Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Wijdemeren

Financiële Verordening gemeente Wijdemeren 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWijdemeren
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële Verordening gemeente Wijdemeren 2024
CiteertitelFinanciële Verordening gemeente Wijdemeren 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Wijdemeren 2019.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

07-12-2023

gmb-2023-536152

Z.80707/D.411366

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële Verordening gemeente Wijdemeren 2024

De raad van de gemeente Wijdemeren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

besluit:

vast te stellen de navolgende ‘Financiële Verordening gemeente Wijdemeren 2024’:

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • -

    organisatie onderdeel: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

  • -

    rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van het college waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

  • -

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode de programma-indeling voor de begroting vast.

  • 2.

    De raad stelt de programma-indeling vast op basis van de door het college aan de programma’s toegewezen taakvelden.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast, naast de verplichte indicatoren conform art. 25, lid 2a van de BBV, voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

  • 4.

    De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen in de begroting en rekening kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen en meerjarige projecten de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

  • 4.

    In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf €50.000,- afzonderlijk gespecificeerd.

  • 5.

    In de jaarrekening worden afwijkingen van de begroting, groter dan € 25.000,- toegelicht.

Artikel 4. Kaders begroting en de meerjarenraming

  • 1.

    Het college van Burgemeester en Wethouders biedt voor 1 juni voorafgaand aan het begrotingsjaar aan de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 1 juli vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 50.000 opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden. De raad ontvangt een voorstel voor wijziging van het krediet en/of voor bijstelling van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussentijdse rapportages in de raad doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten.

  • 5.

    Voor een nieuwe investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6 A. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de financiële realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 4 maanden en de eerste 8 maanden van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De verantwoording in de tussentijdse rapportages vindt plaats op het niveau van de programma’s.

  • 3.

    In de tussentijdse rapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en de lasten van begrotingsposten per taakveld in de begroting groter dan € 25.000 toegelicht en kunnen bijstellingen van investeringskredieten worden opgenomen.

  • 4.

    Bij een verwachte overschrijding van een investeringskrediet die hoger is dan € 50.000 zal het college de raad hierover informeren.

Artikel 6 B. Jaarstukken

  • 1.

    Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2.

    Vooruitlopend en/of gelijktijdig met het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen *) naar het volgende begrotingsjaar (zie ook artikel 20)

* De overheveling(en) dienen goed onderbouwd te worden en moeten voldoen aan de criteria conform de BBV.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit, voor zover hier in de door de raad geautoriseerde begroting en de daarin opgenomen investeringskredieten niet is voorzien, niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van roerende zaken, werken en diensten groter dan € 100.000;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 250.000; en

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen groter dan € 100.000,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 9. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1.

    De raad stelt vast op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over rechtmatigheid.

  • 2.

    In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteert het college aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van maximaal 3% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

  • 3.

    In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan € 95.000,- nader toegelicht.

Artikel 10. Voorwaardencriterium

  • 1.

    Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks uiterlijk op 15 december van het controlejaar ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien. [Burgemeester en wethouders operationaliseren dit normenkader in een toetsingskader ten behoeve van de interne beheersing.]

Artikel 11 Begrotingscriterium

  • 1.

    Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen.

  • 2.

    De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3.

    Bij investeringskrediet wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van de tussentijdse rapportage.

  • 5.

    Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 12 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1.

    Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 13. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad eens in de vier jaar een nota activerings- en afschrijvingsbeleid aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

    • a.

      de wijze waarop voorstellen voor investeringen worden aangeboden en geautoriseerd door de raad, in aanvulling op wat in deze verordening is vastgelegd;

    • b.

      de afschrijvingsmethode en afschrijvingstermijn per categorie;

    • c.

      het moment van starten met afschrijven;

    • d.

      de gebruiksduur per categorie kapitaalgoederen ofwel de afschrijvingstermijn;

    • e.

      de componentenbenadering;

    • f.

      restwaarde;

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een meerjareninvesteringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee gepaard gaande kapitaallasten voor de komende meerjarenperiode.

  • 2.

    Investeringen in materiële vaste activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 15.000 worden niet geactiveerd, met uitzondering van gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

  • 3.

    Materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de nota activerings- en afschrijvingsbeleid.

  • 4.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 5.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling * voor een bepaald actief worden lineair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

* Als er binnen de BBV een aanwijzing is dat expliciet op een bepaald type onderzoek geen afschrijving plaats mag vinden, is dit voor dit onderzoek leidend en zullen deze kosten rechtstreeks ten laste gebracht moeten worden in de exploitatie van het jaar waarin de lasten zijn uitgegeven.

Artikel 14. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor de vorderingen vanuit de heffingen en belastingen die de gemeente oplegt, wordt een voorziening wegen oninbaarheid gevormd ter grootte van het historisch percentage van de oninbaarheid.

