Organisatie | Veldhoven |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | Nieuwe regeling | 21-11-2023 |
Het college van de gemeente Veldhoven;
gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Sociaal Domein Veldhoven;
de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna noemen wij dit de wet, gaat ervan uit dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht van inwoners dat zij elkaar daarin helpen naar eigen kunnen. De eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet.
Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, moeten een beroep kunnen doen op de wet.
In de verordening Sociaal Domein Veldhoven staat het kader voor het lokale beleid op het gebied van Jeugd, Participatie en Wmo.
In de beleidsregels staat de uitwerking van de wet en verordening. Hiervoor zijn afwegingskaders opgenomen en is jurisprudentie betrokken.
Hoofdstuk 3: Aanvraag en beschikking
Een aanvraag (artikel 4:1 en 4:2 van de Awb wordt door of namens cliënt schriftelijk bij het college ingediend. De aanvraag wordt door het college afgehandeld. De beslissing wordt genomen op basis van de uitkomsten van het onderzoek (artikel 6 van de beleidsregels).
Hoofdstuk 4: Voorwaarden en weigeringsgronden
In de wet en verordening staat dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening als:
Daarnaast gelden de volgende algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 9, 10, en11 van deze beleidsregel) en de voorziening-specifieke voorwaarden in de artikelen daarna.
De client kijkt eerst of hij zelf of samen met zijn directe omgeving zijn situatie kan verbeteren. Alleen mogelijkheden die daadwerkelijk beschikbaar/ verkrijgbaar zijn vallen onder de oplossingen op eigen kracht. De 'eigen kracht' gaat niet zover dat de client dient te anticiperen op alle mogelijke gebreken die verband houden met het ouder worden.
De client maakt binnen zijn vermogen gebruik van eigen oplossingen om zijn situatie te verbeteren.
Dit is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Gebruikelijke hulp wordt getoetst aan de volgende criteria:
Naast deze criteria worden de volgende punten getoetst:
Als een persoon voor bijvoorbeeld werk, aaneengesloten perioden van 7 etmalen of meer, van huis is, kan het zijn dat hij geen of minder gebruikelijke hulp kan leveren.
Aanleren van huishoudelijke taken
Voor hulp bij het huishouden kan het zijn dat een persoon aangeeft dat leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk, de reden is om geen gebruikelijke hulp te bieden.
In deze situaties kan aan een gezond persoon een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Deze activiteiten vallen onder de activiteiten HH3.
Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de zorg voor de kinderen over. De zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.
Als een kind gebruikelijke hulp moet verlenen, wordt goed onderzocht welke taken een kind kan uitvoeren. Er wordt rekening gehouden met wat je van een kind op een bepaalde leeftijd kan verwachten. Dit wordt gedaan volgens onderstaand schema.
In geval van een zeer korte, levensverwachting kan ter ontlasting van de leefeenheid van de client afgeweken worden van het afwegingskader gebruikelijke hulp.
Er is sprake van mantelzorg als er langdurig en intensief boven gebruikelijke hulp wordt verleend.
Als een mantelzorger beschikbaar is en die kan en wil hulp (blijven) geven, dan wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.
Als de mantelzorger de hulp (tijdelijk) niet meer kan of wil geven en het gaat over taken waarvoor een maatwerkvoorziening mogelijk is. Dan kan het college ter ontlasting van de mantelzorger (tijdelijk) een maatwerkvoorziening verstrekken.
Het behoort tot de eigen kracht van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als deze voor de cliënt algemeen gebruikelijk is (artikel 2.3.5 derde lid van de Wmo 2015). Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de specifieke cliënt algemeen gebruikelijk is.
Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient de voorziening te voldoen aan alle volgende criteria:
Financieel draagbaar op minimum niveau
Of een voorziening financieel draagbaar is voor een inkomen op minimumniveau, wordt aan de voorkant bepaald. Hiervoor gaat het college uit van een inkomen op bijstandsniveau.
Op grond van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag gaat het college uit van een ruimte van 5% van de geldende bijstandsnorm gedurende 36 maanden (bijstandsnorm x0,05x36).
Een inwoner (alleenstaande) wil een fiets met trapondersteuning kopen. De fiets kost € 1500. De financiële ruimte is 5% van de voor de inwoner geldende bijstandsnorm gedurende 36 maanden. In dit geval bedraagt de financiële ruimte in een periode van 3 jaar dus € 2.045 (5% van € 1.136 x 36 maanden). Dat betekent dat aanvrager de voorziening financieel kan dragen.
Als er sprake is van aantoonbare schulden, kan daar rekening mee worden gehouden bij het bepalen of een voorziening gedragen kan worden door de client.
Denk hierbij aan de situatie waarbij de aanvrager problematische schulden heeft, of in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden niet/minder kan reserveren voor een voorziening.
