Organisatie | Bernheze |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2024 |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke ondersteuning |
Geen
artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | Nieuwe regeling | 14-12-2023 | - |
De raad van de gemeente Bernheze;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023 met nummer 46870.
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6, en 2.6.6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8 en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2024.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van gebruikers, toegankelijk is, dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
b. Algemeen gebruikelijke voorziening:
voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau en adequate compensatie biedt;
activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
wonen en verblijf in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend 24-uurs toezicht en begeleiding in de directe nabijheid, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
e. Bezoekbaar maken van een woning:
woningaanpassing waardoor de woonkamer, één toiletvoorziening en de buitenruimte behorende bij het hoofdverblijf kunnen worden bereikt;
eigen bijdrage die de cliënt verschuldigd is vanwege het gebruik van een algemene voorziening of maatwerkvoorziening;
hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
melding doen bij het college van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
een persoon die zorg verleent op basis van een pgb en geen professionele zorgverlener is.
j. Ingezetene van de gemeente:
inwoner van de gemeente waarbij de feitelijke plek/plaats waar iemand verblijft of woont bepalend is;
iedere uiting van ontevredenheid over een geleverde maatwerkvoorziening door een aanbieder;
l. Maatschappelijke ondersteuning:
1°. bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld,
2°. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving,
3°. bieden van beschermd wonen en opvang;
1. op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°. ten behoeve van beschermd wonen en opvang.
2. Een maatwerkvoorziening kan worden verstrekt in de vorm van zorg in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget.
3. Onder een maatwerkvoorziening wordt tevens een financiële tegemoetkoming verstaan tenzij nadrukkelijk anders bepaald in deze verordening;
hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzeke- ringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
door het stellen van een hulpvraag melding doen aan het college van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet);
p. Onafhankelijke cliëntondersteuning:
onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
persoonsgebonden budget is een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken (artikel 1.1.1 van de wet). Een pgb kan eenmalig of periodiek worden verstrekt afhankelijk van type maatwerkvoorziening;
r. Professionele zorgverlener:
een persoon die beroepsmatig zorg verleent op basis van een pgb. Van beroepsmatige zorgverlening is sprake wanneer het bedrijf of de persoon staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en daarnaast uit overige feiten en omstandigheden blijkt dat het bedrijf of de persoon als onderneming respectievelijk als ondernemer kan worden aangemerkt;
personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;
een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;
De persoon die zorg verleent aan een cliënt (budgethouder) op basis van een pgb. Het kan gaan om een professionele zorgverlener of informele zorgverlener.
HOOFDSTUK 2 PROCEDURE MELDING, ONDERZOEK EN AANVRAAG
1. Een hulpvraag kan schriftelijk, telefonisch, mondeling of elektronisch door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.
2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding.
3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.
4. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de melding van de hulpvraag in spoedeisende gevallen.
Artikel 3 Kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning
1. Het college zorgt ervoor dat cliënten een beroep kunnen doen op kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
2. Het college wijst de cliënt voor het onderzoek op de mogelijkheid om gebruik te maken van kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning.
1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.
2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek.
Artikel 5 Informatie en identificatie
Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.
Artikel 8 De medewerkingsverplichting van de cliënt en huisgenoten
1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag:
a. de cliënt en zijn huisgenoten op te roepen voor een gesprek op een door het college te bepalen plaats en tijdstip;
b. de cliënt en zijn huisgenoten op te roepen voor een gesprek en/of onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.
2. De cliënt en zijn huisgenoten zijn verplicht om hun medewerking te verlenen aan de oproep of onderzoek genoemd in het eerste lid.
a. aan het college, gevraagd en ongevraagd, mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening;
b. medewerking te verlenen aan een bezichtiging van de persoonlijke woon- en leefsituatie, een controle inzake een verstrekte of te verstrekken dienst of middel.
4. Wanneer het college gebruik maakt van zijn onderzoeksbevoegdheden, houdt het college rekening
met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zoals die zijn verbonden aan het recht op
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.
2. De cliënt heeft de mogelijkheid om binnen een termijn van vier weken naar aanleiding van de verzending van het verslag opmerkingen of aanvullingen te plaatsen. Dit kan schriftelijk, telefonisch, mondeling of elektronisch. Deze worden aan het verslag toegevoegd.
Uit een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget blijkt in ieder geval:
a. wat de treffen maatwerkvoorziening en het beoogde resultaat is;
b. hoe, in het geval van een dienst, de ondersteuning wordt uitgevoerd en door wie;
c. wat de kwalificaties van de uitvoerder zijn geval van een dienst; en
1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als zorg in natura, als persoonsgebonden budget of in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.
2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:
a. welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;
b. de ingangsdatum en duur van de verstrekking;
c. of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;
d. welke andere oplossingen en/of voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming vermeldt de beschikking in ieder geval:
a.aan welk resultaat het budget of de tegemoetkoming moet worden besteed;
b.welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het budget of de tegemoetkoming;
c.wat de hoogte is en hoe dit tot stand is gekomen;
d.wat de duur is van de verstrekking waarop het budget of de tegemoetkoming ziet;
e.de wijze van verantwoording van de besteding van het budget of de tegemoetkoming;
f.of een bijdrage in de kosten verschuldigd is;
g.welke andere oplossingen en/of voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een cliënt aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening.
HOOFDSTUK 3 CRITERIA MAATWERKVOORZIENING
Artikel 13 Criteria voor een maatwerkvoorziening
1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
a. Ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt voor zover de cliënt deze beperkingen niet kan verminderen of wegnemen
-op eigen kracht van de cliënt; en/of
-met gebruikelijke hulp; en/of
-met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of
-met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen; en/of
-met inzet van andere voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek zoals beschreven in hoofdstuk 2, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
b. Ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze beperkingen niet kan verminderen of wegnemen
-op eigen kracht van de cliënt; en/of
-met gebruikelijke hulp; en/of
-met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of
-met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen; en/of
-met inzet van andere voorzieningen.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het onderzoek zoals beschreven in hoofdstuk 2, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening.
3. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen en problemen genoemd in lid 1 op te heffen of te verminderen. Uitzondering hierop is de maatwerkvoorziening voor diensten die voor korte duur kan worden geïndiceerd.
4. Het college kan bij nadere regels aanvullende criteria vaststellen in verband met de beoordeling en verstrekking van een specifieke maatwerkvoorziening.
