Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Noordoostpolder

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Noordoostpolder

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieNoordoostpolder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening fysieke leefomgeving gemeente Noordoostpolder
CiteertitelVerordening fysieke leefomgeving
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Afvalstoffenverordening, Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Noordoostpolder 2010, Bomenverordening Noordoostpolder 2005, Erfgoedverordening 2012 Gemeente Noordoostpolder, Marktverordening 2008, Wegsleepverordening gemeente Noordoostpolder 2023, delen van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren Noordoostpolder (AVOI) en artikelen van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Noordoostpolder.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 154 van de Gemeentewet
  4. artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging
  5. artikel 3.16 van de Erfgoedwet
  6. artikel 10.23 van de Wet milieubeheer
  7. artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

11-12-2023

gmb-2023-550099

23.0000994

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Noordoostpolder

De raad van de gemeente Noordoostpolder,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2023, no. 23.0000994;

 

gelet op

  • artikel 147, eerste lid, artikel 149 en artikel 154 van Gemeentewet;

  • artikel 5.165b Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • artikel 35 van de Wet op de Lijkbezorging;

  • artikel 3.16 van de Erfgoedwet;

  • artikel 10.23 en 10.32a van de Wet milieubeheer;

  • artikel 2.1, 2.4, 2.7, 2,8, 5.1 en 22.8 van de Omgevingswet;

  • artikel 2.1 en 2.1a van het Omgevingsbesluit, en

  • artikel 22.7 van het omgevingsplan.

B E S L U I T:

 

vast te stellen de

 

Verordening fysieke leefomgeving gemeente Noordoostpolder

 

HOOFDSTUK 1 Algemeen

Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bebouwde kom: gebied binnen de grens die is vastgesteld zoals bedoeld in artikel 20a, eerste lid van de Wegenverkeersweg 1994;

    • b.

      beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • c.

      bevoegd gezag: het college van burgemeester en wethouders of, waar het om een omgevingsvergunning gaat, het bestuursorgaan dat bevoegd is om te besluiten of te handelen vanuit de Omgevingswet met daaraan verbonden AmvB’s;

    • d.

      bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

    • e.

      bedrijventerrein: gebied dat in het omgevingsplan de functie ‘bedrijventerrein’ heeft;

    • f.

      bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994;

    • g.

      college: het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder;

    • h.

      evenement: evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Noordoostpolder

    • i.

      evenementenvergunning: vergunning zoals bedoeld in artikel 2:25 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Noordoostpolder;

    • j.

      gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • k.

      motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • l.

      omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • m.

      openbaar: voor publiek toegankelijk;

    • n.

      openbare plaats of openbare ruimte: openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

    • o.

      parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • p.

      rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

    • q.

      uitweg: weg of uitrit die een particulier terrein bereikbaar maakt vanaf de openbare weg;

    • r.

      voertuig: middel om personen of goederen te vervoeren, waaronder in ieder geval:

      • -

        alles wat hieronder wordt verstaan in artikel 1 van het RVV 1990 en

      • -

        campers, caravans, kampeermiddelen en reclamevoertuigen;

    • s.

      weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • t.

      werken: een constructie, of werkzaamheden, niet zijnde een gebouw, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

    • u.

      werkzaamheden: handmatige en mechanische (graaf)werkzaamheden in openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen.

  • 2.

    Voor de uitleg van deze verordening gelden tevens de begrippen uit de Omgevingswet, het Besluit kwaliteit leefomgeving en het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3.

    Voor de uitleg van deze verordening geldt degene die een opdracht geeft tot het uitvoeren van een handeling ook als degene die de handeling uitvoert.

Artikel 1.1.2 Werkingssfeer

Deze verordening geldt niet voor zover er regels vanuit de provinciale omgevingsverordening gelden die hetzelfde doel en toepassingsbereik hebben.

Artikel 1.1.3 Vergunningen en ontheffingen

  • 1.

    Een activiteit die op grond van deze verordening niet zonder vergunning of ontheffing mag worden uitgevoerd, mag pas worden uitgevoerd als die vergunning of ontheffing is verleend.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 3.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

Artikel 1.1.4 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken nadat het de aanvraag heeft ontvangen, tenzij in deze verordening daarover iets anders staat.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan de termijn met maximaal acht weken verlengen.

  • 3.

    Op vergunningen en ontheffingen die krachtens deze verordening worden aangevraagd, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1.1.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Naast eventuele specifieke weigeringsgronden, kan een vergunning of ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid, en

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de datum van de beoogde activiteit is ingediend.

Artikel 1.1.6 Intrekken en wijzigen van besluiten

  • 1.

    Overal waar in deze verordening wordt gesproken over een bevoegdheid tot het verlenen van een vergunning of ontheffing, het stellen van nadere regels of het aanwijzen van zaken of plaatsen, geldt die bevoegdheid ook voor het intrekken of wijzigen daarvan.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen, van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

    • d.

      de houder dit schriftelijk verzoekt;

    • e.

      de vergunning of ontheffing persoonsgebonden is en de houder van de vergunning of ontheffing overlijdt;

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

HOOFDSTUK 2 Houtopstanden

Paragraaf 2.1 Vergunning erfsingels en wegbeplantingen

Artikel 2.1.1 Begrippen over houtopstanden

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    erfsingel: houtopstand langs de rand van een erf dat buiten de bebouwde kom ligt;

  • b.

    wegbeplanting: houtopstand langs een weg;

  • c.

    hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • d.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas dat één- of meerstammig is en waarvan de doorsnede van de stam minimaal 10 cm is op 1,3 meter boven het maaiveld;

  • e.

    dunnen: vellen of rooien van bomen en struiken uit een houtopstand, voor zover dat noodzakelijk is voor het voortbestaan van die houtopstand en er minimaal overblijft:

    • i.

      één boom per 12 m2 als de houtopstand 10-20 tien jaar oud is;

    • ii.

      één boom per 24 m2 als de houtopstand 10-40 jaar oud is;

    • iii.

      één boom per 48 m2 als de houtopstand meer dan 40 jaar oud is, en

    • iv.

      één struik per 5 m2 in alle levensfasen van de houtopstand;

  • f.

    bebouwingscontour houtkap: grens die is vastgesteld op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl);

  • g.

    vellen: kappen, rooien of andere handelingen uitvoeren die de dood of ernstige beschadiging van een boom of houtopstand tot gevolge kunnen hebben.

Artikel 2.1.2 Omgevingsvergunning kappen erfsingels en wegbeplantingen

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erfsingel of wegbeplanting buiten de bebouwingscontour houtkap, te vellen.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor:

    • a.

      het dunnen van een houtopstand;

    • b.

      het kappen van wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, voor zover die bestaan uit populieren of wilgen;

    • c.

      het kappen van Italiaanse populieren, lindes, paardenkastanjes en treurwilgen,

    • d.

      het kappen van vruchtbomen en windschermen die om boomgaarden staan, of

    • e.

      het kappen van een houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet.

Artikel 2.1.3 Beoordeling aanvraag omgevingsvergunning voor kappen

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.1.5 wordt de omgevingsvergunning voor het vellen van een erfsingel of wegbeplanting of een deel daarvan, alleen verleend als:

    • a.

      de kap geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van de beplanting, als onderdeel van het ontwerp van de polder;

    • b.

      de kap geen afbreuk doet aan het uiterlijk van de omgeving;

    • c.

      de kap geen afbreuk doet aan de bescherming van de groenvoorzieningen in de gemeente,

    • d.

      de erfsingel of wegbeplanting geveld moet worden:

      • i.

        omdat op die plaats een bouwwerk, weg, uitweg, kavelpad of ander werk komt en de eventuele omgevingsvergunning daarvoor tegelijk wordt verleend met de vergunning voor het vellen van de erfsingel of wegbeplanting, of

      • ii.

        vanwege een boomziekte of veroudering,

  • en de aanvraag ruimte biedt voor een vervangende erfsingel of wegbeplanting.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden over het aanplanten van een nieuwe erfsingel.

Artikel 2.1.4 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Als een erfsingel of wegbeplanting zonder vergunning is geveld, kan het bevoegd gezag de zakelijk gerechtigde van de grond verplichten om een nieuwe erfsingel of wegbeplanting op die plek aan te planten.

  • 2.

    Als een erfsingel of wegbeplanting ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag de rechthebbende verplichten om maatregelen te treffen waarmee de bedreiging wordt weggenomen.

  • 3.

    Aan deze verplichtingen kunnen voorschriften en een termijn worden verbonden.

Paragraaf 2.2 Iepziekte

Artikel 2.2.1 Bestrijding iepziekte

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

  • 2.

    Indien op een terrein één of meer iepen staan die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, als die daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht om binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de iepen te vellen als die nog in de grond staan en

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen, of

    • c.

      de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden om gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

     

Paragraaf 2.3 Bossen en natuurgebieden

Artikel 2.3.1 Rookverbod in bos en natuur

  • 1.

    Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.3.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden om met een voertuig of paard buiten de paden of wegen te komen in voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op door het college aangewezen terreinen;

    • b.

      voor voertuigen en paarden:

      • i.

        ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

      • ii.

        die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

      • iii.

        die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

      • iv.

        van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder b, onder iv bedoelde personen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

HOOFDSTUK 3 Wegen en water

Paragraaf 3.1 Gebruik openbare wegen

Artikel 3.1.1 (Omgevings)vergunning voor het veranderen of aanleggen van een weg of uitweg

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:

    • a.

      een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg;

    • b.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • c.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • d.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als dat niet strijdig is met het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het verbod geldt alleen voor uitwegen die buiten de bebouwde kom liggen en voor uitwegen op bedrijventerreinen.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 5.

    Het verbod is ook niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 3.1.2 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 3.1.3 Voertuigen op een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden om een voertuig zo op een openbare plaats te plaatsen dat het gevaar, schade of hinder oplevert of de openbare ruimte anders gebruikt dan overeenkomstig de openbare functie ervan.

  • 2.

    Onder dit verbod vallen in ieder geval:

    • a.

      een fiets, bromfiets of soortgelijk voertuig tegen een raam, gevel of in de ingang plaatsen als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker ervan of als daardoor de ingang versperd wordt;

    • b.

      op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode;

    • c.

      een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren;

    • d.

      een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren, tenzij hierin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving, of

    • e.

      op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen.

Artikel 3.1.4 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt één van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden, en

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Onder verhuren wordt in dit artikel mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen het verbod.

Artikel 3.1.5 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.1.6 Reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 3.1.7 Grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4.

    Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de verboden.

Artikel 3.1.8 Uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 3.1.9 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 3.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

Paragraaf 3.2 Gebruik water(wegen)

Artikel 3.2.1 Steigers en andere voorzieningen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 3.2.2 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 3.2.3 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

 

Paragraaf 3.3 Afvoer van hemel- en grondwater

Artikel 3.3.1 Lozingsverbod hemel- en grondwater

  • 1.

    Het is verboden om hemelwater en grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool.

  • 2.

    Dit verbod geldt alleen in de gebieden die daarvoor zijn aangewezen in het omgevingsplan.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor de afvoer van:

    • a.

      hemelwater en grondwater dat vrijkomt bij een activiteit waarvoor regels over de hemel- en grondwaterafvoer gelden vanuit het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      hemelwater en grondwater dat vrijkomt bij een activiteit waarvoor in een omgevingsvergunning voorwaarden zijn gesteld aan de hemel- en grondwaterafvoer, of

    • c.

      hemelwater van de openbare weg.

  • 4.

    Bij het vaststellen van een gebiedsaanwijzing, zoals bedoeld in het tweede lid, wordt rekening gehouden met de inhoud van het gemeentelijke watertakenplan.

  • 5.

    In het aanwijzingsbesluit kan worden bepaald vanaf welke datum bestaande lozingssituaties onder de werking van het verbod vallen.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod als er geen andere mogelijkheid is om het hemelwater of grondwater van dat bouwwerk, erf of terrein af te voeren.

  • 7.

    Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

HOOFDSTUK 4 Gebruik openbare ruimte

Paragraaf 4.1 Voorwerpen in openbare ruimte plaatsen

Artikel 4.1.1 Voorwerpen alleen overeenkomstig publieke functie

  • 1.

    Het is verboden om een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie ervan als dit afwijkende gebruik:

    • a.

      de plaats beschadigt;

    • b.

      gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • c.

      een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de plaats;

    • d.

      niet voldoet aan redelijke eisen voor bescherming van de beeldkwaliteit van de leefomgeving, of

    • e.

      een belemmering vormt voor het openbare karakter of de publieke functie van de plaats.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over het plaatsen van een terras, een uitstalling, een kunstuiting, een gedenkteken, een bermmonument of een verfraaiingselement

  • 3.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een evenement;

    • b.

      een standplaats op de weekmarkt, zoals bedoeld in paragraaf 5.1;

    • c.

      een standplaats buiten de weekmarkt, zoals bedoeld in paragraaf 5.2, en

    • d.

      een terras, een uitstalling, een kunstuiting, een gedenkteken, een bermmonument of een verfraaiingselement welke voldoet aan de nadere regels als bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing als de fysieke leefomgeving door het gebruik wijzigt als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 4.1.2 Hinderlijke of gevaarlijke beplanting

Het is verboden om beplanting of voorwerpen op zodanige wijze aan te brengen of te hebben dat die het vrije uitzicht van het wegverkeer belemmert of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 4.1.3 Openen straatkolken en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden om een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Artikel 4.1.4 Fietsen en bromfietsen

Het is verboden om op een openbare plaats een fiets of een bromfiets of soortgelijk voertuig te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

 

Paragraaf 4.2 Activiteiten in de openbare ruimte

Artikel 4.2.1 Gebruik consumentenvuurwerk

  • 1.

    In dit artikel wordt onder consumentenvuurwerk verstaan: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

  • 2.

    Het is verboden om consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college aangewezen plaats.

  • 3.

    Het college wijst de in het tweede lid bedoeld plaatsen aan in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast.

  • 4.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 5.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 4.2.2 Gebruik carbid

  • 1.

    Het is verboden om carbid, met behulp van melkbussen of andere voorwerpen welke daartoe gebruikt kunnen worden, te gebruiken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet buiten de bebouwde kom en op door het college binnen de bebouwde kom aangewezen plaatsen tussen 31 december vanaf 10.00 uur tot 1 januari 02.00 uur met inachtneming van onderstaande bepalingen:

    • a.

      de maximaal toegestane inhoud van de in het eerste lid bedoelde melkbussen dan wel voorwerpen is 50 liter, en

    • b.

      tijdens het bezigen van carbid moet als afschietprojectiel een bal worden gebruikt.

Artikel 4.2.3 Vuur stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Als er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.5 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of in een omgevingsvergunning, omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur die bedoeld is in de Omgevingswet.

Artikel 4.2.4 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 4.

    Behoudens het bepaalde in de Jachtwet is het de eigenaar, houder of verzorger van:

    • a.

      een hond verboden zich met dit dier te bevinden op de dijken, behalve op dijkvakken waarvan het college bij openbaar bekend te maken besluit hebben verklaard, dat het verbod niet van toepassing is;

    • b.

      een hond verboden deze zonder voldoende toezicht buiten de bebouwde kom los te laten lopen;

    • c.

      een windhond of andere hond, welke door zijn lichaamsbouw in staat is wild in te lopen en te vangen, verboden deze los te laten lopen buiten de bebouwde kom;

    • d.

      een hond, onverminderd het bepaalde onder a en b, verboden deze tussen één uur na zonsondergang en één voor zonsopgang buiten de bebouwde kom los te laten lopen, zulks anders dan in bij hem in gebruik zijnde woningen en andere gebouwen of de daarbij behorende afgesloten erven.

Artikel 4.2.5 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover regels gelden voortvloeiend uit een omgevingsvergunning, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving of het Besluit geluidproductie sportmotoren en die regels gesteld zijn om met de doelen die genoemd zijn in het tweede lid onder a, b en c.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor crossactiviteiten waarvoor een evenementenvergunning is verleend waarbij in de beoordeling rekening is gehouden met het beperken van de overlast en met het beschermen van de omgeving, de deelnemers en het publiek.

Artikel 4.2.6 Kamperen buiten kampeerterreinen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder kampeermiddel verstaan: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  • 2.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf een kampeermiddel te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van een kampeermiddel voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.5 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap;

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 7.

    Het verbod geldt niet voor een evenement waarvoor een evenementenvergunning is verleend.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in het vijfde lid.

     

Paragraaf 4.3 Verontreinigen openbare ruimte

Artikel 4.3.1 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd en dient daarvoor een opruimmiddel zoals een schep of poepzakje bij zich te dragen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of een sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 4.3.2 Sloten en putten veilig houden

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.3.3 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest en afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      een onbruikbaar of aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuig of onderdelen daarvan;

    • b.

      een bromfiets en motorvoertuig of onderdelen daarvan;

    • c.

      een kampeermiddel als bedoeld in artikel 4.2.6 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      een mestopslag, een gierkelder of een andere verzamelplaats van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuild landbouwproduct, afbraakmateriaal en oud metaal.

  • 2.

    Het aanwijzen van de in het eerste lid bedoelde plaatsen, doet het college:

    • a.

      in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      ter voorkoming of beëindiging van overlast, dan wel

    • c.

      ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor zover regels gelden voortvloeien uiteen omgevingsvergunning, het Besluit activiteiten leefomgeving of een andere Algemene Maatregel van Bestuur die gebaseerd is op de Omgevingswet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

HOOFDSTUK 5 Markten en kramen

Paragraaf 5.1 Weekmarkt

Artikel 5.1.1 Begrippen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      dagplaats: standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een ontheffingshouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

    • b.

      markt: door het college ingestelde warenmarkt;

    • c.

      marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

    • d.

      marktvergunning: een vergunning die krachtens deze verordening is verleend voor het innemen van een vaste standplaats op de weekmarkt;

    • e.

      ontheffingshouder: degene aan wie door of namens het bevoegd gezag een ontheffing is verleend krachtens deze paragraaf;

    • f.

      standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

    • g.

      standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

    • h.

      standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

    • i.

      vaste standplaats: de standplaats die ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

    • j.

      vergunninghouder: degene aan wie door of namens het bevoegd gezag een marktvergunning is verleend.

