Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Maastricht

Nota Onderwijsachterstandenbeleid 2024-2027

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMaastricht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota Onderwijsachterstandenbeleid 2024-2027
CiteertitelNota Onderwijsachterstandenbeleid 2024-2027
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 166 van de Wet op het primair onderwijs
  2. artikel 167 van de Wet op het primair onderwijs
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-12-2023nieuwe regeling

28-11-2023

gmb-2023-549670

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota Onderwijsachterstandenbeleid 2024-2027

DE RAAD DER GEMEENTE MAASTRICHT,

 

gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.12 september 2023, Team Beleid Jeugd en Onderwijs, no. 2023.03751;

 

gelet op de verplichting van de gemeente om te zorgen voor onderwijsachterstandenbeleid en een dekkend aanbod van voorschoolse educatie voor kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal en om deze kinderen daadwerkelijk te bereiken (Wet Primair Onderwijs art. 166 en 167);

 

BESLUIT:

 

In te stemmen met de nota Onderwijsachterstandenbeleid 2024-2027.

 

ONDERWIJSACHTERSTANDENBELEID GEMEENTE MAASTRICHT 2024-2027

 

Voorwoord

 

In Maastricht hebben alle kinderen recht op een goede start. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) en onderwijsachterstandenbeleid kan daaraan bijdragen. In Maastricht wordt hier al langere tijd aan gewerkt. Professionals werken samen, signalen worden opgepikt en kinderen wordt extra stimulering geboden. Met een goede vve hebben kinderen meer kansen op de basisschool. Dit sluit aan en draagt bij aan onze gemeentelijk sociale visie 2040 waarin kansengelijkheid een pijler vormt.

 

De nieuwe beleidsperiode vanuit het Rijk is ingegaan vanaf 2023. Voorafgaand aan het opstellen van deze nota, is begin 2023 gestart met een onafhankelijke evaluatie over de periode 2019-2022. Het voorgaande beleid heeft daarom ook nog in 2023 doorgelopen. Mede op basis van de evaluatie maakt de gemeente Maastricht nu nieuwe keuzes voor de komende periode (2024-2027). Tal van partijen werken hieraan mee: de kinderopvangorganisaties, de scholen, de bibliotheek, de Heuvelland-gemeenten en de jeugdgezondheidszorg. Ik ben ervan overtuigd dat we met deze nota een goede gezamenlijke basis hebben gelegd voor een goed en inhoudelijk onderwijsachterstandenbeleid waarin kinderen worden uitgedaagd en gestimuleerd.

 

Wethouder Johan Pas

 

Managementsamenvatting

 

Dit is de onderwijsachterstandennota voor de gemeente Maastricht voor de periode 2024-2027.

 

Het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOAB) richt zich op kinderen van 0-12 jaar met een risico op achterstanden. Met deze nota komt de gemeente Maastricht tegemoet aan een aantal wettelijke verplichtingen vanuit de Wet Primair Onderwijs. Het GOAB bestaat voor een groot deel uit voor- en vroegschoolse educatie. De gemeente ontvangt jaarlijks middelen van het rijk om activiteiten in het kader van GOAB uit te voeren. De hoogte van het bedrag wordt bepaald door criteria van het CBS.

 

Voorafgaand aan de nota heeft een evaluatie van de vve en het GOAB plaatsgevonden over de periode 2019-2022. Deze evaluatie is uitgevoerd door Sardes. De uitkomsten van de evaluatie zijn benut voor de voornemens voor de komende periode.

 

Ten opzichte van het huidige beleidskader blijven we grotendeels dezelfde beleidsmatige koers varen. We hebben een kwalitatief hoog niveau van gesubsidieerde peuteropvang, dat we willen voortzetten en waar nodig actualiseren of bijstellen. Een belangrijke uitkomst van de evaluatie is dat het aantal kinderen dat momenteel deelneemt aan de vve groter is dan de inschatting van het aantal kinderen met een risico op achterstand volgens het CBS. Daardoor zijn de kosten van de vve hoger dan de beschikbare rijksmiddelen.

 

De belangrijkste punten voor het GOAB Maastricht in de komende periode zijn:

 

De gemeente Maastricht vindt het belangrijk dat kinderen met een risico op achterstand goed ondersteund worden; de samenwerkende instellingen hebben een goed stelsel opgebouwd om kinderen te signaleren en ondersteunen.

 

Om een inhoudelijk en financieel gezond onderwijsachterstandenbeleid voor de komende jaren neer te leggen worden aantal bijstellingen voorgesteld, zoals:

  • Er wordt beter gekeken of kinderen wellicht een andere ondersteuningsbehoefte hebben (bijstelling doelgroepdefinitie). Dit zal leiden tot geleidelijke bijstelling van het aantal geïndiceerde kinderen.

  • De inkomensafhankelijke ouderbijdrage wijzigen van 10 uur gratis naar 8 uur gratis voor alle ouders.

  • Verkennen naar inclusieve kinderopvang voor kinderen met een andere ondersteuningsbehoefte.

  • Bijstelling van de ondersteunende maatregelen (zoals extra financiering voor ‘zware groepen’),

De gemeente bouwt in deze nota dus voort op een goed gestructureerde praktijk, die in de afgelopen periode is opgebouwd. Er zijn doorgaande lijnen, er wordt gewerkt met erkende programma’s, de pedagogisch beleidsmedewerkers zijn geïnstalleerd, er zijn aandachtsfunctionarissen voor de verbinding en de warme overdracht tussen opvang en onderwijs. Het Pedagogisch raamplan documenteert de afspraken per locatie.

 

ONDERWIJSKANSENBELEID IN DE GEMEENTE MAASTRICHT

 

1. Inleiding

Wat is gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid?

Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (GOAB) is erop gericht om ontwikkel en onderwijskansen van kinderen, die een risico op achterstand hebben, te vergroten. Dit kan door achterstanden zo vroeg mogelijk te signaleren, te voorkomen en terug te dringen. Op lokaal niveau hebben gemeenten en onderwijs voor GOAB een wettelijke taak. Hiertoe ontvangt de gemeente Maastricht vanaf 2019 een geoormerkt rijksbudget. Ook schoolbesturen ontvangen middelen voor Onderwijsachterstandenbeleid. Deze middelen worden grotendeels ingezet voor voorschool- en vroegschoolse educatie (VVE). Dit doet de gemeente niet alleen, maar samen met de educatieve en maatschappelijke partners.

 

In hoofdlijnen1 richt GOAB zich op het volgende:

  • 1.

    Inzet van GOAB-middelen voor voorschoolse educatie:

    • Gemeenten hebben een wettelijke verantwoordelijkheid voor een voldoende gespreid en kwalitatief goed aanbod voorschoolse educatie voor peuters met een VVE-indicatie van 2,5 – 4 jaar oud.

    • Er zijn afspraken met de kinderopvang rondom de subsidie-systematiek.

    • De indicering en toeleiding door de GGD/JGZ naar VE-locaties is helder.

    • Monitor die in kaart brengt wat het bereik is onder VE-peuters.

  • 2.

    Voor- en vroegschoolse educatie:

    • De gemeenten moeten zorgen voor een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.

    • Een wettelijk aantal uren VE-aanbod voor VE-peuters (960 uur tussen 2,5 en 4 jaar).

    • Er dient gedefinieerd te zijn welk kind een zogenaamd doelgroepkind2 is.

    • De resultaten van de vroegschoolse educatie worden gemonitord.

    • Gemeenten voeren jaarlijks overleg met de partners (kinderopvang, besturen Primair Onderwijs en GGD/JGZ.

  • 3.

    Bestrijden onderwijsachterstanden voor leerlingen basisonderwijs (voor leerlingen met een grote achterstand in de Nederlandse taal):

    • Gemeenten hebben de keuze om taalactiviteiten (mee) te financieren. Deze zijn bedoeld om onderwijsachterstanden in het basisonderwijs te bestrijden. Hiervoor wordt samengewerkt met de bestuurders van de scholen.

De voor- en vroegschoolse educatie wordt geregeld in artikelen 158-163 WPO en de AMVB van de wet Kinderopvang. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van de VVE.

 

Hoe is het plan tot stand gekomen?

Ter voorbereiding op het voorliggend beleidsplan is, met ondersteuning van adviesbureau Sardes en in samenspraak met de kinderopvang, basisscholen, Jeugdgezondheidszorg en de gemeente, een grondige evaluatie uitgevoerd over de periode 2019-2022. De aanbevelingen en input uit alle gesprekken met onderwijs, kinderopvang en andere partners, vormt de basis voor de komende beleidsperiode 2024-2027.

 

Leeswijzer

We schetsen in hoofdstuk 2 een korte terugblik van de beleidsperiode 2019-2022. In hoofdstuk 3 gaan we in op de visie en de uitgangspunten vanaf 2024. Vervolgens wordt nader ingegaan op wat dit betekent voor de uitvoering van VVE met aandacht voor de toeleiding en bereik, het aanbod, de doorgaande lijn, ouderbetrokkenheid, kinderen met meer ondersteuningsbehoefte, toezicht en handhaving, resultaten en monitoring, sociaal medische indicatie en financiën.

2. Evaluatie 2019-2022

De afgelopen maanden heeft, onder leiding van Sardes, een evaluatie plaatsgevonden van de beleidsperiode 2019-2022.

 

2.1 Bereik

Het dashboard van het CBS geeft de aantallen kinderen van een jaar geleden weer. In de gemeente Maastricht woonden in 2022 6.277 kinderen tussen de 2.5 en 12 jaar. Daarvan waren 1.195 peuters tussen de 2,5 en 4 jaar Van deze peuters zijn er volgens de CBS-criteria 210 (18%) kinderen die vallen binnen de groep van de kinderen met het hoogste risico op onderwijsachterstand.