Artikel 14 Weigeringsgronden maatwerkvoorziening
1. Een gevraagde voorziening wordt niet toegekend of afgewezen als:
a. de cliënt of maatwerkvoorziening niet voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 13 van deze verordening voldoet;
b. de cliënt geen ingezetene is van de gemeente conform de begripsbepaling “ingezetene” van deze verordening, met uitzondering van beschermd wonen en opvang;
c. de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen. Het college moet dan wel de noodsituatie, de goedkoopst passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kunnen beoordelen;
d. de cliënt de gevraagde voorziening na de melding maar vóór datum besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college vooraf uitdrukkelijk schriftelijk toestemming heeft gegeven, of het college de goedkoopst passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;
e. de gevraagde maatwerkvoorziening reeds eerder is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of vaststaat dat de eerder verstrekte voorziening niet meer passend is;
f. de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt of zijn huisgenoten niet of onvoldoende voldoen aan de inlichtingen- en of medewerkingsverplichting;
2º: van de cliënt redelijkerwijs verwacht had mogen worden dat hij maatregelen zou hebben getroffen die de gevraagde maatwerkvoorziening overbodig had gemaakt nu de hulpvraag en de noodzaak tot ondersteuning hierbij redelijkerwijs voorzienbaar was voor de cliënt;
2. Aanvullend op hetgeen in algemene zin bepaald in lid 1, wordt geen woonvoorziening verstrekt als:
a. de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;
b. de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;
c. de woonruimte niet geschikt is voor permanente bewoning;
d. het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen ofhet verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren;
e. de cliënt een doelgroepgebouw bewoont en de aan te brengen voorziening voor die doelgroep algemeen gebruikelijk is;
f. de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;
g. de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;
3. Het college kan bij nadere regels aanvullende criteria vaststellen in verband met de weigeringsgronden voor een specifieke maatwerkvoorziening.
HOOFDSTUK 4 HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) EN DE
Paragraaf 1: Het persoonsgebonden budget
Artikel 15 Regels en weigeringsgronden voor pgb
1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.
2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet alsook hetgeen in algemene zin over de weigering van maatwerkvoorzieningen bepaald in artikel 14 van deze verordening, verstrekt het college geen pgb indien:
a.de cliënt, op verzoek daartoe zijdens het college, geen volledig ingevuld pgb-plan heeft overgelegd conform een daartoe voorgeschreven model;
b.de cliënt weigert het pgb-plan desgevraagd met het college te bespreken of verschijnt zonder geldige reden niet op de afspraak om het pgb-plan te bespreken;
c.de cliënt het beheren van het persoonsgebonden budget overlaat aan de zorgverlener, tenzij
het informele zorglening door sociaal netwerk betreft;
d.de cliënt het beheren van het persoonsgeboden budget volledig overlaat aan een bewindvoerder.
e.Indien de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een vervanging van de voorziening nodig is dan wel de verwachting is dat de voorziening kortdurend wordt gebruikt, wordt geen pgb verstrekt. Wat heeft te gelden als “afzienbare tijd” of “kortdurend” hangt mede af van het type voorziening in relatie tot de eventuele gebruikelijke afschrijvingsduur (in geval van hulpmiddelen).
f. Indien de toekenning van een pgb het voortbestaan van een collectieve voorziening (individueel verstrekt) in gevaar kan brengen, wordt geen pgb verstrekt.
3. Het college kan in aanvulling op hetgeen bepaald in deze verordening in nadere regels aanvullende criteria en weigeringsgronden vaststellen in verband met de beoordeling van aanvragen voor een persoonsgebonden budget.
Artikel 16 De hoogte van het pgb algemeen
1. Het pgb wordt zo vastgesteld dat de cliënt daarmee redelijkerwijs een voorziening kan kopen, huren of betrekken die inhoudelijk gelijkwaardig is aan een voorziening in de vorm van zorg in natura. Hierbij geldt dat de prijs of het tarief van het pgb zo is vastgesteld dat een cliënt daarmee redelijkerwijs verzekerd is dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. In de regel is het pgb gelijk aan de werkelijke kosten van de door de cliënt aan te schaffen, te huren of te betrekken voorziening.
3. Het maximumbedrag van het pgb is de kostprijs die het college aan haar leverancier of aanbieder betaalt voor de in de betreffende situatie goedkoopst passende , in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura.
Artikel 17 De hoogte van het pgb voor diensten
1. Bij het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van een gedifferentieerde tariefstelling voor de inkoop bij een professionele zorgverlener (erkende zorginstellingen, een zelfstandige zonder personeel (ZZP) of eenmansbedrijf). Er geldt een apart tarief voor inkoop bij informele zorgverleners. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:
I. Een budgethouder die een zorgorganisatie inschakelt met medewerkers in loondienst met een voor de sector toepasselijk cao, kan het maximum (100%) van het vastgestelde zorg in natura-tarief ontvangen.
II. Inschakeling van een zzp’er of zorgorganisatie die arbeidsvoorwaarden met lagere loonschalen hanteert, leidt als gevolg van aannemelijke minderkosten, tot een verlaging van het maximum pgb-tarief met 15%.
III. Wordt de ondersteuning geleverd door een informele zorgverlener dan is het pgb-uurtarief gerelateerd aan 100% Wet minimumloon voor 21 jaar en ouder inclusief vakantiegeld/-uren.
2. Het in het eerste lid onder II genoemde kortingspercentage geldt als een uitgangspunt. Indien de budgethouder kan aantonen dat in zijn situatie het pgb-tarief niet toereikend is om passende ondersteuning in te kopen, kan in uitzonderlijke gevallen, aanpassing plaatsvinden tot maximaal het pgb-tarief genoemd in eerste lid onder I.
Artikel 18 Pgb voor hulp uit sociaal netwerk
Bij maatschappelijke ondersteuning die niet wordt verleend op basis van een dienstbetrekking tussen de cliënt en een persoon uit het sociaal netwerk maar op basis van een verklaring als bedoeld in artikel 2ab lid 1 Uitvoeringsregeling Wmo 2015 bedraagt het pgb de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab lid 1 onderdeel a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.
Artikel 19 De hoogte van het pgb voor hulpmiddelen
a. de huurprijs zorg in natura per maand x 12 maanden x 7 jaar; of
b. de huurprijs zorg in natura per maand x 12 maanden x 5 jaar indien het gaat om een kindervoorzieningen en alle bad-, douche-, en toilet- en transfervoorzieningen worden vastgesteld aan de hand van de huurprijs per maand x 12 maanden x 5 jaar.
