Organisatie | Krimpenerwaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels Wmo Krimpenerwaard 2024 |
Citeertitel | Nadere regels Wmo Krimpenerwaard 2024 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Krimpenerwaard.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 12-12-2023 |
Deze nadere regels geven gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:
Deze nadere regels ondersteunen, net als de Verordening Jeugdhulp en Wmo Krimpenerwaard 2024 (hierna: ‘de Verordening’), de werkwijze van de gemeente waarbij meegedacht wordt met de inwoner over het effect dat hij wil bereiken en bekeken wordt of dit past binnen de doelstelling van de wetten van het sociaal domein. Vervolgens wordt bekeken welke wettelijke instrumenten de gemeente heeft om dit doel met en voor de inwoner te realiseren.
In Hoofdstuk 1 van de Verordening zijn de doelstellingen beschreven die de gemeente Krimpenerwaard belangrijk vindt, namelijk:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
Deze nadere regels geven invulling aan de Verordening en de wettelijke regels. Het zijn regels voor de uitvoering. De nadere regels zijn op 12 oktober 2023 besproken in een vergadering met de Adviesraad Sociaal Domein (ASD). De ASD heeft over deze regels op 16 november 2023 een advies gegeven.
De begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de wet en in de Verordening. Nieuwe begrippen worden toegelicht in Hoofdstuk 6.
1.4 Artikel, wet en verordening
In deze nadere regels is per artikel aangegeven op welke wetten (zie de wetten genoemd in artikel 1.1) het artikel is gebaseerd. Bij een aantal artikelen wordt ook de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er als in de Awb specifieke bepalingen staan die op dat artikel van toepassing zijn. Als de nadere regels een nadere uitwerking zijn van de Verordening wordt dit ook aangegeven.
2.2 Aanvullende bepalingen collectief afhankelijk vervoer (regio-taxi)
Als een medisch begeleider is toegekend, mag de inwoner niet meer zonder de medisch begeleider reizen in het collectief vervoer.
3 Persoonsgebonden budget (pgb): voorwaarden en kwaliteit
3.2 Pgb bij hulp door formele hulp
3.2.1 Verplichtingen aan de hulpverlener bij formele hulp
De eisen van de formele hulpverlener met rechtspersoonlijkheid die zorg verleent, moet ingeschreven staan bij de KvK.
3.2.2 Kwaliteitseisen aan de formele hulpverlener
De gemeente eist van de formele hulpverlener dat deze in het bezit is van een VOG, namelijk screeningsprofiel 45 (gezondheidszorg en welzijn van mens en dier) als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die voor hun beroep met zijn cliënten in contact kunnen komen. De VOG mag niet eerder zijn afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop de zorgverlener voor de aanbieder ging werken. De gemeente kan bepalen dat elke drie jaar de VOG opnieuw moet worden aangevraagd. Een aanbieder die hulpmiddelen of woningaanpassingen levert hoeft niet te voldoen aan bovenstaande eis.
Een formele hulpverlener die vanwege gestelde opleidingseisen niet in een register kan worden ingeschreven, maar minimaal beschikt over een relevante opleiding op tenminste MBO 4 niveau, kan worden ingezet ten aanzien van te bieden hulp als deze bestaat uit de producten begeleiding individueel (basis), logeren (basis) en vervoer.
3.3 Pgb bij hulp door informele hulp (sociaal netwerk)
3.3.2 Kwaliteitseisen aan de informele hulpverlener (sociaal netwerk)
De informele hulpverlener moet, indien gevraagd, beschikken over een VOG zijnde screeningsprofiel 45, die niet ouder is dan 3 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van de zorgverlening. De gemeente kan bepalen dat elke drie jaar de VOG opnieuw moet worden aangevraagd. De kosten worden niet betaald vanuit de gemeente.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke nadere regels vervangen worden door deze nadere regels en wanneer deze nadere regels ingaan. Hier is ook opgenomen dat de gemeente met regelmaat beoordeelt of de nadere regels nog goed werken, wat de officiële naam is van deze nadere regels en dat de gemeente van deze nadere regels kan afwijken als dit echt nodig is.