 

2019

2020

2021

2022

aantal doelgroeppeuters met VE-indicatie

516

559

475

485

aantal bereikte doelgroeppeuters

363

475

417

425

aantal niet-bereikte doelgroeppeuters

153

84

58

60

 

2.2 Bevindingen op hoofdlijnen

  • Er is een doelgroepomschrijving, indicatiesystematiek, toeleiding, en bestrijding van het non-bereik.

  • Op de meeste voorschoolse locaties wordt het programma Speelplezier gehanteerd.

  • Met ingang van 1 augustus 2020 hebben VVE-kinderen wettelijk recht op 960 uur VVE over de periode dat ze 2,5 tot 4 jaar zijn. Omgerekend is dat 16 uur VVE-aanbod per week over 40 schoolweken. In Maastricht wordt daar niet aan voldaan. Kinderen kwamen in 2021 gemiddeld ongeveer 13 uur per week

  • Het Pedagogisch educatief raamplan (PER) dat is ingevoerd, geeft per locatie houvast en borging van de activiteiten en de onderlinge samenwerking tussen verschillende partners in de gemeente.

  • Met ingang van 1 januari 2022 is het wettelijk verplicht om pedagogisch beleidsmedewerkers (PBM’ers) in te zetten ter ondersteuning van de kwaliteit van de opvang en VVE in het bijzonder. Op alle VVE-locaties in Maastricht is dat ook daadwerkelijk gerealiseerd.

  • De aandachtsfunctionarissen vormen een goede verbinding tussen de voorschool en de vroegschool en versterken daarmee de doorgaande lijn. De aandachtsfunctionarissen sluiten ook weer goed aan bij de pedagogisch beleidsmedewerker/coach.

  • Maastricht heeft een actief beleid gericht op het realiseren van Integrale Kindcentra (ambitiemonitor IKC, 2021). De samenwerking tussen opvang en onderwijs ten behoeve van VVE, gaat gemakkelijker in de IKC’s.

  • Aandacht voor ouderbetrokkenheid is er voornamelijk vanuit de oudercomponent van het VVE-programma. Ouderbetrokkenheid wordt vooral locatie gebonden vormgegeven. Daarbij ontbreken vaak duidelijke kwaliteitscriteria. Er zijn geen gemeentelijke afspraken over het inrichten van extra activiteiten om ouders te betrekken.

  • Er is geen of zeer beperkte samenwerking ten behoeve van taalstimulerende – of ouderbetrokkenheidsactiviteiten met partners binnen de gemeente. Zo zijn er geen aanvullende taalstimulerende activiteiten vanuit de bibliotheek.

  • Er is een periodieke afstemmingsstructuur tussen de relevante partijen, met een kritisch constructieve cultuur.

  • De onderlinge samenwerking tussen de VVE-partners gemeente breed wordt door de partners als zeer positief gewaardeerd, wat een mooie basis is voor ontwikkeling en borging van een sterke VVE-uitvoering.

  • De gemeente Maastricht heeft goede randvoorwaarden ontwikkeld voor VVE. Zo zijn er extra aandachtsfunctionarissen, er zijn extra middelen voor ‘zware groepen’ en extra middelen voor reguliere peuters. Het pedagogisch raamwerk (PER) speelt een verbindende rol.

  • In Maastricht wordt ruim geïndiceerd waardoor het aantal ve-peuters fors hoger is dan het aantal dat door het CBS is berekend. Dat leidt, in combinatie met relatief veel kleine ve-groepen bij o.a. IKC’s, tot een tekort aan GOAB-middelen.

Het volledige evaluatierapport wordt separaat toegevoegd.

 

2.3 Aandachtspunten nieuwe beleidsperiode 2024-2027

De nieuwe beleidsperiode kent ook een financiële uitdaging. De ontvangen rijksmiddelen worden overschreden naast nog de inzet van lokale gemeentelijke middelen. In de nieuwe beleidsperiode is het van belang om binnen het beschikbare budget te blijven. Ondanks deze financiële uitdaging om de uitgaven weer in lijn te brengen met de beschikbare (rijks)middelen, vindt de gemeente Maastricht een hoge kwaliteit van het peuterprogramma en vve, samenwerking tussen de partners en doorgaande ontwikkelingslijnen- en kansen voor kinderen belangrijk. Er heeft daarom een traject met kinderopvang, onder leiding van Sardes, plaatsgevonden om op zoek te gaan naar maatregelen en mogelijkheden in het beleid en het budget. In de bijlage treft u een overzicht van de (financiële) maatregelen die met de partners besproken is.

 

Aandachtspunten uit de evaluatie 2019-2022 zijn:

  • Er lijken veel kinderen te zijn die een ve-indicatie krijgen maar die niet primair gebaat zijn bij een ‘taalinjectie’. Voor hen moet worden gekeken hoe de ve-uren bekostigd worden en of ve noodzakelijk is of dat voor hen ook deelname aan reguliere dagopvang een optie is.

  • Er zijn veel groepen die niet volledig vol zitten, wat ze relatief duur maakt. Zij blijven open omdat er geen andere ve-groep in de omgeving is of omdat het schoolbestuur dat vraagt (mede in relatie tot de gewenste IKC-ontwikkeling).

  • Er zijn veel peuters die niet elke week de volledige 16 uur afnemen. In combinatie met punt 2 leidt dat soms tot een te grote bezetting (en dus kosten) voor het aantal kinderen dat er is.

  • Er zijn relatief veel groepen met een zeer complexe doelgroep, waar ook andere inzet voor nodig is. Het gaat om kinderen met een andere ondersteuningsvraag dan VVE. Hier geldt: indien er geen alternatief voor handen is (zoals een peuter+-groep), dan zitten deze kinderen in de ve-groepen. Deze vorm van educatie is ook van belang voor hen echter hebben zij primair een andere (hulp)vraag. De bekostiging zou echter niet altijd uit het OAB-budget moeten komen, maar wellicht uit zorg of SMI.

Maatregelen en mogelijkheden zijn:

  • Aanscherping van de doelgroepdefinitie.

  • Niet elk IKC behoudt een peutergroep omdat er locaties zijn met zeer weinig doelgroeppeuters.

  • Locatie gebonden budgetten anders inzetten

  • Uurtarief gelijk houden, verhogen of verlagen

  • Verhouding ouderbijdrage aanpassen

  • De verhouding van bijdrage ‘zware’ zalen aanpassen

3. Visie en uitgangspunten vanaf 2024

3.1 Visie:

De gemeente Maastricht zet vanuit de sociale visie 20403 sterk in op kansengelijkheid voor onze kinderen en jeugdigen. Met name die kinderen die in kwetsbare posities4 opgroeien willen we via extra inzet actief ondersteunen. Samen met de partners van de kinderopvang, het onderwijs, de Jeugdgezondheidszorg en de bibliotheek. Alle kinderen moeten dezelfde ontwikkelingskansen hebben ongeacht hun achtergrond of situatie en opgroeien in een veilige en gezonde omgeving.

In de onderwijsvisie ‘Samen leren in Maastricht’ staan gelijkwaardigheid, spelen, talentontwikkeling, samenwerking en gezondheid centraal. De eerste levensjaren zijn cruciaal in de ontwikkeling van kinderen op het gebied van taal, cognitie, sociaal-emotioneel en motoriek. Kinderen die op de basisschool beginnen met een achterstand, kunnen deze moeilijk inlopen. Hoe eerder (ontwikkelings)achterstanden van kinderen aangepakt worden, hoe meer de effecten van vroege ontwikkelingsverschillen ongedaan gemaakt kunnen worden en hoe beter de leerprestaties gedurende de schoolcarrière zullen zijn.

 

Wij beginnen niet vanaf nul om deze visie te realiseren. De afgelopen jaren is er een goed fundament gelegd om onderwijsachterstanden in Maastricht te verminderen. Hierop willen we de komende jaren voortbouwen en deze basis verduurzamen. Dat betekent dat wij ons de komende periode richten op het verankeren van voorzieningen en, waar nodig, het verbeteren en versterken van de voorzieningen.

 

3.2 Uitgangspunten 2024-2027:

Het is een verantwoordelijkheid van de gemeente om alle kinderen een goede kans te geven op een start op de basisschool. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de afgelopen beleidsperiode, de aanbevelingen die uit dit traject zijn voortgekomen en de gesprekken met onze partners, formuleren wij de volgende uitgangspunten voor beleid 2024-2027.

 

Toeleiding en bereik:

  • Indiceren via de Jeugdgezondheidszorg Zuid-Limburg conform de landelijke CBS-criteria die gehanteerd worden voor berekening van de rijksbijdrage aan het OAB-budget. Voor huidige indicaties wijzigt niets. Het teruggaan in doelgroepdefinitie gaat uiterlijk 1 januari 2025 in.

  • De gemeente Maastricht streeft in de nieuwe beleidsperiode naar een bereik van 90%. (dit betekent dat 90% van de geïndiceerde kinderen deelneemt aan een VVE-programma).

  • Met de Jeugdgezondheidszorg Zuid-Limburg worden afspraken gemaakt hoe de kinderen die niet naar de kinderopvang zijn geweest en een vve-geïndiceerde ondersteuningsbehoefte hebben, in kaart worden gebracht.

  • Het vve-aanbod is beschikbaar voor kinderen vanaf 2,5 jaar en kan alleen gevolgd worden op locaties die bij de gemeente als vve geregistreerd zijn en voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen van VVE.