3. Als de aanschafprijs voor een hulpmiddel lager is dan de zorg in natura-prijs, wordt de aanschafprijs verhoogd met 10% voor onderhoud, reparatie en/of verzekering dan wel een lager percentage indien de verhoging leidt tot overschrijding van het maximumbedrag zoals genoemd in lid 2.
Artikel 20 Hoogte pgb voor woningaanpassing
2. Alleen de kosten van de navolgende bouwkundige- of woontechnische woningaanpassing komen voor vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, in aanmerking:
a. de aanneemsom incl. BTW (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Hierbij is het uitrustingsniveau van een sociale huurwoning bepalend. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;
b. de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;
c. het architectenhonorarium tot ten hoogste € 1.800,- incl. BTW;
Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;
d. de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien toezicht noodzakelijk is, tot een maximum van twee procent van de aanneemsom;
e. de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;
f. de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;
g. de kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing.
Artikel 21 Hoogte pgb voor auto-aanpassing
1. Indien er een contra-indicatie bestaat voor het gebruik van het Kleinschalig Collectief Vervoer, ook wel Collectief Vraagafhankelijk Vervoer genoemd, dan kan een pgb worden verstrekt voor een auto-aanpassing.
2. De hoogte van het pgb voor een auto-aanpassing wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in een door het college geaccepteerde offerte.
3. De auto-aanpassing moet worden uitgevoerd door een door RDW erkend aanpassingen bedrijf.
Artikel 22 Bepalen omvang pgb huishoudelijke hulp in geval van informele zorgverleners
1. De huishoudelijke ondersteuningsbehoefte van de cliënt wordt in geval van zorg door een informele zorgverlener bepaald aan de hand van het HHM Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 met aanvullende instructie 2022.
2. Afhankelijk van welke resultaten moeten worden behaald en de individuele kenmerken van de cliënt waaronder begrepen de mogelijkheden van cliënt en zijn sociaal netwerk tot inzet huishoudelijke hulp, gezinssamenstelling, hoeveelheid kamers, mate van vervuiling, wordt de totaal te indiceren tijd bepaald.
Artikel 23 Begrenzing van de bestedingsvrijheid van de pgb-houder
1. Het persoonsgebonden budget moet besteed worden aan het doel/resultaat waarvoor het is verstrekt. Dit betekent dat het pgb in ieder geval niet besteed kan worden aan:
a. bemiddelings- en administratiekosten;
b. kosten verbonden aan opstellen pgb-plan;
c. de bijdrage in de kosten zoals genoemd in hoofdstuk 5 van de verordening;
d. reistijd, vervoers- en parkeerkosten van de zorgverlener;
e. overheadkosten van de zorgverlener waaronder mede begrepen kosten van de
zorgverlener tot opstellen van een zorg- of werkplan; en
f. feestdagen- en/of eenmalige uitkering of cadeau aan zorgverlener; en
g. een overlijdensuitkering voor de zorgverlener.
2. Het persoonsgebonden budget mag niet besteed worden aan kosten die zijn te beschouwen als
3. Het volledige bedrag aan pgb dient verantwoord te worden. Er wordt geen verantwoordingsvrij
4. Uitbetaling van een eenmalige pgb vindt als volgt plaats:
a. In geval van een toekenning < €15.000, vindt betaling ineens plaats. Dit na overlegging van factuur/facturen waaruit realisatie van de gemaakte kosten blijkt door storting op de rekening van de cliënt of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt. Cliënt legt binnen een jaar na ontvangst toekenningsbesluit de factuur/facturen over.
b. In geval van een toekenning van €15.000 of meer vindt betaling in termijnen plaats:
1e termijn 50% na toekenningsbesluit
2e termijn 30% na verantwoording eerste termijn
3e termijn 20% na verantwoording tweede termijn. De 3e termijn wordt verantwoord binnen een jaar door overlegging van factuur/facturen.
Paragraaf 2: Financiële tegemoetkoming
Artikel 24 Regels voor financiële tegemoetkoming
1. Het college kan aan een cliënt met inachtneming van de bepalingen in deze verordening en deze paragraaf in het bijzonder een financiële tegemoetkoming verstrekken.
2. De regels inzake maatwerkvoorziening en in het bijzonder de regels inzake pgb’s zijn van overeenkomstige toepassing op de financiële tegemoetkoming tenzij nadrukkelijk anders bepaald.
3. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken in geval van:
c.bezoekbaar maken van een woning niet zijnde het hoofdverblijf;
4. Het college kan in nadere regels aanvullende criteria vaststellen in verband met de beoordeling van aanvragen voor een specifieke financiële tegemoetkoming.
Artikel 25 Tegemoetkoming voor woningsanering
1. De hoogte van een door het college te verlenen tegemoetkoming voor meerkosten van woningsanering, te weten het vervangen vanvloer en raambedekking , is gelijk aan de werkelijke kosten met een maximum van de bedragen zoals genoemd in Prijzengids Nibud.
2. Bij de vaststelling van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de gangbare afschrijvingstermijn zoals die geldt voor stoffering, te weten 10 jaar.
Artikel 26 Primaat verhuizen en tegemoetkoming voor verhuiskosten
1. De cliënt komt niet in aanmerking voor een woningaanpassing maar voor een tegemoetkoming verhuiskosten indien:
a. de woning waar naartoe kan worden verhuisd voor de cliënt geschikter is of verhuizing goedkoper is dan aanpassing van zijn huidige woning;
b. er geen contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische of sociale redenen;
c. de kosten van een door het college te verstrekken bouwkundige of woontechnische woonvoorziening van de door de cliënt bewoonde woning meer bedragen dan € 15.000,--, en
d. er binnen een tijdsbestek van een jaar of binnen een medisch aanvaardbare termijn een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd.
2. Indien het college heeft beoordeeld dat cliënt geen recht heeft op een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing vanwege toepassing van het primaat verhuizing, kan het college een tegemoetkoming van verhuiskosten verstrekken ter hoogte van de werkelijke kosten tot maximaal € 2.600,00.
3. In het geval het vermoeden bestaat dat een noodzakelijke woningaanpassing meer dan €15.000,00 zal bedragen en het verhuisprimaat kan worden toegepast en de cliënt niet wenst te verhuizen, wordt de cliënt de mogelijkheid geboden worden van een financiële tegemoetkoming ter hoogte van € 2.600,00. Deze tegemoetkoming gebruikt cliënt voor het aanpassen van de woning.
Artikel 27 Tegemoetkoming voor bezoekbaar maken van een woning
- het bezoekbaar maken noodzakelijk is voor de cliënt om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan; en
- de cliënt zijn hoofdverblijf heeft in een Wlz-instelling of in een woonvorm daarmee vergelijkbaar die in Bernheze staat.
