Organisatie | Veere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening fysieke leefomgeving Veere 2024 |
Citeertitel | Verordening fysieke leefomgeving Veere 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Verordening fysieke leefomgeving Veere 2024 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | Nieuwe regeling | 14-12-2023 | 23b.08721 |
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2023,
Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.21, eerste en tweede lid, en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikel 38 van de
Monumentenwet 1988 juncto artikel 4.6, eerste lid, onder d van de Invoeringswet Omgevingswet en artikel 2a van de van de Wegenverkeerswet 1994;
het vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet wenselijk is om regels uit verordeningen die over de fysieke leefomgeving gaan samen te voegen in één verordening die na de inwerkingtreding van de Omgevingswet (gefaseerd) verwerkt wordt in het omgevingsplan;
Vast te stellen de VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING VEERE 2024
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:
a. het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;
b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
c. activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;
Artikel 1.3 Doel van deze verordening
Binnen het toepassingsbereik van deze verordening is het doel van de regels:
a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur;
b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.
Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving
Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk gaat over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.
Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht
Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan
vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, met het oog waarop de regels in de betreffende paragraaf zijn gesteld, is verplicht:
Paragraaf 3.1.2 Bepalingen ten aanzien van vergunningen en ontheffingen
Artikel 3.9 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
a. voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;
Paragraaf 3.2.1 Festiviteiten en geluidhinder
Artikel 3.12 Melding incidentele festiviteiten
Het is in een inrichting toegestaan op maximaal 8 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Het is in een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 8 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste drie werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
Op de dagen zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel mag het ten gehore brengen van extra geluid in het bebouwde gedeelte van de inrichting, hoger dan de geluidsnorm zoals bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.13, uitsluitend plaatsvinden tussen 08.00 en 01.00 uur.
Op de dagen zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel mag het ten gehore brengen van extra geluid in de buitenruimte van de inrichting, hoger dan de geluidsnorm zoals bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.13, uitsluitend plaatsvinden tussen 08.00 en 00.00 uur.
Artikel 3.13 Onversterkte muziek
Bij het uitvoeren van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, onder voorwaarde dat:
a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
c. de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder;
d. bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;
e. De tabel geldt tussen 23.00 en 7.00 uur en ziet er als volgt uit:
Alle dagen van de week, met uitzondering van het bepaalde in de Zondagswet, is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode tot 23.00 uur uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid van dit artikel.
Paragraaf 3.2.2 Overige milieubelastende activiteiten
Artikel 3.15 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de open lucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
a. onbruikbare, of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
b. bromfietsen, scooters, snorfietsen, aanhangers en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
c. kampeermiddelen of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
d. mestopslag, gierkelder(s) of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op:
a. het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met de Afvalstoffenverordening;
b. het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;
c. het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
d. handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Omgevingswet of Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Artikel 3.20 Zwerfafval rondom inrichtingen
Degene die een inrichting exploiteert waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting, van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.
Artikel 3.21 Afval en verontreiniging op de weg
Degene die in strijd met het eerste lid van dit artikel de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt of diens opdrachtgever zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.
Artikel 3.22 Geen opslag van afval in de open lucht
Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met artikel 3.18, tweede lid aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen. Het verbod geldt niet als voor de opslag van afvalstoffen een omgevingsvergunning is afgegeven.
Afdeling 3.3 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente of op openbare plaatsen
Paragraaf 3.3.1 Bepalingen met betrekking tot ligplaatsen
Artikel 3.23 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid van dit artikel aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de Omgevingsverordening Zeeland of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.
Artikel 3.25 Aanleggen van vaartuigen
Het is verboden met een vaartuig, waarmee tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook, bij wijze van beroep personen en/of goederen worden vervoerd, of plegen te worden vervoerd, een ligplaats te hebben aan, of dit vaartuig aan te leggen aan, of touwen, kettingen of staaldraden uit te werpen op of vast te maken aan een van de steigers in beheer en onderhoud bij de gemeente Veere.
