Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Kampen

Nota bodembeheer Regio IJsselland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieKampen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota bodembeheer Regio IJsselland
CiteertitelNota bodembeheer Regio IJsselland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Nota bodembeheer regio IJsselland vastgesteld op 4-7-2013 wordt ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit
  2. artikel 47 van het Besluit bodemkwaliteit
  3. artikel 53 van het Besluit bodemkwaliteit

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

14-12-2023

gmb-2023-541639

77134-2023

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota bodembeheer Regio IJsselland

De Raad van de gemeente Kampen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2023, met kenmerk 77134-2023;

gelet op artikelen 44, 47 en 53 van het Besluit bodemkwaliteit;

besluit:

Vast te stellen de Nota bodembeheer Regio IJsselland.

 

Inhoud

 

  • 1.

    Inleiding en inhoud

1.1 Inleiding

1.2 Bevoegd gezag en vaststelling

1.3 Geldigheidsduur

1.4 Transitie Nota bodembeheer naar de Omgevingswet

1.5 Inhoud

2 Bodemfunctie en bodemkwaliteit

2.1 Inleiding

2.2 Bodemfunctiekaart

2.3 Bodemkwaliteitskaart

2.3.1 PFAS

2.3.2 Ontgravingskaarten

2.3.3 Toepassingskaarten

2.4 Uitgesloten locaties

2.5 Veiligheidsklasse conform CROW 400

3 Gebiedsspecifiek beleid

3.1 Inleiding

3.2 Percentage bijmenging

3.3 Wegbermen

3.3.1 Wegbermen binnen de gemeente Raalte

3.4 LMW Arseen

3.5 LMW PFAS

3.5.1 GBT onder Omgevingswet

3.5.2 Locaties gemeente Hardenberg

3.5.3 Locaties gemeente Steenwijkerland

4 Voorschriften grondverzet

4.1 Inleiding

4.2 Basisvoorschriften

4.2.1 Vooronderzoek

4.2.2 Veiligheidsklasse conform CROW 400

4.2.3 Zorgplicht

4.2.4 Samenvoegen tot 25 m3

4.3 Decentrale beleidsregels

4.3.1 Asbest

4.3.2 Asbest binnen de gemeente Raalte

4.3.3 Toetsingskader binnen de uiterwaarden van de Overijsselse Vecht

4.4 Decentrale regels

4.4.1 Locaties waar bodemonderzoek is uitgevoerd

4.4.2 Diepere ondergrond

4.4.3 Invasieve exoten

4.4.4 Overige aandachtspunten

4.5 Landelijke specifieke kaders

4.5.1 Inleiding

4.5.2 Tijdelijke uitname

4.5.3 Grootschalige bodemtoepassing (GBT)

4.5.4 Verspreiden van baggerspecie op de kant

5 Grondverzet en grondstromenmatrix

5.1 Inleiding

5.2 Grondstromenmatrix

5.3 Graven

5.4 Opslaan

5.5 Toepassen

6 Melden, toezicht en handhaving

6.1 Inleiding

6.2 Melden

6.3 Toezicht en handhaving

 

Bijlage 1 Wettelijk kader Besluit bodemkwaliteit

Bijlage 2 Bodemfunctiekaart

Bijlage 3 Ontgravingskaarten

Bijlage 4 Toepassingskaarten

 

1 Inleiding en inhoud

1.1 Inleiding

Voor u ligt de Nota bodembeheer van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland en de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta. In deze Nota spreken wij steeds over de regio IJsselland. De gemeente Zwolle behoort ook tot deze regio maar heeft in 2020 haar bodemkwaliteitskaart reeds geactualiseerd evenals haar Nota bodembeheer.

 

De Nota bodembeheer is een instrument gericht op duurzaam omgaan met grond. De basis voor dit document ligt in het Besluit bodemkwaliteit en de voor de regio IJsselland opgestelde bodemkwaliteitskaart waaraan de gemeenten Deventer en Raalte nu ook zijn toegevoegd1.

De regio IJsselland geeft al geruime tijd (mede via de Nota bodembeheer) invulling aan grondverzetsbeleid waarbij is ingezet op het voorkomen van verslechtering van de bodemkwaliteit in de regio. Uit deze actualisatie (die in feite ook een evaluatie is van het tot nu toe gevoerde beleid) blijkt dat dit gelukt is. De geactualiseerde bodemkwaliteitskaart laat zien dat IJsselland overwegend voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur (dit is de ‘schoonste’ klasse).

 

Voorgaande is de reden dat deze actualisatie beleidsneutraal wordt uitgevoerd. Dit met enkele uitzondering vanwege wettelijke wijzigingen. Zo zijn de normen voor PFAS gewijzigd sinds het opstellen van het beleid voor PFAS. Daarnaast wordt ook al voorgesorteerd op de Omgevingswet. De regels ten aanzien van grondverzet gaan onder de Omgevingswet grotendeels over naar het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal).

 

In deze Nota zijn de voorschriften opgenomen voor het grondverzet waarbij:

  • Er zoveel mogelijk wordt ingezet op het hergebruik van grond binnen de regio zonder afbreuk te doen aan de bestaande kwaliteit

  • Er zoveel mogelijk (beleidsneutraal) wordt voorgesorteerd op de Omgevingswet die in werking treedt op 1 januari 2024

 

De bodemkwaliteitskaart van de regio IJsselland wordt conform de voorschriften in deze Nota bodembeheer gebruikt als bewijsmiddel voor grondverzet. Deze hoeft deze niet in het omgevingsplan te komen, maar kan als losstaand beleidsdocument blijven bestaan. Daarnaast hebben de betrokken gemeenten en waterschappen de mogelijkheid om overige bodemkwaliteitskaarten vast te stellen, zodat deze ook als bewijsmiddel gebruikt mogen worden.

 

Waterschappen

In deze nota zijn (net als voorheen) ook regels opgenomen voor toepassing van grond uit oevers en uiterwaarden van het winterbed van de Overijsselse Vecht. De waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta zijn hier beheerder en bevoegd gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. Indien het dagelijks bestuur van deze waterschappen de bodemkwaliteitskaart van IJsselland vaststelt dan kan deze ook als bewijsmiddel dienen bij toepassing op locaties die in beheer zijn bij de waterschappen. De bodemkwaliteitskaart hoeft niet in de waterschapsverordening te komen en blijft als losstaand beleidsdocument bestaan.

 

Rijkswaterstaat

De natte waterbodem (permanent onder water) en de oevers/uiterwaarden van de IJssel en het Zwarte Water (beheerder Rijkswaterstaat) zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart en daarmee ook van deze Nota bodembeheer. Langs de IJssel en het Zwarte Water zijn een aantal drogere oevergebieden aangewezen. Dit zijn buitendijkse gebieden die geen of een zeer geringe overstromingsfrequentie kennen. De drogere oevergebieden worden door het Besluit bodemkwaliteit beschouwd als zijnde landbodem en vallen onder beheer van de betreffende gemeente. Ze zijn daarom ook als zodanig opgenomen in de bodemkwaliteitskaart en Nota bodembeheer.

 

1.2 Bevoegd gezag en vaststelling

In tabel 1.1 is een overzicht gegeven van de relevante activiteiten en bevoegde gezagen.

 

Tabel 1.1 Verdeling bevoegd gezag

Activiteiten

Bevoegd gezag

Toepassen van grond en baggerspecie op of in de landbodem binnen de gemeente, in gemeentelijke wateren en binnen inrichtingen

College van Burgemeester en Wethouders (B&W)

Toepassen van grond en baggerspecie in oppervlaktewater binnen beheergebied van het waterschap

Waterschap

Toepassen van grond en baggerspecie binnen bepaalde categorieën van inrichtingen (Wet milieubeheer)

Provincie of het Rijk (bij toewijzing)

Toepassen en verspreiden van grond en baggerspecie in Rijkswateren of Rijkswegen

Rijkswaterstaat

Activiteiten (onder andere erkenning van personen en instellingen) die vallen onder de Kwaliteitsborging van bodemintermediairs (KWALIBO)

IL&T

 

Vaststelling van de kaart en gebiedsspecifiek beleid vindt plaats door de raad van de gemeenten Dalfsen, Deventer, Hardenberg, Kampen, Olst-Wijhe, Ommen, Raalte, Staphorst, Steenwijkerland en Zwartewaterland en door het algemeen bestuur van de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta.

Het besluit tot vaststelling van het gebiedsspecifiek beleid is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarop de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb) van toepassing is (zie artikel 49 Bbk).

 

Bij het vaststellen van deze Nota door de raad van de gemeenten of het algemeen bestuur van de waterschappen kan een delegatiebesluit worden genomen waarbij de volgende taken zijn gedelegeerd naar het college van de gemeenten of het dagelijks bestuur van de waterschappen:

  • Het erkennen van bodemkwaliteitskaarten van andere gemeenten en waterschappen

  • Aanpassen van het beleid als gevolg van wijzigingen in wet- en regelgeving, zoals door de komst van de Omgevingswet of voor PFAS en opkomende stoffen et cetera

  • Beleidsafwijkingen vaststellen op locatie- en gebiedsniveau om bijvoorbeeld invulling te geven aan maatschappelijke ambities

 

Bij erkenning van een bodemkwaliteitskaart van een andere gemeente wordt altijd getoetst of deze kaart van een vergelijkbare kwaliteit is als de eigen bodemkwaliteitskaart. Aspecten die hierbij bepalend kunnen zijn:

  • Classificering op basis van de P80

  • Aantallen waarnemingen

  • Opgesteld voor minimaal standaardpakket, PFAS en andere aanwezige diffuse verontreinigingen

  • Wijze van uitsluiten van locaties

 

Als geen erkenning heeft plaatsgevonden dient een andere geldige milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van de grond te worden aangeleverd, zoals een partijkeuring.

 

1.3 Geldigheidsduur

Onder het Besluit bodemkwaliteit is de Nota bodembeheer in principe 10 jaar geldig. Deze termijn vervalt onder de Omgevingswet. Het is dan aan het bevoegd gezag te bepalen hoe en wanneer het hergebruiksbeleid wordt geactualiseerd. Het bevoegd gezag moet er zelf voor instaan dat grondverzet of hergebruik van baggerspecie binnen zijn gebied op verantwoorde wijze plaatsvindt.