Artikel 5.1.2 Aanwijzing locatie en tijden

  • 1.

    Het college bepaalt voor de markt:

    • a.

      de locatie van de weekmarkt;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaats wordt toegewezen als vaste standplaats en welke als standwerkersplaats.

  • 2.

    Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b.

      een maximaal aantal standplaatsen per branche.

  • 3.

    Het college kan nadere regels te stellen voor de bepalingen in paragraaf 5.1 van deze verordening.

Artikel 5.1.3 Marktvergunning

  • 1.

    Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder marktvergunning van het bevoegd gezag.

  • 2.

    De marktmeester kan mondeling ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor het innemen van een dagplaats of standwerkersplaats. Deze ontheffing kan uitsluitend worden verleend aan een natuurlijk persoon.

  • 3.

    Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het bevoegd gezag.

  • 4.

    Het college kan een uitzondering op dit artikel maken voor een vastgestelde doelgroep en voor een periode van maximaal drie maanden per jaar.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.1.7 kan het bevoegd gezag een marktvergunning intrekken als:

    • a.

      de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in het derde lid genoemde vereisten;

    • b.

      de vergunninghouder de toegewezen standplaats zonder kennisgeving minder dan drie keer achter elkaar heeft ingenomen of minder dan negen keer per kwartaal.

  • 6.

    Indien degene op wie een vergunning krachtens deze verordening of de daaraan verbonden uitvoeringsbesluiten is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere standplaats op dezelfde markt, vervalt de oudste vergunning.

Artikel 5.1.4 Intrekking en schorsing marktvergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5.1.3, vijfde lid, kan het bevoegd gezag een marktvergunning, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • 2.

    De marktmeester kan een gegadigde voor een dagplaats of standwerkersplaats voor ten hoogste vier marktdagen uitsluiten van toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats, indien deze:

    • a.

      het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt, of

    • b.

      niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

Paragraaf 5.2 Standplaatsen buiten de weekmarkt

Artikel 5.2.1 Standplaatsvergunning

  • 1.

    In dit artikel wordt onder standplaats verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt in dit artikel niet verstaan:

    • a.

      een standplaats op een markt;

    • b.

      een plaats op een evenement.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 4.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het bevoegd gezag standplaats wordt of is ingenomen.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

     

Paragraaf 5.3 Venten

Artikel 5.3.1 Ventverbod

  • 1.

    In dit artikel wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 5.1.2;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.1.

  • 3.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4.

    Het is verboden te venten op zondagen, en van maandag t/m zaterdag tussen 18.00 en 10.00 uur.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

HOOFDSTUK 6 Begraafplaatsen

Paragraaf 6.1 Bezoeken van begraafplaatsen

Artikel 6.1.1 Begrippen

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het begraven van overledenen;

    • b.

      algemeen urnengraf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het bijzetten van een asbus met of zonder urn;

    • c.

      asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

    • d.

      begraafplaats: de gemeentelijke begraafplaatsen in de gemeente Noordoostpolder:

      • -

        Bant – Oosterringweg 73;

      • -

        Creil – Graaf Florislaan 46;

      • -

        Emmeloord – Espelerlaan 69a;

      • -

        Ens – Zuidert 2;

      • -

        Espel – Vaartweg 84;

      • -

        Kraggenburg – Winstonstraat 34;

      • -

        Luttelgeest – Blankenhammerweg 1a;

      • -

        Marknesse – Groene Zoom 1;

      • -

        Nagele – Akkerstraat 2;

      • -

        Rutten – Meerweg 20, en

      • -

        Tollebeek – Wildzang 20;

    • e.

      beheerder: de ambtenaar die is aangewezen door het college en bevoegd is om beslissingen te nemen over de bepalingen in dit hoofdstuk;

    • f.

      gebruiker (van een begraafplaats): natuurlijk of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een algemeen graf of een algemeen urnengraf is verleend, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

    • g.

      graf: een zandgraf;

    • h.

      grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf;

    • i.

      particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

      • -

        het begraven en begraven houden van een of lijk;

      • -

        het bijzetten en bijgezet houden van een asbus met of zonder urn;

      • -

        het verstrooien van as.

    • j.

      particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

      • -

        het bijzetten en bijgezet houden van een asbus met of zonder urn;

      • -

        het verstrooien van as.

    • k.

      particuliere urnennis: een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van een asbus met of zonder urn;

    • l.

      rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf of een particulier urnengraf, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

    • m.

      urn: een voorwerp ter berging van de asresten van één of meer overledenen;

    • n.

      verstrooiingsveld: een veld waarop as wordt verstrooid.

  • 2.

    Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder 'particulier graf' mede verstaan: particulier urnengraf en particuliere urnennis.

  • 3.

    Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder 'algemeen graf' mede verstaan: algemeen urnengraf.

Artikel 6.1.2 Openstelling begraafplaatsen

  • 1.

    De begraafplaatsen zijn dagelijks open van 1 uur na zonsopgang tot 1 uur voor zonsondergang.

  • 2.

    Het is verboden gedurende de tijd dat een begraafplaats niet voor het publiek geopend is, zich daarop te bevinden.

  • 3.

    Bezoekers, personeel van uitvaartondernemingen en personen die werkzaamheden op de begraafplaats verrichten, zijn verplicht zich te houden aan de aanwijzingen van de beheerder.

  • 4.

    Het is alleen toegestaan om met een motorrijtuig op de begraafplaatsen te rijden als dit:

    • a.

      op de daartoe aangewezen rijwegen is;

    • b.

      voor het uitvoeren van een begrafenis is of voor het vervoer van materialen die nodig zijn voor het beheer van de begraafplaats, en

    • c.

      niet sneller is dan 10 km per uur.

  • 5.

    Het is verboden om:

    • a.

      een dier mee te nemen op de begraafplaats;

    • b.

      op de grafbedekkingen te lopen, te zitten of er gereedschap of andere niet tot de graven behorende voorwerpen op te leggen;

    • c.

      de begraafplaats te verontreinigen;

    • d.

      handel te drijven op de begraafplaats of om er bloemen of andere waren te koop aan te bieden of reclame te maken;

    • e.

      op de begraafplaats as te verstrooien of andere vormen van lijkbezorging te bezigen zonder toestemming van het college.

Artikel 6.1.3 Plechtigheden

  • 1.

    Een herdenkingsbijeenkomst, een onthulling van een gedenkteken of een dergelijke plechtigheid op kan alleen plaatsvinden op een begraafplaats als dat minstens zes werkdagen tevoren is gemeld aan de beheerder.

  • 2.

    De beheerder kan een andere datum en uur voor de plechtigheid vaststellen.

     

Paragraaf 6.2 Begraven en grafuitgifte

Artikel 6.2.1 Begraven en asbezorging

  • 1.

    Het openen en sluiten van een graf en het bedienen van de hulpmiddelen mag alleen worden gedaan door het personeel van de begraafplaats op aanwijzingen en onder toezicht van de beheerder. De nabestaanden kunnen deze werkzaamheden onder toezicht van de beheerder geheel of gedeeltelijk zelf verrichten indien zij dat uiterlijk om 12.00 uur van de voorafgaande werkdag mondeling of schriftelijk aan de beheerder hebben doorgegeven. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. De nabestaanden dienen bij deze werkzaamheden de aanwijzingen van de beheerder op te volgen.

  • 2.

    Tot begraving wordt pas overgegaan als het verlof tot begraven is overgelegd aan de beheerder.

  • 3.

    Als het begraven of het bezorgen van as in een particulier graf plaatsvindt, dient een machtiging daarvoor aan de beheerder te worden overgelegd, ondertekend door de rechthebbende of, indien deze is overleden, door degene die in de uitvaart voorziet.

  • 4.

    Begraven of bijzetten in een particulier graf, waarvan de uitgiftetermijn binnen de wettelijke minimum grafrusttermijn afloopt, kan alleen plaatsvinden als gelijktijdig de uitgiftetermijn met een zodanige periode wordt verlengd dat de uitgiftetermijn daarna ten minste gelijk is aan de wettelijke minimum grafrusttermijn. De rechthebbende moet deze verlenging aanvragen.

  • 5.

    De periode van verlenging die in het vorige lid is bedoeld, wordt naar boven toe afgerond op hele jaren.

  • 6.

    De tijden van begraven en het bezorgen van as zijn: maandag tot en met zaterdag om 11:00 uur en om 13:00 uur.

  • 7.

    Het college kan besluiten om in bijzondere gevallen van deze tijden af te wijken.

Artikel 6.2.2 Indeling graven en urnennissen

  • 1.

    Op een begraafplaats kan worden uitgegeven:

    • a.

      een particuliere graf en een particulier urnengraf;

    • b.

      een particuliere urnennis;

  • 2.

    Het college bepaalt bij nader vast te stellen regels:

    • a.

      hoeveel lijken er in een graf kunnen worden begraven;

    • b.

      hoeveel asbussen met of zonder urnen er kunnen worden bijgezet in een graf;

    • c.

      hoeveel verstrooiingen van as er op een graf kunnen plaatshebben,

    • d.

      de volgorde van uitgifte van de graven, en

    • e.

      de afmetingen en de uitgifteduur van een particulier graf.

