Organisatie | Brummen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening rekenkamercommissie 2005 |
Citeertitel | Verordening rekenkamercommissie 2005 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | art. 3 | 15-12-2011 Gemeentethuis 21 -12-2011 | RB11.0079 | ||
01-01-2008 | art. 5 | 29-11-2007 Onbekend | RB07.0019 | ||
01-10-2005 | 01-01-2008 | nieuwe regeling | 29-09-2005 Onbekend | DT00000277 Dossier: 10210 |
De commissie kan een reglement van orde voor haar vergaderingen en andere werkzaamheden vaststellen. Zij zendt het reglement na vaststelling onverwijld ter kennisneming naar de raad.
De voorzitter draagt zorg voor het tijdig en periodiek bijeenroepen van de commissie, het leiden van de vergaderingen, het bewaken van de uitgangspunten en werkwijze, waaronder de naleving van deze verordening en het bevorderen van een zorgvuldige besluitvorming. De voorzitter voert hiertoe regelmatig overleg met degenen die het onderzoek uitvoeren en met het secretariaat.
De commissie is bevoegd bij alle leden van het gemeentebestuur en bij alle ambtenaren de mondelinge en schriftelijke inlichtingen in te winnen die zij nodig acht voor de uitvoering van de onderzoeken. De leden van het gemeentebestuur en de ambtenaren van de gemeente zijn verplicht de gevraagde inlichtingen binnen de door de commissie gestelde termijn te verstrekken.
De commissie stelt de betrokkenen in de gelegenheid om binnen een door haar te stellen termijn, die tenminste twee weken bedraagt, hun zienswijze op het conceptonderzoeksrapport aan de commissie kenbaar te maken. Betrokkenen zijn degenen wier taakuitvoering (mede) voorwerp van onderzoek is of is geweest. De commissie bepaalt wie verder als betrokkenen worden aangemerkt.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Brummen in zijn openbare vergadering gehouden op 29 september 2005
De griffier De voorzitter
Mr M. Veenbergen N.E. Joosten bc
Met ingang van 1 januari 2006 dient iedere gemeente de rekenkamer(functie) geregeld te hebben. Dit kan door instelling van een gemeentelijke rekenkamer, als omschreven in hoofdstuk IV a van de Gemeentewet, dan wel door het regelen van de rekenkamerfunctie bij verordening, als omschreven in hoofdstuk IV b van de wet. Een dergelijke verordening leidt als regel tot het instellen van een gemeentelijke rekenkamercommissie. Het verschil tussen beide mogelijkheden is met name hierin gelegen dat de gemeentelijke rekenkamer tot in detail in de wet geregeld is, terwijl de gemeenteraad bij het regelen van de rekenkamerfunctie bij verordening een grote mate van vrijheid heeft. Belangrijk is ook dat raadsleden geen deel kunnen uitmaken van een gemeentelijke rekenkamer, terwijl zij wel lid kunnen zijn van een rekenkamercommissie. Een gemeentelijke rekenkamer kan met toepassing van de Wet gemeenschappelijk regelingen voor meer dan één gemeente worden ingesteld. Voor een rekenkamercommissie is dat formeel niet goed mogelijk. Samenwerking tussen gemeenten is echter materieel ook bij een rekenkamercommissie mogelijk, zoals uit het navolgende zal blijken.
De praktijk leert dat gemeenteraden veelal kiezen voor het regelen van de rekenkamerfunctie bij verordening. Als redenen waarom niet voor de formele rekenkamer wordt gekozen, kunnen worden genoemd: de omstandigheid dat de raad daarbij nagenoeg geen ruimte heeft om zaken naar eigen inzicht te regelen (het staat immers allemaal gedetailleerd in de wet) en de financiële consequenties (de rekenkamer is een geheel op zich zelf staand orgaan met een eigen ambtelijke dienst etc. en dus kostbaar).
Kiest de raad voor het regelen van de rekenkamerfunctie bij verordening, dan zijn er diverse mogelijkheden om tot instelling en vormgeving van een rekenkamercommissie te komen. Te denken valt aan:
Een dergelijke rekenkamercommissie is formeel gekoppeld aan één gemeente. Anders dan bij de rekenkamer als bedoeld in hoofdstuk IV a van de wet, welke voor meer dan één gemeente kan worden ingesteld, moet ervan worden uitgegaan dat het instellen van een rekenkamercommissie voor meer dan één gemeente niet mogelijk is. Toch blijkt er – met name bij kleinere gemeenten - behoefte aan samenwerking. Daarbij kan gedacht worden aan uitwisseling van ervaringen, maar ook aan ambtelijke samenwerking bij de ondersteuning van de rekenkamercommissie, gezamenlijk onderzoek e.d. Een bijzondere vorm van samenwerking doet zich voor als de rekenkamercommissies in twee of meer gemeenten een personele unie kennen. Voor zover bekend is deze constructie het eerst toegepast in de gemeenten Schiedam en Vlaardingen.