 

Vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient echter wel voor 1 januari 2032 de Nota bodembeheer te zijn geïntegreerd in het Omgevingsplan. Voor de waterschappen betreft dit de Waterschapsverordening. In het vervolg van dit rapport wordt bij het begrip Omgevingsplan, tevens de Waterschapsverordening bedoeld. Als wijzigingen in de wet- en regelgeving eerdere aanpassingen noodzakelijk maken of er bestaat vanuit beleidsmatig oogpunt een wens tot aanpassing, dan kan deze Nota ook eerder omgezet worden naar het Omgevingsplan. Bij strijdigheid van de bepalingen in deze Nota met eventuele nieuwe wet- en regelgeving gaat de nieuwe wet- en regelgeving voor.

 

De Nota bodembeheer is gebaseerd op de bodemkwaliteitskaart. Ook hiervan vervalt de voorgeschreven geldigheidstermijn (5 jaar) onder de Omgevingswet. Het bevoegde gezag moet dan zelf bepalen wanneer en hoe een actualisatie wordt uitgevoerd zolang deze maar verantwoord hergebruik faciliteert.

 

1.4 Transitie Nota bodembeheer naar de Omgevingswet

Het overgangsrecht voor de Nota bodembeheer geldt voor de bodemfunctiekaart en gebiedsspecifiek beleid, dat voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op basis van artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit (oud) is vastgesteld. Artikel 44 regelt het vaststellen van LMW (lokaal maximale waarden) en het percentage bijmenging.

Het overgangsrecht regelt dat de betreffende onderdelen juridisch gezien ‘gelijkgesteld’ zijn aan het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De gemeente kan dit overgangsrecht voor het gebiedsspecifieke beleid gebruiken tot het beleid zijn geldigheid verliest.

 

In deze Nota bodembeheer die bij de bodemkwaliteitskaart hoort, zijn ook bepalingen opgenomen over wanneer de bodemkwaliteitskaart als milieuverklaring bodemkwaliteit kan dienen en welke voorwaarden gelden. Deze bepalingen blijven ook na inwerkingtreding van de Omgevingswet gelden. Net als geaccepteerde bodemkwaliteitskaarten van andere bestuursorganen.

 

Alleen het gebiedsspecifieke beleid en de bodemfunctiekaart zijn gelijkgesteld aan het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dit betekent niet dat de rest van de Nota bodembeheer komt te vervallen:

  • Decentrale regels: die zich richten tot initiatiefnemers over overige onderwerpen, zoals bouwen, saneren of graven: hiervoor is geen overgangsrecht. Hiervoor gelden dus de regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) of de bruidsschat voor het omgevingsplan. Als een gemeente de decentrale regels uit de Nota bodembeheer wil voorzetten, moet de gemeente deze regels in (het nieuwe deel van) het omgevingsplan opnemen

  • Decentrale beleidsregels (afspraken): met een beleidsregel kan de gemeente een begrip of bepaling uit wet- en regelgeving nader uitwerken of uitleggen. Bijvoorbeeld door de invulling van de term 'op of nabij' bij tijdelijke uitname. Dergelijke beleidsregels kunnen ook onder de Omgevingswet blijven gelden, zolang er geen strijdigheid met nieuwe wet- en regelgeving ontstaat. Wel moet de beleidsregel geactualiseerd worden naar regelgeving en terminologie onder de Omgevingswet. Een beleidsregel moet immers op de juiste grondslag gebaseerd zijn. Als een gemeente de decentrale beleidsregels uit de Nota bodembeheer wil voorzetten, moet de gemeente deze regels ook in (het nieuwe deel van) het omgevingsplan opnemen

 

1.5 Inhoud

In deze Nota is een korte omschrijving van de bodemfuncties en bodemkwaliteit van IJsselland opgenomen in hoofdstuk 2. Het gebiedsspecifiek beleid is opgenomen in hoofdstuk 3 omdat dit onder het overgangsrecht valt. Overige voorschriften, specifieke kaders en de decentrale (beleids)regels zijn opgenomen in hoofdstuk 4. De decentrale (beleids)regels moeten landen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan (via maatwerkregels).

Op basis van de voornoemde informatie en regels wordt in hoofdstuk 5 het grondverzet besproken. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de voorschriften onderverdeeld naar de volgende activiteiten:

  • Graven (paragraaf 5.3)

  • Opslaan (paragraaf 5.4)

  • Toepassen (paragraaf 5.5)

De Nota wordt afgesloten met een hoofdstuk (6) over melden, toezicht en handhaving.

 

2 Bodemfunctie en bodemkwaliteit

2.1 Inleiding

Voor het bepalen van de voorschriften is zowel de bodemfunctie als de bodemkwaliteit van belang. Om een partij grond te mogen toepassen moet de partij namelijk worden getoetst aan:

  • De bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende bodem

  • De bodemfunctieklasse van de ontvangende bodem

 

Bij deze zogeheten dubbele toets geldt dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie moet voldoen aan de strengste norm. Wanneer de ontvangende bodem niet in een bodemfunctieklassenkaart is opgenomen of wanneer de kwaliteit van de ontvangende bodem voldoet aan de Achtergrondwaarden, dan gelden de achtergrondwaarden als toepassingseis. Verdere informatie over het huidig wettelijk kader is opgenomen in bijlage 1.

 

2.2 Bodemfunctiekaart

De bodemfunctiekaart is te vinden in bijlage 2. De bodemfunctiekaart is grotendeels gelijk gebleven ten opzichte van de bodemfunctiekaart uit 2013. De wijzigingen bestaan overwegend uit uitbreidingen met woningbouw in de steden en dorpskernen en plaatselijke uitbreiding van bedrijventerreinen. Ten zuiden van Kampen is de bypass Het Reevediep aangelegd, een rivierarm van de IJssel naar het Drontermeer.

 

De bodemfunctiekaart komt automatisch in het tijdelijk deel van het omgevingsplan via het overgangsrecht. Dat staat in het tweede lid van artikel 3.5 van de Aanvullingswet bodem.

 

2.3 Bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart bestaat uit de ontgravingskaart (subparagraaf 2.3.2) en de toepassingskaart (subparagraaf 2.3.3).

 

De bodemkwaliteitskaart is opgesteld volgens de regels uit het Besluit bodemkwaliteit, de Regeling bodemkwaliteit en de Richtlijn voor het opstellen van bodemkwaliteitskaarten. Meer informatie over de regelgeving is te vinden in bijlage 1 en in het technisch rapport2.

 

De ontgravingskaart geeft de kwaliteit van de grond op een locatie weer. De kaart is opgesteld voor de stoffen uit het standaardpakket (STP en PFAS). De toepassingskaart laat zien welke kwaliteit grond toegepast mag worden en is een combinatie van de ontvangende bodemkwaliteit en de bodemfunctiekaart (dubbele toets: zie bijlage 1 voor nadere toelichting).

 

2.3.1 PFAS

Het Handelingskader PFAS is door het Ministerie van I&W in het leven geroepen, om een kader te geven voor grondverzet van PFAS-houdende grond. De toetsing aan het Handelingskader PFAS is bedoeld voor de afvoer van grond naar en acceptatie door erkende verwerkers zoals grondbanken en grondreinigers. Tabel 2.1 bevat de toetsingswaarden en daarbij behorende toepassingsbeperkingen uit het Handelingskader PFAS van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (inclusief de aanpassingen van 13 december 2021).

 

Tabel 2.1 Beperkingen met betrekking tot PFAS voor het toepassen van grond en baggerspecie op landbodem (gehalten in µg/kg ds)

Toepassingsbeperking

(SOM) PFOS

(SOM) PFOA

Individuele overige PFAS

A

Geen beperking als gevolg van PFAS. (Hierbij wordt niet de som van PFOS en PFOA getoetst, maar de individuele parameters: PFOA-vertakt, PFOA-lineair, PFOS-vertakt en PFOS-lineair).

≤ 0,1

≤ 0,1

≤ 0,1

B1

Beperking voor toepassing in grondwaterbeschermingsgebieden.

≤ 1,1

≤ 0,8

≤ 0,8

B2

Beperking voor toepassing in grondwaterbeschermingsgebieden en onder oppervlaktewater (afhankelijk van toepassingssituatie).

≤ 1,4

≤ 1,9

≤ 1,4

C

Beperking voor toepassing in grondwaterbeschermingsgebieden en beperking voor toepassen op ontvangende bodem met klasse landbouw/natuur.

≤ 3,0

≤ 7,0

≤ 3,0

D

Niet toepasbaar.

> 3,0

> 7,0

> 3,0

 

Voor PFAS is in 2020 een bodemkwaliteitskaart opgesteld voor de regio IJsselland. Deze is, vergeleken met recente onderzoeksgegevens (2020-2023). Uit de resultaten blijkt dat PFAS, met uitzondering van enkele locaties (zie paragraaf 3.5), geen belemmering vormt voor grondverzet. De gehalten PFAS liggen namelijk zowel in de bovengrond als in de ondergrond onder de achtergrondwaarden (Landbouw/Natuur).

 

Voor hergebruik van PFAS-houdende grond gelden de generieke regels met uitzondering van de locaties benoemd in paragraaf 3.5. Omdat de achtergrondgehalten PFAS in IJsselland niet klassebepalend zijn (voldoen aan Landbouw/Natuur) zijn geen separate PFAS-kaarten meer opgenomen maar is dit geïntegreerd in de ontgravings- en toepassingskaarten van het standaardpakket (bijlagen 3 en 4).

 

2.3.2 Ontgravingskaarten

Voor de classificatie van zones in bodemkwaliteitskaarten worden doorgaans de gemiddelden of de 80-percentielwaarden (P80) gehanteerd. Voor de regio IJsselland heeft classificatie plaatsgevonden op basis van de P80. Dit zijn de gehalten van de onderzochte parameters waar 80 % van de waarnemingen onder ligt. De P80 is bij homogene zones doorgaans hoger dan het gemiddelde. Hierdoor is het risico kleiner dat ontgraven grond een slechtere kwaliteit heeft dan staat aangegeven op de bodemkwaliteitskaart.

