Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bergen (L)

Verordening op de heffing en invordering van waterverblijfsbelasting 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBergen (L)
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening op de heffing en invordering van waterverblijfsbelasting 2024
CiteertitelVerordening waterverblijfsbelasting 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening Waterverblijfsbelasting 2023.

De datum van de ingang van heffing is 1 januari 2024.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 224 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

16-12-2023nieuwe regeling

12-12-2023

gmb-2023-538512

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van waterverblijfsbelasting 2024

De raad van de gemeente Bergen,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2023; gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

 

Besluit

vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van waterverblijfsbelasting 2024.

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    vaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebezigd voor vakantie- of andere recreatieve doeleinden;

  • b.

    lengte: de lengte over alles;

  • c.

    vaste ligplaats: een ligplaats die naar plaatselijk gebruik, zulks ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, is bestemd voor het regelmatig afmeren of ter anker leggen van een zelfde vaartuig gedurende een periode van ten minste een maand;

  • d.

    etmaal: een aaneengesloten tijdvak van 24 uren, aanvangend om 00.00 uur;

  • e.

    maand: een aaneengesloten tijdvak van 30 etmalen;

  • f.

    seizoen: het tijdvak van 16 april tot en met 16 oktober;

  • g.

    schipper: de gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt.

Artikel 2. Belastbaar feit

Onder de naam 'waterverblijfsbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf op vaartuigen die aanwezig zijn in wateren binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Artikel 3. Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is degene die tegen vergoeding gelegenheid biedt tot het houden van verblijf als bedoeld in artikel 2 door het ter beschikking stellen van ligplaatsen of vaartuigen.

  • 2.

    De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.

  • 3.

    Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid biedt tot verblijf, is belastingplichtig: de schipper,- de eigenaar of de gebruiker van een vaartuig, of - degene die werkelijk verblijf houdt aan boord van een dergelijk vaartuig.

Artikel 4. Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

  • 1.

    Door degenen die verblijf houden aan boord van:

    • a.

      een vaartuig dat is ingericht en wordt gebruikt tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van bejaarden;

    • b.

      kano's, roei- en volgboten met een lengte van ten hoogste 4 meter;

    • c.

      motor- en zeilboten met een lengte van ten hoogste 4 meter;

    • d.

      een vaartuig dat zich op last of bevel van de overheid in het gemeentelijke watergebied bevindt.

  • 2.

    Van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

  • 3.

    Van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd;

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar het aantal etmalen verblijf in het belastingtijdvak. Het aantal etmalen verblijf wordt gesteld op de som van het aantal etmalen dat elke in artikel 2 bedoelde persoon verblijf heeft gehouden. Voor de toepassing van dit artikel wordt een gedeelte van een etmaal voor een vol etmaal gerekend.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan, op een bij de aangifte gedaan verzoek van de belastingplichtige, de belasting voor het houden van verblijf op vaste ligplaatsen naar vaste bedragen per ligplaats worden geheven zoals weergegeven in artikel 6, lid 2.

Artikel 6. Belastingtarief

  • 1.

    Het tarief bedraagt, per persoon, per etmaal € 1,35.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief indien verblijf wordt gehouden conform artikel 5, lid 2 per ligplaats:

    • a.

      Bij een vaartuig met een lengte van meer dan 4 meter doch ten hoogste 8 meter € 93,00;

    • b.

      Bij een vaartuig met een lengte van meer dan 8 meter doch ten hoogste 12 meter € 124,00;

    • c.

      bij een vaartuig met een lengte van meer dan 12 meter € 155,00

Artikel 7. Belastingtijdvak

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Voorlopige aanslag

  • 1.

    Na de aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

  • 2.

    De voorlopige aanslag, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op 90% van het aantal etmalen gerealiseerd in het voorgaande belastingjaar maal het tarief. Indien vóór het opleggen van de voorlopige aanslag aannemelijk is dat het aantal etmalen vermoedelijk lager zal zijn dan 90% van het aantal etmalen gerealiseerd in het voorgaande belastingjaar, wordt de voorlopige aanslag bepaald op het vermoedelijke aantal etmalen maal het tarief.