  • 3.

    Op het verstrooiingsveld kan een door het college te bepalen aantal asresten worden verstrooid.

  • 4.

    Het college kan de algemene en particuliere graven onderverdelen in categorieën. Het college bepaalt voor de verschillende categorieën de situering en oppervlakte.

  • 5.

    Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde recht wordt op aanvraag van de rechthebbende verlengd telkens met een termijn van vijf, tien, of twintig jaar, mits de aanvraag vóór het verstrijken van de lopende termijn wordt ingediend.

Artikel 6.2.3 Overschrijven of opzeggen van verleende rechten

  • 1.

    Het recht op een particulier graf kan op aanvraag van de rechthebbende worden overgeschreven op naam van een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon.

  • 2.

    Na het overlijden van de rechthebbende kan het recht op het particuliere graf worden overgeschreven op naam van een natuurlijk persoon of rechtspersoon, indien de aanvraag daartoe wordt gedaan binnen zes maanden na het overlijden van de rechthebbende. Indien de overleden rechthebbende in het graf dient te worden begraven, of indien de asbus in het graf dient te worden bijgezet, dient het verzoek tot overschrijving daaraan voorafgaand te worden gedaan.

  • 3.

    Indien na het overlijden van de rechthebbende de aanvraag tot overschrijving aan het college niet wordt gedaan binnen de gestelde termijn van zes maanden, vervalt het recht op het particuliere graf.

  • 4.

    Zonder aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding kan de rechthebbende schriftelijk afstand doen van het recht op een particulier graf. Het college stuurt de rechthebbende daarvan een ontvangstbevestiging.

Artikel 6.2.4 Opgravingen en ruimen

Bij het opgraven van een lijk en de ruiming van een graf zijn geen andere personen aanwezig dan degenen die door de beheerder met deze werkzaamheden zijn belast.

 

Paragraaf 6.3 Grafbedekkingen

Artikel 6.3.1 Voorschriften en melding grafbedekking

  • 1.

    Het hebben van een grafbedekking is alleen toegestaan als:

    • a.

      de grafbedekking de afmetingen van het graf niet overschrijdt;

    • b.

      de grafbedekking geen afbreuk doet aan het ontwerp of de beeldkwaliteit van de begraafplaats;

    • c.

      de duurzaamheid van de materialen voldoende is;

    • d.

      de constructie van de grafbedekking deugdelijk is;

    • e.

      de tekst of afbeelding op de grafbedekking of het naamplaatje niet aanstootgevend of kwetsend is;

    • f.

      de grafbedekking door - of in opdracht van - de rechthebbende of gebruiker is geplaatst, en

    • g.

      de grafbedekking door – of namens – de rechthebbende of gebruiker is gemeld, zoals bedoeld in het tweede lid.

  • 2.

    De rechthebbende of gebruiker die een grafbedekking wil plaatsen, meldt minstens vier weken voor de plaatsing aan het college hoe de grafbedekking eruit zal zien.

  • 3.

    De rechthebbende of gebruiker die een grafbedekking wil plaatsen, meldt het moment van de plaatsing minstens twee werkdagen voor de plaatsing aan het college.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen over:

    • a.

      de wijze waarop de meldingen zoals bedoeld in het tweede en derde lid gedaan worden;

    • b.

      de gegevens die in de meldingen moeten staan;

    • c.

      de aard en de afmetingen van de grafbedekking;

    • d.

      de wijze van plaatsing van de grafbedekking, en

    • e.

      de invulling van de punten uit het eerste lid.

  • 5.

    De looptijd voor het hebben van een grafbedekking eindigt op het moment dat het recht vervalt op het graf waarop de grafbedekking is aangebracht.

Artikel 6.3.2 Onderhoud en verwijdering grafbedekking

  • 1.

    De rechthebbende of de gebruiker is verantwoordelijk voor plaatsing, verwijdering en onderhoud van de grafbedekking.

  • 2.

    De rechthebbende of de gebruiker is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

  • 3.

    Het college kan de grafbedekking verwijderen:

    • a.

      na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf;

    • b.

      indien de rechthebbende of de gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, of

    • c.

      indien de grafbedekking zonder melding is geplaatst.

  • 4.

    Het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking maakt het college vooraf bekend aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking bekend gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats.

  • 5.

    Het verwijderde, met uitzonderling van beplanting, blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

Artikel 6.3.3 Ruiming, bezorging van overblijfselen en as

  • 1.

    Het voornemen van het college om een graf te ruimen wordt ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop het graf geruimd zal worden per brief aan de rechthebbende of, wanneer het een algemeen graf betreft, aan de belanghebbende bekend gemaakt. Wanneer het adres van de rechthebbende of belanghebbende niet bekend is maakt het college het voornemen tot ruiming van het graf bekend gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip van ruiming door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord.

  • 2.

    De beheerder draagt er zorg voor dat met de bij de ruiming van een graf nog aanwezige menselijke resten te allen tijde respectvol wordt omgegaan en dat bezoekers van de begraafplaats niet met menselijke resten worden geconfronteerd.

  • 3.

    De bij de ruiming van een graf nog aanwezige menselijke resten worden begraven en de as wordt verstrooid op een van de daartoe bestemde gedeelten van een begraafplaats.

  • 4.

    Nabestaanden van een overledene die begraven is in een algemeen graf kunnen gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn bij de beheerder een aanvraag indienen om bij ruiming de menselijke resten, indien mogelijk, bijeen te doen brengen voor crematie of voor herbegraving elders. Nabestaanden van een overledene waarvan de asbus al of niet met een urn is bijgezet in een algemeen graf kunnen bij de beheerder een aanvraag indienen om deze ter beschikking te houden voor herbegraving of verstrooiing elders.

  • 5.

    De rechthebbende op een particulier graf kan bij de beheerder een aanvraag indienen om de menselijke resten te doen verzamelen om deze opnieuw in dezelfde grafruimte te doen plaatsen dan wel om deze te cremeren of elders opnieuw te doen begraven. De rechthebbende op een particulier urnengraf of particuliere urnennis kan bij de beheerder een aanvraag indienen de asbus ter beschikking te houden om elders bij te zetten of om de as te doen verstrooien.

HOOFDSTUK 7 Erfgoed, monumenten & uiterlijk van bouwwerken

Paragraaf 7.1 Begrippen

Artikel 7.1.1 Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    beeldbepalend element: gebouw, straat of erf dat door zijn voorkomen, de landschappelijke kwaliteit, de specificiteit of de herkenbaarheid van zijn omgeving verhoogt.

  • b.

    bedrijfsgebouw: een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

  • c.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 7.3.6;

  • d.

    gemeentelijk monument: monument, archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • e.

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • f.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische kaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn.

Paragraaf 7.2 Erfgoedregister

Artikel 7.2.1 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen in de gemeente gelegen cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en gegevens ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

     

Paragraaf 7.3 Gemeentelijke monumenten

Artikel 7.3.1 Aanwijzen gemeentelijk monument of beeldbepalend element

  • 1.

    Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Het college kan besluiten om een gebouw, straat of erf dat door zijn voorkomen, de landschappelijke kwaliteit, de specificiteit of de herkenbaarheid van zijn omgeving verhoogt, aan te wijzen als beeldbepalend element.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 4.

    Een voornemen om toepassing te geven aan het eerste of tweede lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 5.

    De bescherming van Artikel 7.3.5, eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het monument, archeologisch monument of beeldbepalend element waarvoor een voornemen als bedoeld in het vierde lid, is bekendgemaakt.

  • 6.

    De voorbescherming, bedoeld in het vijfde lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 7.

    Op een aanvraag om aanwijzing wordt besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 8.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument of beeldbepalend element, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument of beeldbepalend element.

  • 9.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 7.3.2 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 7.3.1, eerste of tweede lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening adviescommissie omgevingskwaliteit.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 7.3.3 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of beeldbepalend element

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college:

    • a.

      een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument, of

    • b.

      een beeldbepalend element aanwijzen als voorlopig beeldbepalend element.

  • Aan de gemeentelijke adviescommissie wordt alsnog advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument of beeldbepalend element.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid.

  • 3.

    Artikel 7.3.5 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 4.

    Artikel 7.3.1, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 7.3.4 Vervallen aanwijzing gemeentelijk monument of beeldbepalend element

Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 7.3.5 Bescherming gemeentelijk monument of beeldbepalend element

  • 1.

    Het is verboden een gemeentelijk monument of beeldbepalend element te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument of beeldbepalend element. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijk monument of beeldbepalend element:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument of beeldbepalend element dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1

        plaatsen van een grafmonument, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2.

        doen van een begraving of asbijzetting, of

      • 3.

        ruimen van een graf waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 5.

    Omverminderd artikel 1.1.5 wordt de omgevingsvergunning geweigerd als:

    • a.

      het belang van de monumentenzorg zich daartegen verzet, of

    • b.

      overeenstemming met de eigenaar ontbreekt en het om een kerkelijk monument of element gaat.

Paragraaf 7.4 Gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Artikel 7.4.1 Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 7.3.2, eerste lid.

