Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hoorn

Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving Hoorn

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving Hoorn
CiteertitelVerordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Hoorn
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 149 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-01-2024nieuwe regeling

17-10-2023

gmb-2023-548701

1981463

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving Hoorn

 

Zaaknummer: 1981463

 

Grondslag: artikel 18.23 en artikel 18.20 van de Omgevingswet (voormalig 5.4 lid 1 en artikel 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en artikel 149 van de Gemeentewet

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regels en daarop berustende bepalingen wordt verstaan:

  • onder betrokken wetten: Omgevingswet en Wet milieubeheer, voor zover paragraaf 18.3.3 van de Omgevingswet van overeenkomstige toepassing is verklaard.

  • kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde vigerende kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

  • uitvoering: vergunningverlening;

  • basistaken: taken van gemeenten en provincie met een bovenlokale dimensie die verplicht door een Omgevingsdienst worden uitgevoerd, met uitzondering van de BRIKS-taken voor activiteiten waarvoor GS op 19 juni 2009 bevoegd waren om milieuvergunningen te verlenen;

  • kwaliteitsdoelen: de doelen die bestuursorganen zichzelf opleggen voor de uitvoering en handhaving van de Omgevingswet-taken en welke activiteiten ze daartoe zullen uitvoeren.

 

Artikel 2 Reikwijdte

Deze verordening is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders.

 

Paragraaf 2 Kwaliteit

 

Artikel 3 Betrokkenheid van de gemeenteraad

De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.

 

Artikel 4 Kwaliteitsdoelen

Burgemeester en wethouders beoordelen de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 13.5 lid 1 van het Omgevingsbesluit, gestelde doelen.

 

Artikel 5 Kwaliteitsborging

  • 1.

    Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van burgemeester en wethouders zijn de actuele kwaliteitscriteria van toepassing die in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld en beschikbaar gesteld zijn inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast.

  • 2.

    Over de naleving van de kwaliteitscriteria en de nadere kwaliteitseisen doen burgemeester en wethouders jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.

  • 3.

    Voor zover de kwaliteitscriteria en de nadere kwaliteitseisen niet zijn of niet konden worden nageleefd, doen burgemeester en wethouders daarvan gemotiveerd opgave.

 

Paragraaf 3 Slotbepalingen

 

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Hoorn

 

Hoorn, 17 oktober 2023

 

 

de griffier,                               de voorzitter,

 

 

 

 

 

Toelichting bij de Regels kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Hoorn.

 

ALGEMEEN

Deze regels regelen de kwaliteit van de door en in opdracht van het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: het college) uitgevoerde vergunningverlening, toezicht en handhaving (hierna: VTH) van het omgevingsrecht. Het algemeen deel van deze toelichting beschrijft kort de achtergrond en aanleiding van deze verordening, licht de reikwijdte daarvan toe en schetst de hoofdlijnen van de inhoud van de verordening.

 

Deze toelichting wijkt inhoudelijk niet af van de oorspronkelijke toelichting van de Regels kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Hoorn, zoals deze is vastgesteld op 26 september 2017. Met de komst van de Omgevingswet zijn er echter enkele juridisch technische wijzigingen doorgevoerd.

 

1.Achtergrond en aanleiding

Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het omgevingsrecht. De visie van het kabinet over de verbetering staat beschreven in het kabinetsstandpunt (november 2008) waarin het kabinet reageert op de analyses en voorstellen van de commissie Mans, Oosting, Lodders, d’Hondt en de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo en nu opgegaan in de Omgevingswet). De verbeterpunten zijn terug te brengen tot drie hoofdpunten:

  • 1.

    de kwaliteit van de uitvoering van de VTH- taken;

  • 2.

    het verbeteren van de afstemming strafrecht-bestuursrecht;

  • 3.

    en de bevoegdheidsverdeling overheden, interbestuurlijk toezicht en bestuurlijke drukte.