Reeds in een vroeg stadium is in de gemeenten Brummen en Voorst overleg opgestart over de vraag op welke wijze de rekenkamer(functie) in deze twee gemeenten zou kunnen worden geregeld en of hierbij sprake zou kunnen zijn van enigerlei vorm van samenwerking. Dit overleg werd gevoerd door de Werkgroep 212/213 van de gemeente Voorst en de Rekeningcommissie van de gemeente Brummen. De eerste uitkomsten van de besprekingen zijn voorgelegd aan de twee gemeenteraden. In februari 2005 hebben de beide raden ingestemd met de uitgangsprincipes van de invulling van de lokale rekenkamerfunctie in de respectievelijke gemeenten. Onderdeel daarvan was dat de gemeenten een samenwerkingsrelatie zouden aangaan.
In de besluitvorming is aan de Werkgroep 212/213 van Voorst en de Rekeningcommissie van Brummen gevraagd de verdere besluitvorming voor te bereiden en te komen met een concreet voorstel. Onderdeel van het principe besluit van februari 2005 was tevens dat de rekenkamercommissie geen expliciete en structurele rol krijgt bij het onderzoek naar de Jaarrekening. Daarvoor heeft de raad al een extern deskundige als adviseur: de accountant. In beide gemeenten blijft de bestaande rekeningcommissie gehandhaafd.
Uit verder overleg is naar voren gekomen dat gevoeld wordt voor een vorm van samenwerking, waarbij de gemeenten een rekenkamercommissie instellen met een personele unie. Daartoe is een samenwerkingsovereenkomst en een ontwerpverordening opgesteld.
Basis voor de samenwerking is de samenwerkingsovereenkomst. Daarin zijn de hoofdpunten vastgelegd.
In artikel 1 is een aantal begripsbepalingen opgenomen.
In artikel 2 wordt het doel van de overeenkomst aangegeven. Dit behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 3 geeft aan waaruit de samenwerking bestaat: de samenstelling en de ondersteuning van de commissies.
In artikel 4 verplichten de raden zich dat bij het opstellen van de verordening afstemming met de andere gemeente plaatsvindt.
In artikel 5 verplichten de raden zich bij benoeming van de leden het voorstel van een in te stellen werkgroep te volgen, zodat in de twee commissies dezelfde leden worden benoemd. De werkgroep neemt bij de benoeming het vastgestelde profiel voor de voorzitter en de leden in acht.
Artikel 6 geeft aan dat bij een voornemen tot ontslag van de voorzitter of een lid van de commissie de raden elkaar hiervan onmiddellijk op de hoogte stellen. Vervolgens kunnen de presidia hierover overleg voeren.
Artikel 7 draagt zorg voor een afstemming van de uitgangspunten en werkwijze van de twee commissies.
In artikel 8 wordt aangegeven dat de commissie voor het uitvoeren van het onderzoek gebruik kan maken van ambtelijke capaciteit van de andere gemeente. Over de wijze van inzet, de voorwaarden waaronder en de verrekening van de kosten van de ambtelijke capaciteit worden nadere afspraken gemaakt tussen de gemeenten.
In artikel 9 wordt geregeld hoe het secretariaat van de commissie gestalte krijgt. Het wordt – zoals ook elders vaak gebeurt – gekoppeld aan de griffie.
Artikel 10 geeft aan dat de overeenkomst voor vier jaar wordt aangegaan. Er is geen sprake van stilzwijgende verlenging. In het laatste kwartaal van 2007 vindt een tussentijdse evaluatie plaats. In het laatste kwartaal van 2009 vindt een volledige evaluatie plaats, waarna expliciete besluitvorming dient plaats te vinden over – al dan niet gewijzigde – samenwerking. Tevens is in dit artikel aangegeven hoe bij eventuele beëindiging van de samenwerking wordt gehandeld.
De vraag kan nog worden gesteld wat er gebeurt als een van de gemeenten zich niet aan de samenwerkingsovereenkomst houdt. In de overeenkomst zijn daarvoor geen bepalingen opgenomen. Dat lijkt ook weinig zinvol. De overeenkomst is gebaseerd op de bereidheid tot samenwerking.