  • 3.

    artikel 7.3.2, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 5.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermde stads- en dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 7.4.2 Wijziging, intrekking en vervallen stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 7.3.6, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 7.3.6, tweede, derde en vierde lid, zijn hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft, wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

Artikel 7.4.3 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

     

Paragraaf 7.5 Archeologie

Artikel 7.5.1 Vangnet archeologie

Het is verboden om de bodem te verstoren in een archeologisch monument of in een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving of artikel 3.16, vijfde lid van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij:

  • a.

    voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

  • b.

    het een verstoring betreft van een archeologisch monument of van een verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring, of

  • c.

    de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen.

Paragraaf 7.6 Uiterlijk van bouwwerken en reclameobjecten

Artikel 7.6.1 Kleur bedrijfsgebouwen

  • 1.

    Een bedrijfsgebouw mag uitsluitend zijn uitgevoerd in de volgende RAL kleuren:

    • a.

      roodtinten: 3003 t/m 3011 en 2032;

    • b.

      blauwtinten: 5003, 5004, 5008, 5010, 5011, 5013, 5020, 5022 en 5026;

    • c.

      groentinten: 6004 t/m 6009, 6012, 6014, 6015, 6020, 6022 en 6028;

    • d.

      grijstinten: 7000 t/m 7031, 7033 t/m 7043, 7045, 7046 en 7048;

    • e.

      wit en Zwarttinten: 9004, 9005, 9006, 9007, 9011, 9017, 9022 en 9023.

  • 2.

    Dit gebod geldt niet voor zover een bepaling over de kleur van het gebouw is opgenomen in de omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bedrijfsgebouw.

  • 3.

    Dit gebod geldt niet voor zover een bepaling over de kleur van het gebouw is opgenomen in een vastgesteld beeldkwaliteitsplan, bestemmingsplan of omgevingsplan.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit gebod.

Artikel 7.6.2 Hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      reclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

    • b.

      reclameobject: een bord, opschrift of ander fysiek element waarop of waarmee reclame gemaakt wordt.

  • 2.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak reclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 7.6.3 Reclameobjecten in woonwijken

  • 1.

    Dit artikel geldt voor gebouwen en tuinen in woonwijken binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Reclameobjecten zijn verboden, tenzij het om een bescheiden reclameobject gaat bij een bedrijf of bij een woning die gebruikt wordt voor een beroep aan huis, en

    • a.

      het object maximaal 0,4 m2 groot is en niet hoger uit dan 1 meter boven het maaiveld uitsteekt;

    • b.

      het geen lichtreclame of verlicht reclamebord is, en

    • c.

      de reclame een functionele relatie heeft met het betreffende gebouw en geen verwijzing bevat naar andere gebouwen.

  • 3.

    Dit verbod geldt niet voor zover een bepaling over het reclameobject is opgenomen in de omgevingsvergunning voor het bouwen van het object.

  • 4.

    Dit verbod geldt niet voor zover een bepaling over het reclameobject is opgenomen in een beeldkwaliteitsplan, bestemmingsplan of omgevingsplan.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 7.6.4 Reclameobjecten op bedrijventerreinen

  • 1.

    Dit artikel geldt voor gebouwen en tuinen op bedrijventerreinen binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Reclameobjecten zijn alleen toegestaan als:

    • a.

      het object maximaal 10 m2 groot is en past bij de grootte en constructie van het gebouw;

    • b.

      het object, als het een vrijstaand reclameobject is, maximaal 5 meter hoog en maximaal 3 meter breed is;

    • c.

      de eventuele verlichting in het reclameobject zelf zit en niet knippert of van kleur verandert;

    • d.

      de vormgeving, het materiaal, de kleur, de bevestiging en de eventuele verlichting, passen bij de bebouwingskarakteristieken van de omgeving en van het gebouw, en

    • e.

      de reclame een functionele relatie heeft met het betreffende gebouw en geen verwijzing bevat naar andere gebouwen.

  • 3.

    Dit gebod geldt niet voor zover een bepaling over het reclameobject is opgenomen in de omgevingsvergunning voor het bouwen van het object.

  • 4.

    Dit gebod geldt niet voor zover een bepaling over het reclameobject is opgenomen in een beeldkwaliteitsplan, bestemmingsplan of omgevingsplan.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit gebod.

Artikel 7.6.5 Reclameobjecten in winkelgebieden

  • 1.

    Dit artikel geldt voor gebouwen in winkelgebieden binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Reclameobjecten zijn alleen toegestaan als:

    • a.

      de vormgeving, het materiaal, de kleur, de bevestiging en de eventuele verlichting, passen bij de bebouwingskarakteristieken van de omgeving en van het gebouw;

    • b.

      het object aan de voorgevel en ter hoogt van de begane grond is aangebracht;

    • c.

      het object, bij aanwezigheid van een luifel, als onderdeel van de vormgeving van de luifel is uitgevoerd;

    • d.

      het object, bij afwezigheid van een luifel, haaks op de gevel van het gebouw is aangebracht en maximaal één meter hoog en één meter breed is, en

    • e.

      het reclameobject niet op een etalageruit of op een raam op de eerste verdieping is aangebracht.

  • 3.

    Dit gebod geldt niet voor zover een bepaling over het reclameobject is opgenomen in de omgevingsvergunning voor het bouwen van het object.

  • 4.

    Dit gebod geldt niet voor zover een bepaling over het reclameobject is opgenomen in een beeldkwaliteitsplan, bestemmingsplan of omgevingsplan.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van dit gebod.

HOOFDSTUK 8 Afval

Paragraaf 8.1 Begrippen

Artikel 8.1.1 Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    Afvalbeleidsplan: afvalbeleidsplan dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Noordoostpolder;

  • b.

    andere inzamelaars: personen en instanties die krachtens artikel 8.2.1, tweede lid zijn aangewezen voor het inzamelen van categorieën van huishoudelijke afvalstoffen;

  • c.

    bewoner: één of meer inwoners die gezamenlijk feitelijk gebruik maken van een perceel in de gemeente Noordoostpolder waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan;

  • d.

    herbruikbare huishoudelijke afvalstoffen: afvalstoffen die na inzameling (al dan niet na bewerking) als grondstof of product kunnen worden toegepast, daaronder niet begrepen organisch hergebruik en de terugwinning van energie;

  • e.

    inzamelen: de activiteiten die gericht zijn op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan;

  • f.

    inzameldienst: de inzameldienst die krachtens artikel 8.2.1, eerste lid, is aangewezen voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

  • g.

    inzamelvoorziening: een hulp- of bewaarmiddel of bewaarplaats die bestemd is voor de inzameling van afvalstoffen van één of meer huishouden(s), bijvoorbeeld een minicontainer, kca-box, verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot;

  • h.

    ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelvoorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats;

  • i.

    zwerfafval: afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes, blikjes, etenswaren of verpakkingen daarvan, die ontstaan buiten een perceel en geen klein chemisch afval zijn.

Paragraaf 8.2 Aanwijzing inzamelaars en afvalstoffen

Artikel 8.2.1 Inzamelaars huishoudelijk afval

  • 1.

    Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2.

    Het college kan, naast de inzameldienst, andere inzamelaars aanwijzen die belast zijn met het afzonderlijk inzamelen van categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3.

    Bij het aanwijzen van de inzameldienst of andere inzamelaars, betrekt het college in de besluitvorming in ieder geval:

    • a.

      het belang van de bescherming van het milieu;

    • b.

      vastgesteld beleid van de gemeente Noordoostpolder, waaronder ten minste het Afvalbeleidsplan;

    • c.

      het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

  • 4.

    Het college kan aan het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen voorschriften en beperkingen verbinden, in het belang van:

    • a.

      de bescherming van het milieu;

    • b.

      de uitvoering en naleving van het vastgestelde beleid van de gemeente Noordoostpolder;

    • c.

      een doelmatig beheer van afvalstoffen.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 6.

    Het college kan een alleenrecht verlenen als bedoeld in artikel 17 Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten voor inzameling en verwerking van al het door of vanwege de gemeente ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen.

  • 7.

    Het is verboden om huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen zonder een aanwijzing van college, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 8.

    Dit verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 8.2.2 Gescheiden inzameling

  • 1.

    Het college stelt categorieën van huishoudelijke afvalstoffen vast, met een omschrijving per categorie.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor het gescheiden inzamelen van ten minste de volgende huishoudelijke afvalstoffen:

    • a.

      afgedankte elektrische en elektronische apparatuur;

    • b.

      kunststof verpakkingen;

    • c.

      oud papier en karton;

    • d.

      eventuele overige huishoudelijke afvalstoffen waarvoor de gemeente een plicht tot gescheiden inzameling heeft vanuit landelijke regels of convenanten.

  • 3.

    Overige herbruikbare huishoudelijke afvalstoffen worden gescheiden van het restafval ingezameld, voor zover dat past binnen het Afvalbeleidsplan van de gemeente Noordoostpolder.

  • 4.

    Het college bepaalt welke overige categorieën van huishoudelijke afvalstoffen gecombineerd worden ingezameld.

Paragraaf 8.3 Aanbieden huishoudelijk afval

Artikel 8.3.1 Huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling aanbieden

  • 1.

