Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ede

Beleidsregel bijzondere bijstand Gemeente Ede 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEde
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel bijzondere bijstand Gemeente Ede 2024
CiteertitelBeleidsregel bijzondere bijstand gemeente Ede 2024
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 35 van de Participatiewet
  3. artikel 48 van de Participatiewet
  4. artikel 50 van de Wet werk en bijstand
  5. artikel 51 van de Wet werk en bijstand
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

05-12-2023

gmb-2023-536469

429996

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel bijzondere bijstand Gemeente Ede 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel op 5 december 2023, zaaknummer 429996;

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht en artikel 35, 48, 50 en 51 van de Participatiewet;

overwegende dat het wenselijk is regels vast te stellen voor verstrekking van bijzondere bijstand;

besluit vast te stellen de Beleidsregel bijzondere bijstand Gemeente Ede 2024:

 

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      inkomen: het totale netto inkomen zoals omschreven in artikel 31,32 en 33 van de wet exclusief de vakantietoeslag;

    • c.

      vermogen: het vermogen zoals omschreven in artikel 34 van de wet;

    • d.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 20 tot en met 24 van de wet waarbij de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet niet wordt toegepast;

    • e.

      draagkrachtruimte: het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan 130% van de geldende bijstandsnorm;

    • f.

      schuldentraject: een traject ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) of een minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (MSNP) via de gemeente of een gecertificeerde schuldhulpverlener;

    • g.

      Vtlb: vrij te laten bedrag, het bedrag dat binnen de WSNP en MSNP wordt vrijgelaten om te voorzien in de vaste lasten en het levensonderhoud;

    • h.

      nominaal bedrag; het bedrag waarmee de beslagvrije voet volgens de Vtlb- berekening kan worden verhoogd.

  • 2.

    De inhoud van de overige in deze beleidsregel gebruikte begrippen is gelijkluidend aan die in de wet tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken.

  • 3.

    Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregel niet eenduidig blijkt te zijn bepalen burgemeester en wethouders de nadere invulling c.q. interpretatie van dit begrip.

Artikel 2. Individualiseren

  • 1.

    Van de bepalingen en criteria in deze beleidsregel kan gemotiveerd worden afgeweken als de individuele situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft:

    • a.

      in het voordeel van de belanghebbende als gelet op zijn individuele omstandigheden onverkorte toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard;

    • b.

      in het nadeel van de belanghebbende als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2.

    Het toe te kennen bedrag aan bijzondere bijstand kan, al dan niet gedurende een bepaalde periode, worden verlaagd indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont of heeft betoond.

Artikel 3. Draagkracht

  • 1.

    Voor de vaststelling van de draagkracht in het vermogen geldt een vrijlating van € 3.000 voor een alleenstaande en € 6.000 voor een alleenstaande ouder of gehuwden tezamen. Al het vermogen dat uitstijgt boven dit vrij te laten vermogen wordt als draagkracht in aanmerking genomen. Hierbij geldt dat een vervoersmiddel tot een waarde van € 3.350 niet tot het vermogen wordt gerekend.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de draagkracht in het inkomen, zoals bedoeld in artikel 35 van de wet, wordt de draagkrachtruimte vanaf 130% volledig in aanmerking genomen.

  • 3.

    Als belanghebbende een schuldentraject volgt of alleen kan beschikken over de beslagvrije voet wordt er geen draagkracht aanwezig geacht.

Artikel 4. Draagkrachtperiode

  • 1.

    De draagkracht in het inkomen wordt als uitgangspunt 1 x per jaar vastgesteld.

  • 2.

    Als er periodieke bijzondere bijstand wordt verstrekt wordt de draagkrachtperiode afgestemd op de duur van die bijstand en wordt de hoogte van de draagkracht in het inkomen naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 5. Draagkracht en eigen huis

Als de belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf en eventueel zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf heeft belanghebbende recht op bijzondere bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd.