  • Voorschoolse voorzieningen moeten toegankelijk zijn, er is voldoende aanbod, er is een gelijkmatige spreiding van de voorzieningen over de verschillende wijken van Maastricht, kinderen van diverse achtergronden kunnen samen spelen en het is betaalbaar voor ouders. Het streven is dan ook dat voor de ontwikkeling van peuters en een goede voorbereiding op de basisschool, alle peuters deelnemen aan het peuterprogramma. De opvang ligt in of nabij een basisschool. Op deze wijze is er sprake van zoveel mogelijk thuisnabije opvang en begeleiding.

  • Bij het opstellen van het nieuwe Integraal Huisvestingsplan (IHP) wordt onderzocht, samen met alle partners, of alle locaties met peuteropvang gehandhaafd kunnen blijven. Uitgangspunten van bovenstaande bullet zijn leidend.

Doorgaande lijn:

  • Ieder kind met een (vve-) ondersteuningsbehoefte wordt middels een gesprek tussen voor- en vroegschool en middels een gezamenlijk overdrachtsformulier warm overdragen naar de vroegschool. Daarbij betrekken we de ouders indien er sprake is van een vve-indicatie. Elk regulier kind wordt minimaal schriftelijk overgedragen.

  • Voor de overdracht tussen voorschool en vroegschool wordt een gezamenlijk overdrachtsformulier (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel) gebruikt. Indien nodig wordt de overdracht georganiseerd via een knooppunt 0-4 jaar, waaraan de voorschool en de basisschool, samen met de ouders, aan deelnemen.

  • De voorschool werkt nauw samen met de vroegschool in integrale en inclusieve kindcentra (IKC)5. In juli 2023 is een eindrapport6 opgeleverd door de werkgroep die deelneemt aan de Stedelijke coördinatiegroep. Vanuit de stuurgroep Kindcentra Maastricht was de opdracht gegeven om een nulmeting te houden waarbij 26 locaties bezocht zijn. Uitgangspunt voor deze gesprekken was de AMBITIEMETER KINDCENTRA 2029. De gesprekken zijn bedoeld als 0-meting om deze ambitie te realiseren. In de nieuwe beleidsperiode wordt hier verder aan gewerkt met enkele ontwikkelpunten:

    • o

      Voor de 26 locaties (kinderopvang en onderwijs) ontmoetingsmidddagen organiseren, die gericht zijn op informatieoverdracht en verwerven van kennis, waarbij good practices belangrijke inhoud vormt. Het doel van deze ontmoetingsdagen is, de locaties te voorzien van de juiste kennis en vaardigheden.

    • o

      Er wordt een voorbeeldconvenant uitgewerkt, waarmee de IKC-locaties op eigen niveau samenwerkingsafspraken verder kunnen uitwerken. Teven een nadrukkelijke relatie aanbrengen tussen de kindcentrum ontwikkeling en het gedachtengoed van vve en de Rijke Schooldag.

    • o

      Analoog aan vve wordt een format voor een paragraaf opgesteld waarin de ontwikkelingsstappen en afspraken staan geformuleerd, die toegevoegd kan worden aan het jaarplan van de organisaties (scholen en kinderopvang).

  • Elke voorschool zorgt voor een gecertificeerde methode7 vve voor ontwikkelingsstimulering aan peuters.

  • De groepen 1-2 sluiten met hun aanbod aan op het aanbod in de voorschool.

  • Om de kwaliteit en voortgang te monitoren, is in ieder IKC een aandachtfunctionaris vve, zowel op de voor als de vroegschool. Deze neemt de verantwoordelijkheid voor de afstemming en resultaten binnen het IKC en stemt tevens af met de gemeente. Hiervoor stelt de gemeente subsidiegelden beschikbaar.

Ouderbetrokkenheid:

  • Ouderbetrokkenheid blijven we als gemeente belangrijk vinden. Leggen hierin verbinding met activiteiten vanuit Centre Ceramique en stimuleren we ouderbetrokkenheid via de brugfunctionaris (verbonden aan scholen die meedoen aan de Rijke schooldag) en de gezinsgerichte aanpak laaggeletterdheid.

Kinderen met meer ondersteuningsbehoefte:

  • Ieder kind ontwikkelt zich op zijn eigen unieke manier. Soms heeft een kind extra ondersteuning nodig om tot ontwikkeling te komen. In de komende beleidsperiode wordt ingezet op de ontwikkeling van inclusief kinderopvang. Het gaat hier niet om kinderen met een ontwikkelingsstoornis. Dit loopt via de Jeugdwet. In de komende beleidsperiode wordt geïnvesteerd in deze beweging om kinderen ook met een extra ondersteuningsvraag te laten deelnemen aan reguliere kinderopvang. Dit wordt in gezamenlijkheid met de partners uitgewerkt. Hier wordt een projectplan voor gemaakt.

Resultaten & monitoring

  • Samen met de Heuvellandgemeenten verder bouwen aan de Peutermonitor (via Innovatie nul13) om indiceringen goed te kunnen monitoren, inzicht te hebben in de toeleiding en het bereik en om kind ontwikkelingen en resultaatafspraken8 volgen.

Financiën en subsidiekader:

  • De begroting was de afgelopen twee jaren niet sluitend. De tekorten werden via een reserve gedekt. In de nieuwe beleidsperiode is het uitgangspunt om een financieel gezond OAB-beleid neer te zetten dat een samenhangend en betaalbaar integraal beleid voor educatie aan Maastrichtse kinderen vormt.

  • De inkomensafhankelijke ouderbijdrage wijzigen van 10 uur gratis naar 8 uur gratis voor alle ouders. Voor de eerste 8 uur per week betalen ouders een inkomensafhankelijke bijdrage. Deze is afhankelijk van de hoogte van het bruto jaarinkomen. Voor de door het consultatiebureau geïndiceerde peuters, zijn de extra 8 uur per week (voorheen 10) volledig voor rekening van de gemeente Maastricht. Dit geldt voor alle ouders met geïndiceerde peuters vanaf 1 januari 2025.

  • De opslag van het uurtarief blijft, in eerste instantie, € 2,30. Begin 2024 starten met een kostprijsonderzoek om inzicht te krijgen in de opslag van de uurprijs. Afhankelijk van het kostprijsonderzoek kunnen wijzigingen doorgevoerd worden na besluitvorming van het college van Burgemeester en Wethouders.

  • Vanaf 1 januari 2024 de extra financiering van ‘zware’ groepen wijzigen van 20% VVE/80% regulier naar 60%vve/40% regulier.

4. Inrichting van de VVE

De uitgangspunten zoals beschreven in paragraaf 3.2 worden in dit hoofdstuk verder uitgelegd en beschreven.

 

4.1 Toeleiding en bereik:

De overheid9 gebruikt sinds 2019 de volgende kenmerken in de omgeving van kinderen om te bepalen welke kinderen het meeste risico lopen op onderwijsachterstand en mogelijk een doelgroepkind zijn:

  • Het opleidingsniveau van beide ouders;

  • het herkomstland van de moeder;

  • de verblijfsduur van de moeder in Nederland;

  • het gemiddelde opleidingsniveau van alle moeders op de school en of

  • de ouders in de schuldsanering zitten.

De gemeente Maastricht hanteert bovenstaande doelgroepdefinitie en vult deze in de nieuwe beleidsperiode niet aan met extra criteria. Dit was in de vorige beleidsperiode wel het geval. Aanvullende was namelijk:

  • Een leerlinggewicht (kinderen tussen 2-6 jaar van ouders met een lage opleiding) en/of

  • Thuistaal anders dan Nederlands of dialect en/of

  • Taalachterstand van 6 maanden of meer ontstaan door omgevingsfactoren (niet-medisch) (indien de meest gesproken thuistaal anders dan Nederlands is) en/of

  • Sociaal-medische factoren die risico op taal-/ontwikkelingsachterstand vergroten.

Zoals uit de evaluatie is gebleken heeft Maastricht een hoog aantal geïndiceerde doelgroepkinderen (485 in 2022) ten opzichte het aantal kinderen waarop de rijksbijdrage wordt gebaseerd. Op basis van de JGZ-portal is inzichtelijk gemaakt dat van de afgegeven indicaties in 2019-2022 ongeveer de helft (50%) geïndiceerd is geweest vanwege de opleiding van ouders (CBS-criterium). Van de overgebleven indicaties waarvan de opleiding van ouders geen reden van indicering is, was een kwart (circa 25%) van de indicaties gebaseerd op de reden dat de meest gesproken thuistaal anders dan Nederlands was. Deze reden is deels te vergelijken met de CBS indicator ‘land van herkomst ouder en verblijfsduur moeder in NL’. Het resterende kwart, is geïndiceerd vanwege sociaal medische factoren. Dit criterium gaat in de nieuwe beleidsperiode vervallen. De ingangsdatum is afhankelijk van de ontwikkeling van de ontwikkeling van inclusief kinderopvang en streefdatum is uiterlijk 1 januari 2025.

 

Het effect van het verengen van de doelgroepdefinitie gebeurt ook fasegewijs. Het streven is om het aantal doelgroepkinderen deze beleidsperiode (geleidelijk) terug te brengen. Dit kan alleen door ook goed te kijken naar de inzet van SMI en naar de mogelijkheid van inclusieve kinderopvang voor kinderen met andere ontwikkelingsvragen (zie hoofdstuk 7). De kinderen met een andere ondersteuningsbehoefte verdwijnen niet. Wel is het van belang om VVE meer doelgericht in te zetten, namelijk bij (risico) op taal- en ontwikkel achterstanden. Bij andere vragen van ouders en/of kinderen is het zaak de juiste ondersteuning te bieden die bijdraagt aan de vraag. Daarnaast vallen kinderen van expats niet onder de doelgroepdefinitie.

