Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Moerdijk

Erfgoedverordening gemeente Moerdijk

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMoerdijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening gemeente Moerdijk
CiteertitelErfgoedverordening gemeente Moerdijk
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt in werking wanneer de Omgevingswet in werking treedt.

Deze regeling vervangt de Erfgoedverordening 2023.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.16 van de Erfgoedwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

08-06-2023

gmb-2023-547869

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Moerdijk

De raad van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 8 juni 2023

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 9 mei 2023,

 

gelet op artikelen 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988

 

gezien het advies van de commissie fysieke infrastructuur;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE MOERDIJK

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • b.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • c.

    gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • d.

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • e.

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • f.

    omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • g.

    Archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk: door de gemeenteraad vastgestelde kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop de aanwezige archeologische waarden en verwachting op archeologische waarden in zones inzichtelijk maakt en hier beleidsregels aan verbindt.

  • h.

    Eigenaren en zakelijk gerechtigden: degenen die in het kadastrale register als eigenaren en zakelijke gerechtigden van een monument zijn ingeschreven.

  • i.

    Bouwhistorisch onderzoek: onderzoek, in een schriftelijke rapportage vastgelegd, naar de bouwgeschiedenis, de bouwhistorische kwaliteit en de monumentale waarde van een monument zoals aangegeven in de leidraad voor praktijkgericht bouwhistorisch onderzoek, opgesteld door de Rijksdienst voor Monumentenzorg (nu genaamd Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed).

  • j.

    Object: een bouwwerk en/of een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • k.

    Redengevende omschrijving: een omschrijving waarin de waardevolle onderdelen van het object zijn opgenomen.

  • l.

    Waarderingscriteria: de in bijlage 1 genoemde criteria, subcriteria, hun maximale en minimale waardering en wegingsfactor.

  • m.

    archeologisch deskundige: een door het college van Burgemeester en Wethouders aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de geldende kwaliteitscriteria VTH en adviseert en beoordeelt conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • n.

    archeologisch onderzoek: onderzoek naar de (aanwezigheid en/of waarde van) archeologische relicten door een gecertificeerde instantie werkend volgens de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Plan van Aanpak (PvA) (bij booronderzoek) of Programma van Eisen (PvE) (bij gravend onderzoek).

  • o.

    archeologisch rapport: rapport waarin de resultaten van archeologisch onderzoek zijn vastgelegd en dat is opgesteld conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • p.

    archeologische verwachting: de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.

  • q.

    archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.

  • r.

    gecertificeerde instantie: instantie die beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet.

  • s.

    Plan van Aanpak (PvA): document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van booronderzoek (verkennende of karterende boringen) staan geformuleerd conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • t.

    Programma van Eisen (PvE): document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van gravend onderzoek (proefsleuven, opgraving of archeologische begeleiding) staan geformuleerd conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

  • u.

    bevoegd gezag: het college van burgemeester en wethouders is in de archeologische monumentencyclus het bevoegd gezag.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld. (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functieaanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;] [c. gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functieaanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD CULTUURGOEDEREN OF GEMEENTELIJKE BESCHERMDE VERZAMELINGEN

Artikel 3 Aanwijzing als gemeentelijke beschermd e cultuurgoed of gemeentelijk of beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijke beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      Door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      Door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 3 AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

Artikel 6 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk (archeologisch) monument.

  • 2.

    Bij een verzoek om een gebouwd object aan te wijzen als gemeentelijk monument moeten de volgende bescheiden worden ingediend:

    • a.

      oude bouwtekeningen van de realisatie van het gebouw

    • b.

      naam architect

    • c.

      bouwjaar object

    • d.

      foto’s vanaf openbaar gebied

    • e.

      historische foto’s

    • f.

      is er een verhaal over het pand/bijzondere bewoner/gebruiker?

    • g.

      Plattegrond

    • h.

      Welke bronnen zijn geraadpleegd?

  • 3.

    Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, toetst het college aan de in bijlage 1 vastgestelde waarderingscriteria voor gemeentelijke monumenten.

  • 4.

    Bescherming van het object kan alleen gelden voor relevante onderdelen van het exterieur en (delen van) aanzichten die vanuit het openbaar toegankelijk gebied zichtbaar zijn.

  • 5.

    Het college kan bepalen, dat ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd gemeentelijk monument, een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6.