Artikel 28 Tegemoetkoming voor sportvoorziening
1. Het college verstrekt een tegemoetkoming voor een sportvoorziening indien de voorziening noodzakelijk is om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
2. Het college verstrekt de goedkoopst passende voorziening tot een maximum van € 3.000,00.
3. Voor wat betreft de looptijd van tegemoetkoming dan wel de afschrijvingsduur wordt aansluiting
gezocht bij de afschrijvingstermijn die gangbaar is voor de voorziening. Indien de sportvoorziening na verstrijken van de gestelde afschrijvingsduur nog adequaat is, kan een tegemoetkoming voor onderhoud van de voorziening verstrekt worden in plaats van verstrekking van een nieuwe tegemoetkoming.
Artikel 29 Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming
Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door het college dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd door storting op de rekening van de cliënt of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE VOOR VOORZIENINGEN
Artikel 30 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura, pgb of financiële tegemoetkoming, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb of de tegemoetkoming wordt verstrekt.
2. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening is gelijk aan de kostprijs, tot ten hoogste het bedrag zoals genoemd in artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig de wet of het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of op basis van dit artikel geen bijdrage is verschuldigd.
3. De bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang worden vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
a. maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.
b. pgb of financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van het pgb of de financiële tegemoetkoming.
5. In afwijking van het tweede lid wordt de bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, niet zijnde beschermd wonen of opvang, op nihil gesteld voor de volgende categorieën van cliënten met een bijdrage plichtig inkomen dat lager is dan 150% van het sociaal minimum:
b. de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c. de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
6. De in lid 5 berekende bedragen zijn afgestemd op 150% van het sociaal minimum peildatum 1 januari 2023 en worden jaarlijks met ingang van 1 januari gewijzigd conform de index sociaal minimum van het Ministerie van Sociale Zaken.
7. In de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden bijdragen voor een maatwerkvoorziening door de instantie(s) die de opvang realiseert/realiseren, vastgesteld en geïnd.
8. a. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet bedraagt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening Kleinschalig Collectief Vervoer (GR KCV Regiotaxi), ook wel Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) genoemd, € 0,27 per kilometer en een bijdrage van € 1,25 per rit als opstaptarief;
b. De onder sub a vermelde bedragen zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2024 en kunnen ieder opvolgend jaar gewijzigd worden aan de hand van ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex (NEA/CPI-index) vervoerstarieven en reizigersvolume;
c. Als toepassing is gegeven aan sub b, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de meest recente vastgestelde bedragen.
9. Een bijdrage voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, onder wie begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
HOOFDSTUK 6 PROCEDURELE BEPALINGEN ROND WIJZIGING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Artikel 31 Intrekking en beëindigen
1. Het college kan onverminderd artikel 2.3.10 van de wet een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken of het verleende recht beëindigen indien:
a. op grond van onjuiste of onvolledige gegevens een besluit is genomen en waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;
b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;
c. de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;
d. niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of op grond van deze verordening waaronder gestelde voorwaarden en verplichtingen in de toekenningsbeschikking begrepen;
e. de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.
2. Een besluit tot verlening van een pgb of financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb of financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na uitbetaling van het geldbedrag niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
3. In afwijking van de gestelde termijn in lid 2 bedraagt de termijn:
a. 12 maanden in geval van een woningaanpassing op basis van artikel 20; en
b. 2 jaar in geval van een verstrekte verhuiskostenvergoeding op basis van artikel 26.
Artikel 32 Terugvordering en invordering
1. Ingeval de aanspraak op een maatwerkvoorziening is ingetrokken of beëindigd kan een op basis daarvan een reeds uitbetaalde pgb, financiële tegemoetkoming dan wel een verstrekte maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura al dan niet in geldswaarde geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
2. Bij de invordering van de ten onrechte verleende geldsom maakt het college, indien mogelijk, gebruik van haar bevoegdheid tot verrekening met een vordering die de cliënt heeft in het kader van de wet.
Artikel 33 Opschorting betaling uit het pgb
1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname indien een cliënt in een instelling verblijft als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.
3. Het college stelt de persoon aan wie het pgb is verstrekt schriftelijk op de hoogte van een verzoek als bedoeld in het eerste of tweede lid.
HOOFDSTUK 7 KWALITEIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING INCLUSIEF
BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Artikel 34 Kwaliteitseisen aanbieders en professionele zorgverleners
1. Aanbieders en professionele zorgverleners zijn verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen. Dat betekent dat de maatwerkvoorziening:
a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt gerealiseerd;
b. is afgestemd op de persoonlijke situatie en behoeften van de cliënt en zijn omgeving;
c. is afgestemd op andere vormen van ondersteuning en zorg, waaronder informele zorg;
d. geleverd wordt door beroepskrachten die voldoen aan de professionele standaard;
e. wordt geleverd door personen die beschikken over de competenties en vaardigheden die nodig zijn om de gevraagde dienstverlening uit te voeren;
f. beantwoordt aan de stand van wetenschap en praktijk voor zover dit noodzakelijk/ gebruikelijk is in de kring van beroepsgenoten en voortvloeiend uit de professionele standaard;
g. voldoet aan alle kwaliteitseisen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de organisatie dit ook controleerbaar maakt voor de gemeente.
2. Het college neemt in de contracten en afspraken met aanbieders op aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel als mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.
3. Het college kan aanvullend op lid 1 nadere eisen vaststellen met betrekking tot de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning.
4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 35 Verhouding prijs en kwaliteit levering maatwerkvoorziening door derden
1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
a. een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of
b. een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
1°. een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en
2°. de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
a. de kosten van de beroepskracht;
c. kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
e. indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
f. overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.
Artikel 36 Klachtregeling aanbieders
1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de door hen, op grond van deze verordening, geleverde maatwerkvoorzieningen.
2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 37 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De toezichthoudend ambtenaar van GGD Hart van Brabant, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.
4. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gedlen voor het melden van calamiteiten en geweld bij levering van een voorziening.
Artikel 38 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning
1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn.
2.Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.
Het college informeert de cliënt over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 40 Onderzoek recht- en doelmatigheid
1. Het college stelt een toezichthoudend ambtenaar Wmo aan voor toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid bij aanbieders en zorgverleners.
2. Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoek doen naar het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatige bestedingen daarvan.
Het college kan ten aanzien van het bepaalde in dit hoofdstuk nadere regels stellen.
HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 42 Jaarlijkse waardering mantelzorgers
1. Mantelzorgers verdienen speciale aandacht voor hun inzet voor hun familielid of medemens.
2. Het college bepaalt in nadere regels op welke manier de waardering voor mantelzorg vorm krijgt.
Artikel 43 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval de Adviesraad Sociaal Domein Bernheze bij de beleidsvorming, beleidsuitvoering en beleidsevaluatie.
2. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste lid.
Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.
Artikel 45 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2020 wordt ingetrokken per datum inwerkingtreding van deze verordening.
2. Besluiten, genomen op grond van de eerdere Verordeningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze en die gelden op het moment van inwerkingtreding van deze Verordening blijven van kracht tot aan het moment dat zij van rechtswege vervallen, worden ingetrokken of beëindigd.
3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van onderhavige verordening, worden afgehandeld op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2020.
4. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift tegen een besluit dat is genomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2020.
Artikel 46 Inwerkingtreding en citeertitel
1. Deze verordening treedt inwerking op 1 januari 2024
2. Deze verordening wordt aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2024.
Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning 2024
Voor u ligt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2024, opvolger van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Bernheze 2020.
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Wat de gemeente bij verordening moet bepalen, maar ook kan bepalen is in grote lijnen vastgelegd in de Wmo 2015. Zie de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.7, artikel 2.3.6 en artikel 2.6.6 van de Wmo 2015. Zie aanvullend ook de artikelen 3.8 en 5.4 van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
De verordening is als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen
Hoofdstuk 2: Procedure melding, onderzoek en aanvraag
Hoofdstuk 3: Criteria maatwerkvoorzieningen
Hoofdstuk 4: Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming
Hoofdstuk 5: Bijdrage voor voorzieningen
Hoofdstuk 6: Procedurele bepalingen rondom wijziging, intrekking en terugvordering
Hoofdstuk 7: Kwaliteit maatschappelijke ondersteuning inclusief bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
Hoofdstuk 8: Overige bepalingen
Hierna wordt een toelichting gegeven op de afzonderlijke hoofdstukken en artikelen.
Dit hoofdstuk bestaat uit 1 artikel, namelijk artikel 1 waarin een aantal definities is vastgelegd.
De Wmo 2015 kent een flink aantal definities (artikel 1.1.1). Deze zijn bindend voor deze verordening. Voor de leesbaarheid van de verordening is een aantal definities zoals genoemd in de wet herhaald in deze verordening. Daarnaast is een aantal definities, zoals niet benoemd in de wet, in dit artikel aanvullend vastgelegd.
Een aantal definities uit artikel 1 nader toegelicht:
Het gaat hier om een herhaling van de wettelijke definitie. Hoewel algemene voorzieningen niet specifiek bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners, zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken.
Deze zeer brede wettelijke definitie heeft via de rechtspraak een nadere uitleg gekregen (CRvB 18 mei 2016 / ECLI:NL:CRVB:2016:1404 - overweging 7.5.4): een algemene voorziening wordt door of namens de gemeente georganiseerd. Door deze vernauwing wordt voorkomen dat ook een lokaal aanbod van diensten waar de gemeente geen bemoeienis mee heeft onder de reikwijdte van het begrip algemene voorziening valt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een boodschappenservice georganiseerd door een supermarkt.
Lokale voorbeelden van algemene voorzieningen:
Een algemene voorziening is dus per definitie geen maatwerkvoorziening (individueel door de gemeente verstrekt na een procedure van melding/aanvraag). Indien een inwoner afdoende is geholpen door de inzet van een algemene voorziening, verstrekt de gemeente geen maatwerkvoorziening. Zie daarvoor hoofdstuk 3 van deze verordening: de criteria voor een maatwerkvoorziening.
b. Algemeen gebruikelijke voorziening
De gemeente hoeft geen voorziening te verstrekken wanneer de cliënt afdoende geholpen is door de inzet van een algemeen gebruikelijke voorziening (niet te verwarren met de algemene voorziening).
Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die:
- daadwerkelijk beschikbaar is. De voorziening is in een normale winkel te koop;
- financieel gedragen kan worden door mensen met een inkomen op minimumniveau; en
- een adequate compensatie biedt voor de ondervonden beperking in de zelfredzaamheid of participatie.
Met name het derde criterium kan in de uitvoeringspraktijk tot discussie leiden. Helder is in ieder geval dat de beoordeling los moet staan van de feitelijke financiële situatie van een cliënt. Of iemand in een concreet geval daadwerkelijk een inkomen heeft op minimumniveau of juist beschikt over een zeer ruime financiële middelen, doet voor de beoordeling van dit criterium niet ter zake.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen:
Wanneer je samen een huis bewoont (met partner en/of kinderen) is het redelijk dat je voor elkaar zorgt en huishoudelijke klussen doet. Bijvoorbeeld koken, boodschappen doen, schoonmaken of iemand ergens naartoe brengen. Ook het overnemen van taken indien een huisgenoot daartoe niet meer in staat is mag binnen de grenzen van de redelijkheid worden verwacht van andere huisgenoten.
Dit betekent dat in geval van een melding/aanvraag voor een Wmo-maatwerkvoorziening de gemeente altijd zal kijken naar de mogelijkheden om de ontstane beperking op het gebied van zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen met behulp van huisgenoten. Daarbij houdt de gemeente in redelijkheid rekening met de draaglast (belasting) en draagkracht (belastbaarheid) van de huisgenoot. Deze moeten met elkaar in balans zijn. Dit betekent dat de gemeente ook altijd kijkt naar aspecten zoals leeftijd, gezondheid, werk/werktijden en vrijetijdsbesteding.
Indien de gemeente oordeelt dat een huisgenoot in alle redelijkheid (gebruikelijke) hulp kan bieden, verstrekt zij geen Wmo-maatwerkvoorziening. Het bieden van gebruikelijke hulp is dus niet vrijblijvend. Gebruikelijke hulp moet niet verward worden met mantelzorg. Mantelzorg kan op grond van de Wmo niet verplicht worden en heeft dus altijd een vrijwillig karakter. De geleverde zorg door de huisgenoot die de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, is mantelzorg en kan dus niet verplicht worden.
Zie dit begrip in samenhang met de begrippen “Professionele zorgverlener” onder r. en “Zorgverlener” onder w.
Voor de verstrekking van pgb’s is het relevant om een onderscheid te maken tussen inzet door professionele en informele zorgverleners. Dit onderscheid is van belang voor het bepalen van het pgb-tarief en dus de hoogte van het persoonsgebonden budget (hoofdstuk 4 van deze verordening).