 

De vve-indicatie wordt afgegeven door de arts van het consultatiebureau (JGZ). De arts onderzoekt de kinderen en ontvangt informatie van de ouders tijdens het bezoek aan het consultatiebureau. Indien uit het onderzoek en het gesprek blijkt dat er kans is op een mogelijke (risico op) ontwikkelingsachterstand op basis van de achtergrond van het kind (dus niet op basis van fysieke of medische factoren), dan geeft de arts een vve-indicatie af. Met een vve-indicatie heeft de peuter recht op meer uren volledige (gratis) toegang tot een kinderopvang met een vve-aanbod (peuterprogramma).

Het kan voorkomen dat de voorschool signaleert dat een kind nog geen vve-indicatie heeft en wel ondersteuning in de vorm van vve nodig heeft. De zorgcoördinator van de voorschool neemt contact op met de arts of verpleegkundige van het consultatiebureau en de pedagogisch medewerker. Indien nodig krijgt het kind alsnog een vve-indicatie. Daarnaast kan de voorschool ook de logopediste die in opdracht van de gemeente alle kinderopvangorganisaties en groepen 1 en 2 van de basisscholen bezoekt, inschakelen. De logopediste signaleert tijdens groepsobservaties mogelijke risico’s op taalachterstand en/of spraak-taalontwikkeling en bespreekt dit met ouders, kinderopvang en JGZ (vroegsignalering en interventie). Indien nodig kan de logopediste, na toestemming van ouders, nader onderzoek verrichten. Ouders worden bij het onderzoek altijd uitgenodigd. De logopediste kan een advies uitbrengen aan de JGZ over een vve geïndiceerde ondersteuningsbehoefte. De gemeente Maastricht kiest er niet voor om eenmaal afgegeven vve-indicaties na enige tijd weer te heroverwegen of op te heffen.

 

Ouders kunnen niet gedwongen worden om na een indicatie hun kind te laten deelnemen aan voorschoolse educatie. In de contactmomenten van JGZ met de ouders worden ouders gestimuleerd om hun kind te laten deelnemen aan het peuterprogramma of vve-programma. In enkele gevallen komt het voor dat ouders van peuters die in de doelgroep vallen, ondanks alle inzet van JGZ, besluiten om geen gebruik te maken van een peuterprogramma of vve-programma. Dit willen we zoveel mogelijk beperken. Er vindt periodiek afstemming plaats met de jeugdgezondheidszorg. Ook sluit de jeugdgezondheidzorg structureel aan bij de stedelijke coördinatiegroep Maastricht. Het is daarnaast ook van belang dat er sluitende afspraken zijn met ouders, kinderopvang en JGZ om peuters met een vve-geïndiceerde ondersteuningsbehoefte met voorrang te plaatsen.

 

Het deelnamepercentage van het aantal peuters (inclusief peuters met een vve-geïndiceerde ondersteuningsbehoefte) aan de peuterprogramma’s is afgelopen beleidsperiode gestegen (zie onderstaande tabel). Vanaf 2021 is het bereik stabiel, rond de 87,7%. Dit is in lijn met landelijke cijfers. In 2021 is het landelijk gemiddelde voor het bereik 89,2%. Voor de nieuwe beleidsperiode streeft de gemeente Maastricht naar een bereik van 90%.

2019

2020

2021

2022

Aantal doelgroeppeuters

516

559

475

485

Aantal bereikte doelgroeppeuters

363 = 70,3%

475 = 85%

417 = 87,8%

425 = 87,6%

Aantal niet- bereikte doelgroeppeuters

153

84

58

60

Bron: JGZ Maastricht

 

4.2 Aanbod:

Het vve-aanbod is beschikbaar voor kinderen vanaf 2,5 jaar en kan alleen gevolgd worden op locaties die bij de gemeente als vve geregistreerd zijn en voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen van vve. De pedagogisch medewerkers van de kinderopvang werken nauw samen met de ouders en daar waar er zorgen zijn over de ontwikkeling van een kind, wordt samengewerkt met partners zoals de GGD/JGZ, het CJG043 , toegangsteam Jeugd van de gemeente Maastricht en natuurlijk de basisscholen.

 

Het peuteraanbod voor kinderen vanaf 2,5 jaar met een vve geïndiceerde ondersteuningsbehoefte is hetzelfde thematisch aanbod als voor de reguliere peuters. Echter het aanbod voor kinderen met een vve-geïndiceerde ondersteuningsbehoefte is uitgebreid in tijd: meer uren per week (zij ontvangen 8 uren extra die 100% door de gemeente gesubsidieerd zijn) en meer specifieke begeleiding tijdens het aanbod in de peutergroep.

Tussen 2,5-4 jaar moet een peuter met een vve geïndiceerde ondersteuningsbehoefte 960 uur VVE-aanbod ontvangen. De gemeente heeft hiertoe afspraken gemaakt met kinderopvangorganisaties:

  • Binnen de kinderopvang mogen peuters starten vanaf 2,5 jaar.

  • Daarnaast zetten kinderopvangorganisaties vanaf 1 januari 2022 voor de verhoging van de kwaliteit van Voorschoolse Educatie, een pedagogisch beleidsmedewerker in (op hbo werk- en denkniveau).

  • In de kinderopvang zitten peuters in ‘gemengde groepen’. In deze groepen zitten kinderen met diverse sociale achtergronden, zodat kinderen van elkaar kunnen leren en de sociale integratie wordt bevorderd. Dit betekent dat peuters met en zonder een vve geïndiceerde ondersteuningsbehoefte, van ouders met en zonder kinderopvangtoeslag in dezelfde groepen zitten. We bieden een zo veel mogelijk gelijkwaardig aanbod in gemengde groepen, waardoor er geen onderscheid tussen peuters zichtbaar is en peuters van en met elkaar kunnen spelen en leren.

  • Het gebruik van een passende observatie- en registratiemethodiek.

  • De gemeente hecht er waarde aan om zoveel mogelijk kind voorzieningen te behouden. Indien er te weinig peuters zijn, dan kunnen peuters gebruik maken van een andere locatie.

Naast de peuteropvang die binnen de gemeente Maastricht een gecertificeerd vve-programma aanbieden werken de basisscholen met diverse methodieken. De domeinen waarop kinderen gevolgd worden komen echter vrijwel overeen, waardoor er zicht is op de doorgaande lijn. Uit de evaluatie die de gemeente Maastricht heeft uitgevoerd is gebleken dat er een goede samenwerking is tussen de voor- en vroegschoolse partners.

 

4.3 Kwaliteit:

De kwaliteitseisen zijn wettelijk geregeld en zijn terug te vinden in de Wet kinderopvang. Voor de gemeente Maastricht staat kwaliteit en veiligheid bovenaan en deze worden geborgd met de wettelijke eisen. De gemeente gaat alleen een subsidierelatie aan met kinderopvangorganisaties die aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen. Daarnaast kan de gemeente bepaalde keuzes maken en extra eisen stellen in het beleid en subsidieregeling peuterprogramma en vve. Voor de beleidsperiode 2024-2027 worden geen aanvullende eisen gesteld anders dan wettelijk geregeld.

 

4.4 Toezicht en handhaving:

Er zijn twee organisaties als toezichthouder betrokken bij het toezicht op de kinderopvang en vve. Dat zijn de GGD, die verantwoordelijk is voor het directe en jaarlijkse toezicht op de naleving van de Wet op de Kinderopvang, en de Inspectie van het Onderwijs, die een zogenaamd risico gestuurd toezicht houdt:

  • GGD Zuid-Limburg

    De GGD Zuid-Limburg inspecteert elk jaar alle instellingen voor de kinderopvang die vermeld staan in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Daarnaast toetst de GGD Zuid-Limburg nieuwe instellingen of het aannemelijk is dat zij kunnen voldoen aan de Wet op de Kinderopvang. Met een inspectierapport adviseert zij de gemeente hierover en over eventuele handhaving op tekortkomingen.

    De gemeente is eindverantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving op de geregistreerde locaties en voor een juist, actueel en volledig register (LRK). De gemeente geeft de GGD Zuid-Limburg de opdracht tot het houden van toezicht en zorgt voor de handhaving. Als de GGD Zuid-Limburg tekortkomingen constateert in de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie, stuurt zij een afschrift van haar rapport naar de gemeente en naar de onderwijsinspectie. De gemeente ziet erop toe dat de kinderopvangorganisatie de tekortkomingen oplost. Zij kan ook besluiten om op basis van deze signalen een onderzoek naar de vve-kwaliteit te laten uitvoeren door de Inspectie van het Onderwijs. Er worden door de gemeente Maastricht geen extra kwaliteitseisen gesteld t.a.v. vve. Er wordt aangesloten bij de landelijke kwaliteitseisen.

  • De Inspectie van het Onderwijs

    De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op het naleven van voor- en vroegschoolse educatie en op de uitvoering van de wettelijke taken van de gemeenten voor de kinderopvang (interbestuurlijk toezicht). Het toezicht is risico gestuurd. Dat wil zeggen dat de Inspectie afgaat op signalen die zij krijgt en op basis daarvan gericht onderzoek doet. Het toezicht op de kwaliteit van vve bestaat uit het voorschoolse deel, het vroegschoolse deel en de taken van de gemeenten ten aanzien van vve met als doel om de prestaties van gemeenten te bevorderen en zo de kwaliteit van de kinderopvang verder te helpen verbeteren.

De gemeente Maastricht vindt kwalitatief goede kinderopvang zeer belangrijk en werkt hierbij samen met de GGD Zuid-Limburg. De Wet en regelgeving zijn hierin leidend, waarbij aandacht moet zijn voor de omstandigheden. Feiten en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan worden daarbij meegewogen. Veilige- en verantwoorde kinderopvang is de topprioriteit van de gemeente en daarmee de enige ambitie. Voor de gemeente Maastricht voert Sociale Zaken Maastricht Heuvelland de handhaving van de Wet Kinderopvang uit. Het doel van handhavend optreden is de overtreding te laten herstellen en te bestraffen indien nodig. De gemeente kan hierbij een bestuurlijke boete opleggen.