5.1 Onderzoek naar de werking van de nadere regels
De gemeente heeft de mogelijkheid om te onderzoeken of de nadere regels voldoende bijdragen aan de doelen die de gemeente wil bereiken. Om dat te kunnen nagaan kan de gemeente systematisch informatie verzamelen over alles wat van belang is om tot een goede evaluatie te komen. De gemeente houdt zich daarbij aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
5.2 Afwijken van de nadere regels (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze nadere regels als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten en Verordening of de doelen van deze nadere regels door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
In deze nadere regels worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten en de Verordening waarop deze nadere regels zijn gebaseerd. In deze nadere regels worden ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten en de Verordening. Deze zijn hier omschreven.
aanbieder: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in opdracht van de gemeente een voorziening, dienst of hulp levert.
budgethouder: persoon die wettelijk verantwoordelijk is voor uitvoering van de taken verbonden aan het PGB (overeenkomsten aangaan, werkgever zijn, declareren en verantwoorden).
budgetplan: door de inwoner ingediend inhoudelijke plan met begroting en doelen voor de invulling van het persoonsgebonden budget.
contra indicatie: er is een omstandigheid / reden waarom een inwoner niet in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening of vorm van hulp.
IGJ: Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
overbelasting: overbelasting betekent dat iemand teveel werk of verantwoordelijkheden heeft en daardoor niet goed meer functioneert. Dit kan leiden tot stress, vermoeidheid, of zelfs ziekte. Overbelasting kan ontstaan door bijvoorbeeld een te hoge werkdruk, te lange werktijden, of te weinig rust. Zie ook Bijlage 4.
participatie: deelnemen aan het maatschappelijk verkeer/leven.
sociaal begeleider: een persoon die de Wmo-geïndiceerde op de plaats van bestemming kan begeleiden. Bijvoorbeeld bij ziekenhuisbezoek, winkelen, bankzaken etc.
sociale omgeving: ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten.
SVB: Sociale Verzekeringsbank.
VOG: Verklaring omtrent gedrag.
zorgovereenkomst: overeenkomst waarin afspraken tussen hulpverlener en budgethouder worden vastgelegd volgens het model van de Sociale Verzekeringsbank.
Ondertekening
Aldus besloten in de vergadering van het college van de gemeente Krimpenerwaard, gehouden op 12 december 2023,
Burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard,
de gemeentesecretaris,
J. Hennip
de burgemeester
mevr. P.J. Bouvy-Koene
Bijlage 1. Richtlijn Hulp bij Huishouden
Ondersteuning vanuit de gemeente bij het voeren van een huishouden helpt de inwoner om het resultaat ‘een schoon een leefbaar huis’ te behalen.
De gemeente bekijkt hierbij ook de mogelijkheden van de inwoner:
Het type en de grootte van de woning heeft geen invloed op het aantal uren hulp bij het huishouden. De woningkeuze is namelijk een eigen keuze van de inwoner en heeft hier dus zelf invloed op. Dit geldt ook voor het verzorgen van huisdieren (behalve hulphonden/dieren). Het onderhoud van de tuin hoort niet bij het huishouden.
Is de inwoner al gewend om zelf een schoonmaakhulp in te huren en te betalen, dan is alleen het feit dat zich beperkingen voordoen geen reden om ondersteuning vanuit de gemeente te vragen. In de Wmo staan oplossingen die op eigen kracht gedaan kunnen worden namelijk voorop. Wel wordt gekeken of de inwoner kan doorgaan met de particuliere hulp en of deze hulp voldoende is.
Minder dan 6 maanden hulp in huishouden nodig
Als de inwoner door een situatie (bijvoorbeeld een operatie) voor 6 maanden of korter niet in staat is om het huishouden te doen, dan gaat de gemeente ervan uit dat de inwoner zelf hulp regelt voor deze periode.
Het resultaat van de hulp is dat de inwoner beschikt over een schoon en leefbaar huis. Dit betekent dat men gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, slaapkamer(s), de keuken, sanitaire ruimtes (badkamer en toilet) en gang/trap. De genoemde ruimtes dienen regelmatig schoongemaakt te worden. Een schoon huis betekent niet dat alle ruimtes wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat het huis niet vervuilt en op vaste momenten schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren.
Als ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk blijkt, wordt hulp-op-maat toegekend. De hulp-op-maat voorziening hulp bij huishouden (HBH) bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren op maat.
Basisuren voor een schoon huis
HBH bestaat uit basisuren voor een schoon huis en extra uren die individueel en op maat toegekend kunnen worden als dit nodig is.
