Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Aa en Hunze

Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAa en Hunze
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de afvoer van hemelwater en grondwater
CiteertitelVerordening op de afvoer van hemelwater en grondwater
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet milieubeheer

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

07-12-2023

gmb-2023-552870

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater

De raad der gemeente Aa en Hunze

 

Gezien het voorstel van het college van 21 november 2023

 

Gelet op artikel 10.3a van de Wet milieubeheer en artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Invoeringswet Omgevingswet;

 

besluit vast te stellen

 

Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

(vervallen)

Artikel 2 Plicht tot afkoppelen

  • 1.

    Het is in de daartoe door het college krachtens artikel 10.32a van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of in het omgevingsplan aangewezen gebieden verboden om:

    • a.

      een hemelwaterafvoerleiding aan te sluiten of aangesloten te houden op het openbaar vuilwaterriool; of

    • b.

      bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen vrijkomend grondwater te lozen in het openbaar vuilwaterriool.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de wijze bepalen waarop het afkoppelen plaatsvindt.

  • 3.

    De gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de openbare weg.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de gebiedsaanwijzing houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

  • 5.

    Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd.

Artikel 3 Strafbepaling

(vervallen)

Artikel 4 Toezichthouders

(vervallen)

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 december 2023.

De raad van de gemeente Aa en Hunze,

De griffier,

Mr. E.P. van Corbach

De voorzitter,

A.W. Hiemstra

Toelichting  

Algemeen

Op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de Verordening afvoer hemelwater en grondwater van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan. Artikel 4.6, eerste lid, aanhef en onder f, van de Invoeringswet Omgevingswet regelt dat voor de verordening en de op grond daarvan aangewezen gebieden. In de verordening staan een aantal bepalingen die naar aard of inhoud geen onderdeel van het omgevingsplan moeten zijn. Om die reden wordt de verordening aangepast.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1, onderdeel a, van de verordening bevat een definitie van het begrip ‘bouwwerk’. Dat begrip is ook in de Omgevingswet, Bijlage I, gedefinieerd. De definitie in de Omgevingswet geldt daardoor al voor het omgevingsplan en een afwijkende definitie zou daarmee in strijd zijn. Daarom wordt deze definitie geschrapt. Verder wordt het begrip ‘beheerder van het openbaar riool’ overal vervangen door het college zodat de verordening beter aansluit bij de organen zoals die in het Omgevingsplan worden genoemd. Om die reden wordt ook de definitie van ‘beheerder van het openbaar riool’ geschrapt.

 

Artikel 2, eerste lid, van de verordening bepaalt dat de werkingsgebieden van de regels vastgesteld kunnen worden door het college. Deze bevoegdheid komt, na inwerkingtreding van de Omgevingswet, toe aan de raad. De raad kan deze vervolgens in een delegatiebesluit delegeren aan het college. De bepaling uit de verordening strookt hiermee niet. Daarom wordt het eerste lid gewijzigd en beperkt tot het daarin opgenomen verbod om in bepaalde gevallen op het openbaar vuilwaterriool te lozen.

 

Verder wordt het begrip ‘beheerder’ of ‘beheerder van het openbaar riool’ in het tweede, vierde en zesde lid vervangen door het college zodat de verordening beter aansluit bij het Omgevingsplan en wordt in het derde lid duidelijk gemaakt dat het om inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer gaat zoals die wet luidde voordat de Omgevingswet in werking trad.

 

Artikel 2, zevende lid, van de verordening bevat een bepaling over de toepasselijkheid van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van een aanwijzingsbesluit voor een gebied. Omdat de aanwijzingsbesluiten een onderdeel zullen zijn van het omgevingsplan vergt het aanwijzen van een nieuw gebied een wijziging van het omgevingsplan, waarvoor de regels gelden van de Omgevingswet, onder meer de artikelen 2.8 en 16.30 van de Omgevingswet. Het zevende lid van artikel 2 zou daarmee in strijd kunnen zijn. Het is in elk geval een overbodige bepaling omdat de Omgevingswet hierin al voorziet. Om die reden komt ook het zevende lid te vervallen.

 

Artikel 3 van de verordening betreft een sanctiebepaling, waarvan de grondslag gelegen is in artikel 154 van de Gemeentewet. Op grond van artikel 2.1, tweede lid van het Omgevingsbesluit mag deze bepaling niet opgenomen worden in het omgevingsplan. Het handhaven van de bepalingen van het omgevingsplan gaat via de Omgevingswet. Daarom wordt dit artikel geschrapt.

 

Artikel 4 van de verordening betreft de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Artikel 18.6 van de Omgevingswet attribueert deze bevoegdheid rechtstreeks aan het college. Artikel 4 van de verordening is daarmee in strijd en moet dus eveneens komen te vervallen.