 

4.5 Resultaten en monitoring

Monitoring vindt op meerdere plekken plaats:

  • Monitoren van de ontwikkeling van kinderen: De voor- en vroegscholen hebben hun eigen kindvolgsystemen waarin ze de ontwikkeling van de kinderen volgen:

    • De voorscholen noteren en monitoren de ontwikkeling van kinderen via het observatie- en overdrachtssysteem (gebaseerd op de onderwijsdoelen).

    • De vroegscholen maken gebruik van diverse volgsystemen.

  • Monitoren van deelname aan vve: De Jeugdgezondheidszorg Zuid-Limburg registreert en monitort de gegevens van instroom, doorstroom en uitstroom in de portal van JGZ, de voorscholen registreren in de portal wanneer een kind een voorschoolse voorziening bezoekt. Op deze manier is er inzage in hoeveel kinderen in aanmerking komen, zijn verwezen en hoeveel kinderen deelnemen aan vve. Ook zien we hierdoor het non-bereik van doelgroepkinderen en wat de redenen zijn om geen gebruik te maken van de kinderopvang. De jeugdverpleegkundige en/of de jeugdarts plegen extra interventies en benaderen ouders om kinderen die een vve-indicatie hebben en nog niet deelnemen aan een peuterprogramma, alsnog naar een peutergroep te laten gaan. Dat gebeurt specifiek tijdens het 3-jarig consult. Daarnaast staat het onderwerp als vast bespreekpunt op de agenda van het zorgoverleg met de voorschool.

  • Monitoren van de resultaten van vve: Peutermonitor Maastricht-Heuvelland:

    Naast het kunnen verantwoorden van de inzet van de financiële Rijksmiddelen dienen gemeenten de effecten en resultaten te monitoren (zie resultaatafspraken10). De Peutermonitor van Innovatie nul13 levert zowel kwantitatieve als kwalitatieve gegevens op. Door deze monitoring gezamenlijk vorm te geven:

    • Hebben we beter en niet meer gefragmenteerd inzicht in de data;

    • Versterken we de samenwerking op het thema Onderwijsachterstanden op sub-regionaal niveau;

    • Kunnen we, doordat we meer data hebben van buurtgemeenten, meer inzichten genereren over de effectiviteit van vve;

    • Werken kinderopvangorganisaties en schoolbesturengemeentegrens-overschrijdend samen en maken gebruik van één monitorsysteem;

    • Tot slot sluit het aan bij de gezamenlijke samenwerkingsafspraken op beleidsthema’s onderwijs en jeugd.

De monitoring ziet er als volgt uit:

 

 

4.6 Subsidie:

Er zijn in de gemeente Maastricht de volgende subsidieregels: de verordening kindgebonden subsidie Voorschoolse educatie en de Verordening Subsidie VVE-TPO Taalactiviteiten Primair Onderwijs (TPO). Deze subsidieregels blijven gehandhaafd en worden geactualiseerd aan het nieuwe voorliggende beleidsplan. Het doel van de subsidies is dat de gemeente Maastricht beoogd ouders te stimuleren om hun kind(eren) een voorschoolse voorziening te laten bezoeken en te laten deelnemen aan een voorschools programma. Over de besteding van de subsidie legt de kinderopvang jaarlijks verantwoording af.

 

4.7 Doorgaande lijn

Bij een doorgaande pedagogische en educatieve ontwikkelingslijn gaat het om een ononderbroken ontwikkelingsgang van kinderen van de voorschoolse voorzieningen naar het onderwijs. Een doorgaande lijn heeft positieve effecten op kinderen, gezinnen (ouders) en personeel en men is beter in staat om de continuïteit in de ontwikkeling van kinderen te garanderen. Een doorgaande lijn kan betrekking hebben op het beleid, de samenwerking en de afstemming van de voorschool en vroegschool, een kindvriendelijke overdracht en een inhoudelijke doorgaande lijn. Wij realiseren de doorgaande lijn als volgt:

  • Om een soepele overgang naar de basisschool te creëren, is de onderlinge samenwerking van partners van belang. Hierdoor ontstaat er een doorgaande pedagogische en educatieve ontwikkelingslijn voor kinderen. Onder de doorgaande ontwikkelingslijn verstaan wij structurele afstemming en afspraken over de pedagogische en educatieve aanpak, ouderbetrokkenheid, doorgaande specifieke zorg en de warme overdracht van kinderopvang naar de basisschool. Een soepele overgang is belangrijk voor alle kinderen en met name voor de kinderen die meer ondersteuning of aandacht nodig hebben. Een doorgaande lijn heeft daarbij niet alleen positieve effecten op kinderen maar ook op gezinnen (ouders) en de medewerkers in de kinderopvang en van de basisschool.

  • De overdracht van kinderen van de voorschool naar de vroegschool is een belangrijk moment. Zodoende zijn er afspraken gemaakt dat peuters met een meer ondersteuningsbehoefte dan wel vve-geïndiceerd, warm worden overgedragen naar het basisonderwijs. Een warme overdracht houdt in dat er een gesprek is over de bijzonderheden in de ontwikkeling van een kind op de vier ontwikkelingsgebieden. Hierbij zijn de pedagogisch medewerker en/of zorgcoördinator, ouders en leerkracht/IB-er bij aanwezig. Het heeft de voorkeur om ouders hierbij aanwezig te laten zijn omdat de gemeente het van belang vinden dat er niet over mensen wordt gesproken, maar mét mensen. Reguliere kinderen worden overgedragen door het schriftelijke overdrachtsformulier.

  • Iedere kinderopvangorganisatie vult het gemeentelijk overdrachtsformulier in (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel) Het overdrachtsformulier wordt tijdens het overdrachtsgesprek als leidraad gebruikt. Het is van belang dat de kinderopvangorganisatie de basisschool informeert of een kind VVE-geïndiceerd is.

  • Alle voorscholen maken gebruik van een integraal vve programma, genaamd ‘Speelplezier’. Dit is een vve-erkende methode voor de voor- en vroegschoolse educatie. Het is een programma waarmee de ontwikkeling van peuters op vier ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel) wordt gestimuleerd. In de vroegscholen maakt men gebruik van diverse methodieken.

  • Het is van belang dat er een doorgaande lijn is in het kindvolgsysteem, zodat de ontwikkeling van het kind op de verschillende ontwikkelingsgebieden ook goed gevolgd kan worden. Het streven is dat de voor- en vroegschool binnen het kindcentrum gebruik maken van hetzelfde kindvolgsysteem. Daar waar er gebruik wordt gemaakt van een ander kindvolgsysteem, vindt er afstemming plaats tussen de partners zodat gegevens alsnog geduid kunnen worden.

  • Er wordt gewerkt met Knooppunten 4-12 jaar. Een Knooppunt is een overleg van ouders, (Voor)school, JGZ, team Jeugd en zo nodig andere betrokken kindpartners. In het Knooppunt worden kinderen besproken die meer zorg en ondersteuning nodig hebben. In dit overleg worden afspraken gemaakt over de te in te zetten ondersteuning/afstemming vanuit voorschool, basisschool en jeugdhulp.

  • Binnen onze gemeente spreken wij van een integraal en inclusief kindcentrum (IKC). Dit is een samenwerkingsverband tussen de voorschool en de basisschool. Doel van een IKC is de doorlopende leer- en opvoedingslijn van kinderen te vergroten. De partners kennen elkaar, hebben regelmatig overleg en creëren een compleet aanbod van onderwijs, zorg en opvang. Dit wordt gevat in het Pedagogisch educatief raamplan (PER) dat reeds is ingevoerd. Dit geeft per locatie houvast en borging van de activiteiten en de onderlinge samenwerking.

4.8 Ouderbetrokkenheid

Ouders spelen een cruciale rol bij het stimuleren van de ontwikkeling van hun kind. Er is wanneer het gaat om de samenwerking met ouders een verschil tussen ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie.

Ouderbetrokkenheid kan zowel thuis als op de opvang/school plaatsvinden. Het gaat om thuis voorlezen, gesprekjes voeren over de opvang/school maar ook het bezoeken van ouderavonden en voortgangsgesprekken. Ouderparticipatie gaat om actieve deelname van ouders aan activiteiten op de opvang of school. Bijvoorbeeld het leveren van hand- en spandiensten zoals klussen en schoonmaken, maar ook zitting hebben in oudercommissie, medezeggenschapsraad of schoolbestuur.

 

In de context van dit beleidsplan gaat het om ouderbetrokkenheid met als doel de vergroting van het effect van VVE op de kinderen. Uit onderzoek blijkt dat ouderbetrokkenheid thuis het meeste effect heeft op de ontwikkeling van kinderen. De kern hiervan is de interactie tussen ouders en kind. Het is dan ook van belang om vaardigheden van ouders in het ondersteunen en stimuleren van hun kind te bevorderen. Vanuit Centre Ceramique wordt actief aan de slag gegaan met interventies gericht op ouderbetrokkenheid zoals taalschatten, de voorleesexpress en pageturner. Daarnaast is structurele aandacht vanuit de gemeente bij andere beleidsterreinen voor ouders en met elkaar wordt verbonden. Denk bijvoorbeeld aan inzet van de brugfunctionaris en deelname aan uitrolfase aanpak gezinsgericht geletterdheid (GGG) en ouders.