Artikel 6. De aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt. Bijstand met terugwerkende kracht is, behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel, op grond van artikel 44 lid 1 van de wet niet mogelijk.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 is bijstand met terugwerkende kracht mogelijk als de aantoonbaar gemaakte kosten niet langer dan 8 weken voor de aanvraag zijn opgekomen.

Hoofdstuk II. Vorm van bijstand en aflossing

Artikel 7. Bijstand als geldlening

  • 1.

    Tenzij deze beleidsregel anders bepaalt wordt de bijzondere bijstand verstrekt om niet.

  • 2.

    Bijzondere bijstand kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt wanneer:

    • a.

      redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

    • b.

      de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • c.

      de aanvraag betrekking heeft op de betaling van een waarborgsom;

    • d.

      de aanvraag betrekking heeft op de betaling van schulden;

    • e.

      de aanvraag betrekking heeft op de betaling van duurzame gebruiksgoederen;

    • f.

      de bijstand als voorschot wordt verstrekt.

  • 3.

    Bijstand als geldlening wordt niet verstrekt voor zover de belanghebbende zelf over voldoende middelen beschikt om in deze kosten te voorzien. De vrijlating van het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet is daarbij niet van toepassing.

Artikel 8. Aflossing geldlening

  • 1.

    Als de bijstand als geldlening wordt verstrekt is hierover geen rentevergoeding verschuldigd tenzij individuele omstandigheden het vaststellen van een rentepercentage rechtvaardigen.

  • 2.

    Het aflossingsbedrag wordt vastgesteld met inachtneming van de beslagvrije voet.

  • 3.

    Voor personen die in een inrichting verblijven wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op 5% van de algemene bijstand per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 4.

    Als de bijstand als geldlening is verstrekt in afwachting van het beschikbaar komen van middelen dient te worden afgelost zodra deze middelen daadwerkelijk beschikbaar komen.

  • 5.

    Als de bijstand voor duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening wordt verstrekt wordt de geldlening in 36 maandelijkse termijnen terugbetaald. De eventuele restschuld wordt kwijtgescholden tenzij er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. In dat geval kan een langere periode van terugbetaling verlangd worden.

  • 6.

    De aflossing in 36 maanden is van toepassing op de bijzondere bijstand die na 01-01-2024 wordt verstrekt.

Hoofdstuk III. Individuele bijzondere bijstand

Artikel 9. Bijzondere bijstand en inkomensafhankelijke regelingen

  • 1.

    Voor kosten die voortvloeien uit inkomensafhankelijke regelingen bestaat geen recht op bijstand.

  • 2.

    Lid 1 is niet van toepassing als het gaat om de eigen bijdrage rechtsbijstand en voor griffierecht.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand voor de kosten als bedoeld in het tweede lid wordt rekening gehouden met een eventuele vergoeding vanuit een bestaande verzekering voor rechtsbijstand en de korting die de Raad voor Rechtsbijstand toepast op de eigen bijdrage rechtsbijstand wanneer eerst gebruik wordt gemaakt van het Juridisch Loket. Deze bijdrage wordt ook in mindering gebracht op de kosten wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van het Juridisch Loket.

  • 4.

    Bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand gaat de Raad voor Rechtsbijstand uit van het inkomen in het peiljaar. Dat is het inkomen twee jaar vóór de aanvraag. Als het inkomen in de tussentijd met meer dan 15 % is gedaald, dan moet bij de Raad voor Rechtsbijstand een peiljaarverlegging worden aangevraagd. Dit moet binnen zes weken na de toekenning van de gesubsidieerde rechtsbijstand. Bij de toekenning van bijzondere bijstand wordt uitgegaan van een eigen bijdrage die past bij de laagste inkomenscategorie.

Artikel 10. Woonkostentoeslag bij een huurwoning

  • 1.

    Als uitgangspunt bestaat voor de betaling van woonlasten geen recht op bijzondere bijstand. De Wet op de huurtoeslag geldt als een voorliggende voorziening .