Indien de P95 (gehalte waar 5 % van de waarnemingen boven ligt) de interventiewaarde overschrijdt dan zijn voor grondverzet aanvullende partijkeuringen nodig tenzij uit de risicotoolbox blijkt dat er geen sprake is van onaanvaardbare risico’s. Omdat theoretisch minimaal 5 % van de grond uit dit soort zones niet toepasbaar is, vinden de gemeenten in IJsselland het niet wenselijk om ontgraven grond zonder keuring toe te passen. Voor deze zones geldt dus altijd een keuringsplicht (conform de BRL 1001). Het betreft de zones:

  • Kamper binnenstad (boven- en ondergrond)

  • Deventer binnenstad (boven- en ondergrond)

 

De ontgravingskaarten zijn te vinden in bijlage 3. In tabel 2.2 is de ontgravingsklasse van de boven- en ondergrond per zone weergegeven.

 

Tabel 2.2 Kwaliteitsklassen per zone

Zone-nummer

Zone

Bodemkwaliteitsklasse bovengrond

Bodemkwaliteitsklasse ondergrond

1

Buitengebied en recent Wonen

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

2

Bedrijventerreinen

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

3

Kamper binnenstad

Industrie*

Industrie*

4

Deventer binnenstad en de Hoven

Industrie*

Industrie*

5

Wonen voor 1945, kleine dorpen, kernen en linten

Wonen

Landbouw/natuur

6

Deventer 1e schil

Wonen

Wonen

7

Deventer 2e schil

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

8

IJsselland wonen 1945-2010

Landbouw/natuur

Landbouw/natuur

9

Deventer Industrie < 1945

Industrie

Industrie

10

Oevergebied Vecht

Landbouw/natuur*

Landbouw/natuur*

11

Wegbermen***

Industrie

Niet van toepassing

* Bij ontgraven altijd een partijkeuring daar de P95 de interventiewaarde overschrijdt

** Op basis van LMW voor arseen

*** Dit betreft de bermen van wegen zoals toegelicht in paragraaf 3.3

 

2.3.3 Toepassingskaarten

De toepassingskaart is de combinatie van de functie en de kwaliteit van de bodem. In bijlage 4 zijn de toepassingskaarten opgenomen. Om de toepassingseis te bepalen geldt de ‘dubbele toets’. De toepassingskwaliteit hangt af van de functie en de kwaliteit van de ontvangende bodem. De strengste hiervan geldt. Omdat binnen een zone diverse functies kunnen voorkomen en dus verschillende toepassingseisen, zijn deze niet in tabelvorm gepresenteerd.

 

2.4 Uitgesloten locaties

De bodemkwaliteitskaart zegt alleen iets over de diffuse bodemkwaliteit. Voor locaties waar de kwaliteit (vermoedelijk) afwijkt kan de kaart niet worden gebruikt als bewijsmiddel tenzij uit aanvullend onderzoek blijkt dat de kwaliteit overeenkomt met de ontgravingskaart. Dit zijn locaties:

  • Waar een verdachte activiteit aanwezig is (geweest) waarvan de invloed op de bodemkwaliteit niet bekend is

  • Locaties waar uit bodemonderzoek is gebleken dat de kwaliteit daadwerkelijk afwijkt van de gebiedskwaliteit en

  • Locaties waar bij uitvoering van werkzaamheden bijmenging of andere verdachte kenmerken worden waargenomen

 

Conform bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit dienen de uitgesloten locaties op kaart weergegeven te worden. Aangezien dit een dynamisch beeld is, is hiervan afgeweken.

 

Voorbeelden van voornoemde typen locaties zijn:

  • De Rijkswegen, inclusief bijbehorende wegbermen

  • Overige wegen, exclusief de bijbehorende wegbermen

  • Spoorgebonden gronden: spoorlijnen emplacementen, inclusief spoorbermen

  • Voormalige stortplaatsen

  • Locaties met, of die verdacht zijn voor (inclusief historisch bodembestand), een geval van ernstige bodemverontreiniging (voor wat betreft de ontgravingskaart)

  • Gesaneerde locaties in het kader van de Wet bodembescherming (voor wat betreft de ontgravingskaart)

  • Waterbodems en buitendijks gebied/oppervlaktewaterlichamen (uitgezonderd de oevers en uiterwaarden van de Vecht)

  • Locaties waar (vermoedelijk) sprake is van verontreinigde uiterwaardegronden, dichtgeslibde of gedempte meanders en sloten en bebouwde zones van de uiterwaardgronden

  • Militaire oefenterreinen, militaire bebouwing en schietbanen

  • Boerderij-erven in landelijk gebied

  • Toepassingen met grond die van elders afkomstig is. Indien de grond destijds is toegepast op basis van de bodemkwaliteitskaart dan kan aan de hand van het vooronderzoek alsnog geconcludeerd worden dat de kaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel

 

Als locaties uitgesloten zijn van de kaart, dan dient een ander milieuhygiënische verklaring te worden gebruikt voor grondverzet tenzij uit aanvullend onderzoek blijkt dat de kwaliteit overeenkomt met de kwaliteit die de bodemkwaliteitskaart aangeeft.

Door middel van het uitvoeren van een vooronderzoek volgens de NEN 5725, aanleiding F moet bepaald worden of een locatie verdacht is op het voorkomen van bodemverontreiniging als gevolg van puntbronnen of eerder aangetoonde verontreinigingen (subparagraaf 4.2.1). In deze gevallen geldt de bodemkwaliteitskaart namelijk niet.

 

2.5 Veiligheidsklasse conform CROW 400

De bodemkwaliteitskaart mag ook gebruikt worden voor het bepalen van de veiligheidsklasse conform de CROW 400. De bepalingen hierover vallen niet onder het Besluit bodemkwaliteit, maar onder de Arbo-wetgeving. De werkwijze is vergelijkbaar met het bepalen van de kwaliteitsklasse: de P80 dient te worden getoetst aan de risiconormen (SRCarbo-waarden). Dit is gedaan voor alle zones en bodemlagen die niet uitgesloten zijn. Hieruit blijkt dat voor geen van de zones en bodemlagen een veiligheidsklasse van toepassing is. In die gevallen gelden de maatregelen voor basishygiëne.

 

Voorgaande geldt alleen voor de stoffen die opgenomen zijn in deze kaart (standaardpakket en PFAS). Mocht uit het vooronderzoek (zie subparagraaf 4.2.1) blijken dat een locatie verdacht is op het voorkomen van andere stoffen, bijvoorbeeld asbest, dan kan de veiligheidsklasse wijzigen.

 

3 Gebiedsspecifiek beleid

3.1 Inleiding

Voor de voorschriften rond het grondverzet gelden een aantal afwijkingen op het landelijke generieke kader. Dat is voor het merendeel het gevolg van de lokale ambities die nodig worden geacht om een duurzaam en toekomstig bodembeheer vorm te kunnen geven. Hierbij is uitgegaan van beleidsneutrale voorzetting van het beleid. Voor arseen en PFAS is hiervan plaatselijk van afgeweken vanwege wijzigingen in normen of nieuwe bodeminformatie. De gebiedsspecifieke zaken worden in dit hoofdstuk toegelicht.

 

Het gebiedsspecifiek beleid ten aanzien van lokaal maximale waarden en het percentage bodemvreemd materiaal komen onder de Omgevingswet automatisch in het tijdelijke deel van het Omgevingsplan of de Waterschapsverordening. Dit gaat via het overgangsrecht, derde lid van artikel 3.5 van de Aanvullingswet bodem.

 

3.2 Percentage bijmenging

Conform het Besluit bodemkwaliteit mogen herbruikbare grond en baggerspecie maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevatten voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft (artikel 34 van het Besluit bodemkwaliteit en het tweede lid van artikel 1.1 van de Regeling bodemkwaliteit). Bijmengingen zoals aardappelen en wortels in tarragrond worden ook gezien als bodemvreemd. Tarragrond is aanhangende grond die vrijkomt bij het behandelen van gewassen na de oogst. Overige bodemvreemde materialen, zoals plastic en piepschuim mogen alleen sporadisch voorkomen. Voorwaarde is dat dit materiaal al voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond of baggerspecie aanwezig was en het redelijkerwijs niet gevraagd kan worden om het uit de grond of baggerspecie te verwijderen voordat het toegepast wordt.

 

De gemeente heeft op grond van artikel 44 en 45 van het Besluit bodemkwaliteit de mogelijkheid om via gebiedsspecifiek beleid een lager percentage bodemvreemd materiaal vast te stellen. De regio IJsselland maakt gebruik van deze mogelijkheid. De grens voor bodemvreemd materiaal bij de toepassing van grond en baggerspecie wordt binnen het beheergebied van deze Nota gelegd op 5 % (gewichtsprocent). Dit percentage is eveneens van toepassing voor de leeflaag van grootschalige bodemtoepassingen. Op deze wijze wordt binnen de regio een balans gevonden tussen enerzijds visuele hinder en aantasting van bodemgebruiksfuncties te verlagen en anderzijds om kosteneffectief grondverzet mogelijk te houden.

 

3.3 Wegbermen

Wegbermen kunnen verontreinigd raken door het verkeer op de weg. De wegen zelf zijn uitgesloten omdat daar sprake is van geroerde grond en mogelijke aanwezigheid van (teerhoudend) asfalt en (verontreinigd) funderingsmateriaal.

De beïnvloeding van de wegberm vindt plaats via afspoeling van hemelwater en door depositie. Deze beïnvloeding vindt plaats zolang er verkeer over de weg rijdt en is daarmee (redelijk) constant. De wegbermen zijn een voorbeeld van diffuus belaste gebieden. Door de beïnvloeding van de weg wordt in de wegbermen een andere kwaliteit verwacht, voornamelijk van de wegen met de hoogste verkeersintensiteit. Er wordt verschil gemaakt in de volgende wegen:

  • Provinciale en gemeentelijke wegen in onbebouwd gebied

  • Wegen in bebouwd gebied

  • Rijkswegen

 

Voor de definitie van berm wordt gebruik gemaakt van de definitie gegeven in het Besluit bodemkwaliteit (artikel 63, lid 3). Hierin staat dat een berm maximaal 10 meter uit de weg ligt, tenzij de berm eerder wordt begrensd door een fysieke afscheiding. Deze definitie is ook te zien in onderstaand figuur.