 

4.9 Kinderen met meer ondersteuningsbehoefte

Met de meeste kinderen gaat het gelukkig goed. Maar sommige kinderen hebben (tijdelijk) meer ondersteuning of aandacht nodig. De gemeente Maastricht wil graag investeren in preventie en vroegtijdige inzet. Dit maakt ook onderdeel uit van het beleidsplan Jeugd Zuid-Limburg en de transformatiedoelen Jeugd waarbij normaliseren, vroegsignalering en vindplaats is werkplaats van belang zijn. Dit doen wij door:

  • Inzet preventieve logopedie/taalstimulering:

    De kinderopvang en groepen 1-2 worden een aantal keren per jaar bezocht door een logopedist. Die observeert, na toestemming van ouders, de peuters en kleuters. Indien uit de groepsobservatie blijkt dat er verder onderzoek nodig is, worden ouders hierover geïnformeerd en uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het onderzoek. Het kan zijn dat een kind wordt doorverwezen. De doorverwijzing gaat altijd in overleg met de ouders.

  • Ondanks alle inspanningen signaleren ook kinderopvangorganisaties en medewerkers van de gemeentelijke toegang dat de complexiteit van de hulpvragen, ook bij jonge kinderen, toeneemt. Binnen de gemeente Maastricht zijn, op dit moment, geen initiatieven voorhanden waar jonge kinderen naartoe kunnen of geholpen kunnen worden met een ondersteuningsvraag (buiten Medisch kleuterdagverblijf) binnen de kinderopvang. Een inclusief kindcentrum (zowel bij kinderopvang als school) is van belang. Komende beleidsperiode wordt geïnvesteerd in deze beweging om kinderen ook met een ondersteuningsvraag te laten deelnemen aan regulier kinderopvang. Dit wordt in gezamenlijk met de partners uitgewerkt in een projectplan.

5. Sociaal Medische Indicatie (SMI)

De gemeente Maastricht heeft ook een rol bij het tijdelijk ontlasten van gezinnen die door bepaalde medische of sociale omstandigheden in de knel komen en waarbij de ontwikkeling van de peuter dreigt vast te lopen. De Sociaal Medische Indicatie is een vangnetregeling van de gemeente met als doel:

  • Versterken van de eigen kracht van ouders door ze ruimte te geven (voorkomen van overbelasting) om problemen in het gezin op te lossen.

  • Het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen in een problematische thuissituatie.

  • Door laagdrempelig deze ondersteuning in te zetten, de instroom in de gespecialiseerde jeugdhulp te verminderen.

Indien ouders niet in staat zijn om zelf extra opvang te organiseren, kan de gemeente een sociaal medische indicatie afgeven voor (extra) kinderopvang. Deze extra kinderopvang draagt bij aan een tijdelijke verlichting van de draaglast van het gezin en biedt extra ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind. De gemeente kan de extra kinderopvang vergoeden indien uit een (medische) keuring van kind en/of ouders door JGZ blijkt dat er extra opvang noodzakelijk is vanwege een sociaal medische situatie. Sociaal medische gronden kunnen zijn: lichamelijke, psychische of verstandelijke beperkingen van een ouder of diens kind. Opvang dient te gebeuren door een, in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK), geregistreerd bedrijf.

 

Het aantal afgegeven SMI-indicaties in Maastricht is gedaald met 16% in 2022. Deze daling komt door het doelmatig toepassen van het afwegingskader en er is vaker financiering via de combinatie wet kinderopvang (WKO) en kinderopvangtoeslag gaan lopen i.p.v. SMI. Dit laatste komt dus uit een ander budget en zorgt voor een vermindering van de kosten SMI.

 

Afgegeven SMI-indicaties

2021

2022

2023 (Q1 en Q2)11

Kinderdagverblijf/peuter-opvang

118

95

52

Buitenschoolse opvang

52

50

28

Gastouder opvang

5

2

0

Totaal

175

147

80

6. Financiën

Om invulling en uitvoering te geven aan het GOAB, ontvangen de gemeenten rijksmiddelen. De afgelopen beleidsperiode ontving de gemeente Maastricht onderstaande rijksbijdrage GOAB. De uitkering is geoormerkt. De uitkering moet jaarlijks verantwoord worden aan het Rijk. De Rijksbijdrage werd ook nog opgehoogd met eigen inbreng gemeentelijke middelen en uitkering voor peuteropvang van peuters met ouders zonder kinderopvangtoeslag (decentralisatie uitkering voorschoolse voorzieningen). In onderstaande tabel treft u een overzicht van de beschikbare middelen en uitgave van de gemeente Maastricht in de periode 2019-2022.

 

2019

2020

2021

2022

Rijksbijdrage (beschikking)

€ 3.106.942

€ 3.215.972

€ 3.293.690

€ 3.426.516

Begroting gemeente

€ 2.755.792

€ 3.106.942

€ 3.106.942

€ 3.106.942

Inzet lokale middelen

€ 352.120

€ 279.560

€ 316.966

€ 356.464

Totaal

€ 3.107.912

€ 3.386.502

€ 3.423.908

€ 3.463.406

Realisatie

€ 2.936.402

€ 2.984.603

€ 3.504.414

€ 3.769.647

 

Voor de nieuwe beleidsperiode 2024-2027 is begroot:

 

2023

2024

2025

2026

2027

Rijksbijdrage

3.354.413

3.354.413

3.354.413

3.354.413

3.354.413

Overige middelen

445.072

445.072

445.072

445.072

445.072

Balanspost

265.000

-

-

-

-

Totaal

4.064.485

3.799.485

3.799.485

3.799.485

3.799.485

Prognose

4.064.485

3.799.485

3.799.485

3.799.485

3.799.485

 

De afgelopen jaren zijn de kosten van onderwijsachterstandenbeleid en met name de kosten van vve gestegen. De verwachting is dat deze trend zich, zonder maatregelen, voorzet. Tegelijkertijd is de rijksbijdrage met ingang van 2023 omlaag gegaan. Uitgangspunt voor de nieuwe beleidsperiode is een inhoudelijk en financieel gezond onderwijsachterstandenbeleid. De gemeente Maastricht vindt een hoge kwaliteit van het peuterprogramma en vve, samenwerking met en tussen de partners en doorgaande ontwikkelingslijnen voor kinderen belangrijk. Er heeft daarom een traject met kinderopvang, onder leiding van Sardes, plaatsgevonden om op zoek te gaan naar maatregelen en mogelijkheden om de komende jaren een stabiele basis neer te zetten met een inhoudelijk en financieel gezond onderwijsachterstandenbeleid.

 

Naast de OAB-middelen die de gemeente ontvangt, ontvangen onderwijsstichtingen ook rechtstreeks van het Rijk OAB-middelen op basis van de CBS-criteria (het CBS berekent aan de hand van de CBS-criteria scores per kind en scores per school). De besturen regelen de verdeling van deze middelen zelf met hun scholen. Vanuit de gedachte dat gemeente en onderwijs binnen dit beleidsterrein als partners opereren, vindt nadere afstemming plaats over ieders inzet. Dit kan op inhoudelijk als financieel gebied in de Stuurgroep Kindcentra Maastricht (bestuurlijk overleg).

 

In de komende beleidsperiode wordt ingezet op de volgende maatregelen:

  • Hanteren van de doelgroepdefinitie conform CBS zonder uitbreidingen vanaf uiterlijk 1 januari 2025. Voor bestaande klanten wijzigt niets. Dat betekent dat dit voor de financiën niet direct tot besparing leidt maar dat er een uitfasering is met een doorlooptijd van maximaal 2,5 jaar.

  • Door de aanpassingen van de doelgroepdefinitie het aantal indicaties van de vve-doelgroep komende beleidsperiode terug te brengen.

  • De inkomensafhankelijke ouderbijdrage wijzigen van 10 uur gratis naar 8 uur gratis voor alle ouders. Voor de eerste 8 uur per week betalen ouders een inkomensafhankelijke bijdrage. Deze is afhankelijk van de hoogte van het bruto jaarinkomen. Voor de door het consultatiebureau geïndiceerde peuters, zijn de extra 8 uur per week (voorheen 10) volledig voor rekening van de gemeente Maastricht. Dit geldt voor ouders met geïndiceerde peuters vanaf 1 januari 2025.

  • - De gemeente Maastricht hanteert, ten opzichte van andere gemeenten, een relatief hoog opslagtarief van € 2,30 (in vergelijking met andere omliggende gemeenten). Vooral ook omdat dit uurtarief voor alle peuters op de VE-groep geldt. Het tarief wordt vooralsnog aangehouden. Begin 2024 starten met een kostprijsonderzoek om inzicht te krijgen in de opslag van de uurprijs. Afhankelijk van het kostprijsonderzoek, kunnen wijzigingen doorgevoerd worden na besluitvorming van het college van Burgemeester en Wethouders.

  • Vanaf 1 januari 2024 de extra financiering van ‘zware’ groepen wijzigen. In het nog huidige beleid vindt extra financiering plaats aan groepen die meer dan 20% doelgroepkinderen hebben. Dit is erg laag. Aansluitend bij andere gemeenten en op basis van ervaring, de extra financiering aanpassen vanaf 60% doelgroep kinderen (verhouding 60%VVE/40%regulier).

  • De inbreng van de lokale gemeentelijke middelen, binnen het OAB-beleid, te gebruiken om te werken aan inclusieve kinderopvang en deze aan te jagen en op te starten. In samenspraak met de partners.