  • 2.

    Bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag is mogelijk als de aanvrager in een huurwoning verblijft en er door bijzondere omstandigheden geen of geen volledig recht op huurtoeslag bestaat.

  • 3.

    Als er bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van woonkostentoeslag omdat de aanvrager te hoge woonlasten heeft dan wordt aan de verlening van de bijzondere bijstand de verplichting verbonden dat de aanvrager alles in het werk stelt om passende betaalbare woonruimte te vinden. Hierbij wordt in ieder geval verwacht dat de aanvrager:

    • a.

      ingeschreven staat als woningzoekende;

    • b.

      actief reageert op betaalbare woonruimte;

    • c.

      aangeboden passende woonruimte accepteert.

  • 4.

    De woonkostentoeslag wordt toegekend voor de periode van maximaal één jaar.

  • 5.

    Na een half jaar wordt beoordeeld of de aanvrager voldoende heeft gedaan om passende betaalbare woonruimte te krijgen. Wanneer er niet voldoende inspanningen zijn verricht dan volgt een eenmalige waarschuwing. Bij herhaling van deze gedraging wordt de woonkostentoeslag beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste betaling van de woonkostentoeslag heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Wanneer er wel voldoende inspanningen zijn verricht, maar er geen andere woonruimte is gevonden, dan kan de bijzondere bijstand voor de woonkosten worden verlengd voor een periode van zes maanden. Dit kan vervolgens worden herhaald zolang er voldoende inspanningen worden verricht, maar de aanvrager er niet in slaagt passende betaalbare woonruimte te vinden.

  • 7.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de woonkostentoeslag wordt berekend volgens de systematiek van de Wet op de huurtoeslag, uitgaande van de rekenhuur volgens de maximale huurtoeslaggrens. Voor de meerkosten van de huur boven de maximale huurtoeslaggrens wordt eveneens bijzondere bijstand toegekend.

  • 8.

    In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt bij de vaststelling van de woonkostentoeslag het inkomen van belanghebbende voor zover dit meer bedraagt dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Artikel 11. Woonkostentoeslag bij een koopwoning

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor woonkosten als de eigenaar van een door hemzelf bewoonde woning woonlasten heeft die hoger zijn dan de van toepassing zijnde basishuur.

  • 2.

    Voor de vaststelling van de woonkosten worden de volgende lasten op maandbasis in aanmerking genomen:

    • a.

      hypotheekrente;

    • b.

      eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting;

    • c.

      waterschapslasten;

    • d.

      rioolrecht;

    • e.

      brand- en opstalverzekering;

    • f.

      erfpachtcanon;

    • g.

      eventuele servicekosten.

  • 3.

    De hoogte van de woonkostentoeslag wordt berekend volgens de systematiek van de Wet op de huurtoeslag onder aftrek van de belastingteruggave voor de hypotheekrenteaftrek en de draagkracht. Voor de meerkosten van de woonlasten boven de maximale huurtoeslaggrens wordt eveneens bijzondere bijstand toegekend.

  • 4.

    In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt bij de vaststelling van de woonkostentoeslag het inkomen van belanghebbende voor zover dit meer bedraagt dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 5.

    Als de totale woonlasten van de aanvrager, na aftrek van de belastingteruggave voor de hypotheekrenteaftrek, hoger zijn dan de maximale huurtoeslaggrens of als er sprake is van een forse overwaarde van de woning, dan wordt aan de verlening van de bijzondere bijstand de verplichting verbonden dat de aanvrager de woning verkoopt en aantoonbaar actief op zoek gaat naar woonruimte die zonder de ontvangst van woonkostentoeslag door de aanvrager te betalen is.

  • 6.