    Een besluit tot aanwijzing moet gebaseerd zijn op een redengevende monumenten omschrijving.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 7 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 eerste lid wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 8 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 7 eerste lid is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 9 Adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6 eerste lid advies aan een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening adviescommissie Omgevingskwaliteit Moerdijk.

Artikel 10 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 11 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 12 Spoedprocedure -aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet zonder dat hiervoor een beargumenteerd verzoek uit de samenleving is gekomen, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 9 wordt in dat geval aan de Monumentencommissie geen advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6 eerste lid.

  • 3.

    Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 11 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 13 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING GEMEENTELIJK (ARCHEOLOGISCH) MONUMENT

Artikel 14 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 15 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of grondverzet uit te voeren of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen,

    • b.

      voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt,

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1°.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2°.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3°.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als monument.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 16 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

HOOFDSTUK 5 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD STADS- EN DORPSGEZICHT

Artikel 17. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 9.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 18. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 17, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 19. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

HOOFDSTUK 6 HANDHAVING EN TOEZICHT

Artikel 20 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 14 of met het bepaalde krachtens artikel 15, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 21 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de personen die zijn aangesteld als toezichthouder of als Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de gemeente Moerdijk.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

HOOFDSTUK 7 INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE GEBIEDEN

Artikel 22. Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring op basis van archeologisch onderzoek, weergegeven in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch rapport, waarin in voldoende mate is vastgesteld, dat de archeologische waarden door de werken en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

2. Het bevoegd gezag kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Artikel 23 Instandhoudingbepaling

  • 1.

    Conform de gemeentelijke archeologische beleidskaart en de beleidsgrenzen uit de beleidsregel “Update Uitvoeringskader erfgoed deel archeologie” worden de volgende archeologische beleidsgebieden aangewezen:

    • a.

      Archeologisch beleidsgebied 1 (Archeologische monumenten);

    • b.

      Archeologisch beleidsgebied 2;

    • c.

      Archeologisch beleidsgebied 2a;

    • d.

      Archeologisch beleidsgebied 3 en 3a;

    • e.

      Archeologisch beleidsgebied 4;

    • f.

      Archeologisch beleidsgebied 4a;

    • g.

      Archeologisch beleidsgebied 5;

    • h.

      Archeologisch beleidsgebied 5a;

    • i.

      Archeologisch beleidsgebied 5b;

    • j.

      Archeologisch beleidsgebied 6.

  • 2.

    Het is verboden om in een archeologisch beleidsgebied, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zoals aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, de bodem te verstoren, te beschadigen of te vernielen.

  • 3.

    Het verbod in lid 2 is niet van toepassing indien;

    het een verstoring betreft van een archeologisch beleidsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, en waarbij die verstoring plaatsvindt in:

    • Archeologisch beleidsgebied 2; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m²;

    • Archeologisch beleidsgebied 2a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m²;

    • Archeologisch beleidsgebied 3 en 3a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 500 m²;

    • Archeologisch beleidsgebied 4; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 1.000 m²;

    • Archeologisch beleidsgebied 4a; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 100 m²;

    • Archeologisch beleidsgebied 5; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 40 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 10.000 m² en/of MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 5a; bij bodemingrepen en een MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 5b; bij bodemingrepen die minder diep gaan dan 100 cm onder maaiveld én met een omvang van minder dan 10.000 m² en/of MER-plicht;

    • Archeologisch beleidsgebied 6: geen restricties.

  • 4.

    Het verbod uit lid 2 is eveneens niet van toepassing Indien

    • a.

      een archeologisch onderzoeksrapport conform de vigerende KNA is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van de bevoegde overheid in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

      • in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • b.

      kan worden aangetoond dat het gebied reeds verstoord is, dieper dan het te verwachte archeologische niveau.

  • 5.

    Het verbod in lid 2 is ook niet van toepassing indien wordt gehandeld in overeenstemming met de bepalingen in het geldende bestemmingsplan voor zover de bepalingen die hierin zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg in overeenstemming zijn met deze verordening.

Artikel 24 Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding ingevolge artikel 5.10 van de Erfgoedwet of op grond van de resultaten van archeologisch onderzoek is het bevoegd gezag bevoegd een terrein of locatie alsnog aan te wijzen als een ander gemeentelijk archeologisch beleidsgebied.