 

Figuur 3.1 Definitie van de bermen

 

Deze definitie is gebruikt om de bermenzone te construeren. Aanvullend zijn de volgende keuzes gemaakt:

  • De gemeentelijke bermen zijn begrensd op 0,5 m -mv. In de ondergrond wordt geen verdere beïnvloeding verwacht van de berm en deze is opgenomen in de aangrenzende zone

  • Trottoirs en fietspaden worden gezien als fysieke afscheiding

  • Inritten zijn opgenomen als onderdeel van de berm

  • Zowel de verharde berm als de onverharde berm is meegenomen

  • Deze bermen krijgen de functie Industrie

 

Voor de bermen van de gemeentelijke en provinciale wegen in het onbebouwde gebied is een aparte zone gedefinieerd (bodemkwaliteitszone Wegbermen). Deze is niet op kaart aangegeven maar volgt uit voornoemde definitie inclusief aanvullingen. Binnen deze zone is grondverzet tussen wegbermen toegestaan. De wegbermengrond kan alleen buiten deze zone worden toegepast op locaties met dezelfde bodemkwaliteit (klasse industrie). Alleen dan kan gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring. In bebouwd gebied (deze gebieden zijn op de functiekaart herkenbaar aan de functies wonen en industrie) maakt de wegberm deel uit van de desbetreffende bodemkwaliteitszone van dat gebied. Voor deze wegbermen is dus geen aparte zone in de bodemkwaliteitskaart opgenomen.

 

Rijkswegen vallen onder het bevoegd gezag van het Rijk en zijn daarmee per definitie uitgesloten van de kaart. De spoorwegen zijn om dezelfde reden uitgesloten.

 

Binnen waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden dient bij de toepassing van (uiterwaard)grond in wegbermen nadrukkelijk rekening te worden gehouden met aanvullende eisen vanuit de Provinciale Omgevingsverordening. Dit vanwege de kwaliteit van de wegbermengrond (klasse industrie).

 

3.3.1 Wegbermen binnen de gemeente Raalte

Voor de gemeente Raalte geldt een andere indeling van de bodemkwaliteitskaartzone voor de wegbermen. Hierbij geldt dat de bermen van alle gemeentelijke asfaltwegen worden beschouwd als kwaliteitsklasse industrie en de bermen van alle niet-geasfalteerde gebieden opgaan in het deelgebied waarin zij zijn gelegen.

 

3.4 LMW Arseen

In de regio IJsselland komen van nature verhoogde gehalten aan arseen voor. Dit is ontstaan doordat in het verleden arseen uit arseenhoudend kwelwater is neergeslagen bij het in contact komen met zuurstofrijker grondwater. Dit heeft zich op deze manier kunnen ophopen bij het grensvlak waarbij het bijvoorbeeld bindt aan ijzeroxide (ijzeroer). Vanwege deze ontstaansgeschiedenis komt de arseenverontreiniging heterogeen voor.

 

In de vorige Nota is onderbouwd waarom van nature voorkomend arseen geen belemmering vormde voor hergebruik binnen de regio. Er gold een maximale waarde (LMW) voor alle functies met uitzondering van bodemgevoelig gebruik zoals kinderspeelplaatsen en wonen met tuin. Deze LMW bedroeg 432 mg/kg ds.

 

Op basis van recenter onderzoek3 blijkt een mogelijk lagere MTRhumaan (Maximaal Toelaatbaar Risico) voor arseen van toepassing dan tot nu toe aangenomen. Op basis daarvan verlaagt de regio de LMW voor, van nature verhoogd, arseen naar 231 mg/kg ds. Voor locaties met bodemgevoelig gebruik gelden de achtergrondwaarden (AW, klasse Landbouw/Natuur).

 

Deze LMW hoeft niet te worden onderbouwd met de risicotoolbox omdat deze LMW strenger zijn dan de risicotoolbox zou aangeven (deze gaat namelijk nog uit van de hogere MTRhumaan).

 

Naar verwachting heeft dit geen gevolgen voor het grondverzet. Bij de vorige Nota zijn bij het opstellen van het beleid 27.000 arseenwaarnemingen binnen het beheergebied beoordeeld. Slechts 3x werd de oude LMW van 432 mg/kg ds overschreden en slechts 50x de maximale waarde voor Industrie (76 mg/kg ds).

 

Het navolgend beleid geldt:

  • Grond met gehalten lager dan de maximale waarde voor Industrie (76 mg/kg ds) mag worden hergebruikt met uitzondering van locaties met een gevoelige functie (‘Wonen met (moes)tuin’ en kinderspeelplaatsen)

  • Grond met gehalten hoger dan de maximale waarde voor Industrie (met een maximum tot de humane risicogrens van 231 mg/kg ds) mag alleen worden hergebruikt op locaties met vergelijkbare gehalten

 

Tabel 3.1 Lokale Maximale Waarden arseen

Functie

Lokale Maximale Waarde (LMW) mg/kg ds

Lokale Maximale Waarde (LMW) voor gebieden met van nature verhoogd arseen, mg/kg ds

Plaatsen waar kinderen spelen

20 (generiek)

20 (generiek)

Wonen met tuin en moestuin

20

20

Landbouw/Natuur

76

231

Wonen

76

231

Industrie

76 (generiek)

231

 

 

3.5 LMW PFAS

De achtergrondgehalten PFAS zijn binnen de regio IJsselland niet bepalend voor het grondverzet (zie subparagraaf 2.3.1). Deze liggen namelijk in de bovengrond en ondergrond onder de achtergrondwaarden (Landbouw/Natuur). Wel zijn er binnen de gemeenten Hardenberg en Steenwijkerland een aantal locaties waar de gehalten PFAS de maximale hergebruikswaarden overschrijden (subparagraaf 3.5.1). De oorzaak daarvan is niet duidelijk. Binnen de gemeente Steenwijkerland zijn hierbij lokaal gehalten boven de INEV-waarden aangetoond. Voor deze locaties geldt een saneringsplicht tot de INEV-waarden.

 

Deelgebieden (zie subparagraaf 3.5.1 en 3.5.2) met een afwijkende kwaliteit ten aanzien van PFAS zijn:

  • De Marke III te Mariënberg

  • ’t Refter te Sibculo

  • Bedrijventerrein Rollepaal te Dedemsvaart

  • Kornputkwartier te Steenwijk

  • Steenwijk Zuidoost (Betap Crilux)

  • Eesergaard te Steenwijk

 

Het RIVM heeft op 5 maart 2020 voorlopige interventiewaarden voor PFAS-verbindingen gerapporteerd; zogeheten INEV’s (Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging).4 Op 20 juli 2021 heeft het RIVM de risicogrenswaarden aangepast5, welke vanaf 2 mei 2022 de INEV-waarden uit 2020 hebben vervangen6. Als de INEV-waarde wordt overschreden, is dit een indicatie voor een ernstige verontreiniging. De INEV-waarden van PFOS, PFOA en GenX zijn weergegeven in tabel 3.2. Het bevoegd gezag Wet bodembescherming kan de INEV-waarde eventueel gebruiken voor de beoordeling of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met PFAS.

 

Tabel 3.2 Overzicht INEV-waarden PFAS

Stof

INEV grond#

(µg/kg ds)

PFOA

60

PFOS

59

FRD (HFPO-DA)

57

# Op basis van het tijdelijk handelingskader PFAS van Ministerie van I&W vindt voor toetsing aan deze waarde bij gehaltes organische stof tussen 10 % en 30 % bodemtypecorrectie plaats

 

De gemeenten hanteren (alleen) binnen deze locaties de INEV ook als LMW Wonen/Industrie voor PFAS (zie subparagraaf 3.5.2 en 3.5.3). Uitwisseling van grond met verhoogde gehalten PFAS tussen deze locaties is niet zonder meer toegestaan.

Opgemerkt wordt dat voor de functie Wonen uitgegaan dient te worden van weinig bodemcontact en geen gewasconsumptie7. Ook dient er (bij toepassing van deze grond) een ‘combitox’ te worden uitgevoerd voor PFAS anders dan alleen PFOS en PFOA. Hierbij worden de gehalten van de overige PFAS omgerekend naar een theoretisch gehalte PFOA. Alleen het gemeten gehalte PFOS en PFOA toetsen volstaat dus niet. Dit is een complexe toetsing die per toepassing dient te worden uitgevoerd door een specialist.

 

In onderstaande figuur is tabel 4.1 uit de notitie van RIVM7 opgenomen. Uit de laatste kolom blijkt dat de gehanteerde LMW beduidend lager liggen dan de risicogrenzen Industrie. Omdat de LMW hoger liggen dan de risicogrenzen voor Wonen met veel contact en matige gewasconsumptie is voor hergebruik van grond bij de functie Wonen als restrictie gesteld dat er geen gewasconsumptie kan plaatsvinden en dat het bodemcontact beperkt moet zijn (tenzij een leeflaag wordt aangebracht).

 

 

3.5.1 GBT onder Omgevingswet

Onder de Omgevingswet is het straks mogelijk om gebiedsspecifiek beleid op te stellen voor de grootschalige bodemtoepassing (GBT). Grond met gehalten hoger dan de maximale waarde voor Industrie kunnen dan (indien dit geen onaanvaardbare risico’s oplevert) worden toegepast in de kern van de GBT. De onderbouwing daarvan kan via het college of dagelijks bestuur van het waterschap worden vastgesteld. Dit is een duurzame oplossing voor niet sterk verontreinigde PFAS-houdende grond uit het beheergebied. Deze ruimte geldt niet voor grond van buiten het beheergebied van IJsselland in verband met het verplichte ‘stand-still’-principe.

 

Voor Eesergaard (zie subparagraaf 3.5.3) zijn hier al locaties voor aangemerkt.

 

3.5.2 Locaties gemeente Hardenberg

De LMW voor PFAS gelden voor navolgende locaties in de gemeente Hardenberg (in rood omkaderd in figuren 3.2 tot en met 3.4).

 

De Marke III te Mariënberg: deze locatie krijgt in de toekomst de functie Wonen.

Figuur 3.2 De Marke III te Mariënberg (kaartbron: ruimtelijkeplannen.nl)

 

’t Refter te Sibculo: ook deze locatie krijgt in de toekomst de functie Wonen.