De basisuren worden toegekend als de inwoner recht heeft op ondersteuning bij het huishouden. Met de basisuren kan het huis schoon gehouden worden op het door de gemeente omschreven niveau van schoon. In overleg met de inwoner kunnen minder uren dan de basisuren worden toegekend.
Het aantal uren dat verstrekt wordt via de basisuren én het niveau van schoon dat hiermee behaald kan worden is gebaseerd op het objectieve en onafhankelijke onderzoek, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM (juli 2016).
Wanneer door aantoonbare (medische) beperkingen een inwoner niet genoeg ondersteund wordt door de basisuren, kunnen aanvullende uren ingezet worden. Dit kan ook als een ander noodzakelijk resultaat behaald moet worden. Via een onderzoek wordt bepaald of de inwoner aanvullende uren nodig heeft.
Er zijn twee vormen van aanvullende uren:
De volgende resultaten vallen onder Aanvullende enkelvoudige ondersteuning
A.Een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren
Deze aanvullende uren kunnen ingezet worden als de inwoner door aantoonbare medische/fysieke belemmeringen niet genoeg resultaat kan bereiken met het slim inzetten van de beschikbare basisuren voor het realiseren van een schoon huis. Daarbij moet inhoudelijk geen ander resultaat behaald worden. Reden voor de inzet van deze aanvullende uren kan zijn:
Ook kan de aanwezigheid van kinderen onder de 13 jaar ervoor zorgen dat een huis sneller vies wordt. Van ouders wordt verwacht dat zij proberen om kinderen zo min mogelijk extra rommel te laten maken, maar het kan een reden zijn voor extra uren op maat. De leeftijdsgrens van 13 jaar komt uit het Protocol voor huishoudelijke hulp van het CIZ uit 2006, pagina 10.
De gemeente doet onderzoek en kijkt of het nodig is om, door de (medische) beperkingen van de inwoner, extra schoonmaaktijd in te zetten.
B.Het klaarzetten of bereiden van eten en drinken
Maaltijdverzorging is het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten en/of de warme maaltijd opwarmen. Voor de broodmaaltijd wordt 1 keer per dag tijd ingepland. Op dat moment worden 2 broodmaaltijden klaargezet. Voor de warme maaltijd wordt 1 keer per dag tijd ingepland.
C. Beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schone kleding
Het doel van dit resultaat is het hebben van schoon linnen- en beddengoed en/of schone kleding. Het gaat om het wassen in de wasmachine, laten drogen en opvouwen van kleding en linnen- en beddengoed.
Van de inwoner wordt verwacht dat:
Omvang, vorm en bepalen van aanvullende uren (enkelvoudig)
Richtlijn individuele weging aanvullende uren enkelvoudige ondersteuning
De volgende resultaten vallen onder Aanvullende complexe ondersteuning
D. Thuis zorgen voor kinderen onder de 6 jaar
Elke ouder is zelf verantwoordelijk voor de opvang en (het organiseren van de noodzakelijke) verzorging van zijn of haar kinderen. De gemeente ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor kinderen tot en met de leeftijd van 5 jaar. De ondersteuning is dus altijd tijdelijk, in afwachting van een definitieve oplossing. Een indicatie wordt afgegeven voor maximaal 3 maanden om ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid te bieden een oplossing te realiseren. Van ouders wordt verwacht dat zij zich maximaal zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Kinderopvang, peuterspeelzaal en voor- en naschoolse opvang zijn voorliggend aan de hulp van de gemeente. Ook wordt bekeken of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via zijn/haar zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo. De zorg voor kinderen omvat het wassen, douchen, aankleden, verschonen van luiers en het voeden van het kind. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
E. Organiseren van huishoudelijke taken
Als een inwoner niet zelf zijn huishouden kan organiseren, kan de gemeente hier hulp voor inzetten. Naast het overnemen van huishoudelijke taken, heeft de hulp, aansturende- en regietaken. Daarbij heeft de hulp een extra verantwoordelijkheid, namelijk het signaleren van ongewenste of zorgelijke situaties bij de inwoner. Ook kan hulp bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is het schoon houden van het huis, maar ook hulp bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan nodig zijn als de inwoner niet meer zelfstandig beslissingen kan nemen (bijv. een terminale situatie) of als disfunctioneren dreigt.