 

Het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna:VNG) hebben afspraken gemaakt met het kabinet over hoe zij gezamenlijk met de departementen werken aan het verbeteren van deze punten. Deze afspraken zijn deels vastgelegd in de Package Deal (29 september 2009). Hiertoe is een gezamenlijk programma uitvoering met ambitie opgezet, dat inmiddels is afgerond. Zo is er nu onder meer een landelijk stelsel van omgevingsdiensten, zijn de kwaliteitscriteria 2.1, thans 2.3 voor de uitvoering van de Wabo (red: nu opgegaan in de Omgevingswet) in brede samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkeld en beschikbaar gesteld en is er een landelijke handhavingsstrategie voor bestuurs- en strafrecht. Een deel van de afspraken uit 2009 is verankerd in de voorgestelde wijziging van de Wabo (Kamerstukken II 2014/15, 33 872, nr. 2). De Wabo is opgegaan in de Omgevingswet.

 

Bij het verankeren van de afspraken in de wet zijn door de VNG en het IPO nieuwe afspraken gemaakt met het kabinet. Het nieuwe wetsvoorstel is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en behouden. De VNG heeft in samenwerking met het IPO op basis van de kwaliteitscriteria 2.3. een modelverordening opgesteld, die door alle gemeenteraden en provinciale staten kon worden vastgesteld.

 

De in 2017 door de gemeenteraad vastgestelde verordening is gebaseerd op de modelverordening, die voor gemeenten en provincies gelijkluidend door VNG en IPO is opgesteld.

In de Omgevingswet wordt niet meer gesproken over een verordening maar over het stellen van regels. De naamgeving van het stuk zal dan ook worden aangepast in lijn met de Omgevingswet.

 

2.Reikwijdte: een brede verantwoordelijkheid voor kwaliteit

Deze regels gaat uit van een brede verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies voor kwaliteit. Het gaat dan om thuistaken, die het college “in eigen huis” verricht, de basistaken die krachtens de wet in opdracht van het college door de omgevingsdienst wordt verricht en de plustaken, die het college naast de basistaken heeft belegd bij de omgevingsdienst. Behalve milieutaken betreft het dus ook de zogenaamde "BRIKS-taken" (inzake bouw-, reclame-, inrit-, kap- en sloopvergunningen).

Deze reikwijdte vloeit voort uit het gegeven dat waar de zorg voor een gezonde en veilige leefomgeving gestalte krijgt via vergunningverlening, het toezicht en de handhaving, de regeling van de kwaliteit van deze verrichtingen niet dient te berusten op een kunstmatig onderscheid naar de plaats waar een taak wordt verricht, of op een opsplitsing van de omgevingsvergunning, het toezicht of de handhaving. In de praktijk blijkt dat de kwaliteit van de uitvoering en handhaving afhankelijk is van de wijze waarop alle betrokken partijen bij de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving zich daarvoor inzetten door samenwerking. Hier geldt dat de ketting zo sterk is als de zwakste schakel.

Dit gegeven laat onverlet dat op dit moment verschillende snelheden bestaan in het bereiken van kwaliteit, bijvoorbeeld waar het de beschikbaarheid en deskundigheid van de betrokken organisaties betreft. Dit geldt overigens niet alleen voor de diensten van gemeenten en provincies, maar ook voor omgevingsdiensten en voor verschillende Rijksdiensten. De eisen die deze regels aan de organisaties van gemeentebesturen en provinciebesturen en in hun opdracht de omgevingsdiensten stelt, berusten daarom op het vertrekpunt van de Kwaliteitscriteria 2.3 waarvoor een dynamische begripsbepaling is opgenomen in artikel 1 van deze regels. Deze criteria zullen onverkort op worden genomen voor de basistaken. Voor de niet basistaken worden gemeentebesturen opgedragen om zelf nadere kwaliteitseisen te stellen.

Deze verordening stelt eensluidende regels. In alle gevallen zal het college, als Omgevingswet-bevoegd gezag, op grond van afdeling 13.2 van het Omgevingsbesluit beleid moeten voeren over de kwaliteit. Deze regels regelen bovendien dat de verrichtingen van de organisaties van de gemeentelijke organisaties en de omgevingsdienst, waar het de VTH-taken betreft, in het licht van die doelen worden beoordeeld. Tot slot regelt het dat de gemeenteraad, elk in het kader van het horizontale toezicht, inhoudelijk debat voert over de hoofdlijnen van het meerjarige kwaliteitsbeleid dat door het college wordt gevoerd.