Artikel 25 Ontheffing archeologische beleidsgebieden

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen voor graafwerk en bodemingrepen in de archeologische beleidsgebieden zoals omschreven in artikel 22 en 23.

  • 2.

    Een ontheffing kan slechts worden verleend indien vooraf door de aanvrager van de ontheffing door middel van een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA en het PvE (indien het gravend onderzoek betreft), naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat bij realisatie van de bodemingrepen de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan aan de verlening van de ontheffing de volgende voorschriften verbinden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

    • b.

      de verplichting tot het doen van een inventariserend veldonderzoek of een opgraving;

    • c.

      de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een hiervoor gecertificeerde instantie op het terrein van de archeologische monumentenzorg werkend conform de vigerende KNA.

  • 4.

    De gevraagde ontheffing kan worden geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het bevoegd gezag in situ behouden dienen te blijven.

  • 5.

    Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor terreinen/gebieden die in overeenstemming met artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn aangewezen als beschermd archeologisch (rijks)monument (op de archeologische beleidskaart aangegeven als archeologisch waardevolle gebieden; Wettelijk beschermde monumenten).

Artikel 26 Vereisten ontheffing

  • 1.

    Een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 25, lid 1, moet worden ingediend bij het bevoegd gezag en moet de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      een kadastrale kaart waarop de exacte plangebiedbegrenzing voor de ontwikkeling staat aangegeven;

    • b.

      de aard van de ontwikkeling: sloop en nieuwbouw, nieuwbouw op onbebouwd terrein of gedeeltelijke sloop en gedeeltelijke nieuwbouw;

    • c.

      de diepte van de diepste verstoring;

    • d.

      een rapportage van archeologisch vooronderzoek conform de vigerende KNA;

    • e.

      een Programma van Eisen (PvE);

    • f.

      een Plan van Aanpak (PvA);

    • g.

      informatie over uitgevoerde bodemverstorende activiteiten of mogelijke belemmeringen bekend van het plangebied.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ter beoordeling van de aanvraag om ontheffing nadere gegevens van de aanvrager verlangen.

  • 3.

    Uit de aanvraag om ontheffing moet duidelijk blijken wat de bestaande en de door de aanvrager gewenste situatie is.

  • 4.

    Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om ontheffing binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan de in het vierde lid genoemde termijn met ten hoogste zes weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennisgeeft binnen de in het eerste lid genoemde termijn.

  • 6.

    Bij het niet in behandeling nemen van de aanvraag vanwege onvolledigheid is artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 7.

    In geval van een aanvraag om een ontheffing vraagt het bevoegd gezag advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de gemeentelijke archeologische monumentenzorg waar het bodemingrepen betreft.

Artikel 27 Opgravingen en begeleiding

  • 1.

    Indien binnen het grondgebied van de gemeente Moerdijk onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 en 5.1.1 van de Erfgoedwet, dienen, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het bevoegd gezag dient een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder t van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder dient voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder s van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2.

    In de nadere regels, zoals onder lid 1, sub a, neemt het bevoegd gezag bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het bevoegd gezag in acht te worden genomen.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan de aangewezen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg zoals omschreven in de Erfgoedwet.

  • 4.

    Het is verboden om gravend archeologisch onderzoek te verrichten binnen de gemeente Moerdijk zonder een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen en zonder een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 eerste lid van de Erfgoedwet. Dit geldt tevens voor het opsporen van archeologische resten, munitie, wapens of munten met een metaaldetector.

HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN

Artikel 28 Hardheidsclausule

Indien vanwege bijzondere omstandigheden een strikte toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college zou leiden tot een onredelijke beslissing, kan het college afwijken van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 29 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking wanneer de Omgevingswet in werking treedt;

  • 2.

    De verordening wordt met inachtneming van de bepalingen in de Gemeentewet bekendgemaakt;

  • 3.

    De Erfgoedverordening 2023 gemeente Moerdijk, vastgesteld op 8 juni 2023 wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 30 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen om vergunning en bezwaren die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 28 ingetrokken verordening.

  • 2.

    Een krachtens de Erfgoedverordeningen 2023, 2017, 2014 of 2012 aangewezen monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening gemeente Moerdijk.

Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 8 juni 2023,

de griffier,

H.M. Vonk- Schenkel

de voorzitter,

A.J. Moerkerke

ALGEMEEN DEEL TOELICHTING ERFGOEDVERORDENING MOERDIJK

(is toelichting op Erfgoedverordening 2017, deze verordening is op 13-7-2023 gewijzigd om de nieuwe archeologische beleidsgrenzen te introduceren. Tegeijkertijd is een Erfgoedverordening 2024 vastgesteld met exact dezelfde inhoud maar met andere wetsartikelen om te anticiperen op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Inhoudelijk is het voor monumenten hetzelfde gebleven.

 

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening wordt vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert:

  • -

    de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013;

  • -

    de Wet verzelfstandiging museale diensten;

  • -

    de Monumentenwet 1988 (Mw 1988;

  • -

    de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc)-

  • -

    de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen

  • -

    de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied.

In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

 

Archeologische waarden moeten steeds meer worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht.

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

 

ARTIKELSGEWIJS

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom onder andere de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister”, “omgevingsvergunning” en “stads- en dorpsgezichten” waarvan de definitie moet worden omschreven omdat deze niet omschreven staan in de Erfgoedwet.

Sub g (Programma van Eisen): de hoofdregel is dat burgemeester en wethouders van de gemeente waar het monument zich bevindt het bevoegd gezag is. Op grond van artikel 2.4, vierde lid, Wabo kan de Minister van Infrastructuur en Milieu, indien dit noodzakelijk wordt geacht ter bescherming van het algemeen belang, als bevoegd gezag worden aangemerkt.

 

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet;

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.

Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

 

Artikel 4. Aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoeder of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of beschermde gemeentelijke verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere jurisische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als beschermde gemeentelijke cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie Hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

 

Artikel 5. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister op een provincie wordt aangwezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

 

Artikel 6. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Eerste lid: Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Tweede lid: Bij een verzoek om aanwijzing van een kerkbouw is een bouwtekening van een kerkgebouw van voor 1900, op te vragen bij het Kerkelijk archief dat in beheer is bij het Streekarchief West-Brabant. Voor gebouwen van na 1900 is dit op te vragen bij de gemeente Moerdijk.

Er moet worden nagegaan of de aanvrager bijvoorbeeld de plaatselijke Heemkundekring heeft benaderd om informatie, de Brabant Collectie heeft geraadpleegd of het Streekarchief West-Brabant heeft bezocht.

 

Artikel 7. Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid: Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigenden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Tweede lid: De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 8. Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

 

Artikel 9. Advies Monumentencommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

 

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommisie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 9 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentewet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

 

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

 

Artikel 10. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

 

Artikel 11. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid: Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid: De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 12. Spoedprocedure - aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om, alleen in spoedeisende gevallen, een object of een terrein met waardevolle archeologische resten in de ondergrond, voorlopig aan te wijzen als gemeentelijk monument aan te wijzen om sloop of aantasting te kunnen voorkomen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 9 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van hoofdstuk 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming. 

In tegenstelling tot het bepaalde in het Uitvoeringskader Erfgoed (Rbs: 18-12-2014) kan, in verband met belang van de monumentenzorg, dit gebeuren zonder dat hiervoor een verzoek vanuit de samenleving is gekomen. Wanneer een verzoek wordt ingediend moet, beargumenteerd, de monumentwaardigheid van het te beschermen object of terrein en het spoedeisend belang worden aangetoond. Hierbij moet het bepaalde in artikel 6 lid 2 in acht worden genomen waarbij het spoedeisend belang in ogenschouw wordt genomen.

 

Artikel 13. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

 

Artikel 14. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 15. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo. Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.

De reguliere voorbereidingsprocedure sluit voor het overgrote deel aan bij titel 4.1 van de Awb. De procedure vangt aan met een verplichte ontvangstbevestiging van het indienen van een aanvraag. Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, stelt het bevoegd gezag de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen de door hem gestelde termijn aan te vullen. Het bevoegd gezag geeft van de aanvraag met vermelding van de ontvangstdatum kennis in een of meer dag, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het bevoegd gezag moet op grond van artikel 3.9 Wabo binnen 8 weken een beslissing op de aanvraag nemen.

 

Het bestuursorgaan kan bij verordening op grond van artikel 2.26, derde lid, Wabo ‘andere instanties’ aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen. In de gemeente Moerdijk is hiervoor een gemeentelijke monumentencommissie aangesteld.