    In afwijking van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer, vindt de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in Noordoostpolder plaats op minimaal één locatie per woonkern.

  • 2.

    In afwijking van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer, worden huishoudelijke afvalstoffen, met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen, in Noordoostpolder ten minste eenmaal per maand ingezameld.

  • 3.

    In afwijking van artikel 10.21 van de Wet milieubeheer, vindt de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen in Noordoostpolder niet door of vanwege de gemeente plaats in gedeelten van het grondgebied die het college als zodanig heeft aangewezen en waarvoor een alternatieve gelegenheid wordt geboden, zoals bedoeld in artikel 10:27 van de Wet milieubeheer.

  • 4.

    Het college bepaalt:

    • a.

      via welke inzamelvoorzieningen huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld;

    • b.

      op welke dagen en tijden huishoudelijke afvalstoffen, of categorieën daarvan, ter inzameling kunnen worden aangeboden;

    • c.

      de inzamelfrequentie van de verschillende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen, met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel;

    • d.

      de plaatsen waar huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 5.

    Het college kan regels stellen over:

    • a.

      de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden;

    • b.

      het gebruik van een van gemeentewege verstrekte inzamelvoorziening.

  • 6.

    Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelvoorziening ter inzameling mogen worden aangeboden.

  • 7.

    Bij het nemen van een besluit, zoals bedoeld in het vierde en vijfde lid, betrekt het college ten minste het Afvalbeleidsplan van de gemeente Noordoostpolder;

Artikel 8.3.2 Verbod op anders aanbieden

  • 1.

    Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling aan te bieden op een wijze die strijdig is met de regels die het college krachtens artikel 8.3.1, vierde, vijfde en zesde lid, heeft gesteld.

  • 2.

    Het is verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan aan inzamelaars die krachtens artikel 8.2.1 zijn aangewezen of daarvan krachtens deze verordening zijn uitgezonderd.

  • 3.

    Het is verboden om huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de inzamelvoorziening die voor dat perceel is aangewezen krachtens artikel 8.3.1, vierde lid, onder a.

Artikel 8.3.3 Verbod op aanbieden van andere afvalstoffen

  • 1.

    Het is anderen dan de bewoner verboden om afvalstoffen ter inzameling aan te bieden via de inzamelvoorzieningen die voor de betreffende woning door het college zijn aangewezen krachtens artikel 8.3.1, vierde lid, onder a.

  • 2.

    Het is verboden om bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden via een inzamelvoorziening die bestemd is voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen door of vanwege de gemeente.

  • 3.

    Het is verboden voor bewoners uit andere gemeenten om huishoudelijke afvalstoffen in de gemeente Noordoostpolder ter inzameling aan te bieden.

Artikel 8.3.4 Opslag van afvalstoffen

  • 1.

    Het is verboden om afvalstoffen op een voor publiek zichtbare plaats in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op een activiteit waarvoor regels voortvloeiend uit het Besluit activiteiten leefomgeving gelden of waarvoor voorwaarden zijn gesteld in een omgevingsvergunning.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen conform de regels uit deze verordening;

    • b.

      het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben;

    • c.

      het ter inzameling aanbieden van bedrijfsmatige of gevaarlijke afvalstoffen conform regels die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming of andere wetgeving.

Paragraaf 8.4 Overige afvalstoffen

Artikel 8.4.1 Zwerfafval

  • 1.

    Het is verboden om afval achter te laten buiten een inzamelvoorziening.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op een activiteit waarvoor regels voortvloeiend uit het Besluit activiteiten leefomgeving gelden of waarvoor voorwaarden zijn gesteld in een omgevingsvergunning.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;

  • 4.

    Het college kan regels stellen om te voorkomen dat zwerfafval ontstaat.

  • 5.

    Het is verboden om in strijd te handelen met de regels die het college krachtens het derde lid heeft gesteld.

Artikel 8.4.2 Autowrakken

Een autowrak dat een huishoudelijke afvalstof is, mag slechts worden afgegeven aan een inzamelaar zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken of de wettekst die daarvoor in de plaats komt onder de Omgevingswet.

HOOFDSTUK 9 Kabels en leidingen

Artikel 9.1.1 Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 10.21 van de Omgevingswet, artikel 1 van de Belemmeringenwet Privaatrecht of in artikel 5.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet;

  • b.

    graafmelding: een digitale melding in het registratiesysteem door de grondroerder aan het bevoegd gezag voorafgaand aan de start van de werkzaamheden;

  • c.

    grondroerder: degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid werkzaamheden worden verricht;

  • d.

    kabels en leidingen: kabels of leidingen in openbare ruimte, behalve riolering, bedoeld voor transport van gas, water, stroom, data of overige gassen of vloeistoffen, met de daarmee verbonden (bovengrondse) transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, ook omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken;

  • e.

    melding: digitale melding aan het bevoegd gezag voor het verrichten van werkzaamheden van minder ingrijpende aard als bedoeld in artikel 9.2.2 tweede lid van deze verordening;

  • f.

    net of netwerk: samenstel van ondergrondse kabel(s) of leiding(en);

  • g.

    netbeheerder: de rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor de levering van elektriciteit, gas, water, aardwarmte of Warmte- en Koudeopslag (WKO), dan wel aanbieder is van een al dan niet openbaar elektronisch communicatienetwerk;

  • h.

    registratiesysteem: digitaal systeem waarin aanvragen, meldingen en graafmeldingen moeten worden gedaan door de aanvrager en alles wat daarmee samenhangt kan worden verwerkt door of namens het college.

Paragraaf 9.2 Werkzaamheden aan kabels en leidingen

Artikel 9.2.1 Toepassing en coördinatie

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op werkzaamheden aan kabels en leidingen, met uitzondering van kabels die zijn bedoeld in artikel 1.1, van de Telecommunicatiewet en ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken als bedoeld in artikel 5.15 van de Telecommunicatiewet.

  • 2.

    Het college is belast met de coördinatie van werkzaamheden in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen. Hierbij betrekt zij ook de eventuele andere werkzaamheden in of op openbare gronden.

  • 3.

    Het college bevordert het medegebruik van voorzieningen, waarbij in ieder geval de technische mogelijkheden in acht worden genomen.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels op voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen, in het belang van:

    • a.

      het beschermen van de openbare orde en veiligheid

    • b.

      het bevorderen van het medegebruik van voorzieningen, en

    • c.

      het voorkomen, beperken of herstellen van verontreiniging en schade.

  • 5.

    Hiertoe kan het college in ieder geval regels stellen over:

    • a.

      de uitvoering van werkzaamheden;

    • b.

      de ordening en coördinatie van de werkzaamheden;

    • c.

      het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de omgang met kabels en leidingen in verontreinigde gronden, rond watergangen en stedelijk groen, en op verhardingen boven kabels en leidingen, en

    • e.

      de te verstrekken gegevens alsmede over de wijze waarop die dienen te worden verstrekt.

Artikel 9.2.2 Vergunning en melding

  • 1.

    Het is verboden zonder - of in afwijking van - een vergunning kabels of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden of op te ruimen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor werkzaamheden die de gemeente uitvoert voor haar publiekrechtelijke taak.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor werkzaamheden van minder ingrijpende aard, mits daarvoor minstens vijf werkdagen voor de werkzaamheden een melding aan het bevoegd gezag is gedaan.

  • 4.

    Onder werkzaamheden van minder ingrijpende aard wordt verstaan:

    • a.

      het aanbrengen of verwijderen van kabels en leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen (mantelbuizen);

    • b.

      reparaties of onderhoudswerk aan kabels en leidingen met een lengte van minder dan vijfentwintig meter die niet spoedeisend zijn;

    • c.

      het maken van (huis)aansluitingen, waarbij geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist, tot een lengte van vijfentwintig meter, en

    • d.

      werkzaamheden waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving Flevoland, de Omgevingsverordening Flevoland of de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 9.2.3 Bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Spoedeisende werkzaamheden moeten zo mogelijk voorafgaand aan de start van de werkzaamheden aan het bevoegd gezag gemeld worden.

  • 2.

    Onder spoedeisende werkzaamheden worden verstaan: reparatie of onderhoudswerkzaamheden waarvan uitstel niet mogelijk is omdat een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening of voor de veiligheid van de omgeving via het betreffende net is opgetreden of dreigt op te treden.

  • 3.

    Als een melding van de spoedeisende werkzaamheden vooraf niet mogelijk is, moet de melding binnen één werkdag na de start van de werkzaamheden worden gedaan.

  • 4.

    Bij extreme weersomstandigheden, een evenement of een andere overmachtssituatie kan het college een verbod instellen voor het uitvoeren van werkzaamheden.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op spoedeisende werkzaamheden zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9.2.4 Aanvraag

  • 1.