Voorbeelden hiervan zijn een woning die erg vervuild is, het niet meer hebben van schone kleding, het niet hebben van genoeg eten en drinken of een huishouden wat niet meer op orde is waardoor een inwoner zich ook buitenshuis niet meer goed kan redden.
De hulp betrekt de inwoner zoveel mogelijk bij het maken van keuzes. Daarbij sluit de hulp aan bij het niveau, de vaardigheden en het leervermogen van de inwoner. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelvermogen, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat de inwoner zelfstandig woont, is daarom onderdeel van het resultaatgebied (signaleren en doorgeven aan de gemeente).
Omvang, vorm en bepalen aanvullende uren (complex)
Richtlijn individuele weging aanvullende uren complexe ondersteuning
Bijlage 2 Richtlijn begeleiding
Individuele begeleiding is bedoeld voor inwoners die zelfstandig wonen en onder de Wmo vallen, beperkt zelfredzaam zijn en niet volledig door het eigen sociale netwerk, maatschappelijke partners of andere partijen in de sociale basis kunnen worden ondersteund, vanwege het intensieve dan wel specifieke karakter van de zorgvraag.
Beperkingen in zelfredzaamheid en participatie
Er is sprake van beperkingen in zelfredzaamheid en participatie als het zelfstandig nemen van besluiten of oplossen van problemen niet vanzelfsprekend is. Wanneer de inwoner hulp nodig heeft bij het regelen van dagelijkse bezigheden of bij het aanbrengen van dagelijkse routine en structuur, niet goed begrijpt wat anderen zeggen of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken. Als gevolg van deze problematiek is er bijsturing van taken vereist door een professional, omdat de situatie anders verslechtert en/of waardoor de veiligheid van de inwoner en/of zijn omgeving in gevaar zijn.
De beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie kunnen het gevolg zijn van belemmeringen op de volgende terreinen:
Beperkingen in cognitief functioneren
Beperkingen in cognitief functioneren kunnen het gevolg zijn van GGZ- en psychosociale problematiek, een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) of (Niet) Aangeboren Hersenletsel ((N)AH), als ook dementie. Als gevolg van de beperkingen in het cognitief functioneren ondervindt de inwoner belemmeringen in het dagelijkse leven en kan zich bijvoorbeeld sociaal niet goed redden. Er is vaak sprake van leerproblemen en soms ook van (ernstige) gedragsproblemen. Er kan ook sprake zijn van meervoudige problematiek zoals een combinatie van NAH met bijkomende GGZ- en psychosociale problematiek. Cognitieve beperkingen uiten zich in problemen met het geheugen, de snelheid van het denken, aandacht en concentratie, taalbegrip en uiten van taal, plannen, organiseren en overzicht bewaren of problemen in de waarneming. In het geval van dementie is er sprake van structurele beperkingen in oriëntatie en geheugen, waarbij er problemen zijn met het herkennen van personen en omgeving en desoriëntatie. Er vaak hulp nodig is bij het uitvoeren van (eenvoudige) taken en het vasthouden van een structuur gedurende de dag.
Beperkingen in psychisch en psychosociaal functioneren
Er is sprake van beperkingen in het psychisch functioneren van de inwoner als er regelmatig hulp nodig is vanwege problemen die veroorzaakt worden door een psychische en emotionele gesteldheid. Dit kan het denken, voelen en handelen zodanig beïnvloeden dat er structurele beperkingen ontstaan die leiden tot aanzienlijke belemmering van zelfredzaamheid en participatie. Deze beperkingen kunnen het gevolg zijn van GGZ- en psychosociale problematiek, zoals een stoornis in het autisme spectrum. Vaak gaat het om meervoudige (complexe) problematiek, soms om ernstige psychiatrische problematiek. Wanneer er sprake is van een ernstige psychiatrische aandoening (EPA) is er altijd sprake van een combinatie van medische en sociale problematiek.
Er is sprake van lichamelijke beperkingen wanneer inwoner wordt belemmerd door een verminderde/afwezige werking van lichamelijke functies (bijvoorbeeld handfunctie) waardoor structurele beperkingen ontstaan die leiden tot aanzienlijke belemmering van zelfredzaamheid en participatie. Deze lichamelijke beperking kan het gevolg zijn van lichamelijke problematiek als ook GGZ-problematiek of Aangeboren- of Niet Aangeboren Hersenletsel. Hierdoor is er hulp nodig bij het uitvoeren van taken en mogelijk moeten er taken worden overgenomen. Een (later in het leven optredende) lichamelijke beperking kan ook leiden tot gedragsproblematiek en/of een beperking in het cognitief en emotioneel functioneren van de inwoner, zoals bijvoorbeeld het geval is bij dementie of Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH).