Kort gezegd is een informele zorgverlener een zorgverlener die niet te kwalificeren is als een professionele zorgverlener.
Of sprake is van een professionele zorgverlener hangt af van de feiten en omstandigheden. Niet alleen wordt gekeken of sprake is van inschrijving bij KvK. Ook uit andere feiten en omstandigheden moet worden afgeleid dat sprake is van een onderneming dan wel ondernemer (ZZP-er). Denk hierbij aan de zichtbaarheid van de zorgverlener als ondernemer in de maatschappij (bijvoorbeeld via website, promotieactiviteiten, …), het hebben van meerdere opdrachtgevers, het lopen van ondernemersrisico, het plegen van investeringen, …
Het is denkbaar dat degene die vanuit het eigen sociaal netwerk met een pgb de ondersteuning gaat leveren aan de cliënt, ook te kwalificeren is als een professionele zorgverlener. Dat roept vragen op t.a.v. het geldende tarief dat per uur betaald moet worden: namelijk het tarief voor een professionele zorgverlener of het tarief voor de informele zorgverlener. Op basis van jurisprudentie kan de gemeente er voor kiezen in dergelijke gevallen het tarief voor informele zorgverlening te verstrekken. Dat heeft de gemeente ook gedaan via artikel 17 eerste lid onder IV.
j. Ingezetene van een gemeente
Op basis van artikel 2.3.5, eerste lid onder a van de Wmo 2015, moet "de aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan bij de gemeente alwaar men ingezetene is”.
Maar wanneer ben je precies een “ingezetene”? Voor het begrip ingezetene wordt aansluiting gezocht artikel 40 eerste lid van de Participatiewet 2015.
Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat de feitelijke plaats waar een cliënt zijn of haar centrum van maatschappelijk leven heeft bepalend is. Concrete feiten en omstandigheden geven de doorslag. De inschrijving in het BRP gemeente is niet bepalend, aldus de CRvB.
Bij de bepaling van de vraag van welke gemeente iemand ingezetene is, kan ook de intentie van cliënt een rol spelen: waar speelt iemands centrale leven zich af (de omvang van het sociale leven ter plaatse (waar iemand zijn vrienden ontvangt) en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen ter plaatse) alsmede de plaats van waaruit de cliënt vertrekt om een bepaalde activiteit te verrichten en waar cliënt naar terugkeert na afloop van deze activiteit.
Zie overigens ook artikel 2.3.5 eerste lid onder b van de Wmo 2015. Als het gaat om een aanvraag voor een maatwerkvoorziening voor opvang en beschermd wonen is het criterium dat men ingezetene van Nederland dient te zijn.
Een maatwerkvoorziening kent drie verschijningsvormen, te weten:
Zie hoofdstuk 4 van deze verordening voor een uitgebreide toelichting op de financiële tegemoetkoming.
Hoofdstuk 2 Procedure melding, onderzoek en aanvraag
In de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet zijn regels beschreven met betrekking tot het proces tot verstrekking van een maatwerkvoorziening. De artikelen 2 tot en met 12 in deze verordening vormen een uitwerking van deze wettelijke bepalingen.
De afhandelingstermijnen voor melding en aanvraag liggen verankerd in de Wmo 2015. Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid Wmo 2015 moet een onderzoek naar aanleiding van een melding uitgevoerd worden binnen een termijn van zes weken. Deze meldingsfase van 6 weken is in de verordening verwerkt in de artikelen 2 tot en met 9. Lukt het de gemeente in redelijkheid niet om binnen een termijn van 6 weken het onderzoek af te ronden dan kan de gemeente met instemming van de cliënt de termijn verlengen. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat informatie moet worden ingewonnen bij derden en/of in geval van een complexe situatie.
Na de onderzoeksfase van 6 weken, kan de cliënt een aanvraag indienen (artikel 10 en 11). Of eerder indien het onderzoek eerder is afgerond.
Op een beslissing op een aanvraag moet de gemeente beslissen binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag (artikel 2.3.5, tweede lid Wmo 2015). Met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 4:14 en 4:15 Awb), kan in individuele gevallen deze termijn van 2 weken worden opgerekt.
Dit maakt dat het proces van melding/aanvraag in beginsel 6 + 2 weken duurt.
Het proces van melding/aanvraag eindigt met de afgifte van de beschikking (artikel 11).
Tegen de beschikking van het college is, als de cliënt het er niet mee eens is, bezwaar bij het college van burgemeester en wethouders mogelijk. Dit kan door binnen zes weken na dagtekening van de beschikking een bezwaarschrift in te dienen. Bij het in bezwaar gaan bestaat de mogelijkheid om nog eens samen naar het probleem te kijken in de vorm van een gesprek met een consulent. Als de cliënt en de gemeente het niet alsnog met elkaar eens worden, dan krijgt de bezwaarprocedure een formeel vervolg. De inwoner kan zich laten bij staan door een familielid, mantelzorger, onafhankelijk cliëntondersteuner of bijvoorbeeld een medewerker van Sociale Raadslieden (ONS welzijn). Deze raadslieden zijn onafhankelijk en helpen inwoners met vragen en klachten. Indien het ingediende bezwaarschrift (deels) ongegrond wordt verklaard, kan de cliënt in beroep bij de rechtbank en eventueel nog in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De regels voor bezwaar/beroep liggen vast in de Algemene wet bestuursrecht en komen in deze verordening verder niet aan de orde.
Een cliënt met een ondersteuningsvraag zal op zoek gaan naar een oplossing. In veel gevallen zal hij zelf in staat zijn ondersteuning te organiseren door een beroep te doen op iemand in zijn omgeving of een vrijwilliger. Wanneer hij niet in staat is op eigen kracht een oplossing te organiseren, dan kan de inwoner zich melden bij de centrale toegang van de gemeente Wegwijzer voor informatie, advies en/of ondersteuning. De inwoner kan zijn ondersteuningsvraag vormvrij op verschillende manieren bij de Wegwijzer melden. Hij kan dit persoonlijk doen, telefonisch, schriftelijk of per mail. De melding mag ook door iemand anders worden gedaan. Bijvoorbeeld door een familielid, een vriend, kennis, wijkverpleegkundige, onafhankelijke cliëntondersteuner etc.
De melding wordt geregistreerd. De cliënt ontvangt vervolgens een bevestiging van deze melding. Dat kan via een brief of een mail.
Het proces van melding/aanvraag duurt normaliter (maximaal) 6 + 2 weken. Dit wordt anders indien sprake is van spoed. Een voorziening wordt dan tijdelijk toegekend zonder het vooraf doen van een (volledig) onderzoek. Wat spoed is, is door de wetgever niet omschreven.