Als die op enig moment blijkt te ontbreken doordat men zich niet aan de afspraken houdt, wordt de samenwerking feitelijk beëindigd. Mocht daardoor voor een of meer gemeenten schade ontstaan, dan zal daarvoor een regeling moeten worden getroffen, bij gebreke waarvan de geëigende wegen tot het instellen van een schadevordering open staan.
De verordening is een uitvloeisel van de samenwerkingsovereenkomst. Als leidraad voor het ontwerp is de modelverordening van de Vernieuwingsimpuls gebruikt. Deze is echter op een aantal plaatsen aangepast c.q. aangevuld om te voldoen aan de wensen welke door de Werkgroep 212/213 Voorst en de Rekeningcommissie Brummen zijn geuit en om de gewenste samenwerking mogelijk te maken. De verordening wordt door iedere raad als een eigen verordening vastgesteld. Het is een voor de twee gemeenten gelijkluidende, doch geen gezamenlijke verordening. Formeel heeft iedere gemeente dus ook een eigen commissie, zij het dat die commissies een personele unie kennen. Bovendien moet men zich richten naar de samenwerkingsovereenkomst, welke de raden hebben gesloten.
Dit artikel bevat enkele begripsbepalingen en spreekt voor zich.
Dit artikel is de basis voor het bestaan van de commissie. Het aantal leden is beperkt tot drie. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat de commissie als regel niet zelf onderzoek verricht, doch het onderzoek organiseert, aanstuurt en beoordeelt, de resultaten analyseert en conclusies trekt. Ook de omstandigheid dat slechts een beperkt budget beschikbaar is speelt daarbij een rol.
Dit artikel regelt de benoeming van de leden. Het wijkt af van de modelverordening. Anders dan in de modelverordening is geregeld dat raadsleden geen lid van de commissie kunnen zijn. Bovendien wordt de voorzitter door de raad benoemd. Dat biedt de mogelijkheid gericht te zoeken naar een geschikte kandidaat. De zittingsduur is bepaald op vier jaar en sluit daarmee aan op de samenwerkingsovereenkomst. In lid 4 van dit artikel is aangegeven dat de leden van de commissie moeten worden beëdigd. Voorts geldt voor hen het artikel inzake de verboden handelingen, dat ook voor de raadsleden geldt.
Artikel 4 Ontslag en non-activiteit
Dit artikel betreft het einde van het lidmaatschap van de commissie en eventuele non-activiteit. Het betreffende artikel uit de modelverordening, is aangepast aan de in deze verordening gekozen uitgangspunten. Het behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 5 Vergoeding voor werkzaamheden van de leden van de commissie
Dit artikel regelt de vergoeding welke de commissieleden ontvangen voor hun werkzaamheden. De genoemde bedragen sluiten aan bij de vergoedingen die in het land worden toegekend aan de voorzitter c.q. de leden van een rekeningcommissie.
Artikel 6 Ambtelijk secretaris
Dit artikel omschrijft de taken van de secretaris. De secretaris wordt geleverd vanuit de griffie en is materieel verantwoording verschuldigd aan de rekenkamercommissie. Rechtspositioneel heeft hij een relatie met zijn eigen gemeenteraad.
Dit artikel is ontleend aan de modelverordening en behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 8 Onderwerpselectie en opdrachtverlening
Dit artikel is ontleend aan de modelverordening en behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel regelt in de eerste plaats de rol van de voorzitter van de commissie. Verder regelt het de werkwijze van de commissie als geheel. Van belang daarbij is dat de commissie kan beschikken over alle relevante informatie. Welke informatie relevant is bepaalt de commissie zelf. Alle leden van het gemeentebestuur en alle ambtenaren hebben zich daaraan te houden. Over de vraag of informatie relevant is kan derhalve geen discussie ontstaan. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid krijgt de onderzochte partij gelegenheid om op het ontwerprapport van de commissie te reageren. De minimum termijn is in de verordening aangegeven. Verder is uitgangspunt dat de commissie in beslotenheid vergadert, doch dat de rapporten openbaar zijn.
Dit artikel regelt hoe de commissie met het budget moet omgaan en is in enigszins gewijzigde vorm overgenomen uit de modelverordening. De commissie zal daarbij rekening moeten houden met hetgeen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeenten Voorst en Brummen is vastgelegd.
In artikel 3 lid 3 van deze verordening is bepaald dat de leden van de commissie voor een periode van vier jaar worden benoemd. Aangezien de gemeenteraden van Voorst en Brummen hebben uitgesproken het wenselijk vinden dat benoeming van de leden plaatsvindt halverwege een raadsperiode, is in deze overgangsbepaling opgenomen dat de leden van de eerste commissie voor een periode van twee jaar worden benoemd. Op deze wijze wordt de politieke onafhankelijkheid benadrukt.