Figuur 3.3 ’t Refter te Sibculo

 

Bedrijventerrein Rollepaal te Dedemsvaart: op het bedrijventerrein Rollepaal zijn met verschillende onderzoeken gehalten PFAS aangetroffen boven de maximale toepassingswaarde. Binnen het gebied zoals aangegeven in figuur 3.4 zijn niet overal gegevens over PFAS beschikbaar. Om binnen het terrein grond toe te mogen passen waarin PFAS voorkomt moet eerst geverifieerd worden of de gehalten aan PFAS in de toe te passen grond overeenkomen met de ontvangende bodem. Hiermee wordt gewaarborgd dat de kwaliteit van de grond niet verslechterd.

 

Figuur 3.4 Bedrijventerrein Rollepaal (rood omkaderd) te Dedemsvaart

 

3.5.3 Locaties gemeente Steenwijkerland

De volgende locaties in de gemeente Steenwijkerland (in rood omkaderd in figuren 3.5 tot en met 3.7).

 

Kornputkwartier te Steenwijk: in de toekomst krijgt deze locatie de functie Wonen.

Figuur 3.5 Kornputkwartier te Steenwijk

 

Steenwijk Zuidoost (Betap Crilux): deze locatie krijgt in de toekomst de functie Wonen.

Figuur 3.6 Steenwijk Zuidoost (BetapCrilux)

 

Eesergaard te Steenwijk: deze locatie krijgt in de toekomst de functie Industrie. Voor Eesergaard zijn locaties aangewezen voor een Grootschalige Bodemtoepassing (GBT, zie subparagraaf 3.5.1) in de vorm van een grondwal. Onder de Omgevingswet mogen gehalten in de kern worden toegepast boven de maximale waarden Wonen/Industrie. Voor meer informatie over GBT wordt verwezen naar subparagraaf 4.5.3. In figuur 3.7 is de locatie projectlocatie Eesergaard weergegeven. In figuur 3.8 zijn de beoogde locaties voor de grondwal weergegeven.

 

Figuur 3.7 Eesergaard te Steenwijk

 

Figuur 3.8 Potentiële locaties voor GBT Eesergaard

4 Voorschriften grondverzet

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de voorschriften opgenomen voor het grondverzet conform het Besluit bodemkwaliteit. Deze volgen uit:

  • Generieke regels (basisvoorschriften in paragraaf 4.2)

  • Gebiedsspecifieke regels (hoofdstuk 3)

  • Decentrale beleidsregels of afspraken (paragraaf 4.3)

  • Decentrale regels (paragraaf 4.4)

 

Daarnaast zijn de specifieke landelijke toepassingskaders toegelicht:

  • Tijdelijke uitname (subparagraaf 4.5.2)

  • Grootschalige bodemtoepassingen (subparagraaf 4.5.3)

 

4.2 Basisvoorschriften

Basisvoorschriften gaan mee naar de Omgevingswet omdat zij verbonden zijn aan de bodemkwaliteitskaart of anderszins in het generiek deel zitten (zoals de zorgplicht).

 

4.2.1 Vooronderzoek

De bodemkwaliteitskaart geeft de diffuse achtergrondkwaliteit van de bodem weer (zie hoofdstuk 2). Locaties waarvan bekend is dat er bodemverontreiniging aanwezig is, zijn uitgesloten van de kaart. Logischerwijs kan de kaart dan niet gebruikt worden voor grondverzet of voor het bepalen van de veiligheidsklasse (zie subparagraaf 4.2.2).

 

Om te bepalen of de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden voor een locatie dient de initiatiefnemer een vooronderzoek te laten uitvoeren conform de norm NEN 5725. In deze norm zijn sinds 2018 specifieke onderzoeksaanleidingen (met bijbehorende onderzoeksvragen) beschreven om de kaart te kunnen gebruiken als bewijsmiddel. Te weten:

  • Voor grondverzet: aanleiding F: Toetsing gebruik bodemkwaliteitskaart bij te ontgraven grond en het toepassen van grond

  • Voor bepaling veiligheidsklasse: aanleiding G: Opstellen hypothese over bodemkwaliteit bij tijdelijke uitplaatsing en overig projectmatig grondverzet ten behoeve van het inschatten van arbeidshygiënische risico’s (zie subparagraaf 4.2.2)

 

Het vooronderzoek voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart in het kader van grondverzet (aanleiding F) dient op onderstaande vragen een antwoord te geven:

  • Vallen de werkzaamheden (graven/opslaan/toepassen) volledig binnen de afbakening van de bodemkwaliteitskaart (horizontaal en verticaal)?

  • Welke bodemkwaliteitsklasse is toegekend aan de bodem in de bodemkwaliteitskaart(en) en welke lagen zijn daarbij onderscheiden?

  • Is de bodem asbestverdacht?

  • Is het op basis van de activiteiten, ontgraving of ongewoon voorval aannemelijk dat de bodemkwaliteit ter plaatse is veranderd sinds het vaststellen of actualiseren van de bodemkwaliteitskaart?

  • Zijn er puntbronnen aanwezig of is ernstige bodemverontreiniging te verwachten binnen het ontgravingsprofiel? (locaties die op voorhand zijn uitgesloten, zijn opgenomen in paragraaf 2.4)

 

4.2.2 Veiligheidsklasse conform CROW 400

Bij het werken in grond moet de werkgever voor de uitvoeringsfase een V&G-plan (Veiligheid & Gezondheid) maken. De CROW 400-richtlijn voor veilig en risicogestuurd werken in en met verontreinigde bodem is een veel gebruikte richtlijn om de risico’s te bepalen. De te hanteren veiligheidsklasse mag worden bepaald aan de hand van de 80-percentielwaarde (P80) uit een vastgestelde bodemkwaliteitskaart door deze te toetsen aan de SRCarbo -waarden. Uit de toetsing8 blijkt dat de SRC-waarden vele malen hoger zijn dan de P80 van alle zones in de bodemkwaliteitskaart. Er volgt hieruit dus geen veiligheidsklasse. Dit betekent dat alleen de maatregelen die horen bij de basishygiëne van toepassing zijn.

 

Net als bij grondverzet dient eerst middels vooronderzoek te worden vastgesteld dat gebruik mag worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart voor de betreffende locatie. De NEN 5725 kent hier de onderzoeksaanleiding G: Opstellen hypothese over de bodemkwaliteit bij tijdelijke uitplaatsing en bij overig projectmatig grondverzet ten behoeve van het inschatten van arbeidshygiënische risico’s.

 

De te beantwoorden vragen zijn:

  • Wat is de afbakening van de onderzoekslocatie en is deze voldoende?

  • Welke bodemkwaliteitsklasse is toegekend aan de bodem in de bodemkwaliteitskaart en welke lagen zijn daarbij onderscheiden?

  • Is er sprake van potentiële bronnen van bodemverontreiniging? Zo ja, wat zijn de potentiële bronnen van bodemverontreiniging, waar liggen ze en wat zijn de kritische parameters?

  • Is de bodem asbestverdacht?

  • Is er een vermoeden dat op basis van beschikbare voorinformatie werkzaamheden plaatsvinden binnen een geval van ernstige bodemverontreiniging?

  • Is de bodem sterk verontreinigd (boven interventiewaarde)?

 

Mocht uit het vooronderzoek, of vanwege zintuiglijke waarnemingen in het veld, blijken dat de kaart niet representatief is, dan vervalt de geldigheid van de bodemkwaliteitskaart alsnog en dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Indien de kaart wel kan worden gebruikt dan dienen de P80 van de zone te worden vergeleken met de SRCarbo -waarden, hiervoor dient dan geen aanvullend onderzoek plaats te vinden in de vorm van monstername en analyse.

 

Opgemerkt wordt dat sommige locaties zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Daarmee is de kaart voor die locaties ook niet geschikt voor het bepalen van de veiligheidsklasse. Indien er vanuit het voorgenomen grondverzet geen aanleiding is voor onderzoek (bijvoorbeeld bij tijdelijke uitname) dient dan alsnog onderzoek plaats te vinden ter bepaling van de veiligheidsklasse.

 

Bij het aantreffen van asbest in of op de bodem tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met speciale maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van de Wet bodembescherming en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

 

4.2.3 Zorgplicht

Onder alle omstandigheden moet bij het toepassen van grond en baggerspecie de wettelijke zorgplicht conform artikel 13 van de Wet bodembescherming (bodem) en artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit (toepassingen in oppervlaktewaterlichaam in beheer van gemeente) in acht worden genomen. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen een verplichting heeft om verontreiniging te voorkomen of wanneer voorkomen niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Deze zorgplicht geldt ook in de situaties dat er geen onderzoeksplicht en meldingsplicht is zoals bij tijdelijke uitname (subparagraaf 4.5.2). Ondanks dat er geen onderzoeksgegevens zijn kan toch op basis van gebruik of zintuiglijke waarnemingen een vermoeden van bodemverontreiniging zijn.

 

4.2.4 Samenvoegen tot 25 m3

Tot aan 25 m3 mag een niet-gecertificeerd bedrijf en/of persoon partijen samenvoegen, zolang er sprake is van dezelfde kwaliteit. De kwaliteit moet bepaald worden aan de hand van een bodemonderzoek of bodemkwaliteitskaart. De samengevoegde kleine partij moet vervolgens wel gekeurd worden conform BRL1001 (partijkeuring) of worden afgevoerd naar een erkende verwerker. Een samengevoegde partij kan niet op basis van de bodemkwaliteitskaart worden toegepast. Om gebruik te kunnen maken van de bodemkwaliteitskaart dienen kleinere partijen dus gescheiden te worden opgeslagen.

Samenvoegen van grond tot partijen groter dan 25 m3 is alleen toegestaan voor zover sprake is van dezelfde kwaliteitsklasse (AW, Wonen of Industrie) en door een specifiek hiervoor gecertificeerd bedrijf of instelling (BRL 9335).

 

Opgemerkt wordt dat zodra een partij wordt toegepast deze onderdeel uitmaakt van de bodem. Indien meerdere partijen worden toegepast op één locatie is hier geen sprake van samenvoegen (maar van toepassen). Dit geldt niet voor tijdelijke opslag.

 

4.3 Decentrale beleidsregels

In deze paragraaf zijn decentrale regels opgenomen die niet volgen uit het generieke of gebiedsspecifieke beleid maar die de gemeenten en waterschappen belangrijk vinden ter bescherming van de regio IJsselland en haar inwoners. Deze regels moeten (net als de decentrale regels van paragraaf 4.4) opgenomen worden in het nieuwe deel van het omgevingsplan van de gemeente.