We spreken van spoed indien de cliënt in een situatie verkeert waarin uitstel van een maatregel niet mogelijk is.
Artikel 3 Kosteloze en onafhankelijke cliëntondersteuning
In de wet (art. 2.3.2, lid 3 Wmo 2015) staat dat de gemeente de cliënt en zijn mantelzorger na de melding voorafgaande aan het onderzoek wijst op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning. De onafhankelijke cliëntondersteuner is iemand die informatie en advies geeft en dat zo integraal mogelijk op het gebied van o.a. Wmo, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen. De onafhankelijke cliëntondersteuner kan de cliënt bijstaan in de contacten met Wegwijzer (en andere instanties) en helpen om hulpvraag te verwoorden en keuzes te maken. Inwoners kunnen zelf een keuze maken door wie zij zich willen laten ondersteunen (bijvoorbeeld een familielid, vriend, Onafhankelijke Cliëntondersteuner (OCO) of mantelzorgmakelaar).
In dit artikel is geregeld dat het college de cliënt op de hoogte brengt van de
mogelijkheid om een persoonlijk plan op te stellen (artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet). In dit persoonlijk plan zet de cliënt, kort gezegd, uiteen welke ondersteuning in zijn geval nodig is en waarom. Daarbij gaat de cliënt ook in op eventuele ondersteuningsmogelijkheden door huisgenoten, mantelzorgers en anderen uit zijn netwerk. Zie de precieze omschrijving van de te beschrijven onderwerpen in een persoonlijk plan in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet.
Het is de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de cliënt om desgewenst een eigen persoonlijk plan te schrijven en om dit plan tijdig in te dienen binnen zeven dagen na de melding. Voor een aantal cliënten is dit passend. Het merendeel van de cliënten laat deze mogelijkheid echter lopen. Hiermee is de cliënt zijn schriftelijke invloed op het proces dan overigens niet kwijt. Immers, op grond van artikel 2.3.2, lid 8 Wmo 2015 is het college verplicht om aan de cliënt een verslag van het meldingsonderzoek toe te sturen. De cliënt heeft vervolgens recht op het aanbrengen van opmerkingen en aanvullingen op dat verslag. Bij het in behandeling nemen van de aanvraag zal het college hierop gemotiveerd moeten reageren. Deze verplichting voor het college volgt uit het gestelde in artikel 2.3.5, lid 3 Wmo 2015 waarin staat dat het college bij de behandeling van de aanvraag rekening moet houden met de resultaten van het meldingsonderzoek. Zie artikel 9, lid 2 van de verordening.
Artikel 5 Informatie en identificatie
In artikel 2.3.8 eerste lid Wmo 2015 is de informatieplicht van de cliënt geregeld. Het gaat om het geven van informatie (gevraagd/ongevraagd) waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de informatie relevant is voor het recht op een Wmo-voorziening.
In artikel 2.3.4 lid 1 Wmo 2015 is de identificatieplicht vastgelegd. Het college stelt de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig legitimatiebewijs. (Desgevraagd toont de cliënt nog een keer een legitimatiebewijs bij het doen van een aanvraag: artikel 2.3.4 lid 2 Wmo 2015).
Kern van dit procedurele hoofdstuk is het onderzoek zoals uitgewerkt in artikel 6. Doel van het onderzoek is om voor iedere individuele cliënt tot een passende oplossing te komen.
Tijdens het onderzoek komt de specifieke situatie van de cliënt uitgebreid aan bod: hoe ziet zijn leven eruit, wat is precies zijn vraag, wat wil hij daarmee bereiken. Een gesprek maakt onderdeel uit van het onderzoek, tenzij de hulpvraag en de situatie van de cliënt afdoende bekend zijn. In een dergelijk geval is telefonisch contact veelal afdoende en behoeft de cliënt niet belast te worden met een uitgebreid onderzoek.
De Centrale Raad van Beroep heeft in diverse uitspraken uiteengezet op welke wijze de gemeente het onderzoek verricht: het zgn. stappenplan. Indien de gemeente het stappenplan van de CRvB hanteert, doorloopt zij het vereiste zorgvuldige onderzoek om te komen tot een juiste beslissing.
1. Eerst wordt de vraag van de cliënt verhelderd. De precieze hulpvraag wordt vastgesteld.
2. Vervolgens wordt vastgesteld welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
3. Vervolgens wordt bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang een passende bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid of participatie.
4. Kan op een andere wijze dan via de inzet van een Wmo-maatwerkvoorziening de benodigde hulp en ondersteuning worden geboden, namelijk:
Pas na het doorlopen van deze 4 stappen blijkt of de inzet van een Wmo-maatwerkvoorziening noodzakelijk is.
Middels deze structuur wordt de eigen verantwoordelijkheid van cliënten voorop gesteld. Eerst wordt immers gekeken naar wat mensen zelf, eventueel met behulp van hun netwerk, kunnen. De ondersteuning van de overheid (Wmo) is altijd aanvullend daarop.
Maar middels deze toegangsprocedure komt ook de maatwerkgedachte tot uiting: iedere cliënt is anders, geen enkele situatie is dezelfde en dus volgt uit een melding telkens een afzonderlijk onderzoek naar de feiten en omstandigheden in de betreffende individuele situatie. Situaties van cliënten die ogenschijnlijk, op het eerste gezicht, gelijk lijken, blijken dat niet te zijn waardoor uitkomsten van een proces van melding / aanvraag verschillen.
Aanvullend op de 4 te doorlopen stappen zoals hierboven beschreven bij artikel 6, is het aan de gemeente om externe advisering in te winnen indien het onderzoek of de beoordeling dit vereist.
Artikel 8 De medewerkingsverplichting van de cliënt en huisgenoten
In dit artikel worden twee typen onderzoek van elkaar onderscheiden:
- de medewerkingsverplichting van de cliënt zelf (artikel 2.3.8, lid 3 van de wet); en
- de medewerkingsverplichting van huisgenoten (artikel 2.3.5, lid 3 Wmo).
In lid 1 van artikel 8 is geregeld dat het college twee mogelijkheden heeft voor een te verrichten onderzoek. Het college kan allereerst iemand oproepen om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen en daar de vragen te beantwoorden die nodig zijn om tot een zorgvuldig besluit te komen. Voor wat betreft het bepalen van de locatie van onderzoek houdt het college, zoveel als mogelijk, rekening met de persoonlijke omstandigheden van cliënt en de huisgenoot, bijvoorbeeld een mobiliteitsbeperking. De tweede mogelijkheid is uitgebreider: deze biedt ook de gelegenheid tot onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Het college zal, zoveel als mogelijk, de gevraagde inzet tot bevraging en onderzoek (laten) verrichten in de gemeente zelf.
