de Gemeentelijke adviescommissie schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 13. Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 14. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de omgevingsvergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 4 Beschermde monumenten (rijksmonumenten) en stads- of dorpsgezichten

Artikel 15. Omgevingsvergunning voor beschermd monument (rijksmonumenten)

  • 1.

    Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een beschermd monument aan de Gemeentelijke adviescommissie.

  • 2.

    De Gemeentelijke adviescommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift

Artikel 16 De aanwijzing van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

  • 1.

    De gemeenteraad kan een deel of delen van de gemeente aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan Gemeentelijke adviescommissie. In spoedeisende gevallen kan het vragen van advies achterwege blijven.

  • 3.

    De Gemeentelijke adviescommissie adviseert schriftelijk binnen 12 weken na ontvangst van de adviesaanvraag.

  • 4.

    De gemeenteraad beslist binnen 30 weken na ontvangst van het advies van de Gemeentelijke adviescommissie.

  • 5.

    De gemeenteraad kan de in het vijfde lid genoemde termijn van 30 weken met ten hoogste 15 weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geeft binnen de in het vijfde lid genoemde termijn.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 17 Registratie

  • 1.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    De registratie als bedoeld onder lid 1 omvat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18 Wijziging aanwijzing van beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

  • 1.

    De gemeenteraad kan de aanwijzing wijzigen.

  • 2.

    Artikel 16 tweede, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Indien de wijziging naar het oordeel van de gemeenteraad van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in het tweede lid, achterwege.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de lijst als bedoeld onder artikel 17 lid 1 aangetekend.

Artikel 19 Het intrekken van de aanwijzing

  • 1.

    De gemeenteraad kan een aanwijzing van een stads- of dorpsgezicht intrekken.

  • 2.

    Artikel 16 tweede, vierde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 4.

    De inhoud en de datum van de wijziging worden op de lijst als bedoeld onder artikel 17 lid 1 aangetekend.

Hoofdstuk 5 Beeldbepalende objecten

Artikel 20 Aanwijzing beeldbepalend object

  • 1.

    Het college kan een beeldbepalend object aanwijzen als beschermd beeldbepalend object

  • 2.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt zij advies aan de Gemeentelijke adviescommissie.

Artikel 21 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een beeldbepalend object de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd beeldbepalend object ontvangt tot het moment dat de registratie als bedoeld in artikel 6 lid 1 plaats heeft of vaststaat dat het object niet wordt aangewezen is artikel 23 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Termijnen van advies

  • 1.

    De Gemeentelijke adviescommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2.

    Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de Gemeentelijke adviescommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 23 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 20 wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de ingeschreven hypothecaire schuldeisers.

Artikel 24 Registratie

Een beeldebpalend objectwordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 1.

    De registratie bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de omschrijving van het object, een beschrijving van de bouwhistorische kenmerken dan wel de historische structuur in de omgeving.

  • 2.

    Bij de herziening of vaststelling van het betreffende omgevingsplan worden de beeldbepalende objecten daarin opgenomen.

Artikel 25 Overeenkomstige toepassing

De artikelen 8 (wijziging van de aanwijzing) en 9 (intrekken van de aanwijzing) van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 26 Instandhoudingsbepaling

  • 1.

    Het is verboden een beschermd beeldbepalend object te beschadigen of te vernielen.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college of in strijd met bij zodanige omgevingsvergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een beschermde beeldbepalende zaak af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.

    • b.

      de beschermde beeldbepalende zaak te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht.

Hoofdstuk 6 Instandhouding van archeologische terreinen en verwachtingsgebieden

Artikel 27 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Het is verboden om zonder of in afwijking van de omgevingsvergunning, op de in artikel 1, onder b (ii), bedoelde terreinen die zijn aangewezen als gemeentelijk monument, dan wel de in artikel 1, onder i genoemde terreinen van archeologische waarde, of de in artikel 1, onder l, genoemde archeologische verwachtingsgebieden, de bodem te verstoren.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, betrekking heeft op plangebieden waar de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 2’ aangewezen gronden;

    • b.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, betrekking heeft op plangebieden die kleiner zijn dan 50 vierkante meter of waar de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 3’ aangewezen gronden;

    • c.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, betrekking heeft op plangebieden die kleiner zijn dan 100 vierkante meter of waar de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 4’ aangewezen gronden;

    • d.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, betrekking heeft op plangebieden die kleiner zijn dan 200 vierkante meter of waar de bodem tot maximaal 40 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 5’ aangewezen gronden;

    • e.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, betrekking heeft op plangebieden die kleiner zijn dan 200 vierkante meter of waar de bodem tot maximaal 200 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 6’ aangewezen gronden;

    • f.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief niet m.e.r.-plichtig is, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 7’ aangewezen gronden;

    • g.

      het een verstoring betreft waarbij het initiatief waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, betrekking heeft op plangebieden die kleiner zijn dan 200 vierkante meter of waar de bodem tot maximaal 100 cm onder maaiveld wordt geroerd, in de op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart als ‘ Archeologisch waardevol gebied 8’ aangewezen gronden.