Het resultaat van de individuele begeleiding is het bereiken en behouden van een zo groot mogelijke zelfredzaamheid en/of participatie, waarbij de cliënt individueel wordt ondersteund door een begeleider. Het resultaat kan ook zijn dat de ondersteuning kan worden afgebouwd of overgedragen kan worden aan maatschappelijke partners in de sociale basis.
Bij het onderzoek of de maatwerkvoorziening individuele begeleiding noodzakelijk is worden de volgende elementen betrokken:
Een beroep doen op andere wetgeving en meervoudige domeinoverstijgende problematiek
De Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw) kunnen voorliggend zijn op ondersteuning vanuit de Wmo. De Wlz kan voorliggend zijn als blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht nodig is. De Zvw kan voorliggend zijn als behandeling mogelijk is. Wanneer de doelgroep te maken heeft met meervoudige domeinoverstijgende problematiek op het terrein van de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Participatiewet wordt voor een goede afstemming van de ondersteuning gezorgd.
Afbakening met de zorgverzekeringswet
Wanneer er geen sprake is van geneeskundige zorg en ook geen risico daarop, maar wel behoefte aan lijfgebonden of lichaamsgerichte zorg, valt persoonlijke verzorging onder de Wmo en niet onder de zorgverzekeringswet. De behoefte aan persoonlijke verzorging hangt samen met de behoefte aan begeleiding. Bij zorgen over mogelijke verzwakking / verergering van de klachten is het van belang dat de Wmo-aanbieder afstemt met de wijkverpleegkundige of andere specialist, zodat tijdig de behoefte aan geneeskundige zorg, of risico daarop, wordt gesignaleerd.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, gaat het aanvragen van persoonlijke verzorging via de Zorgverzekeringswet voor op het eventueel bieden van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Indien de enige huisgenoot van belanghebbende vanwege zijn/haar werk fysiek niet aanwezig is, wordt dit betrokken bij de afweging of de gebruikelijke hulp daadwerkelijk geleverd kan worden. Persoonlijke verzorging op grond van de Wmo 2015 kan dan bestaan uit hulp bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL).
Bijlage 3. Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een Algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen. Deze voorzieningen komen niet in aanmerking voor een vergoeding van de gemeente. Het hangt altijd van de omstandigheden van de inwoner af of iets als algemeen gebruikelijk wordt gezien. De gemeente beoordeelt dit.
De gemeente merkt op 1 januari 2024 in ieder geval de volgende voorzieningen als algemeen gebruikelijk aan (zie artikel 1.5.4. Verordening Jeugdhulp en Wmo Krimpenerwaard 2024):
Bijlage 4. Richtlijn gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Gebruikelijke hulp is ook alleen aan de orde als een leefeenheid gemeenschappelijk in een woning woont.
In het onderzoek wordt beoordeeld of de gevraagde hulp en ondersteuning tot de gebruikelijke hulp behoort en of de gebruikelijke hulp ook echt geleverd kan worden.
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties:
In kortdurende situaties is het uitgangspunt dat deze als gebruikelijk wordt aangemerkt, omdat dit normaal gesproken niet voor overbelasting zorgt. In langdurige situaties is de hulp waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving (ouders, partners, volwassen inwonende kinderen en andere inwonende huisgenoten) moet worden geleverd, algemeen gebruikelijke hulp.
Afhankelijk van de individuele situaties kan hulp, die naar algemeen aanvaarde maatstaven als gebruikelijke kan worden beschouwd hier toch niet gebruikelijk zijn.
de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot. Ondersteuning in de vorm van een hulp-op-maat voorziening zal dan van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hierbij is artikel 2.3.4. lid 2c uit verordening van toepassing.
Er wordt daarbij telkens onderzoek gedaan naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de inwoner. Zie het kopje ‘Beoordeling van overbelasting’ onder de Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van partner, ouder, (volwassen) kind en/of andere huisgenoten.