    Bij de toepassing van lid 5 wordt in ieder geval verwacht dat de aanvrager:

    • a.

      de eigen woning voor een reële vraagprijs te koop aanbiedt (hierbij geldt de WOZ waarde als uitgangspunt);

    • b.

      ingeschreven staat als woningzoekende;

    • c.

      actief reageert op betaalbare woonruimte;

    • d.

      aangeboden passende woonruimte accepteert.

  • 7.

    In de situatie als bedoeld in lid 4 wordt de woonkostentoeslag toegekend voor de periode van maximaal één jaar.

  • 8.

    Na een half jaar wordt beoordeeld of de aanvrager voldoende inspanning heeft verricht om de woning te verkopen en om andere woonruimte te verkrijgen. Wanneer er niet voldoende inspanningen zijn verricht, dan volgt een eenmalige waarschuwing. Bij herhaling van deze gedraging wordt de woonkostentoeslag beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de laatste betaling van de woonkostentoeslag heeft plaatsgevonden.

  • 9.

    Wanneer er wel voldoende inspanningen zijn verricht, maar de woning nog niet is verkocht en er geen andere woonruimte is gevonden, dan kan de bijzondere bijstand voor de woonkosten telkens met zes maanden worden verlengd, als en zolang de aanvrager voldoende inspanningen verricht, maar er niet in slaagt om betaalbare woonruimte te vinden.

  • 10.

    Geen woonkostentoeslag wordt verstrekt indien de belanghebbende bij het aangaan van de woonlasten een dusdanig inkomen had, of te verwachten had, dat hij wist of kon weten dat hij de woonlasten niet volledig zou kunnen gaan opbrengen.

Artikel 12. Kosten van verhuizing en herinrichting

  • 1.

    Als een verhuizing noodzakelijk is omdat de woonkosten niet langer kunnen worden voldaan kan voor aantoonbare, noodzakelijke kosten van verhuizing en herinrichting een tegemoetkoming in de vorm van bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2.

    De bijstand op grond van het eerste lid wordt slechts verstrekt als de hoogte van de woonkosten na verhuizing niet meer bedraagt dan het huurbedrag dat is gekoppeld aan de maximale huurtoeslag.

  • 3.

    De bijstand bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de kosten van verhuizing en herinrichting in totaal maximaal € 2.750 per huishouden.

  • 4.

    Lid 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing indien een verhuizing dringend noodzakelijk is om redenen van sociale aard en hiervoor niet gereserveerd kon worden.

  • 5.

    Bij verhuizing naar een woning in eigendom wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 13. Duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Als bijzondere omstandigheden in het individuele geval daartoe aanleiding geven kan bijstand worden verstrekt voor de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van noodzakelijke, duurzame gebruiksgoederen.

  • 2.

    In de aanschaf of vervanging bedoeld in het eerste lid dient op de goedkoopst mogelijke wijze te worden voorzien, indien mogelijk en redelijk ook in de vorm van gebruikte goederen.

  • 3.

    Bijstand als bedoeld in dit artikel wordt in beginsel verstrekt in de vorm van een geldlening met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk II van deze beleidsregel.

Hoofdstuk IV. Bijzondere bijstand voor jongeren

Artikel 14. Verblijf in een inrichting jongeren beneden de 21 jaar

  • 1.

    Bij verblijf in een inrichting van een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar die geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de wet kan bijzondere bijstand worden verstrekt overeenkomstig de bijstandsnormen genoemd in artikel 20, eerste lid onder a van de wet.

  • 2.

    Op de maximaal te verstrekken bijzondere bijstand wordt al het inkomen van belanghebbende in mindering gebracht.

Artikel 15. Levensonderhoud jongeren beneden de 21 jaar

  • 1.

    Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar die noodzakelijkerwijs zelfstandig woont heeft recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en hij geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de wet.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor de jongere tot 21 jaar, is het verschil tussen de jongerennorm als bedoeld in artikel 20 van de wet en de (kostendelers)norm exclusief vakantietoeslag als bedoeld in de artikelen 21 en 22a van de wet. Hierbij geldt dat de totale bijstand niet hoger mag zijn dan het voor de jongere geldende netto wettelijk minimumjeugdloon exclusief vakantietoeslag.