Als de client aangeeft dat hij de gevraagde voorziening niet financieel kan dragen, dan toont de client dit zelf aan. De bewijslast is dus omgekeerd. Op dat moment zal de client inzicht moeten geven in zijn/ haar financiële positie en onderbouwen met stukken waarom hij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen.
Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet-limitatief)
Er bestaat geen of alleen een tijdelijke aanspraak op een maatwerkvoorziening als er andere voorzieningen zijn waar de client gebruik van kan maken. Andere voorzieningen zijn voorzieningen die via andere wetten verstrekt worden (denk bijv. aan Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg).
Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle inwoners van een gemeente. Deze voorzieningen zijn dus niet specifiek voor inwoners met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor inwoners met een beperking.
Artikel 10. Goedkoopst passende maatwerkvoorziening
De maatwerkvoorziening die wordt toegekend levert een passende bijdrage aan het verbeteren van de zelfredzaamheid en/ of participatie. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het onderzoek (artikel 2.3.2 van de wet).
Nadere toelichting op de algemene weigeringsgronden vanuit de verordening.
Bij het bepalen of een voorziening langdurig noodzakelijk is, wordt gekeken naar de prognose van het ziektebeeld. Waar op korte termijn verbetering of genezing wordt verwacht, wordt geen voorziening in het kader van de Wmo verstrekt. Waar te verwachten is dat de beperkingen langdurig van aard zijn of blijvend zijn, kan een Wmo maatwerkvoorziening worden verstrekt. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur (uitleentermijn 26 weken) worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.
Het is heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat cliënten en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken. Daardoor zijn ze zo min mogelijk aangewezen op maatschappelijke ondersteuning;
Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).
Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Of dit al doet ná de melding, maar vóór het besluit. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden.
Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen.
Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de economische afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Als de economische afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.
Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind dat in een instelling verblijft.
Hoofdstuk 5: Maatwerkvoorzieningen
In dit hoofdstuk is per maatwerkvoorziening uitgewerkt welke kaders gelden voor het inzetten van deze maatwerkvoorziening, hoe die worden toegepast en welke keuzes er binnen de maatwerkvoorziening kunnen worden gemaakt. Bij iedere maatwerkvoorziening geldt dat het onderzoek (zoals beschreven in artikel 6) wordt doorlopen en hierbij de eigen kracht (zoals beschreven in artikel 9) zorgvuldig wordt onderzocht en meegewogen.
Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert.
5.1.1 Resultaten hulp bij het huishouden
Bij hulp bij het huishouden onderscheiden we de volgende resultaten:
Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd valt ook onder de primaire levensbehoeften.
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
Om bovenstaande resultaten te bereiken kunnen de onderstaande categorieën huishoudelijke hulp worden ingezet:
Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden (HH1)
Categorie 2: Organisatie van het huishouden (HH2)
Begeleiding is in de wet gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen.
Het doel van de individuele begeleiding is het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. De begeleiding kan ook als doel hebben om mantelzorgers te ontlasten.
Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt.
Dagbesteding is een vorm begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/ het sociaal netwerk. De focus is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Men biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd.
Als een client niet zelfstandig naar de dagbesteding kan komen, moet de aanbieder het vervoer naar en van de dagbesteding regelen.
Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals is vastgesteld bij de indicatie voor individuele begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. In sommige gevallen kan de aanbieder samen met de cliënt overleggen of groepsbegeleiding effectief is.
Naast de keuze voor welk product begeleiding wordt ingezet, bepaalt de consulent hoeveel uren en/of dagdelen worden ingezet en welke mate van flexibiliteit passend is voor de client.
Er wordt onderzocht of de hulpvraag een begeleidingsdoel of behandeldoel betreft. Als sprake is van een hoog medisch risico of behoefte aan geneeskundige zorg, waarvoor de expertise nodig is op het niveau van een specialist, dan is sprake van een behandeldoel en geen begeleidingsdoel.
Behandeling wordt geboden via de Zvw door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is bijvoorbeeld gericht op het aanleren van vaardigheden om met een aandoening stoornis/beperking om te gaan.
Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen (hoofd)behandelaar en begeleider plaats te vinden.
Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Als verpleging of behandeling nodig is dan moet dit geregeld worden via de Zvw.
Kortdurend verblijf wordt ingezet ter ontlasting van de mantelzorger. Ook kan kortdurend verblijf een langdurige opname voorkomen of ervoor zorgen dat een client langer thuis kan blijven wonen.
De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 156 etmalen per jaar.
In specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan.
Er wordt onderzocht of de client gebruik kan maken van andere voorzieningen. Bijvoorbeeld of de client gebruik kan maken van de Wlz of Zvw. De Wlz kan een logeeropvang bieden aan cliënten die een Wlz indicatie hebben.