Voor het uitbrengen van advies is een termijn van 4 weken opgenomen. Van belang is dat de de gemeentelijke monumentencommissie in de gelegenheid moet worden gesteld om advies uit te brengen. Het is echter aan de gemeentelijke monumentencommissie om te bepalen of hij van deze gelegenheid gebruik wil maken. Het uitbrengen van een advies staat het nemen van een besluit niet in de weg. Wordt het advies niet binnen de gestelde termijn gegeven dan kan het bevoegd gezag de procedure vervolgen. Het bevoegd gezag dient altijd de termijn van 8 weken in acht te nemen.

De termijn van 8 weken kan met ten hoogste zes weken worden verlengd. Het bevoegde gezag dient hiervan op dezelfde manier mededeling te doen als de kennisgeving van de aanvraag.

 

In lid 3 van artikel 3.9 van de Wabo is een positieve fatale beslistermijn opgenomen. Deze positieve fatale beslistermijn houdt in dat de overschrijding van de beslistermijn leidt tot een omgevingsvergunning van rechtswege. De omgevingsvergunning wordt conform de aanvraag verleend. Men spreekt ook wel van de fictieve vergunningverlening. De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking. Het definitieve besluit wordt gepubliceerd en 6 weken ter inzage gelegd en opengesteld voor bezwaar.

Derde lid: In het kader van dit artikel moet worden afgewogen in hoeverre het belang van monumenten in het geding is. Inhoudelijk kan aangegeven worden dat het belang van de monumentenzorg zwaarder weegt dan andere belangen (bijvoorbeeld het economisch belang). De tekst van het artikel geeft namelijk aan dat het belang van de monumentenzorg zich niet tegen de vergunningverlening mag verzetten.

Hierdoor wordt de monumentenzorg centraal gesteld. De vergunning moet op grond van dit artikel worden verleend in de gevallen dat het niet strijdig is met het belang van de monumentenzorg.

 

Artikel 16. Intrekken van de vergunning

Dit artikel bevat de mogelijke gronden om een verleende omgevingsvergunning in te trekken.

 

Artikel 17. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

Artikel 19 Advies inzake bezwaar.

Het advies over het ingediende bezwaar tegen het uitgebrachte advies van de Monumentencommissie moet bij voorkeur worden uitgebracht door een Monumentencommissie uit het D6 verband. Aangezien op het moment van vaststelling van de Erfgoedverordening 2017 qua samenstelling alleen de gemeenten Roosendaal en Etten-Leur een compleet andere adviescommissie dan Moerdijk hebben, moet de Monumentencommissie voldoen aan de criteria uit artikel 15 van de Monumentenwet en uit het beleidskader Interbestuurlijk Toezicht 2016-2019 van de provincie Noord-Brabant.

 

Artikel 20. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 9. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

 

Artikel 21. Procedure inzake rijksbeschermd stadsgezicht

Een ingediend aanvraag omgevingsvergunning die gelegen is binnen het beschermde stadsgezicht Vesting Willemstad wordt voorgelegd aan de Monumentencommissie. Op deze wijze wordt de beoordeling van de aanvraag goed onderbouwd.

 

Artikel 22. Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 14 en de nadere regels krachtens artikel 15, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 15, eerste lid van deze verordening strafbaar.

 

Artikel 23. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van dit artikel, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 24. Instandhoudingbepaling van archeologische gebieden

De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van de archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden. Dit artikel voorziet in de behoefte aan een overgangsperiode tot het moment dat de bestemmingplannen ´Malta-proof´ zijn.

 

Lid 1: Tot het moment dat een ´Malta-proof´-bestemmingsplan kan worden vastgesteld, biedt deze verordening bij wijze van artikel 24 de nodige bescherming aan archeologische waarden in de bodem.

Lid 3: In het derde lid worden acht uitzonderingsmogelijkheden gegeven op het eerste lid.

Voor de toelichting wordt verwezen naar de archeologische waarden- en verwachtingenkaart en advies archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk dat op 18-12-2014 is vastgesteld.

Lid 3.b en c: betreffen aanvragen die buiten de uitzonderingsmogelijkheden van lid 3.a vallen. Het hierbij om een verkapt vergunningstelsel ten behoeve van het realiseren van een fysiek project. Deze bepaling valt onder de Wabo. De bepalingen uit hoofdstuk 4 van deze verordening zijn van toepassing verklaard op de beoordeling van dit rapport door het bevoegd gezag.