 

4.3.1 Asbest

Asbesthoudend materiaal is bodemvreemd materiaal en mag volgens de regels slechts sporadisch in de grond aanwezig zijn (zie paragraaf 3.2). Voor asbest is geen Achtergrondwaarde vastgesteld omdat de interventiewaarde (100 mg/kg ds gewogen) reeds op het niveau van het verwaarloosbaar risico ligt. De streefwaarde voor grond is komen te vervallen en grond met gehalten asbest onder de interventiewaarde mag worden beschouwd als niet verontreinigd.

 

Partijen grond met asbest als bodemvreemd materiaal komen voor. Bij het aantreffen van asbest in (water)bodem dient rekening te worden gehouden met speciale maatregelen die moeten worden getroffen in het kader van de Wet bodembescherming en het Arbeidsomstandighedenbesluit. Als asbest wordt aangetroffen in grond en baggerspecie, dan moet een aanvullend asbestonderzoek conform de NEN 5707 plaatsvinden, waarmee het gehalte aan asbest kan worden vastgesteld.

 

Het toepassen van sterk met asbest verontreinigde grond (met gehalten hoger dan 100 mg/kg ds gewogen) is niet toegestaan. Wanneer de concentraties aan asbest in de grond of baggerspecie lager zijn dan de interventiewaarde geldt binnen de regio IJsselland het volgende:

  • Voor toepassingen van grond of baggerspecie in opdracht van de samenwerkende gemeenten en waterschappen in wegbermen en gebieden met de bodemfunctieklasse wonen of landbouw/natuur is het niet toegestaan zichtbaar met asbest verontreinigde grond toe te passen

  • Bij toepassingen van zichtbaar met asbest verontreinigde grond die niet in opdracht van de samenwerkende gemeenten en waterschappen plaatsvinden wordt geadviseerd dezelfde beschreven werkwijze te volgen

 

4.3.2 Asbest binnen de gemeente Raalte

Voor toepassingen van grond in opdracht van de gemeente Raalte geldt een maximale waarde lager dan 30 mg/kg ds gewogen. Voor toepassingen van grond die niet in opdracht van de gemeente Raalte plaatsvinden wordt binnen deze gemeente geadviseerd dezelfde werkwijze te volgen. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet is het mogelijk dit beleid voor alle initiatiefnemers vast te stellen in het Omgevingsplan.

 

4.3.3 Toetsingskader binnen de uiterwaarden van de Overijsselse Vecht

In afwijking van het generieke toetsingskader bestaat de mogelijkheid om binnen het winterbed van de Overijsselse Vecht het toepassingskader gelijk te stellen aan die voor de landbodem. Het winterbed maakt geen onderdeel uit van een oppervlaktewaterlichaam. De ‘droge’ uiterwaarde- of oevergrond kan worden beschouwd als landbodem. Dat betekent dat zowel de toetsingsregels en de -methodiek voor waterbodems als die voor landbodems van toepassing kunnen zijn op de vrijkomende en ontvangende grond in het winterbed van de Vecht. De toets op bodemfunctieklasse geldt niet voor toepassing in het winterbed van de Overijsselse Vecht.

 

4.4 Decentrale regels

In deze paragraaf zijn decentrale regels opgenomen die als aanvulling op het beleid zijn opgenomen (en niet ter interpretatie van bestaand beleid). Ze volgen dus niet uit het generieke of gebiedsspecifieke beleid maar zijn bedoeld ter bescherming van de regio IJsselland en haar inwoners. Deze regels moeten (net als de decentrale beleidsregels van paragraaf 4.3) opgenomen worden in het nieuwe deel van het omgevingsplan van de gemeente.

 

4.4.1 Locaties waar bodemonderzoek is uitgevoerd

Het kan voorkomen dat een locatie niet uitgesloten is van de bodemkwaliteitskaart, maar dat er toch een (verkennend) bodemonderzoek of partijkeuring is uitgevoerd. Uit het onderzoek kan een andere kwaliteit blijken dan uit de bodemkwaliteitskaart. In dergelijke situaties kan de bodemkwaliteitskaart niet als geldig bewijsmiddel worden gebruikt voor hergebruik van grond (met uitzondering van tijdelijke uitname) en dient een ander erkend bewijsmiddel te worden verkregen (partijkeuring).

 

4.4.2 Diepere ondergrond

Vanwege de verspreidingswijzen van verontreinigingen wordt de grootste beïnvloeding in de bovengrond verwacht voor de stoffen uit het standaardpakket en PFAS. Indien uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de ondergrond van een zone de kwaliteit AW heeft voor het standaardpakket en PFAS dan is de verwachting dat hier ook de diepere ondergrond (onder 2,0 m mv) een gelijke of betere kwaliteit heeft.

De kaart voor het standaardpakket en PFAS wordt dan ook van toepassing verklaard voor de grond onder 2,0 m -mv voor:

  • De zones waar de ondergrond tot 2,0 m -mv voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw/Natuur en

  • De diepere ondergrond ongeroerd is

 

4.4.3 Invasieve exoten

In het beheergebied van de regio IJssellanden komen, net als elders in Nederland, invasieve exoten voor zoals de Japanse Duizendknoop. Deze planten komen hier van nature niet voor, maar zijn door de mens is geïntroduceerd. Kenmerkend van invasieve exoten is dat ze zich makkelijk verspreiden doordat ze geen natuurlijke vijanden hebben. Deze planten kunnen veel schade aanrichten aan bijvoorbeeld infrastructurele werken en het is daarbij ook slecht voor de biodiversiteit. Het is dan ook onwenselijk dat invasieve exoten zich door grondverzet verspreiden.

Voor Aziatische duizendknopen geldt er sinds 1 januari 2022 een handelsverbod. Dit verbod is ook van toepassing op handel in grond en bagger met daarin plantenresten van deze duizendknopen. Bij grondverzet dient dan ook te worden geverifieerd of de Japanse Duizendknoop, Sachalinse Duizendknoop en de Bastaardduizendknoop voorkomt op locatie. Hoewel er voor andere invasieve exoten niet iets soortgelijks is geregeld geldt ook daarvoor dat in het vooronderzoek aandacht moet worden gegeven aan het voorkomen van invasieve exoten om schade daarvan te voorkomen.

 

Via www.waarneming.nl kan de aanwezigheid van veel invasieve exoten worden gecheckt. De kaart op deze site is niet volledig maar geeft een goede indicatie.

 

4.4.4 Overige aandachtspunten

Overige aandachtspunten, die buiten de scope van deze Nota vallen, maar waarover afstemming plaats moet vinden met de gemeenten en waterschappen in de regio IJsselland zijn:

  • Niet-gesprongen explosieven (NGE)

  • Archeologische waarden

  • Ecologische waarden

 

4.5 Landelijke specifieke kaders

 

4.5.1 Inleiding

Voor alle werkzaamheden rond grondverzet is er een landelijk generiek kader opgesteld. In een aantal situaties kan gebruik worden gemaakt van een specifiek landelijk kader. Verder is gebleken dat het opslaan van grond sterkere regulering vraagt om ongewenst samenvoegen te voorkomen).

 

4.5.2 Tijdelijke uitname

Het Besluit bodemkwaliteit stelt geen extra verplichtingen aan de tijdelijke uitname van grond en baggerspecie. Dit is dus toegestaan zonder kwaliteitsbepaling, toetsing aan de functie en melding. De gedachte bij deze uitzondering is dat in deze situaties weinig tot niets verandert aan de milieubelasting op een bepaalde locatie. De voorwaarde hierbij is dat de grond of baggerspecie niet bewerkt wordt en op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in dezelfde toepassing wordt teruggebracht. Hierbij kan gedacht worden aan grondverzet ten behoeve van de aanleg van kabels en leidingen of de aanleg van een fietspad, waarbij de vrijkomende grond wordt gebruikt in de naastliggende berm. Het hergebruik na tijdelijke uitname kent interpretatieruimte. Het is goed om in geval van twijfel, voorafgaand aan de uitvoering, deze interpretatieruimte te verkennen bij het bevoegd gezag, de gemeenten in de regio IJsselland.

 

Op de tijdelijke uitname van grond is de zorgplicht (subparagraaf 4.2.3) en de CROW 400 (subparagraaf 4.2.2 altijd van toepassing.

 

4.5.3 Grootschalige bodemtoepassing (GBT)

Voor grootschalige toepassingen van grond en baggerspecie is in het Besluit bodemkwaliteit een apart toetsingskader opgesteld. Wij spreken van een grootschalige toepassing als er meer dan 5.000 m3 grond of baggerspecie wordt toegepast met een dikte van meer dan 2 meter. Er zijn uitzonderingen op deze omvangseis en de toepassingsmogelijkheden (zie artikel 63 van het Besluit bodemkwaliteit). De toe te passen grond of baggerspecie kan zowel beneden als boven het maaiveld worden aangebracht, maar is niet bedoeld voor het ophogen van een perceel. Een voorbeeld van een grootschalige bodemtoepassing is het aanleggen van een geluidswal.

 

In een grootschalige bodemtoepassing mag grond of baggerspecie worden toegepast met de kwaliteit klasse Industrie. De kwaliteit en functie van de ontvangende bodem is daarbij niet van belang. Deze optie maakt het mogelijk om grond of baggerspecie toe te passen op een ontvangende bodem die schoner is dan de toe te passen grond of baggerspecie.

 

Om te borgen dat de ontvangende bodem niet negatief beïnvloed wordt, moet wel getoetst worden of er emissie (uitloging) plaats kan vinden. De normen hiervoor zijn opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

 

Verder dient er een leeflaag aangebracht te worden van minstens 0,5 meter dik. De kwaliteit van de leeflaag moet wel voldoen aan de toepassingseis van de locatie. Daarvoor wordt dus wel rekening gehouden met de kwaliteit en functie van de ontvangende bodem. De leeflaag mag ook bestaan uit een laag bouwstoffen en hoeft dan geen 0,5 meter dik te zijn. Onder de Omgevingswet is aanpassing van het beleid mogelijk (zie subparagraaf 3.5.1).

 

4.5.4 Verspreiden van baggerspecie op de kant

Het op de kant verspreiden van baggerspecie is een activiteit waarvoor landelijk een generiek beleidskader is vastgesteld. Gemeenten en waterschappen hebben hierdoor geen beleidsmatige vrijheid om aanvullende regels te stellen.