7. Bestuurlijk overleg

De ontwikkelingen in de VVE worden, zoals eerder benoemd, gemonitord door de Peutermonitor van Innovatie nul13. De voortgang van de ontwikkelingen wordt circa zeven/acht keer per jaar besproken in de stedelijke coördinatiegroep. Hier nemen de kinderopvangorganisaties aan deel die VVE aanbieden, is onderwijs aanwezig en neemt de jeugdgezondheidszorg aan deel. De stedelijke coördinatiegroep wordt geleid door de gemeente. Twee keer per jaar is er ook een lokaal bestuurlijk overleg, namelijk de Stuurgroep Kindcentra Maastricht. Hierin wordt de voortgang besproken rondom onderwijsachterstanden, vve en de Educatieve Agenda Maastricht (EAM). In de EAM staan gezamenlijke afspraken voor het onderwijs- en jeugdbeleid. Deze is in 2021 vastgesteld.

 

Het doel van een lokale Educatieve Agenda (LEA) is dat de gemeente in het kader van de Wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit en Educatie (wet OKE) samen met de betrokken partners (in ieder geval schoolbesturen, kinderopvang) werken aan het bestrijden van onderwijsachterstanden en het voorkomen van onderwijssegregatie. In de gemeente Maastricht komt de stuurgroep Kindcentra Maastricht twee keer per jaar bij elkaar om onderwerpen te bespreken.

Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 28 november 2023 met inachtneming van amendement.

De Griffier,

H.J.W. Verdellen

De Voorzitter,

W.A.G. Hillenaar

Lijst van gebruikte afkortingen en toelichting begrippen

Doelgroepkind:

Een kind wat een ontwikkelingsachterstand kan hebben op het gebied van taal of in de bredere ontwikkeling zoals sociaal-emotionele ontwikkeling, omdat kinderen opgroeien in een andere taalomgeving en/of een omgeving waar weinig of geen begeleiding is.

EAM:

Educatieve agenda Maastricht.

GGD:

Gemeentelijke Gezondheidsdienst. Zij voeren de inspecties op basis van de Wet Kinderopvang uit in de voorschool.

Het Rijk:

De Rijksoverheid, specifiek het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

IKC:

Integraal en Inclusief KindCentrum. Het is een organisatie waar kinderen van 0 tot 13 jaar terecht kunnen. In een IKC zijn onderwijs, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, peuterspeelzaal en welzijnsactiviteiten voor kinderen samengevoegd.

JGZ:

Jeugdgezondheidszorg (JGZ) 0-4 jaar oftewel het consultatiebureau (jeugdarts, jeugdverpleegkundige). De JGZ 0-4 jaar is verantwoordelijk voor de afgifte van een VVE-indicatie.

Kindvolgsysteem:

Een systeem waarmee je de ontwikkeling van individuele kinderen en een groep kinderen in kaart kunt brengen. Om de effecten van VVE te kunnen monitoren zijn vier onderdelen verplicht: taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel.

Knooppunt:

Overleg van ouders, (voor)school, JGZ en de lokale toegang, waarin kinderen besproken worden die meer ondersteuning nodig hebben. In dit overleg worden afspraken gemaakt over de in te zetten ondersteuning en de afstemming van in te zetten zorg vanuit (voor)school en jeugdhulp.

Peutermonitor:

De gemeente monitort het bereik en toeleiding, de ontwikkelingen van de kinderen en de resultaatafspraken. Op grond van de resultaten van de monitor worden vervolgafspraken gemaakt met de voor- en vroegscholen en JGZ 0-4 jaar.

OOGO:

Op Overeenstemming Gericht Overleg. Overleg tussen gemeenten en onderwijsbesturen.

Ouderbetrokkenheid:

De betrokkenheid van ouders bij de opvoeding en het onderwijs van hun kind, zowel thuis als op school. Er is sprake van ouderbetrokkenheid als uit het gedrag van ouders blijkt dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de schoolontwikkeling van hun kinderen.

Onder ouderbetrokkenheid valt ook de ouderparticipatie, de actieve deelname van ouders aan schoolactiviteiten of door te participeren in de medezeggenschapsraad (MR).

JGZ- Portal:

Het systeem van de JGZ waarin de instroom, doorstroom en uitstroom wordt geregistreerd.

Regulier kind:

Een kind dat zonder VVE indicatie de voor- of vroegschool bezoekt.

Resultaatafspraken:

Om een stimulans te geven aan de kwaliteit en de opbrengsten van voor- en vroegschoolse educatie, naast het realiseren van een zo groot mogelijk bereik, is het van belang dat gemeente en schoolbesturen afspraken maken over de resultaten die met VVE worden nagestreefd. Door doelgericht samen te werken aan resultaten, wordt de kwaliteit verhoogd en wordt structureel ingezet op de doorgaande lijn.

SMI:

Sociaal Medische Regeling is een regeling bedoeld voor ouders in specifieke situaties zoals langdurige ziekte van ouders en/of complexere gezinssituaties, die niet in de mogelijkheid zijn zelf extra opvang te organiseren. JGZ of Sociaal Wijkteam kunnen dan een sociaal medische indicatie afgeven voor (extra) kinderopvang. Deze extra kinderopvang draagt bij aan een tijdelijke verlichting van de draaglast van het gezin en biedt extra ontwikkelingsmogelijkheden voor het kind.

SZMH:

Sociale Zaken Maastricht Heuvelland. Zij voeren de handhaving Wet kinderopvang voor de gemeente Maastricht uit.

VE:

Kinderen vanaf 2,5 jaar met een (risico op een) onderwijsachterstand door omgevingskenmerken kunnen voorschoolse educatie volgen. Peuters zijn dan spelenderwijs bezig met taal, voorbereidend rekenen, motoriek en sociaal-emotionele vaardigheden. Door voorschoolse educatie op de kinderopvang kunnen deze kinderen een betere start maken op de basisschool.

VVE-indicatie:

Kinderen die een Voorschoolse- en Vroegschoolse Educatie-indicatie hebben, zijn kinderen waarvoor het consultatiebureau op basis van door de gemeente vastgestelde criteria een indicatie heeft afgegeven. Deze indicatie kan worden afgegeven omdat het kind extra ondersteuning nodig heeft op de kinderopvang m.b.t. bepaalde ontwikkelingsgebieden, bijvoorbeeld taalontwikkeling.

Voorschool:

Een voorschool is een kinderdagverblijf (incl. peuteropvang) dat VVE aanbiedt. Ook kinderen zonder (taal)achterstand kunnen naar de voorschool. De gemeente bepaalt welke programma's op de voorschool en de basisschool gebruikt mogen worden.

De voorschool betreft de periode van 2-4 jaar.

Vroegschool:

Vroegschoolse educatie is voor kleuters uit groep 1 en 2 van de basisschool. Kinderen kunnen op een speelse manier in de kleuterklassen van de basisschool een -achterstand inhalen, voordat ze aan groep 3 beginnen. De basisschool is verantwoordelijk voor de vroegschoolse educatie.

 

BIJLAGE 1  

 

Resultaatafspraken VVE gemeenten Maastricht-Heuvelland met partners voorschool en vroegschool (verwerkt in peutermonitor)

 

De aanleiding voor het maken van resultaatafspraken met de voor- en vroegschool komen voort uit het landelijk georganiseerde risicogestuurd toezicht op gemeentelijk vve-beleid. De gemeente heeft een verantwoordelijkheid bij het vaststellen of haar eigen vve-beleid het gewenste effect heeft. Het is daarom van belang dat de gemeente met de voor- en vroegscholen afspraken maakt over welke informatie met betrekking tot de kwaliteit en resultaten ze daarvoor nodig heeft. Zodoende te kunnen voldoen aan artikel 167, lid b van de WPO.

 

Met betrekking tot de uitvoering van vve zetten partijen zich op de volgende onderdelen in:

 

  • Inzet aandachtsfunctionaris VVE

  • Kwalitatief personeel

  • (warme) overdracht

  • Methode (peuters en kleuters)

  • Knooppunten

  • Aanleveren gegevens voor monitoring

  • Samenwerking met VVE partners

  • Ouderbetrokkenheid

Na te streven resultaten

Door een gezamenlijke inzet op bovenstaande punten streven we de volgende resultaten te behalen in de ontwikkeling van onze peuters en kleuters.

 

Groei en resultaten van peuters en kleuters monitoren we op vier ontwikkelgebieden (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotionele ontwikkeling) middels een door de gemeente aan te leveren monitoringssysteem in de voorschool op 4 momenten (2;5 jaar, 2;11 jaar,3;5 jaar, 3;11 jaar) en in de vroegschool in januari en juni elk jaar.

 

Voorschool:

  • De resultaten op de 4 ontwikkelingsgebieden van de reguliere peuters komen niet onder de voor hun leeftijd geldende ontwikkelingsnorm gedurende de voorschool.

  • De achterstand op de 4 ontwikkelingsgebieden van de doelgroeppeuters zijn gedurende de voorschool tenminste verbeterd ten opzichte van het startmoment/eerste meetmoment op de voorschool. Als er geen sprake is van achterstand, komt de peuter niet onder de voor hun leeftijd geldende ontwikkelingsnorm gedurende de voorschool.

Vroegschool:

  • De resultaten op de 4 ontwikkelingsgebieden van de reguliere kleuters komen niet onder de voor hun leeftijd geldende ontwikkelingsnorm gedurende de vroegschool.

  • De achterstand op de 4 ontwikkelingsgebieden van de doelgroepkleuters zijn bij het begin van groep 3 tenminste verbeterd t.o.v. de start van de vroegschool (overdrachtsformulier) of eerste meetmoment. Als er geen sprake is van achterstand, komt de kleuter niet onder de voor hun leeftijd geldende ontwikkelingsnorm gedurende de vroegschool.

  • De (cito) toets ( spelling, technisch lezen, rekenen en sociaal-emotionele ontwikkeling) in groep 3 geeft aan dat 75% van de doelgroepkleuters minimaal een voldoende scoort voor de voor hun leeftijd geldende ontwikkelingsnorm.