 

3.Samenhang met veiligheid

Onderwerpen die tot het bereik van deze regels behoren, kunnen onderdeel blijven uitmaken van andere thema's dan die van de fysieke leefomgeving alleen. De regels belemmeren bijvoorbeeld niet dat onderwerpen met betrekking tot fysieke veiligheid ook aan de orde kunnen komen in beoordelingen of rapportages op andere domeinen, zoals dat van de openbare orde en veiligheid binnen gemeenten, waar raakvlakken bestaan tussen bijvoorbeeld de Omgevingswet en de Alcoholwet, Bibob en andere bijzondere wetten.

De eensluidende regeling van de regels betekent ook dat voor bijvoorbeeld Brzo geen specifieke, aanvullende eisen worden gesteld. Ook hier is het relevante kader breder dan de Omgevingswet alleen en vindt taakuitoefening plaats in samenwerking met andere bevoegde gezagen. De basis van de kwaliteitscriteria blijven ook hier de afspraken die in het kader van het Programma Uitvoering met Ambitie zijn gemaakt. De criteria voor de Omgevingsdiensten met ’Brzo-taken zijn in Nederland hetzelfde. In afstemming met de andere Brzo-bevoegde gezagen kunnen aanvullende afspraken gemaakt worden.

 

4.Hoofdlijnen van de kwaliteitsregels

De regels kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht vormt het kader voor de kwaliteit van de Omgevingswet-taken door de gemeente en in opdracht daarvan handelende (omgevings)diensten. De regels drukken de commitment uit van de gemeenteraden aan kwaliteit.

De regels verbinden daarmee inhoudelijke ambities voor kwaliteit aan bestaande, deels in ontwikkeling zijnde, andere kaders die door procedurele of inhoudelijke normering van vergunningverlening, toezicht en handhaving bijdragen aan deze kwaliteit. Denk bijvoorbeeld aan de Gemeentewet, de Provinciewet, Omgevingswet, de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet gemeenschappelijke regelingen. Op basis van deze regels wordt op het benodigde niveau verbinding gemaakt met deze kaders.

Van deze kaders is de Omgevingswet en onderliggende regelgeving wellicht de belangrijkste. Zo bevat afdeling 13.2 van het Omgevingsbesluit, procedurele regels voor handhavingsbeleid door het Omgevingswet-bevoegd gezag. Dit houdt in dat het college verplicht zijn tot het stellen van doelen, het identificeren van activiteiten ter uitvoering daaraan, de inrichting van de uitvoeringsorganisatie, het monitoren en het rapporteren daarover. Volgens het wetsvoorstel VTH gaan deze regels ook gelden voor de vergunningverlening. Dit is tevens in afdeling 13.2 van het Omgevingsbesluit verwerkt door middel van het woord ‘uitvoering’.

In de praktijk zijn bovendien verschillende kaders gebruikelijk voor het beoordelen van de kwaliteit door de omgevingsdienst (respectievelijk de eigen diensten), door het college en tot slot door de gemeenteraad. Vertrekpunt zijn de kwaliteitscriteria 2.3 en andere standaarden en methoden die door het bevoegde gezag al veel worden gehanteerd. Deze zijn ontwikkeld en worden toegepast met als doel de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving te waarborgen en te bevorderen.

Of dat het geval is, moet jaarlijks worden beoordeeld door het college. Hiervoor is input nodig van de omgevingsdiensten en van de interne gemeentelijke organisatie. Het college zal dus beoordelen "of het goed gaat" op basis van de door henzelf geformuleerde beleidsdoelen.