  • 3.

    De voorlopige aanslag wordt met de aanslag verrekend.

Artikel 10. Aanslaggrens

  • 1.

    Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet geheven.

  • 2.

    Voor de toepassing van het vorige lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 11. Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een voorlopige aanslag worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat en het bedrag daarvan niet hoger is dan € 20.000,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de voorlopige aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste vier en ten hoogste tien bedraagt.

  • 3.

    De overige aanslagen moeten worden betaald binnen één maand na dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 4.

    Betaling van de termijnen zoals bedoeld in de voorgaande leden is mogelijk via automatische incasso, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling automatische incasso van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW);

  • 5.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 12. Kwijtschelding

Bij invordering van waterverblijfsbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13. Aanmeldingsplicht

  • 1.

    De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot het houden van verblijf verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het dagelijks bestuur van de BsGW aangewezen ambtenaar belast met de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 232, vierde lid sub a en b van de Gemeentewet;

  • 2.

    De verplichting als bedoeld in het voorgaande lid geldt niet voor de belastingplichtige die met betrekking tot het jaar voorafgaand aan het belastingjaar in de heffing van de verblijfsbelasting betrokken is.

Artikel 14. Aangifte

  • 1.

    Het uitnodigen tot het doen van aangifte kan naast de op de in artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze geschieden door het uitreiken, toezenden of elektronisch verzenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van elektronische aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan. In dat geval geschiedt, in afwijking van de in artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet aangegeven wijze, de aangifte langs elektronische weg door het inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden via de digitale voorziening ‘Digitale aangifte toeristenbelasting’ van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen.

  • 2.

    De belastingplichtige die niet binnen twee maanden na afloop van het belastingjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden binnen 14 dagen na afloop van die twee maanden bij de heffingsambtenaar van de BsGW een verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 3.

    De heffingsambtenaar heeft, behoudens de regels volgende uit artikel 11 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het recht alsnog een uitnodiging tot het doen van aangifte te verzenden, dan wel, bij gebrek aan een tijdige of onvolledige aangifte door belastingplichtige, de grondslag voor de berekening van de verblijfsbelasting ambtshalve te schatten en de belasting middels een ambtshalve aanslag op te leggen.

  • 4.

    Indien beschikbaar zal de grondslag voor de aanslag als bedoeld in het voorgaande lid tenminste gelijk zijn aan de grondslag van het voorgaande belastingjaar.

Artikel 15. Registratieplicht

  • 1.

    De belastingplichtige is verplicht per belastingjaar een verblijfsregister bij te houden.

  • 2.

    De vorm van het verblijfregister is vrij, maar bevat tenminste met betrekking tot een ieder aan wie gelegenheid tot het houden van etmalen verblijf wordt verschaft, de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres en woonplaats van de (hoofd)persoon die verblijft;

    • b.

      aantal van het gezin of de groep waarmee men reist;

    • c.

      datum van aankomst en datum van vertrek;

    • d.

      het aantal etmalen verblijf ter zake waarvan belasting verschuldigd is.

  • 3.

    De verplichting als bedoeld in de voorgaande leden geldt niet voor zover de belastingplichtige gebruik maakt van de vaste tarieven van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 6, lid 2 van deze verordening. In deze gevallen is de in het eerste lid genoemde verplichting beperkt tot de in het tweede lid onder sub a genoemde gegevens tezamen met de aanduiding (naam of nummer) van de ligplaats waar wordt verbleven.

Artikel 16. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening Waterverblijfsbelasting 2023’ van 13 december 2022 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2024.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening waterverblijfsbelasting 2024'.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van de gemeente Bergen van 12 december 2023.

I.C. van ’t Hof

De griffier

M.H.E. Pelzer

De voorzitter