Paragraaf 3.3.2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 3.26 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
a. schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen over uitstallingen, reclameborden en objectbewegwijzering.
Artikel 3.27 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of op een andere manier verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
Het verbod is verder niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, Omgevingsverordening Zeeland of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 3.28 Maken of veranderen van een uitweg
In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitrit zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. als door de uitrit het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. als er sprake is van een uitrit van een perceel dat al door een andere uitrit wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitrit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
Artikel 3.31 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid van dit artikel bedoelde persoon.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
Artikel 3.32 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 3.36 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een gebouw dat gebruikt wordt voor bewoning of ander dagelijks gebruik op een manier dat daardoor het uitzicht van de bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op een hinderlijke manier wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 3.37 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Paragraaf 3.3.6 Crossterreinen en gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen, of een motorvoertuig of bromfiets met het kennelijk doel daartoe daar aanwezig te hebben.
Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
a. het voorkomen of beperken van overlast;
b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
Artikel 3.41 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
a. die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen;
b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel;
c. die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
d. van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel liggen;
e. voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de personen als bedoeld onder d.
Het verbod is verder niet van toepassing:
a. op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel;
b. binnen de bij of krachtens de Omgevingsverordening Zeeland aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.
Afdeling 3.4 Activiteiten met betrekking tot het bewaren van houtopstanden
Artikel 3.42 Waardevolle houtopstanden
Bij het opstellen van de lijst met de waardevolle bomen spelen met name de volgende aspecten een rol. De boom:
- is beeldbepalend voor de omgeving;
- is cultuurhistorisch waardevol: standplaats is een belangrijk plek in de (lokale) geschiedenis;
- is dendrologisch waardevol: zeldzame soort of variëteit;
- is natuurwetenschappelijk of ecologisch waardevol: is het een moederboom, herbergt de boom bijzondere planten en/of dieren; is educatief of maatschappelijk waardevol;
- heeft zeldzaamheidswaarde: omvang, hoogte, ouderdom of anderszins opvallend in provinciaal of landelijk perspectief.
Artikel 3.43 Verbod tot vellen
a. bomen die moeten worden geveld op grond van de Plantenziektewet óf op grond van een aanschrijving op last van het college, óf indien sprake is van direct gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang. Het college kan in de laatst genoemde situatie een herplantplicht opleggen.
b. wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot.
Artikel 3.45 Weigeringsgronden
Het college weigert de vergunning voor het vellen van een als waardevol aangemerkte boom tenzij:
a. sprake is van een gevaarlijke situatie voor zaken of personen door instabiliteit van de houtopstand;
b. het bevoegd gezag bij afweging van het belang bij het behoud van de houtopstand tegenover andere zwaarwegende belangen tot de conclusie komt dat een vergunning gerechtvaardigd is.
Het college weigert dan wel verleent onder voorwaarden de vergunning voor het vellen van een boom met een stamdiameter van meer dan 30 centimeter (gemeten op 1,30 meter hoogte boven het maaiveld) buiten de bebouwde kom in het belang van onder meer:
b. cultuurhistorische- en landschappelijke waarden;
c. waarden van stads- en dorpsschoon;
Artikel 3.47 Herplant-/instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.
Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:
a. overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;
b. een bomen effect analyse op te stellen en te overleggen aan het college.
Artikel 3.50 Vervaltermijn vergunning
De vergunning als bedoeld in artikel 3.43 van deze verordening vervalt, indien daarvan niet binnen één jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning volledig gebruik is gemaakt.
Artikel 3.51 Bestrijding van iepziekte
iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
b. de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;
c. conform richtlijnen van de gemeente de gevelde iep direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 3.43, 3.46 en 3.47 schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Paragraaf 3.5.1 Voorschriften voor de eerste aanleg van een particuliere aansluiting
Artikel 3.53 Riool aansluiting
Het is verboden zonder vergunning van het college een particuliere aansluiting op het hoofdriool tot stand te (laten) brengen. Voordat een particuliere aansluiting kan worden aangesloten op het hoofdriool, moet vergunning worden gevraagd voor de betreffende aansluiting. De aanvraag moet worden ingediend bij het college.