Uiteindelijk zal het college hierover verantwoording afleggen in de gemeenteraad (horizontale verantwoording). De leden van de gemeenteraad vormen immers ook een eigen oordeel "of het goed gaat” in het licht van de kwaliteit van de leefomgeving. De politiek-bestuurlijke overwegingen van de leden van de gemeenteraad zullen betrekking hebben op de meerjarige hoofdlijnen van het beleid, niet op de organisatorische kwesties van bezetting die tot de competentie van de directeuren van de diensten behoort. Daarbij zal ook het verband gelegd kunnen worden tussen de strategische plannen en visies over de hoofdlijnen van het omgevingsbeleid binnen de gemeente, zoals een milieubeleidsplan, een structuurvisie of omgevingsvisies. De gemeenteraad oefent invloed uit op de formulering van doelen en indicatoren door het college en op de bijstelling daarvan. Bijvoorbeeld welke informatie zij willen terug zien in de verantwoordingsrapportages van het college. In die zin worden de kaders voor de beoordeling van de gemeenteraad overgelaten aan het politieke debat over kwaliteit.

Zo ordent de verordening de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving door de betrokken actoren met elkaar te verbinden vanuit ieders competentie:

  • de organisaties, werken onder leiding van hun directie voor de basistaken overeenkomstig de kwaliteitscriteria 2.3 met betrekking tot deskundigheid en beschikbaarheid, stellen nadere kwaliteitseisen voor de overige Omgevingswet-taken, leggen rekenschap af aan het college die hiervoor verantwoording afleggen aan de raden en staten;

  • het college is, als bevoegde bestuursorgaan belast met het stellen van beleidsdoelen voor de kwaliteit van de vergunningverlening, toezicht en handhaving, overeenkomstig de procesregels van het Omgevingsbesluit;

  • de gemeenteraad oefent horizontaal toezicht uit op het college en gebruikt waar nodig de krachtens de organieke wetten de aan hun toekomende mogelijkheden met het oog op de hoofdlijnen en de continuïteit het beleid over de kwaliteit van VTH, als belangrijk onderdeel van de zorg voor een veilige en gezonde leefomgeving.

 

5.Doelen voor kwaliteit en kwaliteitscriteria

Binnen een systeem van kwaliteit in het omgevingsrecht kan onderscheid gemaakt worden tussen input, throughput, output en outcome criteria. Deze criteria zijn cyclisch met elkaar verbonden en hebben allemaal invloed op elkaar. Om bij de laatste te beginnen: outcome criteria zeggen iets over de omgevingskwaliteit, de veiligheid en gezondheid van de fysieke leefomgeving, etc. Het gaat om het maatschappelijke effect van beleid (dus het maatschappelijke effect van de geleverde Omgevingswet-diensten). Deze criteria/doelstellingen moeten bepaald worden in samenspel tussen bestuur en ambtelijke organisatie. Gemeenteraad en het college stellen kaders, bijvoorbeeld op basis van het collegeakkoord of het handhavingsplan. Output criteria zeggen iets over concrete prestaties die geleverd worden om het beleidsdoel te realiseren. In dit geval gaat het om aan de samenleving geleverde Omgevingswet-diensten, bijvoorbeeld het aantal vergunningen, het aantal toezichtsacties, het aantal subsidies, voorlichtingen, etc. De throughput, ofwel proces criteria, beschrijft de processen die moeten leiden tot producten op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Input criteria gaan over middelen, mensen en tijd. Voor output en outcome criteria zijn tot op heden nog geen concrete voorbeelden beschikbaar in tegenstelling tot throughput en input criteria die in kwaliteitscriteria 2.3 zijn beschreven. Het is aan elke organisatie zelf om output en outcome criteria te bepalen.

 

6.Impact van deze verordening: meer dan regels alleen

Deze regels zijn een blijvend kader voor het bevorderen, beoordelen en borgen van de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Blijvende goede verrichtingen in dit kader vergen meer dan regels alleen. Zo zullen de bestaande kwaliteitscriteria 2.3 na verloop van tijd, gelet op wijzigingen in de omringende wetgeving en met het oog op de brede reikwijdte die ze krijgen met deze regels, een levend instrument blijven. Dat betekent dat ze op termijn in brede samenwerking met andere gemeenten en provincies en omgevingsdiensten geactualiseerd moeten worden. Hetzelfde geldt voor de doelen en de daarvoor gehanteerde indicatoren, die door bevoegde gezagen worden gebruikt.