    • h.

      in het geldende omgevingsplan in aanvulling op de gemeentelijke Erfgoedverordening specifieke bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • i.

      sprake is van een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.18 van de Omgevingswet en afdeling 8.1 Bkl hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

    • j.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een als gemeentelijk monument aangewezen terrein of een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijk archeologische waarden- en verwachtingenkaart;

    • k.

      het een verstoring betreft ten behoeve van archeologisch onderzoek in het kader van of voortvloeiend uit een omgevingsvergunningaanvraag;

    • l.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • -

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

      • -

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • -

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 28 Wijziging kwalificatie van een terrein

Op grond van een melding in gevolge van artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet en op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek kan het college een terrein aanwijzen als gemeentelijk monument, gebied van archeologische waarde, of gebied met hoge, middelhoge of lage archeologische verwachting.

Artikel 29 Omgevingsvergunning gebieden van archeologische waarde of archeologisch verwachtingsgebieden

  • 1.

    Het college kan omgevingsvergunning verlenen voor graafwerk en bodemingrepen op terreinen van archeologische waarde (Archeologisch waardevol gebied 2) of in archeologische verwachtingsgebieden (Archeologisch waardevol gebied 3, 4, 5, 6, 7, 8).

  • 2.

    Omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning door middel van overlegging van een rapportage van archeologisch onderzoek uitgevoerd door een daartoe bevoegde partij, volgens de in de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en –criteria en conform de gemeentelijke richtlijnen c.q. het Programma van Eisen, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen:

    • a.

      de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

    • b.

      er geen archeologische waarden (meer) aanwezig of te verwachten zijn; of

    • c.

      de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

  • 3.

    Het college kan aan de verlening van de omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van nader archeologisch onderzoek;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een omgevingsvergunninghoudende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

  • 4.

    De gevraagde omgevingsvergunning kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het college in situ behouden dienen te blijven.

  • 5.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor terreinen die reeds zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks- of provinciaal) monument.

Artikel 30 Omgevingsvergunningaanvraag

  • 1.

    Een aanvraag van omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29, tweede lid, moet worden ingediend bij het college en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      naam en adres van de aanvrager;

    • b.

      locatie en omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden;

    • c.

      tijdsplanning.

  • 2.

    Het college kan ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen.

  • 3.

    Het college kan ter beoordeling van de aanvraag en het in het kader daarvan uitgevoerde onderzoek het oordeel van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg vragen.

  • 4.

    Uit de omgevingsvergunningsaanvraag moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situaties zijn.

Artikel 31 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Maassluis onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van § 5.1 van de Erfgoedwet, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, waarbij nadere eisen worden gesteld aan het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 van deze verordening, ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2.

    In de nadere eisen kan het college bepalingen opnemen met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere eisen voldoet, kan het college advies vragen aan een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 32 Weigeringsgrond

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad. Bij de beslissing houdt het college rekening met het toekomstig gebruik van de locatie.

Hoofdstuk 7 Instandhouding bovengrondse cultuurhistorische waarden

Artikel 33 Omgevingsplannen

In de toelichting op een omgevingsplan wordt ten minste opgenomen:

  • a.

    Een beschrijving van de bovengrondse cultuurhistorische waarden en monumenten in de directe omgeving van het plangebied volgens een door het college vastgestelde werkwijze.

  • b.

    Zo nodig een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige bovengrondse cultuurhistorische waarden of monumenten rekening wordt gehouden.

  • c.

    Een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied.

  • d.

    Het college vraagt, ten behoeve van de behandeling in de raad, advies aan de Gemeentelijke adviescommissie ten aanzien van de juiste weging van cultuurhistorische waarden.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 34 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, derde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 27, tweede lid onder j;

  • e.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 31, tweede lid, tweede volzin.

Artikel 35 Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met het vierde lid van artikel 10 en artikel 16 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 36 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 37 Hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet of onvoldoende voorziet, beslist het college.

  • 2.

    In bijzondere gevallen bij onbillijkheden van overwegende aard kan het college, in het belang van de archeologische monumentenzorg, afwijken van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 38 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening Maassluis 2015, vastgesteld bij besluit van de raad van 28 april 2015 wordt ingetrokken zodra deze regeling in werking treedt.

Artikel 39 Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van artikel 38 ingetrokken verordening aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om omgevingsvergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 38 ingetrokken verordening.

Artikel 40 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 41 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Erfgoedverordening Maassluis 2024”

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis,

gehouden op 7 december 2023

de griffier,

J. Vinke

de voorzitter,

G.G.J. Rensen