 

Het verspreiden van baggerspecie over nabijgelegen percelen is vastgelegd in artikel 35, lid f van het Besluit bodemkwaliteit. Verspreiding van baggerspecie is uitsluitend mogelijk voor zover er sprake is van “verspreidbare baggerspecie”. Bij de beoordeling of er sprake is van verspreidbare of niet-verspreidbare baggerspecie, wordt gebruik gemaakt van een apart toetsingskader. Regels over deze toetsing zijn opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit.

 

5 Grondverzet en grondstromenmatrix

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is de grondstromenmatrix opgenomen. Deze geeft aan tussen welke zones grondverzet mogelijk is op basis van de bodemkwaliteitskaart (paragraaf 5.2).

In de paragrafen 5.3 tot en met 5.5 zijn de stroomschema’s beschreven per ‘milieubelastende activiteit’ uit het Bal, te weten:

  • Graven (paragraaf 5.3)

  • Opslaan (paragraaf 5.4)

  • Toepassen (paragraaf 5.5)

 

5.2 Grondstromenmatrix

In figuur 5.1 is de grondstromenmatrix opgenomen. Hierin zijn de mogelijke combinaties van locaties van vrijkomen en locaties van toepassing weergegeven op basis van de bodemkwaliteitskaart. Het wel of niet mogen toepassen hangt af van:

  • Resultaten van het vooronderzoek conform de NEN 5725, aanleiding F

  • Gebiedsspecifieke regels (zie hoofdstuk 3)

 

Figuur 5.1 Grondstromenmatrix

PK = Partijkeuring verplicht

 

5.3 Graven

Indien uit vooronderzoek (subparagraaf 4.2.1) blijkt dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel kan van de kwaliteitsklassen worden uitgegaan zoals opgenomen in tabel 2.2 en aangegeven op de ontgravingskaart in bijlage 3.

 

In het stroomschema in figuur 5.2 zijn de stappen weergeven voor het ontgraven van grond. Aandachtspunt bij het graven in de bodem is dat grond met verschillende kwaliteitsklassen niet vermengd mag raken. Indien bij het graven bijvoorbeeld grond vrijkomt met kwaliteitsklasse Wonen en AW, dan dient deze grond in alle gevallen gescheiden te worden opgeslagen, afgevoerd en toegepast (tenzij technisch niet uitvoerbaar). Het graven in sterk verontreinigde grond is niet geregeld binnen deze Nota. Hiervoor geldt een ander kader, namelijk het saneringskader binnen de Wet bodembescherming.

 

Graven in de bodem gaat vaak gepaard met tijdelijke opslag (paragraaf 5.4), afvoer van grond voor hergebruik (binnen het projectgebied of elders, paragraaf 5.5) of afvoer naar een erkende verwerker.

Figuur 5.2 Stroomschema A voor graven in de bodem met uitzondering van sterk verontreinigde grond

 

Indien de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt kan worden, omdat de bodemkwaliteit mogelijk afwijkt van hetgeen de kaart aangeeft, dan dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd. Dat kan een verkennend of nader onderzoek zijn maar indien hieruit blijkt dat de kwaliteit afwijkt van de kaart is alsnog een partijkeuring nodig om hergebruik mogelijk te maken.

 

Melden

Het graven in toepasbare grond (niet sterk verontreinigd) als werkzaamheid hoeft niet te worden gemeld bij meldpunt bodemkwaliteit. Tijdelijke opslag of toepassing wel tenzij het opslag betreft in het kader van tijdelijke uitname (zie subparagraaf 4.5.2).

 

5.4 Opslaan

Als grond na ontgraven niet direct wordt afgevoerd voor toepassing, dan kan de grond tijdelijk worden opgeslagen op de ontgravingslocatie of elders. Er zijn verschillende mogelijkheden om grond op te slaan. In het kader van deze Nota onderscheiden wij de volgende vormen van opslag:

  • Opslag bij tijdelijke uitname: gedurende de looptijd van de werkzaamheden, op of nabij de locatie van vrijkomen. Tijdelijk uitname is een specifiek landelijk kader dat is toegelicht in subparagraaf 4.5.2. Hiervoor gelden geen kwaliteitseisen of meldingsplicht, maar wel de zorgplicht (subparagraaf 4.2.3)

  • Kortdurende opslag: maximale duur van 6 maanden. Er gelden geen kwaliteitseisen, maar er is wel een meldingsplicht. Vanwege de zorgplicht dient minimaal een vooronderzoek te worden uitgevoerd naar de verwachte kwaliteit van de grond

  • Tijdelijke opslag op landbodem: maximaal 3 jaar. De kwaliteit van de grond in depot moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende grond. Er wordt hiervoor dus niet getoetst aan de functie (geen dubbele toets, zie paragraaf 5.4). Als uit vooronderzoek blijkt dat de bodemkwaliteitskaart gebruikt kan worden als bewijsmiddel voor zowel de grond die opgeslagen wordt als voor de ontvangende grond, dan is er geen aanvullend onderzoek nodig. Deze tijdelijke opslag dient gemeld te worden bij het bevoegd gezag (zie hoofdstuk 6). In de melding moet de voorziene duur van de opslag en de eindbestemming vermeld worden

  • Weilanddepot: opslag van baggerspecie over aangrenzend perceel voor maximaal 3 jaar. Alleen baggerspecie die voldoet aan de normen voor verspreiding over aangrenzende percelen mag worden opgeslagen. De bodemkwaliteitskaart voorziet hier niet in zodat een ander bewijsmiddel nodig is, namelijk een waterbodemkwaliteitskaart of een waterbodemonderzoek. Deze tijdelijke opslag moet gemeld worden. In de melding moet de voorziene duur en de eindbestemming vermeld worden. De eindbestemming kan ook de locatie van tijdelijke opslag zijn

 

Per gemeente kunnen er ook aanvullende specifieke regels gelden, bijvoorbeeld uit het bestemmingsplan of het omgevingsplan.

 

Algemene regels

Bij het opslaan van grond gelden een aantal standaardregels. Grond (ongeacht het bodemtype) van verschillende, niet aaneengesloten ontgravingen of locaties mag niet worden samengevoegd zonder erkenning van BRL9335. Er is al sprake van samenvoegen als de ‘tenen’ van 2 depots elkaar raken. Een nadere toelichting hierop is gegeven in de notitie ‘Geen grond samenvoegen zonder erkenning’ van de Inspectie Leefomgeving en Transport (IL&T) van januari 2019 (versie 2). Uit deze notitie is onderstaande afbeelding overgenomen waarin de juiste manier van gescheiden opslag te zien is (figuur 5.3).

 

Figuur 5.3 Gescheiden gronddepots (notitie IL&T)

 

Bewijsmiddel opslag

Zowel voor de grond in depot als voor de locatie van de tijdelijke opslag kan gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaarten. Voorwaarde hiervoor is dat uit vooronderzoek blijkt dat de kaart van toepassing is. Bij de melding (meldpunt bodemkwaliteit, zie hoofdstuk 6) moet ook de locatie van de opslag en de omvang van de opslag aangegeven te worden.

 

Aangezien de waterbodem is uitgesloten, dient voor de tijdelijke opslag van baggerspecie een ander bewijsmiddel te worden gebruikt (waterbodemonderzoek conform NEN 5720 of waterbodemkwaliteitskaart).

 

Opslaan binnen een inrichting

Tijdelijke opslag van individuele partijen korter dan 3 jaar, die wel repeterend plaatsvindt op dezelfde locatie in een periode van meer dan 3 jaar wordt beschouwd als een bedrijfsmatige handeling. Dan gelden de regels van het Activiteitenbesluit of de Wabo. Onder de Omgevingswet is dit een activiteit (Bal). Of deze situatie een Wabo-vergunning milieu nodig heeft, volgt uit categorie 28 van bijlage I onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Dit type opslag valt niet onder de reikwijdte van deze Nota.

 

In figuur 5.4 is in een stroomschema het proces van opslaan getoond.

Figuur 5.4 Stroomschema B voor opslaan van grond

 

5.5 Toepassen

Als uit vooronderzoek blijkt dat de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel kan worden gebruikt dan kan voor het toepassen van grond van de kwaliteitsklasse worden uitgegaan zoals die is aangegeven in de bodemkwaliteitskaart. Voor de kwaliteit van de toe te passen grond wordt de ontgravingskaart gebruikt (bijlage 3).

 

Voor het bepalen of de toepassing mogelijk is op de voorgenomen locatie wordt de toepassingskaart gebruikt (bijlage 4). De toepassingskaart is gebaseerd op de zogenaamde dubbele toets waarbij de strengste klasse geldt: bodemfunctieklasse of bodemkwaliteitsklasse (zie bijlage 1, toelichting Besluit bodemkwaliteit). Het kan dus voorkomen dat op een locatie met een functie Industrie alleen grond mag worden toegepast met een klasse AW, omdat de kwaliteit van de ontvangende bodem ook AW is.

 

In figuur 5.5 is het stroomschema voor toepassen getoond.

Figuur 5.5 Stroomschema C: Toepassen

 

6 Melden, toezicht en handhaving

6.1 Inleiding

Gemeenten, waterschappen en provincies zijn verantwoordelijk voor alle taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) van de fysieke leefomgeving.

Sinds 1 juli 2017 is duidelijk dat de basistaken milieu door een omgevingsdienst moeten worden uitgevoerd. De gemeenten, waterschappen en provincies zijn en blijven echter het bevoegd gezag.

 

Voor de gemeenten en waterschappen in de regio IJsselland is dat de Omgevingsdienst IJsselland (ODIJ). ODIJ voert voor de gemeenten en waterschappen het basistakenpakket van VTH-taken uit op het gebied van bodem. ODIJ handelt daarmee namens het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en namens het dagelijks bestuur van de betreffende waterschappen.

 

6.2 Melden

Als grond of baggerspecie wordt opgeslagen of toegepast, dan geldt er meestal een meldingsplicht. De opdrachtgever dient opslag of toepassing te melden bij het bevoegd gezag, namelijk de gemeente. ODIJ handelt deze meldingen meestal af.