 

7.Interbestuurlijke regeldruk, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Deze regels beogen zo veel mogelijk aan te sluiten bij bestaande rapportage en informatiestromen, op basis van het Omgevingsbesluit en de organieke wetgeving en introduceert geen nieuwe rapportageverplichtingen maar vereist wel extra input voor bestaande rapportages. Wel is het van groot belang dat een tijdige en transparante uitvoering van bestaande verplichtingen bijdragen aan de mogelijkheid voor de ambtelijke diensten, de bevoegde colleges en de politiek-bestuurlijke overwegingen van de gemeenteraad om ieders rol in de kwaliteitsketen te kunnen spelen. De verordening is vanuit deze bestaande competentieverdeling gericht op horizontaal toezicht. Van regeldruk voor burgers en bedrijven is geen sprake.

 

ARTIKELSGEWIJS

 

Artikel 1

In dit artikel zijn slechts begrippen opgenomen die niet al met een begripsbepaling zijn gedefinieerd in de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit.

Op de uitvoering of handhaving van een geheel andere wet, bijvoorbeeld de Alcoholwet, is deze verordening niet van toepassing (wat onverlet laat dat over overlappende onderwerpen elders wordt gerapporteerd, zie het algemeen deel van de toelichting).

Een belangrijk begrip in deze regels is kwaliteitscriteria. De kwaliteitscriteria waar het hier om gaat zijn - thans - de alom bekende Kwaliteitscriteria voor VTH, die in brede samenwerking door de bevoegde gezagen zijn ontwikkeld en beschikbaar gesteld voor de kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving, op het gebied van de beschikbaarheid en de deskundigheid van de daarmee belaste organisaties. Deze liggen aan de basis van het VTH-stelsel. Het ligt in de rede dat van deze kwaliteitscriteria in de loop van de jaren verbeterde en geactualiseerde versies beschikbaar zullen worden gemaakt om de versie 2.1 op te volgen. Op dit moment is versie 2.3 van kracht. Vanwege deze verdere ontwikkeling van de kwaliteitscriteria is in de begripsbepaling een dynamische verwijzing opgenomen, zodat bij de ontwikkeling en beschikbaarstelling van een volgende versie van de kwaliteitscriteria niet tot aanpassing van de regels hoeft te worden overgegaan.

Voor het begrip omgevingsdienst is aangesloten bij de omgevingsdiensten waarvan melding wordt gemaakt in artikel 18.21 en 18.22 van de Omgevingswet, voormalig artikel 5.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze door middel van wetsvoorstel 33 872 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verbetering vergunningverlening, toezicht en handhaving) is vastgesteld.

Het begrip basistaken is nader gedefinieerd aangezien de afbakening tussen de basistaken en de overige Omgevingswet-taken waar de regels betrekking op hebben van belang is voor de wijze waarop om wordt gegaan met het stellen van kwaliteitseisen. Er wordt hier verwezen naar de taken die volgens de wet verplicht in een omgevingsdienst uit moeten worden gevoerd. Indien er een wettelijke verandering komt van het basistakenpakket hoeft niet tot aanpassing van de regels te worden overgegaan. Het wettelijk pakket aan basistaken bevat ook BRIKS-taken (Bouwen, Ruimtelijke Ordening, Inrit, Kappen en Slopen) voor zover ze betrekking hebben op een inrichting waarvoor de provincie op 30 oktober 2009 bevoegd gezag was. Deze taken zijn in Noord-Holland Noord niet overgedragen aan de OD NHN. Het zou dan ook niet passend zijn om voor deze taken, die net als de andere BRIKS-taken vrijwel volledig door gemeenten uit worden gevoerd, andere kwaliteitseisen te stellen. Het stellen van andere kwaliteitseisen dan voor de overige BRIKS-taken sluit ook niet aan bij de risicoanalyse voor deze taken.