De gemeente maakt van deze mogelijkheden alleen gebruik als dit noodzakelijk is. Dat wil zeggen als zonder dit onderzoek een zorgvuldige besluitvorming niet mogelijk is. In lid 2 is daarom geregeld dat van de cliënt en zijn huisgenoten (in het kader van beoordeling gebruikelijke hulp) verwacht mag worden dat zij meewerken aan een onderzoek.
Wat als de cliënt en/of huisgenoot niet meewerkt?
Is de cliënt niet bereid is tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zij zonder deze medewerking in staat is om de situatie van cliënt goed te beoordelen waaronder de noodzaak tot een maatwerkvoorziening. In geval van een aanvraag (na melding), zal het college moeten beoordelen of zij zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit kan nemen. Is dat niet mogelijk dan zal het college de aanvraag moeten afwijzen omdat de cliënt dan niet voldaan heeft aan zijn aantoon- en inlichtingenverplichting, waardoor hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op een maatwerkvoorziening.
Een zelfde benadering geldt in de situatie dat een huisgenoot zijn medewerkingsverplichting niet nakomt (in het kader van beoordeling gebruikelijke hulp). Ook dan volgt uit de jurisprudentie dat een eventuele aanvraag (na melding) afgewezen moet worden omdat de noodzaak van de gevraagde maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld.
De niet-medewerking van een huisgenoot wordt dus toegerekend aan de cliënt. Deze komt in bewijsnood omdat hij de noodzaak niet kan aantonen van de aanvraag.
Wat betreft de term gebruikelijke hulp zoals gebruikt in dit artikel: zie ook de definitie in artikel 1.1. Bij gebruikelijke hulp gaat het om de zorg die partners of ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten redelijkerwijs geacht worden elkaar onderling te bieden. Het betreft dus een onderzoek op maat: iedere situatie is anders.
In artikel 8, lid 3 is de medewerkingsverplichting van de cliënt en zijn huisgenoten nader
aangevuld. Namelijk, dat zij, naast een (actieve) informatieplicht, ook moeten meewerken aan een bezichtiging van de persoonlijke woon- en leefsituatie of een controle anderszins van een verstrekte of te verstrekken dienst of middel.
Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van een cliënt is in lid 4 nadrukkelijk bepaald dat er een noodzaak moet zijn voor een dergelijk onderzoek. Die noodzaak kan ook zijn gelegen in de beleidsdoelstelling ter voorkoming van oneigenlijk dan wel misbruik van voorzieningen.
Vaste lijn in de rechtspraak is dat het college gehouden is om de minst in de persoonlijke levenssfeer van de cliënt ingrijpende methode van onderzoek te volgen. Dit vloeit direct voort uit de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Proportionaliteit betekent dat het gebruikte middel in een goede verhouding moet staan tot het doel dat wordt gediend. Subsidiariteit betekent dat, indien je de keuze hebt uit verschillende methodes, je de lichtste methode dient in te zetten.
Op grond van artikel 2.3.2, lid 8 moet het college aan de cliënt een verslag verstrekken van de resultaten van het meldingsonderzoek. In dit artikel wordt dit bevestigd. In artikel 9 wordt de principiële bevoegdheid van een cliënt toegevoegd op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens tot lees- en correctierecht. Om het meldingsonderzoek slagvaardig te kunnen afronden is in de praktijk de noodzaak gebleken tot het stellen van een termijn voor reactie van de cliënt op het verslag.
Een termijn van 4 weken na verzending door de gemeente van het verslag, wordt een redelijke termijn geacht waarop de cliënt kan reageren. Het betreft hier wel een termijn van orde en geen fatale termijn. Dat wil zeggen, het college wordt geacht een zekere vorm van redelijkheid in acht te nemen bij een kleine overschrijding van de termijn van 4 weken waarin een reactie van een cliënt nog kan binnenkomen.
Los van deze termijn gerelateerd aan het verslag, kan de cliënt altijd verzoeken, ook na een gestelde termijn voor het geven van een reactie, om een correctie van hem betreffende gegevens bij de gemeente.
Als vervolg op het onderzoek, kan cliënt een aanvraag indienen. Dit kan schriftelijk of elektronisch. Uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat het doen van de aanvraag schriftelijk nagenoeg altijd wordt vastgelegd in het verslag zoals vermeld in artikel 9.
Aansluitend is in lid 2 bepaald hetgeen aan informatie nodig is indien de cliënt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wenst.
In dit artikel wordt aangegeven wat in ieder geval in de beschikking aan de cliënt moet worden vermeld. Onder de beschikking verstaan we ook de mogelijke bijlage(n) die onderdeel uitmaakt van de beschikking zoals een gespreksverslag.
Via lid 1 wordt de verstrekkingsvorm van de maatwerkvoorziening expliciet gemaakt, namelijk in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming.
Dit artikellid bepaalt welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in ieder geval in de beschikking vastgelegd moeten worden. Het gaat daarbij uiteraard allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit in relatie tot de te bereiken resultaten.
Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.
Lid 2 onder c en lid 3 onder f dienen uitsluitend ter informatie aan de cliënt. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen een besluit van het CAK over de eigen bijdrage.
Dit lid bepaalt wat er bij het verstrekken van een pgb of financiële tegemoetkoming in ieder geval vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor de voorziening gebruikt moet worden. Denk bij kwaliteitseisen ook aan de verstrekkingen van hulpmiddelen en woningaanpassingen en het beschrijven van nadere technische specificaties die van belang zijn voor het aanschaffen/ vervaardigen van een adequate voorziening door de budgethouder. Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het pgb/tegemoetkoming is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.
In dit artikel is voor het college een regelgevende bevoegdheid opgenomen om nadere regels te kunnen stellen over de wijze waarop wordt beoordeeld of een cliënt aanspraak maakt op een maatwerkvoorziening. Mocht in de uitvoeringspraktijk behoefte zijn aan nadere procedurele kaders, dan kan het college in nadere regels hier invulling aan geven.
Hoofdstuk 3 Criteria maatwerkvoorziening
Vastgesteld tijdens de raadsvergadering van 14 december 2023 , de raadvoornoemnd
Namens deze,
A. Walraven
Voorzitter
L. Killian
Griffier