Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Stede Broec

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Stede Broec 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieStede Broec
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Stede Broec 2024
CiteertitelVerordening riool- en waterzorgheffing Stede Broec 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

Deze regeling vervangt de Verordening rioolheffing 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147 van de Gemeentewet
  2. artikel 228a van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-12-2023nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2023-552742

156542

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Stede Broec 2024

De raad van de gemeente Stede Broec;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van d.d.

 

gelet op de artikelen 147 en 228a van de Gemeentewet;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van riool- en waterzorgheffing Stede Broec 2024

Artikel 1 Aard van de belasting

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van degene die een perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2.

    Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat diegene die op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik

  • 4.

    door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 3 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a bedraagt € 205,35

  • 2.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor een perceel gebruikt als:

     

    1.

    perceel niet als woning, waarin geen personen werkzaam zijn

     

    € 119,80

     

     

    2.

    onderwijslokaal, per lokaal

     

    € 318,30

     

     

    3.

    een gebouw met een culturele, recreatieve bestemming of als

     

     

     

    zijnde een wijkgebouw

     

    € 318,30

     

     

    4.

    café-restaurant, bar of enig ander horecabedrijf, geen hotel zijnde

     

    € 614,10

     

     

    5.

    winkel, garagebedrijf, fabriek, kantoor, werkplaats of enig ander

     

     

     

    bedrijf, geen horecabedrijf zijnde, waarin werkzaam zijn:

     

     

     

    minder dan 5 personen

     

    € 318,30

     

     

    5 tot en met 10 personen

     

    € 536,15

     

     

    11 tot en met 50 personen

     

    € 1.065,35

     

     

    51 tot en met 100 personen

     

    € 2.143,20

     

     

    vermeerderd met € 1.042,30 voor elk honderdtal personen of

     

     

     

    gedeelte daarvan boven de 100 personen.

     

     

     

    6.

    hotel of pension, huisvesting biedende aan:

     

     

     

    minder dan 10 personen

     

    € 614,10

     

     

    10 tot en met 50 personen

     

    € 1.378,75

     

     

    51 tot en met 100 personen

     

    € 2.439,15

     

     

    vermeerderd met € 1.349,00 voor elk honderdtal personen of

     

     

     

    gedeelte daarvan boven de 100 personen.

     

     

     

    7.

    verpleeginrichting of bejaardentehuis, huisvesting biedende aan:

     

     

     

    minder dan 10 personen

     

    € 1.065,35

     

     

    10 tot en met 50 personen

     

    € 2.143,20

     

     

    51 tot en met 100 personen

     

    € 4.278,25

     

     

    vermeerderd met € 2.097,00 voor elk honderdtal personen

     

     

     

    of gedeelte daarvan boven de 100 personen.

     

     

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in lid 2 bedraagt de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, voor een perceel dat niet aan te merken valt als een woning, niet vallend onder één van de bepalingen van lid 2 € 906,10

  • 4.

    Belastingaanslagen van minder dan € 5,-- worden niet opgelegd.

  • 5.

    Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in één termijn. Deze vervalt op de laatste dag van de maand, twee maanden volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zo lang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 10 Overgangsrecht

De ‘Verordening rioolheffing 2023’ laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 22 december 2022, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 11, het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 'Verordening riool- en waterzorgheffing Stede Broec 2024'.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Stede Broec in zijn openbare vergadering van 14 december 2023.

De raad voornoemd,

de griffier,

J.N.M. Commandeur

de voorzitter,

R.A.P. Wortelboer