 

Artikel 28. Opgravingen en begeleiding

De verplichtingen die in deze bepaling zijn opgenomen kunnen alleen goed functioneren, indien een gemeente hierover actief de archeologische onderzoekers informeert. Er is gekozen voor een uitgebreide regiefunctie bij archeologische opgravingen binnen het gemeentelijk grondgebied.

Om de regierol goed te kunnen uitoefenen dient het college een programma van eisen op te stellen waarmee de kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek . Vervolgens wordt van de opgraver verwacht dat hij in een plan van aanpak weergeeft hoe hij specifiek de gestelde kaders, zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan invullen.

Ook hier is sprake van een verkapt vergunningstelsel ten behoeve van de realisering van een fysiek project. Net als bij lid 3 van artikel 24 is ervoor gekozen om deze bepaling onder de werking van de Wabo te laten vallen.

Bijlage 1, behorende bij de Erfgoedverordening gemeente Moerdijk

WAARDERINGSCRITERIA

SUBCRITERIA

OMSCHRIJVING PARAMETERS

VOORBEELD

SCORE

WEGING

Silhoueteffect

silhouetwaarde

bijzondere, beeldbepalende betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad/dorp of streek

Een kerkgebouw die de 'skyline' van een dorp bepaalt

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

2,0

0-6 (Silhoueteffect)

Ligging

ensemblewaarde

bijzondere betekenis van het object wegens de hoogwaardige kwaliteit van de bebouwing in relatie tot de historisch-ruimtelijke context

In relatie tot bijvoorbeeld historisch stedenbouwkundige

structuur, groenvoorzieningen, wegen, water,

bodemgesteldheid en/of archeologie

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

0,5

betekenis van het object als essentieel (cultuurhistorisch, functioneel en/of

architectuurhistorisch en visueel) onderdeel van een complex

Een tuinhuisje als onderdeel van een landgoed of een

woning uit een rijtje gelijke woningen

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

0,5

situationele waarde

markante ligging

Aan een centraal plein of op een verhoging

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

0,5

bijzondere betekenis van het object wegens de wijze van verkaveling/inrichting/voorzieningen

het object maakt deel uit van een gebied met een grote

continuiteit, waardoor het historisch patroon van

verkaveling, wegen en waterlopen goed geconserveerd is

gebleven

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

0,5

0-6 (ligging)

Vorm

representativiteit

bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur en/of bouwtechniek en/of het oeuvre van een bouwmeester, architect ingenieur of kunstenaar;

Naar ontwerp van een (lokale) architect

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

1,0

esthetische waarde

belang van het object wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp;

vormlogica/verschijningsvorm (beeld): bouwmassa,

gerichtheid, geleding, kleur, symmetrie

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

1,0

materiaalgebruik en ornamentiek

belang van het object wegens het bijzondere materiaalgebruik, de ornamentiek en/of monumentale kunst;

Het object is voorzien van bijzondere ornamenten

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

1,0

gaafheid/herkenbaarheid

belang van het object wegens de materiële, technische, constructieve en/of architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid;

Het object is nog in goede staat

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

1,0

zeldzaamheid

belang van het object/complex wegens absolute zeldzaamheid in

architectuurhistorisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht;

Een (regionaal of lokaal) zeldzaam object

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

1,0

0-15 (vorm)

Cultuurhistorie

cultuurhistorische waarde

belang van het object als bijzondere uitdrukking van (een) culturele,

sociaaleconomische, bestuurlijke/beleidsmatige, geestelijke, geografische, landschappelijke, historisch-ruimtelijke, technische en/of typologische ontwikkeling(en);

Noodwoningen gebouwd in het kader van de

wederopbouw

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

2,0

innovativiteit

belang van het object wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

De eerste woning van een kern

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

1,0

herinneringswaarde

belang van het object wegens bijzondere herinneringswaarde.

Een object dat herinnerd aan de watersnood

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

2,0

0-15 (cultuurhistorie)

Functie

authenticiteit

belang van het object als nog goed herkenbare uitdrukking van de

oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

Een voormalig raads-/gemeentehuis

0;1;2;3 (geen;laag;middel;hoog)

2,0

0-6 (functie)