 

Artikel 2

De reikwijdte van de verordening heeft een inhoudelijke afbakening en een afbakening naar bevoegd gezag. Ten eerste moet het gaan om de uitvoering of handhaving van de betrokken wetten. De terminologie “uitvoering en handhaving” duidt op de uitvoerings- en handhavingstaak, bedoeld in artikel 18.20 van de Ow. “Uitvoering en handhaving” betekent dan vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dat wil zeggen alle taken tot uitvoering of handhaving van de Ow en van de Wm, voor zover dat in die wet is bepaald. Zie daarover de toelichting bij artikel 1. Ten tweede moet het gaan om de uitvoering of handhaving door of in opdracht van burgemeester en wethouders. De verordening is dus van toepassing als het gaat om de uitvoering van de betrokken wetten door burgemeester en wethouders zelf of, in opdracht van burgemeester en wethouders door een omgevingsdienst of een private partij (maar vanwege burgemeester en wethouders). Uitvoering van de Ow of de Wm door andere bevoegde gezagen, zoals het provinciebestuur en andere gemeentebesturen die hun verordeningen op basis van hetzelfde model vaststellen, het waterschapsbestuur of de minister van Infrastructuur en Waterstaat of de minister van Economische Zaken en Klimaat, valt buiten het bereik van deze verordening. Waar hier wordt gesproken over de uitvoering of handhaving van taken door of in opdracht van het bevoegd gezag wordt gedoeld op de uitvoering door gemeentelijke diensten en regionale uitvoeringsdiensten.

 

Artikel 3

Dit artikel is van belang in verband met de rolverdeling tussen de gemeenteraad en het college. Ingevolge de systematiek van het Omgevingsbesluit, is de jaarlijkse beoordeling van en rapportage over kwaliteit een taak voor het bevoegd gezag. Dat wil zeggen: het college. Bezien vanuit de Gemeentewet, is kaderstelling juist de taak van de gemeenteraad.

De kaderstellende rol krijgt allereerst gestalte door de vaststelling van deze verordening als geheel. Daarnaast is het echter, gelet op de samenhang met het Omgevingsbesluit, van belang uitdrukking te geven aan het feit dat de gemeenteraad vooral vanuit de hoofdlijnen betrokken is bij het beleid en zullen toezien op de continuïteit van de kwaliteit over meerdere jaren.

Het horizontale toezicht door de gemeenteraad op het (regionale) uitvoerings- en handhavingsbeleid door het college, zal daarom plaatsvinden in het licht van het strategische beleid dat op hoofdlijnen wordt gevoerd voor de fysieke leefomgeving, zoals omgevingsvisies, milieubeleidsplannen en structuurvisies.

Artikel 3 richt zich tot de gemeenteraad. Indirect is het eveneens van belang voor het college, en de omgevingsdiensten die in hun opdracht werken, omdat de rol van de gemeenteraad zich juist bij de meerjarenprogrammering en hoofdlijnen laat gelden. Voor het waarmaken van deze rol, beschikt de gemeenteraad reeds over de mogelijkheden die de organieke wetgeving hen biedt en de kaders die zijn op strategisch niveau voor de fysieke leefomgeving in plannen en visies hebben vastgelegd.

Om deze rol waar te kunnen maken is het vanzelfsprekend van belang dat het college de gemeenteraad daartoe door tijdige informatieverstrekking in staat stelt. Dat daarvoor eveneens informatie van de omgevingsdienst van belang kan zijn, spreekt voor zich en is op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de opdrachten aan de omgevingsdiensten voldoende gewaarborgd.

 

Artikel 4

Artikel 13.2 van het Omgevingsbesluit verplicht het bevoegd gezag (lees: burgemeester en wethouders) om beleid te formuleren voor de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. De grondslag van deze bepaling (thans artikel 18.21 en 18.22 van de Omgevingswet) zag voorheen op een doelmatige en programmatische handhaving, maar is op grond van het eerder vastgestelde wetsvoorstel VTH, ook gaan gelden voor uitvoering (vergunningverlening). Er is dan sprake van een uitvoeringsbeleid en handhavingsbeleid, waarover onderlinge afstemming plaats dient te vinden tussen de bevoegde gezagen op het niveau van de omgevingsdienst. Welk beleid moet worden geformuleerd laat het Omgevingsbesluit inhoudelijk open. Dit artikel strekt ertoe een inhoudelijke ambitie te geven aan de procesverplichting om kwaliteitsbeleid te vormen.