  • 3.

    Op de te verstrekken bijzondere bijstand wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt het inkomen van belanghebbende boven de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Hoofdstuk V. Medische kosten

Artikel 16. Medische kosten

Voor medische kosten bestaat geen recht op bijzondere bijstand omdat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) als een passende en toereikende voorliggende voorziening worden aangemerkt.

 

Ook voor het eigen risico en de eigen bijdrage bestaat geen recht op bijzondere bijstand, omdat deze kosten het gevolg zijn van een bewuste keuze door de voorliggende voorziening over de noodzaak van de kosten.

Artikel 17. Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Aan de inwoners van de gemeente Ede met een inkomen tot 130% van de voor hen geldende bijstandsnorm wordt een collectieve zorgverzekering aangeboden met één of meerdere pakketten.

  • 2.

    De voorwaarden voor toetreding tot deze collectieve zorgverzekering worden via de gemeentelijke website bekend gemaakt.

Hoofdstuk VI. Reiskosten

Artikel 18. Algemene voorwaarden

  • 1.

    Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De inwoner wordt geacht deze kosten uit het inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm te kunnen bekostigen. Om die reden bestaat voor deze kosten als uitgangspunt geen recht op bijzondere bijstand.

  • 2.

    Alleen als er sprake is van noodzakelijke reiskosten als gevolg van bijzondere omstandigheden kan er recht op bijzondere bijstand bestaan.

  • 3.

    Wanneer de enkele reisafstand van huis naar bestemming niet meer dan 10 kilometer is komen de reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt ook voor de reisafstand van de woning van de aanvrager naar het bus– of treinstation als er wordt gereisd met het openbaar vervoer.

  • 4.

    Voor vergoeding van de reiskosten wordt uitgegaan van de goedkoopste wijze van reizen met het openbaar vervoer. Alleen als het openbaar vervoer geen redelijk alternatief is of het reizen met eigen vervoer goedkoper is kan er ook bijstand verstrekt worden in de vorm van een kilometervergoeding en voor de eventuele parkeerkosten.

  • 5.

    Voor de vaststelling van de hoogte van de kilometervergoeding wordt aansluiting gezocht bij de maximale onbelaste reiskostenvergoeding, zoals deze door de belastingdienst wordt gehanteerd. Voor het berekenen van de route wordt gebruik gemaakt van de kortste route van de ANWB-routeplanner.

  • 6.

    Recht op reiskostenvergoeding bestaat voor bezoek aan familieleden in de eerste en tweede graad, partner, stief- en pleegkinderen en stief- en pleegouders (hierna: gezinsleden genoemd).

Artikel 19. Bezoek aan gezinslid in een inrichting

  • 1.

    Voor het bezoeken van een gezinslid in een inrichting vergoedt het college als uitgangspunt maximaal 3 keer per week de reiskosten.

  • 2.

    Alleen als er sprake is van bezoek aan kinderen of sprake is van zeer ernstige omstandigheden kan van het aantal bezoeken zoals bedoeld in lid 1 ten gunste van de aanvrager worden afgeweken.

Artikel 20. Reiskosten in verband met medische behandeling

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de reiskosten in verband met een medische behandeling/afspraak als:

    • a.

      de noodzaak van de medische behandeling/afspraak voldoende kan worden vastgesteld;

    • b.

      de reiskosten niet vergoed worden vanuit de (aanvullende) zorgverzekering en;

    • c.

      de afspraak of behandeling niet op een locatie dichterbij kan plaatsvinden.

  • 2.

    Als er naar het oordeel van het college voldoende aanleiding bestaat kan de aanvrager verplicht worden een beroep te doen op de hardheidsclausule van de zorgverzekeraar.

Artikel 21. Bezoek aan gezinslid in detentie

  • 1.