  • 3.

    Het voorstel van de jaarlijkse onttrekking en/of de aanvulling van de voorziening zal aan het college worden voorgelegd. Het voorstel betreft een verslag van de administratie waarover in de jaarstukken verantwoording wordt afgelegd. De rapportage zal uiterlijk 3 maanden na het einde van het verslagjaar aan het college worden voorgelegd ter vaststelling. Als blijkt dat de werkzaamheden van de jaarrekening eerder in het eerste kwartaal volgend op het verslagjaar kunnen worden afgerond, zal het voorstel altijd voorafgaan aan de resultaatbestemming en worden voorgelegd aan het college en worden verwerkt alvorens er een resultaatbestemming kan worden opgesteld.

Artikel 15. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen, en

    • c.

      bij welke specifiek benoemde taakvelden het verschil tussen het geraamde saldo van baten en lasten en het gerealiseerde saldo van baten en lasten mogen worden verrekend met een daartoe in het leven geroepen reserve.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      het bestedingsplan van de reserve

    • c.

      de voeding van de reserve;

    • d.

      de maximale hoogte van de reserve, en

    • e.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 16. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten de overheadkosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid.

  • 3.

    Voor de inzet van materiele activa worden naast directe kosten, overheadkosten en afschrijvingskosten, de rente voor de financiering van het actief toegerekend. Deze rente is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen. De rentepercentages voor deze vergoeding worden bij de behandeling van de begroting vastgesteld.

  • 4.

    Overheadkosten worden in de kostprijs van goederen, werken en diensten opgenomen op basis van de omvang van de directe kosten. Hiertoe wordt jaarlijks bij de begroting een vast opslagpercentage berekend door de totale overhead te delen door de totale lasten van de taakvelden exclusief overhead.

  • 5.

    Voor het bepalen van de hoogte van de leges zoals vastgesteld in de legesverordening wordt afgeweken van de hoofdregel uit lid 4. De overheadkosten worden via een opslag op de directe kosten verdeeld naar de producten waarvoor leges worden geheven. Deze opslag wordt berekend door de totale overheadkosten te delen door het aantal geraamde directe uren.

Artikel 17. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de geraamde integrale kosten in rekening.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4.

    Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd

  • 5.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 18. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, de leges, de lijkbezorgingsrechten, de huren en de erfpachten. Het voorstel dient uiterlijk 31 december, voorafgaand aan het nieuwe begrotingsjaar, door de raad worden vastgesteld.

  • 2.

    Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 19. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee (telefonische) prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden;

    • c.

      Overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is; en

    • d.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

  • 2.

    Het college informeert de raad vooraf als de wettelijke kasgeldlimiet, bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet financiering decentrale overheden, of de wettelijke renterisiconorm, bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet financiering decentrale overheden, dreigt te worden overschreden.

  • 3.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een garantie wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd ter grote van het risico dat de gemeente met de garantie loopt. Als in de begroting niet is voorzien in budget voor deze voorziening dan doet het college vooraf aan de garantieverlening een voorstel aan de raad voor een begrotingswijziging.

  • 5.

    Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met het vierde lid en legt deze regels alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een treasurystatuut. Het college zendt het treasurystatuut ter kennisgeving aan de raad.

Artikel 20 Overhevelingen

  • 1.

    Indien de activiteiten, waarvoor de raad een incidenteel budget beschikbaar heeft gesteld, niet of niet geheel in het boekjaar kunnen worden uitgevoerd, dan is onder de volgende voorwaarden, de mogelijkheid van overheveling aanwezig. Een voorstel hiervoor zal door het college bij de behandeling van de jaarstukken aan de raad worden voorgelegd als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      Het gaat om incidenteel toegekende middelen, met een minimum bedrag van € 25.000;

    • b.

      Aangetoond is dat de afwikkeling door omstandigheden niet heeft kunnen plaatsvinden, maar nog wel moet plaatsvinden

    • c.

      Op het betreffende uitvoeringsbudget is het bedrag over en in het volgende begrotingsjaar is geen budget beschikbaar;

    • d.

      In voorgaande jaren heeft er geen overheveling op dit budget plaatsgevonden

  • 2.

    In de jaarstukken wordt een deugdelijke toelichting opgenomen waarbij de aanleiding en de omvang van de overheveling wordt toegelicht;

  • 3.

    Het college kan van de in lid1 genoemde criteria afwijken en motiveert dit in een voorstel aan de raad. (Zie tevens artikel 6B)

Hoofdstuk 5. Paragrafen

Artikel 21. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 22. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 23. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

Artikel 24. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het (achterstallig) onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, civiele kunstwerken, openbare verlichting en straatmeubilair, riolering, (onderwijs)gebouwen, begraafplaats(en), sportaccommodaties en speelvoorzieningen

  • 2.