Door voor te schrijven dat burgemeester en wethouders naar de kwaliteit van de uitvoering en handhaving kijken in het licht van het geformuleerde (regionale) beleid en doelstellingen. Het gaat er daarbij telkens om die doelen te zien, niet vanuit elke mogelijke factor die daaraan kan bijdragen, maar vanuit het perspectief van de prestaties en kwaliteit van de uitvoering van de eigen organisaties.

 

Artikel 5

Dit artikel geeft voor de basistaken een verankering aan de kwaliteitscriteria 2.3 en de opvolgers daarvan (zie ook de toelichting bij artikel 1, waarin een begripsbepaling voor kwaliteitscriteria is opgenomen). Voor de overige Omgevingswet-taken regelt dit artikel dat de het college nadere kwaliteitseisen stelt waarbij zij invulling geeft aan de zorgplicht die zij met betrekking tot de uitvoering van deze taken heeft.

Op deze wijze wordt er recht gedaan aan de criteria waaraan zorgvuldig en met grote deskundigheid is gewerkt door de betrokken bevoegde gezagen. Juist voor de (bovenlokale complexe) basistaken is het van belang dat deze criteria relevante input leveren voor de kwaliteit. Het zorgt er tevens voor dat de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, voor de taken die zij volgens de wet ook verplicht namens de gemeenten uit dient te voeren, met een gelijke kwaliteitsopgave wordt geconfronteerd. Daarnaast zorgt het, bij vaststelling van de kwaliteitscriteria binnen de overige omgevingsdienstregio’s in Noord-Holland Noord, voor een gelijk speelveld voor de uitvoering van de basistaken.

Voor de overige Omgevingswet-taken (de niet-basistaken) wordt het college verplicht om zelf nadere kwaliteitseisen te stellen. Dit sluit dit aan bij een zuivere rolverdeling tussen gemeenteraad en college. De gemeenteraad gaat over het ‘wat’ (leveren van kwaliteit) en het college het ‘hoe’ (hoe gaan we die kwaliteit dan leveren). Met het oog op de landelijke wens die er is om de kwaliteitscriteria te borgen, de wens vanuit de omgevingsdiensten om met een gelijkluidende kwaliteitsopdracht voor de basistaken geconfronteerd te worden en het in ogenschouw nemen van de complexiteit van de basistaken, worden in dit artikel voor de basistaken de kwaliteitscriteria 2.3, die gaan over de hoe-vraag, toch verordenend opgelegd. Daarbij heeft de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord de ambitie om op korte termijn te voldoen aan de kwaliteitscriteria.

Zowel het vastleggen van de kwaliteitscriteria, als de colleges de verplichting opleggen om nadere kwaliteitseisen te stellen, biedt geen garantie dat de doelen die door het college zijn gesteld op grond van artikel 3 ook zonder meer in alle gevallen worden gehaald. Het bereiken van deze doelen zal immers niet alleen afhankelijk zijn van de goede verrichtingen van de uitvoerende organisaties. Van de naleving van de kwaliteitscriteria en de nader gestelde kwaliteitseisen zal daarom jaarlijks mededeling gedaan moeten worden aan de gemeenteraad. Het gaat hier om een belangrijke inhoudelijke mededelingsplicht die kan worden meegenomen in bestaande jaarlijkse rapportages, in de op grond van het Omgevingsbesluit op te stellen documenten.

Omgekeerd wil het evenmin zeggen dat, als de criteria en nadere kwaliteitseisen (nog) niet in alle relevante taken worden toegepast, dat de kwaliteit per definitie te wensen zal overlaten. In dit geval zal echter wel gemotiveerd moeten worden waarom de criteria of nadere kwaliteitseisen niet toegepast zijn of konden worden en hoe wel voor de gestelde kwaliteit wordt gezorgd. Zowel de kwaliteitscriteria 2.3 als de nadere kwaliteitseisen zijn derhalve een cruciaal richtsnoer waarvoor geldt: pas toe of leg uit, “comply or explain”.

 

Artikel 6

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de regels. Het is, gelet op de aard van de gestelde regels, niet nodig om deze regels in overgangsrecht te voorzien.