Als de huisgenoot van een hulpvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is voor een aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen, wordt hiermee bij het indiceren rekening gehouden. De afwezigheid van de huisgenoot moet verplicht zijn en horen bij zijn werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland. Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode dus sprake van een éénpersoonshuishouden en kan geen gebruikelijke hulp worden geleverd. Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan zeven etmalen is, zal altijd onderzocht worden of de huisgenoot hulp kan verlenen.
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke hulp voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners.
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken.
Bijdrage van kinderen en jong-volwassenen aan het huishouden
Als de leefeenheid van de inwoner ook bestaat uit kinderen, dan gaat de gemeente ervan uit, dat de kinderen een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken. Hierbij wordt gekeken naar de leeftijd en het psychosociaal functioneren van het kind. Dit is hulp-op-maat. Ook wordt naar het sociale netwerk van het gezin gekeken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de
huishoudelijke taken overneemt wanneer de belangrijkste verzorger uitvalt. Van een 18-23 jarige wordt verwacht de volgende taken uit te kunnen voeren:
Bij deze taken gaat het om 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week. Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden eten geven en begeleiden.
Vanaf 23 jaar wordt van iemand verwacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging en Begeleiding
Deze paragraaf gaat over het bepalen van gebruikelijke hulp bij de functies Persoonlijke Verzorging (PV) en Begeleiding (BG). Deze richtlijn is gebaseerd op de voormalige Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden. Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar horen te geven. Hiermee wordt verduidelijkt dat een inwoner redelijkerwijs niet is aangewezen op ondersteuning vanuit de Wmo wanneer die naar algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving moet worden geboden.
Hoofdregels gebruikelijke hulp PV en BG
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties. Dit geldt ook voor PV en BG. Algemeen aanvaarde maatstaven:
De ondersteuning bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen op basis van de Wmo 2015 kan ook lijfsgebonden zijn. Het zogenaamde criterium lijfsgebonden zorg is geen onderscheidend criterium voor het bepalen van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de zorgverzekeraar en de gemeente voor het verlenen van zorg en ondersteuning aan mensen die daarop zijn aangewezen. Voor de Zorgverzekeringswet geldt het criterium van de behoefte aan geneeskundige zorg, of een hoog risico daarop. Voor de Wmo 2015 geldt het criterium voor de behoefte aan ondersteuning voor zelfredzaamheid, vastgesteld volgens de vereisten van het zorgvuldig onderzoek.
Van partners wordt verwacht dat zij elkaar Persoonlijke Verzorging bieden als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie (hierbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden) met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat hulp-op-maat ondersteuning daarna niet langer is aangewezen. Bijvoorbeeld wanneer de partner een been breekt. Deze zorg valt buiten de aanspraken van de gemeentelijke ondersteuningsplicht. De zorgplicht van partners onderling betreft de persoonlijke, lichaamsgebonden zorg in de vorm van assistentie bij, of overname van alle activiteiten die onder de functie PV vallen. Maar ook aandacht en begeleiding bij een aandoening horen hierbij. Gebruikelijke hulp is altijd van toepassing, hier wordt niet van afgeweken, ook niet vanwege geloofsovertuiging, culturele achtergrond of vanwege een gezinssituatie waarin partners ruzie hebben.
Als vanaf de start van de zorgsituatie duidelijk is dat de zorgsituatie een langdurig karakter heeft, is er geen sprake van gebruikelijke hulp. Er hoeft dan dus niet eerst drie maanden ‘gebruikelijke hulp’ door partners geleverd te worden, voordat hulp-op-maat ondersteuning kan worden geïndiceerd.
Volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling
Persoonlijke Verzorging van volwassen inwonende kinderen en andere volwassen huisgenoten, anders dan partners onderling, is geen gebruikelijke hulp.
Het aanleren van handelingen op het gebied van Persoonlijke Verzorging aan derden (familie, vrienden) is gebruikelijke hulp. Als anderen dan de gebruikelijke helper de handelingen uitvoeren als de gebruikelijke helper niet aanwezig is, wordt van de gebruikelijke helper verwacht dat hij die
handelingen zelf aan de desbetreffende persoon aanleert.
Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenotenonderling
Alle begeleiding van de inwoner door de sociale omgeving is gebruikelijke hulp als sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de inwoner, dat hulp-op-maat ondersteuning daarna niet langer nodig is. Het gaat over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Als het gaat om een chronische situatie is de Begeleiding van een volwassen inwoner gebruikelijke hulp wanneer die Begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een inwoner:
Het leren omgaan van derden (familie/vrienden) met de inwoner is gebruikelijke hulp.
Bij gebruikelijke hulp wordt gekeken naar wat aan tijdsbesteding bij die activiteit bij een gezond persoon gebruikelijk is. Daarbij omvat gebruikelijke hulp de zorg die iedereen nodig heeft (wassen, eten en dergelijke) maar ook de zorg die deze activiteiten in verband met gezondheidsproblemen vervangt.
Wanneer mensen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer zorg bieden dan wat binnen de sociale relatie gebruikelijk is, dan kan niet langer gesproken worden over gebruikelijke hulp. Voorbeeld: het is niet gebruikelijk dat een volwassene langdurig hulp nodig heeft bij de toiletgang.
Algemene uitzonderingen op het bieden van gebruikelijke hulp aan volwassenen en kinderen voor defuncties PV en BG
Voor zover iemand uit de sociale omgeving aantoonbare beperkingen van de gezondheid heeft en/of kennis/vaardigheden mist (en niet kan aanleren) om gebruikelijke hulp uit te voeren voor de inwoner wordt van hen geen bijdrage verwacht. De reden dat de gebruikelijke helper de vaardigheden niet kan aanleren, moet worden gemotiveerd en aangetoond.
Richtlijn bij (dreigende) overbelasting van iemand uit de sociale omgeving
De zorg voor een ziek kind, ouder, een zieke partner, of huisgenoot kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is.
Voor zover iemand uit de sociale omgeving overbelast is of dreigt te raken, kan in een dergelijke situatie in eerste instantie enkel een kortdurende indicatie worden afgegeven. Hierbij geldt:
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen kind en/ of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of andere voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen, moeten deze eigen mogelijkheden en/of andere voorzieningen worden gebruikt. Als sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning/zorg moet men die overbelasting opheffen door deze ondersteuning/zorg door (andere) hulpverleners uit te laten voeren/in te kopen;
Bij overbelasting door een baan van teveel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom moeten worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van een ouder, partner of huisgenoot wordt verwacht.
Aan het indiceren van gebruikelijke hulp gaat het beoordelen van de overbelasting vooraf.
Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Tekort schieten van het ‘coping mechanisme’ kan er de oorzaak van zijn; emotionele labiliteit en slapeloosheid het gevolg. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of dit komt doordat er iets met de gebruikelijke helper zelf aan de hand is (draagkracht vermindering) en/of dat dit gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind, ouder, de partner of huisgenoot (draaglast verhoging).
De vraag is of in individuele situaties van een uitzondering sprake is op grond waarvan toch gebruikelijke hulptaken moeten worden overgenomen. Eén van de redenen daarvoor kan zijn dat degenen van wie wordt verwacht dat zij taken overnemen, overbelast zijn (geraakt) en niet meer in staat zijn de gebruikelijke hulp te leveren. Steeds moet duidelijk zijn hoe de overbelasting zich uit en wat deze inhoudt. De met de overbelasting gepaard gaande klachten moeten duidelijk beschreven worden. In voorkomende gevallen kan het opnemen van contact met de huisarts over het kind, de ouder, partner of huisgenoot helpen om een oordeel te vormen. Soms is het duidelijk dat de persoon uit de sociale omgeving overbelast is, maar soms ook niet. Er bestaat niet één, simpel af te nemen test, die hierover direct uitsluitsel geeft. Wel gebruiken behandelaars en hulpverleners vragenlijsten waarmee overbelasting (mede) onderbouwd kan worden. Niet alleen de omvang van de zorgtaken, maar ook de leveringsvoorwaarde van de zorg zijn van invloed op de belastbaarheid van de gebruikelijke helper. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele zorgtaken op vooraf afgesproken momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde zorgtaken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de gebruikelijke helper noodzakelijk is.
Klachten en symptomen die bij een aanpassingsstoornis (DSM-IV-TR) optreden, kunnen op overbelasting wijzen zonder dat van een stoornis in psychiatrische zin sprake hoeft te zijn. Het gaat om klachten en symptomen zoals:
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die iemand (aan partner, ouder of kind) biedt. Wanneer de geldigheidsduur van het besluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.