 

 

Het Besluit bodemkwaliteit beschrijft welke meldingsplicht er geldt. Hier is kort toegelicht in welke gevallen geen melding benodigd is voor toepassen of opslaan van grond:

  • Toepassen van kleine partijen grond of bagger (maximaal 25 m3) door particulieren waarbij geen professionele partij betrokken is (zoals een bodemverbetering van een tuin of deels ophogen van een perceel)

  • Toepassingen binnen een landbouwbedrijf als de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot datzelfde landbouwbedrijf behorend perceel, waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast

  • Het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen

  • Het toepassen van schone grond en baggerspecie (kwaliteit AW) in hoeveelheden kleiner dan 50 m3. Voor het toepassen van schone grond in hoeveelheden groter dan 50 m3 moet eenmalig de toepassingslocatie gemeld worden

  • Het tijdelijk uitnemen en opslaan van grond (zie subparagraaf 4.5.2 en paragraaf 5.4)

 

In alle andere gevallen is een melding verplicht. Toepassen en opslaan van grond of baggerspecie dient minimaal 5 werkdagen van tevoren gemeld te worden bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit9 . Via dit meldpunt kan de initiatiefnemer een digitaal formulier invullen met de vereiste gegevens. Rapportages van milieuhygiënische verklaringen zoals een partijkeuring of een vooronderzoek voor het gebruik van de bodemkwaliteitskaart kunnen worden toegevoegd. Het bevoegd gezag beoordeelt de melding binnen 5 werkdagen. Bij onduidelijkheden of onvolkomenheden zal de gemeente of omgevingsdienst contact opnemen met de melder.

 

Als de melding akkoord is, dan hoeft er formeel geen terugmelding plaats te vinden. De melder mag dus na 5 werkdagen starten met de werkzaamheden als er geen bericht is ontvangen. Het bevoegd gezag kan hierna nog wel handhavend optreden. De initiatiefnemer blijft verantwoordelijk voor het voldoen aan de vereisten uit het Besluit Bodemkwaliteit en kan zich dus niet beroepen op het uitblijven van een mededeling op de melding.

 

6.3 Toezicht en handhaving

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving voor toepassingen en opslag van grond en baggerspecie op landbodem. Het dagelijks bestuur van de waterschappen zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving voor de toepassing van grond en baggerspecie in oppervlaktewater binnen het beheergebied van het waterschap. In de praktijk zijn deze taken gemandateerd aan de omgevingsdienst. Controle op het naleven van de regels kan plaatsvinden tijdens de melding, in het veld (tijdens het transport of bij toepassing/opslag) en na de feitelijke toepassing of opslag. De controle kan hierbij plaatsvinden op onder andere:

  • De wijze van toepassing of opslag (conform het beleid)

  • De tijdige, correcte en volledige melding

  • De milieuhygiënische verklaringen

  • Visuele inspectie van de toe te passen grond

 

Er vindt ook toezicht en handhaving plaats voor toepassingen en opslag die niet gemeld zijn. Wanneer de gemeente constateert dat de regels van het Besluit bodemkwaliteit, Regeling bodemkwaliteit of de Nota niet worden nageleefd, dan kan bestuursdwang worden uitgeoefend of een dwangsom worden opgelegd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot strafrechtelijke handhaving.

 

Overtredingen zoals afwijkingen van normdocumenten, werken zonder erkenning, etc. kunnen worden gemeld bij de inspectie IL&T10 . De inspectie IL&T kan bij overtredingen dwangsommen opleggen, bedrijven schorsen of erkenningen intrekken.

 

Bijlage 1 Wettelijk kader Besluit bodemkwaliteit

B1.1 Algemeen

Het Besluit bodemkwaliteit heeft als doel om zoveel mogelijk grond en baggerspecie her te gebruiken, zodat er minder primaire grondstoffen nodig zijn. Hergebruik is verantwoord als er geen verontreinigingen ontstaan.

 

Het Besluit bodemkwaliteit kent een landelijk geldend generiek kader dat door de gemeenten kan worden toegepast. Als het generiek kader niet volstaat, dan kan een gemeente voor (een deel van) hun beheergebied binnen de regels van het Besluit bodemkwaliteit gebiedsspecifiek beleid ontwikkelen. Hierdoor heeft de gemeente de mogelijkheid verantwoord hergebruik van grond en baggerspecie maximaal af te stemmen op de maatschappelijke ontwikkelingen. Hierbij spelen bodemgebruik, bodemambities en ruimtelijke ontwikkelingen een rol.

 

B1.2 Generiek beleid

Voor het vormgeven van het grondverzet, zijn een aantal aspecten van belang, namelijk de bodemfuncties, de bodemkwaliteitsklassen en de toepassingseisen. Middels gebiedsspecifiek beleid is het mogelijk om de bodemkwaliteitsklassen en toepassingseisen aan te passen.

 

Bodemfuncties

Het beheergebied van de gemeente dient ingedeeld te worden in verschillende functieklassen, namelijk ‘Wonen’, ‘Industrie’ of geen functie (overig). De verdeling in functies dient op kaart weergegeven te worden in de bodemfunctiekaart. Uitgangspunt bij de indeling in bodemfunctieklassen is dat de klasse die wordt toegekend aan een gebied overeenkomt met de gevoeligste bodemfunctie binnen het betreffende gebied.

 

Bodemkwaliteitsklassen

De grond wordt ingedeeld in 1 van de 3 bodemkwaliteitsklassen ‘landbouw/natuur’, ‘wonen’ of ‘industrie’. Als de grond niet voldoet aan deze klassen, dan is de grond in principe niet toepasbaar. In de Regeling bodemkwaliteit staan de normen en toetsingsregels om te bepalen in welke klasse de landbodem of grond valt. De bodemkwaliteitsklassen worden gebruikt om de kwaliteit van de te ontgraven grond en de ontvangende bodem te bepalen.

 

Toepassingseisen

In het generieke kader wordt gebruik gemaakt van een dubbele toetsing voor het vaststellen van toepassingseisen voor het hergebruik van grond. Dit houdt in dat er zowel naar de functie als de kwaliteit van de ontvangende bodem gekeken wordt. De dubbele toets houdt in dat de toepassingseis wordt bepaald door de strengste van de twee. Dit principe is toegelicht in onderstaand figuur.

 

Figuur B1.1 Werking dubbele toets in het generieke kader. Bron: Handreiking besluit bodemkwaliteit via https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/instrumenten/handreiking-bbk/

 

B1.3 Gebiedsspecifiek beleid

Als het generieke kader te weinig mogelijkheden biedt voor het hergebruik van grond, dan kan de gemeente gebiedsspecifiek beleid ontwikkelen. Uitgangspunt bij gebiedsspecifiek beleid is dat er geen verslechtering van de bodemkwaliteit ontstaat binnen het beheergebied (‘stand-still’ principe).

 

Met gebiedsspecifiek beleid kunnen de volgende zaken worden geregeld:

  • Het vaststellen van lokale maximale waarden

  • Het vaststellen van een percentage bodemvreemd materiaal dat afwijkt van het percentage dat in het besluit is opgenomen

 

Lokale maximale waarden

Gemeenten hebben de mogelijkheid om Lokale Maximale Waarden (LMW) voor stoffen op te stellen. Hierdoor wordt afgeweken van de geldende normen uit de Regeling bodemkwaliteit. De LMW bevinden zich tussen het niveau van de achtergrondwaarden en het saneringscriterium. Voor het opstellen van LMW dient middels een risicobeoordeling vastgesteld te worden dat er geen risico’s zijn voor mens, milieu en ecosysteem. Ter verduidelijking is in figuur B1.2 aangegeven wat de afwegingsruimte is voor de gemeente bij het opstellen van de LMW.

 

Figuur B1.2 Afwegingsruimte voor LMW

 

B1.4 Handelingskader PFAS

In het HK van december 2021 zijn achtergrondwaarden en voorlopige toepassingsnormen opgenomen voor PFAS die bij het bepalen van hergebruiksmogelijkheden binnen het generieke kader gehanteerd moeten worden. Voor de toepassingsnormen voor grond is onderscheid gemaakt in verschillende situaties, waar verschillende normen voor gelden (zie figuur B1.3).

Figuur B1.3 Toepassingsnormen voor PFAS op landbodem (bron: HK van december 2021)

 

Uit figuur B1.3 blijkt dus dat de toepassingseis voor PFAS bepaald wordt aan de hand van de toepassingseis voor de overige stoffen. De kwaliteit van de bodem ten aanzien van PFAS wordt hierin dus niet meegenomen. Het is mogelijk om hier met gebiedsspecifiek beleid van af te wijken. Zo is het mogelijk om een lokale achtergrondwaarden op te stellen.

 

Bijlage 2 Bodemfunctiekaart

 

Bijlage 3 Ontgravingskaarten

 

Bijlage 4 Toepassingskaarten


1

Technische rapportage bodemkwaliteitskaart regio IJsselland, 2023, TAUW, kenmerk R001-1291303ROE-V04-mwl-NL, d.d. 27 oktober 2023

2

Technische rapportage bodemkwaliteitskaart regio IJsselland, 2023, TAUW, kenmerk R001-1291303ROE-V04-mwl-NL, d.d. 27 oktober 2023

3

Advies ondersteuning bij beoordeling risico’s consumptie gewassen uit pluk- en moestuinen voor wijkpluktuin/moestuin en kavels in wijk ’t Broeck in Broekland (gemeente Raalte), RIVM, Peter van Breemen, Frank Swartjes, 21 juli 2023

4

Toelichting op Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV) PFAS voor grond en grondwater, RIVM d.d. 5 maart 2020

5

Memo risicogrenzen ten behoeve van de vaststelling van Interventiewaarden voor PFOS, PFOA en GenX, RIVM d.d. 20 juli 2021

6

Verzamelbrief bodem en ondergrond, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, IENW/BSK-2022/49580, d.d. 2 mei 2022

7

Achtergrondwaarden en risicogrenzen ten behoeve van onderbouwing Maximale Waarden PFAS voor toepassen van grond en baggerspecie, RIVM, 20 juli 2021

8

Technische rapportage bodemkwaliteitskaart regio IJsselland, 2023, TAUW, kenmerk R001-1291303ROE-V04-mwl-NL, d.d. 27 oktober 2023

9

https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/wet-regelgeving/bbk/meldpunt/

10

https://www.ilent.nl/onderwerpen/bodemtoezicht/vragen-en-melden