    Het college legt de raad tenminste eens in de vier jaar beleidsplannen onderhoud openbare ruimte voor, of zoveel eerder als de omstandigheden hier aanleiding toe geven. De beleidsplannen geven het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau voor, water, wegen, civiele kunstwerken en openbare verlichting en speelvoorzieningen. De raad stelt deze plannen vast.

  • 3.

    Het college legt de raad tenminste eens in de vier jaar een waterplan voor, of zoveel eerder als de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau aan het gemeentelijke rioolstelsel. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college legt de raad tenminste eens in de vier jaar een beleidsplan onderhoud gebouwen en sportaccommodaties voor, of zoveel eerder als de omstandigheden hier aanleiding toe geven. Het beleidsplan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau voor de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

  • 5.

    Het college legt de raad tenminste eens in de vier jaar een meerjarig onderhoudsplan gebouwen.

  • 6.

    Het college stelt de in het tweede tot en met het vierde lid genoemde nota’s op met het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de bijbehorende kosten. De raad stelt de nota’s zoals genoemd in het tweede tot en met het vijfde lid vast.

Artikel 25. Bedrijfsvoering

Het college neemt in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    onderdelen die sowieso jaarlijks terugkomen zijn de stand van zaken en de/of de verantwoording voor wat betreft de onderdelen: HRM (omvang, opbouw en ontwikkeling personeelsbestand en loonkosten), ICT, Archief, Opleidingsbudget, Flexibele schil (waaronder o.a. de inhuurkosten), ziekteverzuim. Daarnaast zal er ook een toelichting gegeven worden op de budgetten en/of bestedingen van de raad, griffie, rekenkamer en de accountant.

  • b.

    een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen, voor zover deze de rapportagegrens, zoals bedoeld in artikel 9 overschrijden en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen;

  • c.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen;

  • d.

    rapportage van het veelvuldig niet naleven van normen uit de gids proportionaliteit en/of slechte documentatie of naleving hiervan, als deze voorkomen;

  • e.

    geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

Artikel 26. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 27. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op. Aanvullend daarop wordt in de paragraaf grondbeleid opgenomen:

    • a.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • b.

      het verloop van de grondvoorraad.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan, of zoveel eerder als de omstandigheden hier aanleiding toe geven. De raad stelt de nota vast. De nota bevat in ieder geval:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden; en

    • c.

      de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen

  • 3.

    Het college biedt jaarlijks voor aanvang van een nieuw kalenderjaar het nieuwe grondprijsbeleid voor de gemeente Wijdemeren aan. De raad stelt deze grondprijzen vast. Uiterlijk 31 december zal de raad het voorstel hiervoor voorgelegd krijgen en hierover een besluit hebben genomen.

Artikel 28. Openbaarheidsparagraaf Wet Open Overheid

Het college doet in deze paragraaf verslag van de gerealiseerde zaken die de Wet Open Overheid aan de gemeenten stelt sinds zijn intrede in 2022.

Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 29. Administratie

  • 1.

    De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen binnen de gemeentelijke organisatie ;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten en overige balansposten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 30 Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatie-onderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productenraming en de productenrealisatie;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen;

  • j.

    de regels voor de opdrachtverlening en de verrekening van leveringen tussen de organisatieonderdelen van de gemeente, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan;

  • k.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 31. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteert het college daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 25. Daarnaast informeert het college de raad over genomen maatregelen tot herstel van tekortkomingen.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 4 jaar.

  • 3.

    Het college zorgt op basis van de resultaten van de toets bedoeld in het tweede lid indien nodig voor een plan van verbetering. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 32. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

De ‘Financiële verordening gemeente Wijdemeren 2019’, vastgesteld in de raadsvergadering van 19 september 2019 en in werking getreden op 1 oktober 2019, wordt ingetrokken per 1 januari 2024.

Artikel 33. Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Financiële Verordening gemeente Wijdemeren 2024’.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 7 december 2023.

de griffier,

drs. E.B. Hörchner

de voorzitter,

C.A.N.B. Aptroot

Toelichting op de artikelen  

NB Deze toelichting is geschreven met de bedoeling om de artikelen opgenomen in de verordening nader te duiden en/of te verduidelijken. Daar waar nodig specifiek toegepast op de Wijdemeerse afspraken en werkwijzen.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Begripsbepaling

  • 1.

    Het begrip administratie is gedefinieerd ten behoeve van artikel 29 van de verordening.

  • 2.

    Het begrip organisatieonderdeel is gedefinieerd ten behoeve van artikel 29 van de verordening. Bedoeld wordt de opdeling van de organisatie in logisch samenhangende clusters, teams, afdelingen o.i.d. Om te voorkomen dat na wijziging van de organisatiestructuur en naamgeving van die onderdelen de verordening aangepast moet worden, is gekozen om in de verordening die opdeling van de organisatie in algemene zin te benoemen als organisatieonderdeel.