    De reiskosten voor bezoek aan een in Nederland gedetineerd gezinslid wordt voor maximaal 1 keer per week vergoed.

  • 2.

    Deze vergoeding geldt niet als de gedetineerde recht heeft op (weekend) verlof.

Artikel 22. Woon-werk verkeer

  • 1.

    Als uitgangspunt bestaat er geen recht op bijzondere bijstand voor de reiskosten woon- werkverkeer.

  • 2.

    Als uitzondering op lid 1 kan er wel recht op bijzondere bijstand voor de reiskosten woon- werkverkeer bestaan als:

    • a.

      de werkgever de reiskosten niet vergoed en de betreffende cao geen reiskostenvergoeding voorschrijft en;

    • b.

      de aanvrager geen recht heeft op een vergoeding via het re-integratiebudget en;

    • c.

      de aanvrager door de reiskosten onder de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm komt.

Hoofdstuk VII. Overige kosten

Artikel 23. Doorbetaling vaste lasten

  • 1.

    Bij opname in een inrichting kan bijzondere bijstand voor de vaste lasten van de aan te houden woning verstrekt worden als het plan is om binnen één jaar terug te keren naar de woning en er geen andere meerderjarige het hoofdverblijf heeft in de woning.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt als uitgangspunt toegekend voor maximaal 12 maanden. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan deze periode verlengd worden.

  • 3.

    De bijzondere bijstand wordt in ieder geval beëindigd als de woonplaats van de aanvrager wijzigt als bedoeld in artikel 40 lid 1 van de wet.

  • 4.

    Bij verblijf in een penitentiaire inrichting in Nederland kan er bijzondere bijstand voor de vaste lasten van de aan te houden woning verstrekt worden wanneer de gedetineerde naar verwachting binnen zes maanden terugkeert naar zijn woning. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk voor zover hijzelf geen mogelijkheden ter bekostiging van deze vaste lasten heeft.

Artikel 24. Kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap

  • 1.

    Voor de kosten van een door de kantonrechter ingesteld beschermingsbewind, mentorschap of onder curatelestelling is bijzondere bijstand mogelijk.

  • 2.

    Wanneer de aanvraag voor de kosten van bewindvoering, curatele of mentorschap niet binnen de termijn van 8 weken nadat de kosten zich voordoen wordt ingediend:

    • a.

      wordt de aanvraag voor eenmalige kosten afgewezen in verband met het niet tijdig aanvragen; en

    • b.

      wordt de bijstand voor de periodieke kosten niet eerder toegekend dan met ingang van de datum gelegen 8 weken voor de datum van aanvraag.

  • 3.

    Voor de verstrekking van de bijzondere bijstand sluit het college aan bij de beschikking van de kantonrechter. Uit de beschikking blijkt welke bewindvoerder, mentor of curator is benoemd en voor welke werkzaamheden er kosten in rekening mogen worden gebracht.

  • 4.

    Er wordt niet meer bijzondere bijstand verstrekt dan de bewindvoerder in rekening brengt tot het maximum bedrag zoals dat is genoemd in de regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 5.

    Het college kan de bewindvoerder, curator en/of mentor verzoeken het plan van aanpak in te leveren dat bij het verzoekschrift aan de rechtbank is overgelegd.

  • 6.

    Het college kent de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, curatele en mentorschap voor onbepaalde tijd toe, waarbij het recht op bijzondere bijstand jaarlijks opnieuw wordt beoordeeld.

  • 7.

    Het college verstrekt in ieder geval geen bijzondere bijstand voor de kosten van:

    • a.

      bewindvoering in het kader van de WSNP

    • b.

      PGB-beheer als de aanvrager de zorg ook in natura kan ontvangen;

    • c.

      griffierecht en intakekosten als er sprake is van wisseling van bewindvoerder, mentor en/of curator en er geen noodzaak was tot deze wisseling.