  • De (cito) toets ( spelling, technisch lezen, rekenen en sociaal-emotionele ontwikkeling) in groep 3 geeft aan dat 90% van de reguliere kleuters minimaal een voldoende scoort voor de voor hun leeftijd geldende ontwikkelingsnorm.

Wanneer deze resultaten niet gehaald worden, wordt conform de beleidscyclus met elkaar in gesprek gegaan over de oorzaken en de eventuele aanpassingen van de inzet op de uitvoering van VVE zoals hierboven omschreven. Het niet behalen van de genoemde en na te streven resultaten leidt niet tot (financiële) consequenties.

 

BIJLAGE 2 Maatregelen

 

Doordat gemeenten veel eigen besluiten kunnen nemen ten aanzien van voorschoolse educatie, zijn er veel keuzemogelijkheden die meer of minder kinderen bereiken en daardoor ook meer of minder geld kosten. In de tabel hieronder, op basis van gesprekken met VE-aanbieders, zijn onderstaande maatregelen besproken.

 

Maatregel

Toelichting

Vragen en overwegingen

Aanscherping of verruiming van de doelgroepdefinitie

Op papier komt de doelgroepdefinitie grotendeels overeen met de landelijk gehanteerde CBS-criteria. Opvallend in de definitie zijn de volgende punten:

  • Maximaal een afgeronde vmbo b/k of mbo 1 opleiding leidt in het CBS-model tot een negatieve bijdrage aan de kansen van kinderen, maar is niet in de doelgroepdefinitie opgenomen

  • Maximaal twee jaar HBO of WO zijn opgenomen in de doelgroepdefinitie, maar dragen in het CBS-model niet negatief bij aan de kansen voor kinderen

  • Als risicofactor wordt benoemd factoren in het kind zelf zoals gedrags- en ontwikkelingsstoornissen. Dit hoort echter bij zorg i.p.v. vve

  • Als risicofactor worden bij emotioneel en sociaal-emotioneel vlak factoren genoemd die onder SMI lijken te vallen.

Kortom: de vve-doelgroep lijkt veel ruimer dan op basis van het doel van vve gerechtvaardigd, met name omdat er geen alternatief lijkt te zijn. Tegelijkertijd zitten al deze kinderen wel op de groepen en hebben zij ook een aanbod nodig (‘Ze hebben de vve-indicatie niet voor niks’).

  • De doelgroepdefinitie kan op onderdelen worden aangescherpt.

  • Belangrijker lijkt om duidelijker de samenhang en het verschil tussen VVE, SMI en Jeugdzorg te beschrijven. Dat lost de samenstelling van de groepen niet op, maar maakt wel dat budgetten eerlijker verdeeld kunnen worden. Nu lijkt te veel in het vve-potje geplaatst te worden.

  • Intussen kan gewerkt worden worden aan een afbouw van vve-indicaties voor peuters die nu nog niet naar de ve gaan (dus kinderen die nog geïndiceerd moeten worden): alleen voor die kinderen die daadwerkelijk baat hebben bij een taalinjectie voordat ze naar school gaan. Ook de andere kinderen zullen mogelijk naar de peutergroepen blijven gaan maar vanuit andere financiering of vanuit de reguliere opvang.

Startleeftijd verlagen of gelijk houden

Eerder starten, bijvoorbeeld bij 2 jaar of bij 2 jaar en drie maanden.

Nadeel is dat 2-jarigen soms nog erg jong zijn en het verschil tussen 2-jarigen en 4-jarigen groot kan zijn.

Voordeel is dat dit als ingroeimodel kan worden ingezet, zodat peuters als ze 2,5 zijn gewend zijn en ook echt kunnen leren. Op die manier kan het onderdeel zijn van de toeleiding

  • We zien dit als ingroeimodel met 8 uur per week tussen 2 en 2,5 jaar.

  • Dit leidt tot een stijging van de kosten voor de gemeente.

Uurtarief gelijk houden, verhogen of verlagen

Het uurtarief bepaalt de inkomsten voor de aanbieders van ve en de kosten voor de gemeente. De bijdrage van de gemeente aan het uurtarief in Maastricht is doordat deze voor álle peuters op de groep geldt (ook de niet ve-peuters) hoog, zeker in combinatie met het locatiegebonden budget. Ook is in de huidige kindgebondenregeling niet uitgewerkt wat exact allemaal uit de bijdrage van €2,30 gefinancierd moet worden. Landelijk zit de gemeente Maastricht vrij hoog in de bijdrage Tegelijkertijd geven ve-aanbieders aan dat ze dit bedrag ook echt nodig hebben omdat:

  • Veel groepen een relatief zware populatie hebben

  • Veel groepen relatief klein zijn (niet rendabel)

  • Veel peuters minder dan 16 uur afnemen

  • De huurprijzen in Maastricht hoog liggen

  • Helpt het om de gratis uren alleen te geven als 16 uur wordt afgenomen (mede in relatie tot niet volledige afname van 16 uur vve)?

  • Bovenstaande (meer afname) leidt ook tot meer kosten bij de gemeente.

  • Het inzichtelijk maken kost tijd, een kostprijsonderzoek in 2024 kan helpend zijn om inzicht te krijgen en eventuele wijzigingen door te voeren.

Ouderbijdrage

Voor welk deel van de uren ve betalen ouders mee?

Ouders van doelgroeppeuters betalen 6 uur volgens KOT-regeling of inkomensafhankelijke ouderbijdrage. 10 uur krijgen ze gratis.

Ouders van niet doelgroeppeuters betalen volgens de KOT regeling of inkomensafhankelijke bijdrage.

  • Toewerken naar 8 uur gratis i.p.v. huidige 10 uur gratis. Dat zou dan gaan gelden voor ouders met nieuwe peuters (dus niet voor bestaande klanten).

Aantal uren voor niet-doelgroep kinderen

Voor niet-doelgroepkinderen betaalt de gemeente voor 6 uur €2,30 per uur boven op het maximum KOT-bedrag van €9,12

  • Dit is een vorm van groepsfinanciering: om een groep te kunnen draaien is een bepaald bedrag nodig, los van het exacte aandeel ve-kinderen niet-vekinderen. Dit bedrag achterwege laten komt dus op hetzelfde neer als een bezuiniging op de uurprijs of op het locatiegebonden budget.

Locatiegebonden financiering

Voor de locatiegebonden subsidie ligt vast waar deze aan besteed moet worden. Daarmee wordt aangegeven hoe deze subsidie ingezet kan worden voor versterking van de kwaliteit van ve.

Ve-aanbieders geven aan dat deze subsidie de mogelijkheid geeft, maar ook dwingt, om per locatie goed te kijken wat daar nodig is. En dus ook per locatie keuzes te maken

  • Locatiegebonden subsidie omzetten in een uurprijs? Deze komt omgerekend naar alleen doelgroeppeuters neer op €4 per doelgroeppeuter per uur (uitgaand van 16 uur afname).

 

BIJLAGE 3 Doorgevoerde landelijke ontwikkelingen en wettelijke kaders

 

Sinds 2018 zijn er drie belangrijke veranderingen rondom GOAB met gevolgen voor het onderwijs, kinderopvangaanbieders en voor gemeenten.

  • 1.

    Een nieuwe verdelingssystematiek voor Rijksmiddelen voor onderwijsachterstanden.

  • 2.

    Aanscherping kwaliteitseisen voor voorschoolse educatie (ve) en voor kinderopvang als geheel.

  • 3.

    Uitbreiding aantal wettelijk verplichte uren ve

Wettelijke kaders

Het onderwijsachterstandenbeleid (OAB) wordt gekaderd door de eisen uit de wet op het Primair Onderwijs (WPO, artikelen 165 - 168), (aanpassingen op) de wet Kinderopvang (WKO) en Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB).

 

Belangrijkste kaders zijn:

  • Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de voorschoolse educatie (WPO 166)

  • In overleg met schoolbesturen en kinderopvangpartners maken gemeenten afspraken over deelname, aanbod, segregatie, resultaten etc. (WPO 167 en 167a)

De AMvBs geven de kaders voor het voorschoolse aanbod weer, zoals de professionaliteit van de beroepskrachten, het aantal beroepskrachten per peutergroep, de inzet van de hbo’er in de ve e.d.

 

De wetten en regelgeving zijn:

  • Wet op het primair onderwijs

  • Wet op de kinderopvang

  • Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

  • Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang

  • Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie


2

Een doelgroepkind (een kind met een VVE geïndiceerde ondersteuningsbehoefte) is een kind wat een ontwikkelingsachterstand kan hebben op het gebied van taal of in de bredere ontwikkeling zoals sociaal-emotionele ontwikkeling, omdat kinderen opgroeien in een andere taalomgeving en/of een omgeving waar weinig of geen begeleiding is.

4

Movisie (2022) Werken aan bestaanszekerheid. Werken-aan-bestaanszekerheid-2022.pdf (movisie.nl)

5

Op dit moment is een IKC binnen onze gemeente vooral gericht op samenwerking door de verschillende partners binnen het gebouw. Op termijn is de wens dat de IKC’s binnen de gemeente op alle terreinen integraal, in doorgaande lijn, gaan samenwerken. Dit zal een bespreekpunt met alle partners in de toekomst zijn.

6

Eindrapportage nulmetingKindcentra Maastricht (juli 2023)

8

Voor de gemaakte resultaatafspraken verwijzen we naar de bijlage Resultaatafspraken VVE gemeenten Maastricht-Heuvelland met partners voorschool en vroegschool.

10

Voor de gemaakte resultaatafspraken verwijzen we naar de bijlage Resultaatafspraken VVE gemeenten Maastricht-Heuvelland met partners voorschool en vroegschool.

11

Zijn voorlopige cijfers.