    Voor het aanvragen van een vergunning of het doen van een melding, moet gebruik worden gemaakt van het door het bevoegd gezag vastgestelde formulier of registratiesysteem.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor een vergunning of het doen van een melding, moeten in ieder geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      naam, adres en vestigingslocatie van de netbeheerder en grondroerder;

    • b.

      kvk-nummer en vestigingsnummer van de netbeheerder en grondroerder;

    • c.

      als het een aanvraag betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder: de naam, adres en vestigingslocatie van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;

    • d.

      de naam en telefoonnummer van de uitvoerder van de werkzaamheden, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon;

    • e.

      een opgave van het aantal, de soort en het beoogde gebruik van de kabels of leidingen;

    • f.

      een digitale GBKN/BGT tekening (DWG- en/of PDF-formaat) met legenda en eenduidige en volledige maatvoering (RD-coördinaten) met daarop aangegeven:

      • 1.

        een opgave van het gewenste tracé, en

      • 2.

        een opgave van de tijdelijke en permanente voorzieningen;

    • g.

      de doorsnede van de kabel(goot) en lengte en breedte van de kabelsleuf;

    • h.

      de voorgenomen datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;

    • i.

      een schriftelijke kennisgeving van de uitkomsten van het (voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n), indien de werkzaamheden ook betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente Noordoostpolder;

  • 3.

    Voor het aanvragen van een vergunning moeten, aanvullend op het tweede lid, bij de aanvraag ook de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      een opgave van het aantal kabels en leidingen dat direct in gebruik wordt genomen en een opgave van het aantal kabels en leidingen dat niet direct in gebruik wordt genomen;

    • b.

      een aanduiding van de wijze waarop omwonenden en andere belanghebbenden vooraf in kennis worden gesteld van de werkzaamheden, en

    • c.

      een omschrijving van de maatregelen die om worden genomen reden van openbare orde, veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, dan wel ondergrondse ordening.

Artikel 9.2.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.1.3 tweede lid, kan het bevoegd gezag aan een vergunning nadere voorschriften of beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      het beschermen van de openbare orde en veiligheid, waaronder ook verstaan wordt de verkeersveiligheid of een goede doorstroming van het verkeer;

    • b.

      het voorkomen, beperken of herstellen van verontreiniging en schade, waaronder ook verstaan wordt de bescherming van:

      • I.

        eventuele archeologische vondsten,

      • II.

        groenvoorzieningen bomen en beplantingen, en

      • III.

        het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • c.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder ook wordt verstaan:

      • I.

        het veilig en doelmatig gebruik ervan;

      • II.

        het doelmatig beheer en onderhoud ervan, en

      • III.

        het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen zoals weekmarkten en kermissen;

    • d.

      het bevorderen van het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen, die door derden of de gemeente Noordoostpolder tegen marktconforme prijzen ter beschikking worden gesteld;

    • e.

      de ondergrondse ordening, waaronder ook verstaan wordt: het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor in de grond aanwezige werken en niet in gevaar brengen of bemoeilijken van deze werken.

  • 2.

    Hiertoe kan het college in ieder geval regels stellen over:

    • a.

      de uitvoering van werkzaamheden;

    • b.

      de ordening en coördinatie van de werkzaamheden;

    • c.

      het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;

    • d.

      de afmetingen van kasten en andere toebehoren van het werk;

    • e.

      de omgang met kabels en leidingen in verontreinigde gronden, rond watergangen en stedelijk groen, en op verhardingen boven kabels en leidingen, en

    • f.

      de te verstrekken gegevens alsmede over de wijze waarop die dienen te worden verstrekt.

Artikel 9.2.6 Vervallen vergunning of melding

  • 1.

    De geldigheid van een vergunning of melding vervalt als daarvan geen gebruik is gemaakt binnen één jaar nadat:

    • a.

      de vergunning onherroepelijk is geworden of

    • b.

      de melding is ingediend.

  • 2.

    Als het college een breekverbod heeft ingesteld of als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden een onbekende bodemverontreiniging wordt aangetroffen, wordt de geldigheidsduur van de vergunning of goedgekeurde melding verlengd met de periode van de vertragingsduur.

Artikel 9.2.7 Graafmelding

  • 1.

    Twee werkdagen voorafgaand aan de start van de werkzaamheden moet de grondroerder een graafmelding bij het college doen.

  • 2.

    Een melding zoals bedoeld in het artikel 9.2.3, eerste lid, is tevens een graafmelding.

  • 3.

    De werkzaamheden moeten uiterlijk één werkdag na afronding gereed worden gemeld.

Artikel 9.2.8 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.1.5 kan het bevoegd gezag een vergunning weigeren in het belang van:

  • a.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    de bereikbaarheid van gronden en gebouwen, of

  • c.

    de ondergrondse ordening.

Artikel 9.2.9 Wijzigen of intrekken vergunning

  • 1.

    Onverminderd artikel 1.1.7 kan het bevoegd gezag de vergunning wijzigen of intrekken, indien:

    • a.

      de werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stil liggen;

    • b.

      de netbeheerder de kabel of leiding definitief buiten gebruik heeft gesteld;

    • c.

      er gegronde aanleiding bestaat te veronderstellen dat het van kracht blijven van de vergunning onaanvaardbare schadelijke gevolgen heeft voor mens, natuur of milieu en hieraan door het stellen van nadere voorschriften en beperkingen aan de verleende instemming niet kan worden tegemoetgekomen;

    • d.

      dit redelijkerwijs nodig is vanwege de uitvoering van gemeentelijke werkzaamheden van openbaar belang en algemeen nut;

    • e.

      er sprake is van verkoop van gronden in eigendom van gemeente, behorende tot de openbare ruimte, aan derden.

  • 2.

    Aan het besluit tot wijziging of intrekking van de vergunning kan de verplichting worden verbonden om de betreffende leiding(en) te verleggen, te verplaatsen of te verwijderen.

Artikel 9.2.10 Schade

  • 1.

    De grondroerder vergoedt aan de gemeente Noordoostpolder de schade voortvloeiend uit de werkzaamheden, waarbij de omvang beperkt is tot vergoeding van de marktconforme kosten van de door de gemeente ter beschikking gestelde voorzieningen en van de meerdere marktconforme kosten van onderhoud.

  • 2.

    De grondroerder draagt in het geval van werkzaamheden voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen de marktconforme kosten voor herstel.

Artikel 9.2.11 Medegebruik van voorzieningen en vooroverleg

  • 1.

    Een grondroerder maakt op verzoek van het college bij de aanleg van kabels en leidingen in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, zoals telecommunicatievoorzieningen. Deze verplichting geldt als dit technisch haalbaar is en als het medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid.

  • 2.

    Als een grondroerder een marktconform aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van vooraangelegde telecommunicatievoorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels, is een grondroerder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn netwerk van deze voorzieningen gebruik te maken.

Artikel 9.2.12 Verlegging en nadeelcompensatie

  • 1.

    Voor het verplaatsen van kabels of leidingen in of op openbare gronden gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      de netbeheerder is verplicht om op verzoek van het college over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen ten dienste van zijn netwerk;

    • b.

      eventuele compensatie wordt verleend op basis van een publiekrechtelijke regeling of schriftelijk vastgelegde (privaatrechtelijke) afspraken;

    • c.

      compensatie wordt alleen verleend op basis van een gespecificeerd kostenoverzicht;

  • 2.

    Het college en de netbeheerder zullen bij verwijdering, verlegging of aanpassing van kabels en/of leidingen elkaars schade zoveel mogelijk beperken;

  • 3.

    Na een verzoek tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo snel mogelijk over tot de uitvoering, maar niet later dan twaalf weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 4.

    Kosten voor het verplaatsen, wijzigen of verwijderen van gemeentelijke eigendommen bij werkzaamheden van derden, komen voor rekening van degene die die werkzaamheden uitvoert. Dit geldt ook voor eventuele andere kosten die nodig zijn om het gemeentelijke eigendom te beschermen of herstellen.

Artikel 9.2.13 Overdracht van kabels en leidingen

  • 1.

    Als het eigendom, exploitatie of beheer van een kabel of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, gaan de rechten en plichten volgens deze verordening die betrekking hebben op de kabel of leiding van rechtswege over op de nieuwe netbeheerder.

  • 2.

    De netbeheerder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

Artikel 9.2.14 Niet-openbare kabels en leidingen

  • 1.

    Onder niet-openbare kabels en leidingen wordt verstaan kabels en leidingen, dan wel het net of netwerk waartoe deze behoren, die niet gebruikt worden om openbare, voor het publiek beschikbare, diensten aan te bieden.

  • 2.

    De inhoud van deze verordening houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente Noordoostpolder met betrekking tot niet-openbare kabels en leidingen.

  • 3.

    Verleggingen van niet-openbare kabels en leidingen, op verzoek van de gemeente, worden op kosten van de eigenaar van de kabels en leidingen uitgevoerd.

Artikel 9.2.15 Informatieplicht en overleg

  • 1.

    De netbeheerder stelt het college onverwijld en schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding niet langer ten dienste staat van een net of netwerk in of op openbare gronden.

  • 2.

    Het college kan een overzicht verlangen van de netbeheerder van alle in gebruik zijnde kabels en leidingen. Dit kan een overzicht zijn van alle in gebruik en niet in gebruik zijnde kabels en/of leidingen. De bewijslast van ingebruikname ligt bij de netbeheerder.

  • 3.

    Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor in elk geval de bij de gemeente Noordoostpolder bekende netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

  • 4.