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25. Afwijkingsbevoegdheid

Het college kan ten gunste van de belanghebbende op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van de bepalingen van deze beleidsregel, als de toepassing hiervan tot bijzonder onredelijke gevolgen leidt.

Artikel 26. Overgangsrecht

Aanvragen die al zijn ingediend op het moment dat deze beleidsregel in werking treedt worden afgehandeld op basis van de Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2021.

Artikel 27. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregel treden in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregel komt de “Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2021”, te vervallen.

Artikel 28. Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel bijzondere bijstand gemeente Ede 2024.

 

Vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders d.d. 5 december 2023, zaaknummer 429996.

Het college voornoemd,

drs. R.F. Groen MPA

de secretaris,

mr. L.J. Verhulst

de burgemeester.

Toelichting  

 

Algemeen

De bijstandsnorm is in principe voldoende voor de algemene noodzakelijke kosten van bestaan. Als een belanghebbende in bijzondere omstandigheden verkeert waardoor hij (incidenteel) hogere kosten heeft dan waarin de algemene bijstand voorziet, kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verstrekken, rekening houdend met de draagkracht.

 

Net als bij algemene bijstand bestaat er geen recht op bijzondere bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt. De beleidsregel geeft een aantal algemene kaders aan, zoals de draagkrachtsystematiek en de aanvraagtermijn. Daarnaast worden enkele regelmatig voorkomende vormen van bijzondere bijstand behandeld. Ook wordt (niet limitatief) aangegeven in welke gevallen bijstand in de vorm van een lening wordt verstrekt.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

 

Artikel 1 begripsbepalingen

Er wordt voor wat betreft het begrippenkader en de achterliggende ideeën zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Participatiewet. Daar waar wordt afgeweken van de begrippen uit de Participatiewet wordt dit benoemd in de beleidsregel.

 

De kostendelersnorm wordt buiten beschouwing gelaten. Dit zorgt er voor dat de bijzondere bijstand eenvoudiger wordt in de uitvoering en de belanghebbende minder gegevens hoeft aan te leveren.

 

Artikel 2 Individualiseren

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 3 Draagkracht

Bij het verstrekken van bijzondere bijstand moet rekening worden gehouden met de draagkracht van belanghebbende. In lid 1 van dit artikel wordt de vermogensgrens bepaald. Voor een alleenstaande geldt een vermogensgrens van € 3000 en voor alleenstaande ouders en gehuwden geldt een grens van € 6000. Het vaststellen van deze vermogensgrenzen geeft duidelijkheid aan belanghebbende en de uitvoering. Bij het vaststellen van de vermogensgrenzen is rekening gehouden met de betaling van de vaste lasten voor de rest van de maand en eventuele reserveringen voor andere algemene (incidentele) noodzakelijke kosten van bestaan. Vermogen boven deze grenzen dient als draagkracht te worden aangemerkt. Voor de waarde van een voertuig is aansluiting gezocht bij de vrijlating voor de gemeentelijke belastingen.

 

Voor de berekening van draagkracht in het inkomen is aansluiting gezocht bij de inkomensgrens van 130% die ook bij de inkomensregelingen wordt gehanteerd.

 

Artikel 4 Draagkrachtperiode

Als uitgangspunt wordt draagkracht één keer per jaar vastgesteld. Het college heeft echter wel de ruimte om draagkracht voor langere periode vast te stellen. Hiertoe kan besloten worden als er sprake is van een stabiel inkomen waarbij geen wijzigingen te verwachten zijn.

 

Artikel 5 Draagkracht en eigen huis

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 6 De aanvraag

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk II Vorm van bijstand en aflossing

 

Artikel 7 Bijstand als geldlening

In afwijking van de in artikel 3 bepaalde vermogensgrenzen geldt dat bij bijzondere bijstand als geldlening alle liquide middelen als vermogen in aanmerking worden genomen. Dit voorkomt dat belanghebbende nieuwe schulden maakt terwijl er nog eigen middelen aanwezig zijn.