De Zvw kan (kortdurend) verblijf bieden ter voorkoming van een ziekenhuisopname. Afhankelijk van het type verzekering bieden zorgverzekeraars ook vervangende mantelzorg.
5.3.3 Vervoer naar de instelling
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk of de Taxbus als de client een indicatie heeft.
Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat cliënt zichzelf kan verplaatsen in en om de woning. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Ook als de client nog kleine stukjes lopend kan overbruggen kan een rolstoelvoorziening noodzakelijk zijn.
5.4.1 Soorten rolstoelvoorzieningen
Met aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn meestal niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed.
Voor rolstoelen geldt dat bij kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) een rolstoel wordt geleend via de uitleenservice van de thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen leveranciers.
Voor verplaatsingen in huis kan een trippelstoel een oplossing zijn, deze worden via de Zvw verstrekt.
Sporten kan een belangrijk middel zijn bij het verbeteren van de participatie. Het gaat om structureel en regelmatig sporten. Bij incidenteel gebruik van een sportvoorziening (denk aan de zitski voor de wintersport 1x per jaar) wordt geen sportvoorziening verstrekt. De cliënt toont aan dat hij zonder sportvoorziening beperkt kan participeren en dat hij actief en regelmatig sport. De sportvoorziening wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.
In sommige gevallen kan ook een tweedehands sportvoorziening een passende en veel goedkopere oplossing bieden. Bij een tweedehands voorziening zijn de kosten beter te dragen vanuit de eigen kracht.
5.5.1 Soorten sportvoorzieningen
Een sportvoorziening kan een sportrolstoel, maar ook een andere sportvoorziening zijn.
Er wordt 1 keer per 3 jaar een vast bedrag voor de aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportvoorziening verstrekt. De financiële tegemoetkoming wordt niet opnieuw verstrekt als de bestaande sportvoorziening nog technisch in orde en passend is.
De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de (vaak hoge) kosten voor een sportvoorziening te vergoeden. Enkele mogelijkheden zijn:
Zvw: Hulpmiddelen die een bepaald functioneringsprobleem oplossen, vallen onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Prothesen, orthesen en orthopedisch schoeisel kunnen daaronder vallen. Het traject is dat de eigen (medisch specialistische) zorgverlener een indicatie stelt voor een hulpmiddel dat (mede) in het kader van sport wordt gebruikt;
De wet heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Het gaat bij Wmo vervoersvoorzieningen specifiek over het dagelijkse sociale vervoer. Als een cliënt problemen ervaart op het gebied van het dagelijks sociale vervoer dan wordt onderzocht wat de vervoersbehoefte is en wat de client op eigen kracht kan oplossen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het vervoer op de korte en op de lange afstanden. Heeft de cliënt bijvoorbeeld een auto of een brommer of kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk?
5.6.1 Soorten vervoersvoorzieningen
Collectief vraagafhankelijk vervoer (Cvv)
Cvv biedt een passende oplossing voor problemen bij het vervoer over langere afstanden. Het gaat om het regionaal vervoer waarbij het openbaar vervoer, de auto of een ander automatisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt. Cvv is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.
Als Cvv wordt toegekend zijn de belangrijkste kenmerken:
Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.
Wanneer de client niet met het Cvv kan reizen is er een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van individueel taxivervoer.
Aanpassing eigen auto of brommobiel
De client die in aanmerking komt voor het Cvv kan in plaats van het Cvv een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van de eigen auto of brommobiel krijgen.
Individuele vervoersvoorzieningen
Voor het vervoer over de kortere afstanden (loop-/fietsafstanden) biedt het Cvv geen passende oplossing. Hiervoor kunnen individuele vervoersvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets, worden verstrekt.
Bij de beoordeling van de eigen kracht in het kader van een vervoersvoorziening, wordt allereerst gekeken of iemand in staat is gebruik te maken van een eigen auto, de (brom-) fiets en/of van het openbaar vervoer. Daarnaast wordt onderzocht of het vervoersprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening zoals een elektrische fiets (met trapondersteuning). Dit is een voorziening die ook door personen zonder beperkingen wordt gebruikt en in de detailhandel te koop is. Voor een kind onder de 16 jaar, is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, zoals een automaat of een airco.
De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij voor zijn vervoersbehoefte reguliere vervoersvoorzieningen en/ of het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. De CRvB heeft bepaald dat een loopastand van maximaal 800 meter voldoende is om het openbaar vervoer te bereiken.
Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen én zijn er geen beperkingen bij het in-/uitstappen, dan wordt cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken en gebruiken.
Er zijn verschillende voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in de eigen omgeving). Woonvoorzieningen hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken.
Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden, consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.