Artikel 3.55 Afmetingen van particuliere aansluitingen
Paragraaf 3.5.2 Verantwoordelijkheid voor en voorwaarden m.b.t. onderhoud en instandhouding van een particuliere aansluiting
Artikel 3.57 Onderhoud/beheer particuliere aansluiting
Het risico, de aansprakelijkheid en de zorg voor instandhouding van een particuliere aansluiting berusten bij de rechthebbende op die aansluiting. Op particulier terrein is de rechthebbende verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud.
Artikel 3.58 Vervallen particuliere aansluiting
Bij vernieuwing, wijziging of buiten gebruik stellen van een bestaande particuliere aansluiting moet de vervallen leiding op kosten van de rechthebbende worden verwijderd.
Artikel 3.59 Melding verstopping/schade aan gemeente
Verstopping of schade aan een particuliere aansluiting die is veroorzaakt door verzakking van de bestrating of ingroei van boomwortels van bij de gemeente in beheer zijnde bomen, of die anderszins aan de gemeente kan worden toegerekend, moet direct na constatering door de rechthebbende aan het college worden gemeld. Slechts wanneer door het college is vastgesteld dat één van de genoemde oorzaken de verstopping of schade heeft veroorzaakt, zullen reeds gemaakte en nog te maken kosten, die in direct verband staan met het herstel van deze verstopping of schade, voor rekening van de gemeente komen.
Paragraaf 3.5.3 Voorwaarden voor de aanleg van een tijdelijke particuliere aansluiting
Artikel 3.62 Algemene voorwaarden
Op een tijdelijke aansluiting zijn de paragrafen 3.5.1 en 3.5.2 overeenkomstig van toepassing. Aan de rioolvergunning voor een tijdelijke particuliere aansluiting wordt een termijn verbonden gedurende welke de aansluiting in stand mag worden gehouden. Het college kan de instandhoudingstermijn wijzigen.
Paragraaf 3.5.4 Onderhoudswerkzaamheden door de gemeente
Artikel 3.65 Werkzaamheden door gemeente aan particuliere aansluitingen
Tijdens renovaties van het hoofdriool zal de gemeente in slechte staat verkerende particuliere aansluitingen (laten) vernieuwen of repareren voor zover deze binnen de grenzen van het betreffende werk in gemeentegrond liggen. De kosten hiervan komen voor rekening van de gemeente.
Artikel 3.66 Onderhoud na werkzaamheden door de gemeente
Na werkzaamheden door de gemeente, zoals genoemd in artikel 3.65, zal een eventueel benodigde reparatie/ontstopping in het vernieuwde gedeelte van de particuliere aansluiting door de gemeente worden vergoed, voorzover deze het directe gevolg is van deze werkzaamheden, en voorover deze plaatsvindt binnen één jaar na deze werkzaamheden.
Artikel 4.1 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 3.10 kan de vergunning worden geweigerd als:
a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.
Artikel 4.2 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 4.6 Vergunning tot het organiseren van een markt
Het is verboden zonder een vergunning van het college een markt te organiseren.
Artikel 4.9 Aanvraag vergunning
Een aanvraag voor een vergunning bevat een door het bestuur van een rechtspersoon vast te stellen plan dat waarborgt dat de markt op een veilige wijze wordt georganiseerd en waarin in ieder geval wordt ingegaan op:
Artikel 4.10 Beoordeling aanvraag vergunning
Het college rangschikt de aanvragen voor vergunningverlening waarbij een vergunningaanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de aanvraag naar het oordeel van het college een grotere bijdrage levert aan de belangen die deze verordening beschermd. Daarbij betrekt het college in ieder geval de mate waarin de continuïteit, kwaliteit en doelmatigheid van de organisatie van de markt is gewaarborgd.