 

Artikel 8 Aflossing geldlening

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk III Individuele bijzondere bijstand

 

Artikel 9 Bijzondere bijstand en inkomensafhankelijke regelingen

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 10 Woonkostentoeslag bij een huurwoning

Inwoners met een hoger inkomen krijgen te maken met een lagere zorgtoeslag en hebben mogelijk geen recht op kwijtschelding van gemeente en/of waterschapsbelasting. De draagkrachtgrens in het inkomen wordt daarom niet op 100% maar op 110% van de bijstandsnorm vastgesteld.

 

Artikel 11 Woonkostentoeslag bij een koopwoning

Inwoners met een hoger inkomen krijgen te maken met een lagere zorgtoeslag en hebben mogelijk geen recht op kwijtschelding van gemeente en/of waterschapsbelasting. De draagkrachtgrens in het inkomen wordt daarom niet op 100% maar op 110% van de bijstandsnorm vastgesteld.

 

Artikel 12 Kosten van verhuizing en herinrichting

Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding is aansluiting gezocht bij het bedrag genoemd in artikel 36 van de Verordening WMO Ede 2020. Dit artikel kent een mogelijkheid voor een verhuisvergoeding voor persnonen met een beperking of chronische problemen.

 

Artikel 13 Duurzame gebruiksgoederen

Duurzame gebruiksgoederen vallen onder de incidentele algemene kosten van bestaan en zijn daardoor in principe uitgesloten voor de bijzondere bijstand. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waardoor de verstrekking van bijzondere bijstand voor deze kosten toch nodig is.

 

Hoofdstuk IV Bijzondere bijstand voor Jongeren

 

Artikel 14 Verblijf in een inrichting jongeren beneden de 21 jaar

Jongeren die in een inrichting verblijven en geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van de ouders worden wel geconfronteerd met kosten. Aangezien zij geen beroep kunnen doen op algemene bijstand is bijzondere bijstand mogelijk.

 

Artikel 15 Levensonderhoud jongeren benden de 21 jaar

Jongeren die noodzakelijk zelfstandig wonen krijgen te maken met dezelfde kosten als personen van 21 jaar en ouder. Zij krijgen echter te maken met een lagere algemene bijstandsnorm. Om ervoor te zorgen dat zij toch in de kosten van bestaan kunnen voorzien is bijzondere bijstand mogelijk.

 

Hoofdstuk V Medische kosten

 

Artikel 16 Medische kosten

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 17 Collectieve zorgverzekering

Voor de collectieve zorgverzekering is de gemeente Ede een samenwerking aangegaan met Menzis. De voorwaarden voor de collectieve zorgverzekering worden bekend gemaakt via de site van de gemeente Ede. Het afsluiten van de collectieve zorgverzekering is mogelijk via www.gezondverzekerd.nl Via deze site zijn ook de polisvoorwaarden in te zien.

 

Hoofdstuk VI Reiskosten

 

Artikel 18 Algemene voorwaarden

Wanneer er sprake is van een reiskostenvergoeding wordt de goedkoopste vorm van reizen vergoed. Indien dat het reizen met eigen vervoer betreft wordt aansluiting gezocht bij de maximale onbelaste reiskostenvergoeding. De hoogte van deze vergoeding is per 1 januari 2024 vastgesteld op € 0,23 per kilometer.

 

Artikel 19 Bezoek aan gezinslid in een inrichting

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 20 Reiskosten in verband met een medische behandeling

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 21 Bezoek aan gezinslid in detentie

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 22 Woon-werk verkeer

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk VII Overige kosten

 

Artikel 23 Doorbetaling vaste lasten

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 24 Kosten beschermingsbewind, curatele en mentorschap

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Hoofdstuk VIII overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 25 Afwijkingsbevoegdheid

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 26 Overgangsrecht

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 27 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.

 

Artikel 28 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.