5.7.1 Soorten woonvoorzieningen
Het college kan na onderzoek tot de conclusie komen dat verhuizen de meest goedkope en passende oplossing is en om deze reden het aanpassen van de huidige woning niet te verstrekken. Het college kan dan een financiële tegemoetkoming voor een verhuisvoorziening verstrekken. Bij de afweging of een verhuizing een passende oplossing is worden de volgende factoren gewogen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot.
Naast de algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen kunnen huurders vaak gebruik maken van het “oppluspakket” van de woningcorporatie.
Er wordt onderzocht of de gevraagde woonvoorziening voorzienbaar was. Een voorbeeld hiervan is dat cliënt de badkamer vernieuwt en niet voor een douche op afschot zorgt maar een bad aanschaft. Dit terwijl hij beperkingen heeft en hierdoor moeite heeft om in en uit het bad te stappen. In deze situatie kan de woningaanpassing worden afgewezen.
Ondersteuning kan worden geboden middels zorg in natura (zin), via een persoonsgebonden budget (pgb) of een financiële tegemoetkoming. Bij zin verstrekt de gemeente een product of dienst die rechtstreeks door de gemeente aan de aanbieder of leverancier wordt betaald. Bij een PGB of een financiële tegemoetkoming stelt de gemeente een bedrag beschikbaar waarmee de inwoner de dienst of het product zelf kan kopen. In dit hoofdstuk zijn hierover aanvullende bepalingen opgenomen. Ook is in dit hoofdstuk beschreven wanneer de gemeente een eigen bijdrage aan de inwoner vraagt (het abonnementstarief) en hoe dit werkt.
Artikel 12: Regels voor een pgb
de cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die aan de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;
In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de “keukentafel” gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de cliënt.
Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een pgb zal bij een voorziening, niet zijnde een dienst, plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van het pgb vindt plaats op declaratiebasis na het overleggen van de factuur en als cliënt aan de gestelde voorwaarden uit het programma van eisen in de beschikking heeft voldaan.
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet of niet naar behoren inzet of kan inzetten. De cliënt wordt in dit geval schriftelijk in kennis gesteld van dit besluit.
Artikel 13: Onderscheid sociaal netwerk en professionele hulpverlener
Als een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulpverlener.
De manier waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld, is in de verordening bepaald. Er zijn twee artikelen vanuit de verordening uitgebreid voor de Wmo, deze zijn als volgt:
Artikel 15: Regels voor een financiële tegemoetkoming
De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording en uitbetaling bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming vindt plaats op basis van overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs, als cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.
Hoofdstuk 7: Afschrijving, onderhoud, reparatie en verzekering
Artikel 16: Afschrijvingstermijnen
De volgende afschrijvingstermijnen gelden per voorziening.
Voor voorzieningen die hierboven niet staan vermeld kan in overleg worden getreden met fabrikanten of leveranciers en wordt de afschrijvingstermijn in het ondersteuningsplan uitgelegd.
Artikel 17: Onderhoud, reparatie en verzekering
De kosten voor onderhoud, reparatie, pech onderweg en verzekering vallen binnen het contract met de leverancier.
Bij verstrekking van een hulpmiddel in de vorm van een pgb, worden in de hoogte van het PGB zowel de kosten voor aanschaf, onderhoud, reparatie, pech onderweg en een WA-verzekering voor de duur van de economische afschrijftermijn van de voorziening meegenomen. Het bedrag wordt vastgesteld op basis van het all-in huurtarief wat de gemeente zou betalen volgens het contract met de leverancier voor zin hulpmiddelen voor de duur van de economische afschrijftermijn.
Bij de definitieve vaststelling van het bedrag wordt rekening gehouden met:
Het bedrag voor onderhoud van de traplift is vastgelegd in het onderhoudscontract van de leverancier.
Het bedrag voor reparatie wordt vastgesteld op basis van een offerte. Bij het definitief vaststellen van het bedrag wordt rekening gehouden met:
Het bedrag voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van een offerte. Bij het definitief vaststellen van het bedrag wordt rekening gehouden met:
Hoofdstuk 8: Abonnementstarief
Artikel 18: Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen
In de verordening is het abonnementstarief kort opgenomen, met hieronder wat beleidsmatige aanvullingen.
Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebruik maakt. Dit kan een langere periode zijn dan de economische afschrijvingstermijn.
Hoofdstuk 9: Kwaliteit en veiligheid
Artikel 19: Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Bovenstaande kwaliteitseisen worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan client toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken.
Artikel 20: Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Artikel 21: Meldingsregeling calamiteiten en geweld
Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.
Hoofdstuk 11: Klachten en medezeggenschap
Artikel 26: Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Hoofdstuk 12: Overgangsrecht en slotbepalingen
In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.
Waar deze beleidsregels voor een client gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn kan er conform artikel 4:84 Awb afgeweken worden van de beleidsregel.