Indien het college gerede twijfel heeft ten aanzien van de integriteit van de hoogst gerangschikte aanvrager, kan het college de aanvrager verzoeken een Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen te overleggen, of indien het een buitenlandse rechtspersoon betreft, een document dat ten minste gelijkwaardig is. Indien een Verklaring Omtrent het Gedrag voor rechtspersonen dan wel een vergelijkbaar document niet kan worden overlegd, kan het college besluiten de vergunning niet te verlenen.
Artikel 4.11 Intrekking vergunning
Het college kan een vergunning intrekken:
a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 4.8 en 4.9 genoemde vereisten;
c. indien op grond van verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging moet worden ingevoerd in het belang van een goede organisatie van de markt.
Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving
Artikel 5.1 Toezichthouders en handhaving
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij en krachtens deze verordening, onverminderd het eerste en tweede lid van dit artikel, zijn belast:
a. de opsporingsambtenaren die genoemd zijn in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;
b. de ambtenaren die als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn beëdigd zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering;
c. buitengewoon opsporingsambtenaren en medewerkers handhaving in dienst van de gemeente Veere;
d. buitengewoon opsporingsambtenaren en medewerkers handhaving in dienst van de RUD Zeeland, Waterschap Scheldestromen, het Zeeuwse landschap, Staatsbosbeheer, gemeente Middelburg, gemeente Vlissingen en gemeente Schouwen-Duiveland, Vereniging Natuurmonumenten en stichting het Zeeuws Landschap.
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 3.6 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie: artikelen 3.12, 3.13, 3.14, 3.15, 3.16, 3.17, 3.24, 3.25, 3.26, 3.27, 3.28, 3.38, 3.40, 3.41, 4.1, 4.2, 4.13
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 3.6 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikelen 4.4, 4.5, 4.6, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, 4.11, 4.12.
Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 3.6 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikelen 3.42, 3.43, 3.44, 3.45, 3.46, 3.47, 3.48, 3.49, 3.50, 3.51, 3.52. De op grond van dit lid ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid tot het instellen door het bevoegd gezag van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan houtopstanden.
Besluiten, genomen krachtens de verordeningen genoemd in artikel 7.1, eerste lid of naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene Plaatselijke Verordening Veere 2022 en de Afvalstoffenverordening 2020, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Aanvragen voor vergunningen of ontheffingen op grond van de verordeningen genoemd in artikel 7.1, eerste lid of de naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene Plaatselijke Verordening Veere 2022 en de Afvalstoffenverordening 2020, waarop op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden afgehandeld op grond van deze verordening.
Adviezen van de adviescommissie Omgevingskwaliteit of een andere deskundige, die zijn gevraagd en/of gegeven op grond van de verordeningen genoemd in artikel 7.1 of de naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene Plaatselijk Verordening, gelden als gevraagde en/of gegeven adviezen op grond van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 14 december 2023.
De voorzitter, J.H.M. Hermans-Vloedbeld De griffier Mr. A.W.L. Piersma
Calamiteit: Gebeurtenis, ongeacht de oorzaak daarvan, die afwijkt van het normale verloop van een activiteit, zoals een storing, ongeluk, ongewoon voorval, waardoor significante nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan, waaronder:
a. een geval van een inbreuk op vergunningsvoorwaarden als bedoeld in artikel 8 van de richtlijn industriële emissies, of
b. een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 3, onderdeel 13, van de Seveso-richtlijn.
Inrichting: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstaande dat de artikelen in 3.13 en 3.14 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Openbaar gebied: wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, en pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen alleen bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
Particuliere aansluiting: De rioolleiding tussen een huisaansluiting op particulier terrein en de inlaatconstructie op het hoofdriool die dient voor de afvoer van het afval- en/of hemelwater van dat perceel, inclusief alle daarin opgenomen hulpstukken, als ontstoppingsstukken, sifons, bochten, standpijpen en dergelijke.
Standplaats: Het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats wordt niet verstaan:
a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.24 van de Algemene Plaatselijke Verordening.