    In dit overleg worden de plannen van de gemeente Noordoostpolder en van de diverse netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen besproken en eventueel afgestemd in het kader van de bepalingen van deze verordening.

HOOFDSTUK 10 Dieren

Paragraaf 10.1 Overlast van dieren

Artikel 10.1.1 Hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden om op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels, of

    • b.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op een activiteit waarvoor regels voortvloeiend uit het Besluit activiteiten leefomgeving gelden of waarvoor voorwaarden zijn gesteld in een omgevingsvergunning.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10.1.2 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

HOOFDSTUK 11 Toezicht en handhaving

Paragraaf 11.1 Naleving van deze verordening

Artikel 11.1.1 Vergunningplicht

  • 1.

    Een activiteiten waarvoor op grond van deze verordening een vergunning nodig is, mag niet worden uitgevoerd zonder of voordat de vergunning is verleend en alleen conform die vergunning.

  • 2.

    Een activiteit waarvoor het bevoegd gezag op grond van deze verordening een ontheffing kan verlenen, mag alleen worden uitgevoerd als die ontheffing is verleend en alleen conform die ontheffing.

Artikel 11.1.2 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 11.1.3 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van een bij of krachtens de volgende artikelen van deze verordening bepaalde, wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

    • a.

      hoofdstuk 7 (verboden en verplichtingen voor bescherming van erfgoed, archeologie en monumenten);

    • b.

      artikel 2.2.1 (verplicht treffen van maatregelen om verspreiding van Iepziekte te voorkomen);

    • c.

      artikel 2.3.1 (verbod op roken in bossen en natuurgebieden);

    • d.

      artikel 2.3.2 (verbod op verkeer buiten paden in natuurgebieden);

    • e.

      artikel 4.2.1 (verbod op consumentenvuurwerk buiten aangewezen gebieden en in onveilige situaties);

    • f.

      artikel 4.2.2 (verbod op gebruik carbid buiten aangewezen gebieden);

    • g.

      artikel 11.1.2 (verbod op handelen zonder – of in strijd met – een vergunning of ontheffing).

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Wet op de economische delicten.

  • 3.

    Overtreding van bij of krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college straffen met een bestuurlijke boete van ten hoogste de geldboete die is bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

  • 4.

    Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3, van de Wet op de economische delicten:

    • a.

      artikel 2.2.1, derde lid (handel in besmet Iepenhout)

    • b.

      het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1.1, eerste lid (aanpassingen van – de openbare weg en aanleggen van uitwegen);

    • c.

      artikel 4.1.1 (voorwerpen op de openbare plaatsen);

    • d.

      artikel 8.2.1, zesde lid (verbod op inzamelen zonder aanwijzing);

    • e.

      artikel 8.3.1, negende en tiende lid (verbod op strijdig handelen met regels die het college stelt voor inzameling);

    • f.

      artikel 8.3.2, eerste lid (verbod op opslag van afval op een zichtbare plaats);

    • g.

      artikel 8.4.1, eerste lid (verbod op afval achterlaten buiten een voorziening / zwerfafval), en

    • h.

      artikel 8.4.1, vierde lid (verbod op strijdig handelen met regels ter voorkoming van zwerfafval).

HOOFDSTUK 12 Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 12.1 Intrekken oude regelingen en overgangsbepalingen

Artikel 12.1.1 Intrekken oude regelingen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • a.

    Afvalstoffenverordening;

  • b.

    Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Noordoostpolder 2010;

  • c.

    Bomenverordening Noordoostpolder 2005;

  • d.

    Erfgoedverordening 2012 Gemeente Noordoostpolder;

  • e.

    Marktverordening 2008;

  • f.

    Wegsleepverordening gemeente Noordoostpolder 2023;

  • g.

    De volgende delen van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren Noordoostpolder (AVOI):

    • -

      artikel 2, onder b (toepassing van de AVOI op niet-telecomkabels);

    • -

      hoofdstuk 3 (regels voor niet-telecomkabels);

  • h.

    De volgende artikelen van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Noordoostpolder (APV):

    • -

      2:10 (voorwerpen openbare plaatsen);

    • -

      2:11 (vergunningplicht weg aanleggen of veranderen);

    • -

      2:12 (vergunningplicht uitweg aanleggen of veranderen);

    • -

      2:15 (verbod hinderlijke beplanting);

    • -

      2:16 (verbod openen straatkolken);

    • -

      2:18 (rookverbod bossen en natuur);

    • -

      2:21 (toelaten borden, verlichting etc op eigen bouwwerken);

    • -

      2:51 (verbod fietsen tegen winkelruiten);

    • -

      2:60 (hinderlijke en schadelijke dieren);

    • -

      2:62 (verbod loslopend vee);

    • -

      2:71 t/m 2:73 (vuurwerk en carbid);

    • -

      4:7 (parkeerverbod straatreiniging);

    • -

      4:9 (sloten & niet-openbare riolen);

    • -

      4:10 t/m 4:11 (Iepziekte);

    • -

      4:13 (verbod opslag voertuigen, mest, afval etc);

    • -

      4:15 (hinderlijke reclame);

    • -

      4:17 t/m 4:19 (kamperen buiten kampeerterreinen);

    • -

      5:1 t/m 5:5 (voertuigen voor lessen, klussen etc);

    • -

      5.6 (caravans);

    • -

      5:7 (voertuigen als reclame);

    • -

      5:8 t/m 5:9 (grote voertuigen parkeren);

    • -

      5:10 t/m 5:12 (verboden parkeren in groen etc);

    • -

      5:14 t/m 5:16 (venten);

    • -

      5:17 t/m 5:21 (standplaatsen);

    • -

      5:24 (steigers, constructies op water);

    • -

      5:25 (ligplaats vaartuigen);

    • -

      5:28 (bruggen, dijken etc veranderen);

    • -

      5:29 (reddingsboeien);

    • -

      5:31.1 t/m 5:31.10 (woonschepen);

    • -

      5:32 (crossen);

    • -

      5:33 (verkeer in natuurgebieden), en

    • -

      5:34 (vuur stoken/afval verbranden).

Artikel 12.1.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen, met de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen, die zijn verleend krachtens één van de verordeningen of artikelen die genoemd zijn in artikel 12.1.1, gelden vanaf de datum waarop de Verordening fysieke leefomgeving in werking treedt, als verleend op grond van deze verordening.

  • 2.

    Als vóór de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing is ingediend op grond van een verordening of artikel bedoeld in artikel 12.1.1 en er nog niet onherroepelijk op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag afgehandeld volgens de oude verordening.

  • 3.

    Aanwijzingsbesluiten, uitvoeringsbesluiten en besluiten inhoudende de vaststelling van nadere regels die zijn genomen op grond van een verordening of artikel bedoeld in artikel 12.1.1. en waarvoor een rechtsgrond is opgenomen in de Verordening fysieke leefomgeving, berusten vanaf de inwerkingtreding van de Verordening fysieke leefomgeving op deze verordening. Hieronder vallen in ieder geval de volgende besluiten:

    • a.

      Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening Noordoostpolder 2021;

    • b.

      Uitvoeringsbesluiten Afvalstoffenverordening Noordoostpolder;

    • c.

      Uitvoeringsbesluit Marktverordening 2008;

    • d.

      Regels voor graven, asbezorging en gedenkplaatsen;

    • e.

      Regels grafbedekkingen;

    • f.

      Aanwijzingsbesluit Hondenlosloopgebieden;

    • g.

      Besluit stranden verboden voor honden;

    • h.

      Handboek kabels en leidingen;

    • i.

      Parkeren van grote voertuigen buiten de bebouwde kommen;

    • j.

      Aanwijzing bebouwde kommen waar het verboden is langer dan drie dagen caravans etc. te plaatsen;

    • k.

      Nadere regels uitstallingen Emmeloord centrum, en

    • l.

      Nadere regels terrassen Emmeloord centrum.

  • 4.

    De aanwezigheid van kabels of leidingen in of op openbare gronden, voor zover deze zijn aangelegd op basis van andere aantoonbare en gelegaliseerde afspraken met de gemeente die golden tot de inwerkingtreding van deze verordening, vallen met ingang van de Verordening fysieke leefomgeving onder de regels van deze verordening.

  • 5.

    Besluiten inhoudende de vaststelling van beleidsregels die zijn vastgesteld op grond van een verordening genoemd in artikel 12.1.1 en waarvoor een vergelijkbare bevoegdheid in de Verordening fysieke leefomgeving is opgenomen, berusten vanaf de inwerkingtreding van de Verordening fysieke leefomgeving, op deze verordening.

    Hieronder vallen in ieder geval:

    • a.

      Beleidsregel standplaatsen;

    • b.

      Beleidsregel instandhouding landschappelijke beplantingen;

    • c.

      Beleidsregel afval verbranden;

    • d.

      Beleidsregel tijdelijk kamperen buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede bestemd, en

    • e.

      Beleidsregel kunst, verfraaiingselementen & bermmonumenten in de openbare ruimte.

Paragraaf 12.2 Slotbepalingen

Artikel 12.2.1 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening fysieke leefomgeving”.

Artikel 12.2.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 december 2023.

De griffier,

De voorzitter,