  • 3.

    Het begrip rechtmatigheidsverantwoording is gedefinieerd ten behoeve van hoofdstuk 3 van de financiële verordening over de rechtmatigheidsverantwoording.

  • 4.

    Tot slot is het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om in artikel 17 van de verordening nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

 

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken.

 

Eerste lid

 

De indeling van de programma’s worden door de raad vastgesteld. Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) bepaalt in aanvulling hierop, dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen. Op basis van het verleden is een wijziging van de programma-indeling vooral ingegeven door BBV wijzigingen. De raad kan echter op ieder gewenst moment bezien of de gehanteerde indeling nog voldoet aan de bestuurlijke wensen van samenhang en sturing. Het wijzigen van de programma-indeling vergt echter wel de nodige voorbereiding en aanpassingstijd en zal daarom ruim voor aanvang van een nieuwe begroting moeten worden voorbereid. De financiële administratie zal heringericht moeten worden (begrotingsposten en taakvelden moeten opnieuw geclusterd en verzameld worden onder één programma) en elke wijziging zorgt voor complicaties in de vergelijkbaarheid tussen jaren waarin andere indelingen zijn gehanteerd. De programma-indeling is vooral gebaseerd op een logische bundeling van de gemeentelijke taken. De term ‘periodiek’ bevat geen vaste tijdseenheid waarin de programma-indeling door de raad opnieuw vastgesteld wordt. Minimaal één keer per raadsperiode wordt met de auditcommissie besproken of het nodig is de programma-indeling opnieuw met de raad vast te stellen.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid regelt dat de taakvelden op voorstel van het college aan de programma’s worden toebedeeld.

 

Derde lid

 

Het derde lid bepaalt, dat op voorstel van het college de raad beleidsindicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting. Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, welke zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

 

Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele begroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte beleidsindicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende. Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd.

 

Vierde lid

 

Het vierde lid bepaalt, dat de raad op ieder gewenst moment (bij voorkeur voor aanvang van de opstelling van een nieuwe begroting) kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies of een paragraaf duurzaamheid of ieder willekeurig onderwerp dat binnen meerdere programma’s terugkomt en waarbij er de behoefte is aan één samenhangend totaaloverzicht.

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

 

In dit artikel zijn aanvullend op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting.

 

Tweede lid

 

In het tweede lid wordt de verplichting in het BBV (artikel 20) om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen, dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

 

Derde lid

 

In het vierde lid wordt voor de jaarrekening het inzicht in de uitputting van investeringskredieten geregeld.

 

Vierde lid

 

In het derde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV.

 

Artikel 4. Kaders begroting en de meerjarenraming

 

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

 

Eerste lid

 

Het eerste lid van het artikel bepaalt, dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vaststelt, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze systematiek wordt in veel gemeenten toegepast en deze nota draagt vaak de naam kadernota of voorjaarsnota zoals in Wijdemeren. Artikel 8 van het BBV zegt, dat het bedrag voor onvoorzien moet zijn opgenomen in het programmaplan.

 

Tweede lid

 

In het tweede lid van artikel 4 wordt een nadere invulling aan deze wettelijke verplichtingen gegeven door de omvang van het bedrag voor onvoorzien vast te leggen. De hoogte daarvan bepaalt de raad zelf; hiervoor zijn geen wettelijke richtlijnen behalve dat er een bedrag voor onvoorzien moet worden opgenomen. Er is gelet op de ervaring en het gebruik in het verleden gekozen voor een vast bedrag.

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

 

Artikel 5 bevat regels voor de autorisatie van de baten en lasten in de begroting en van de investeringskredieten.

 

Eerste lid

Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (derde lid van artikel 189 van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op programmaniveau (eerste lid).

 

Tweede lid

 

Naast lopende / jaarlijks terugkerende uitgaven doet een gemeente investeringen; eenmalige uitgaven met een meerjarig nut die worden afgeschreven. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen (tweede lid). De raad kan bij de begrotingsbehandeling aangegeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Het college doet hiervoor in de begroting een voorstel voor welke kredieten dit het geval is. Dit zijn veelal investeringen opgenomen in de financiële begroting onder ‘nieuw beleid’ en/of specifieke vervangingsinvesteringen (zoals alle voorgenomen nieuwbouw/renovaties van onderwijsgebouwen). De latere autorisatie heeft als reden dat de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen zo kan combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering en de daaruit verwachte voortvloeiende kapitaallasten worden in de begroting/meerjarenraming opgenomen als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet bij het vaststellen van de begroting. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan totdat het nadere (uitwerkings)voorstel in de raad is behandeld.

 

Derde lid

 

Het college dient dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het krediet moet worden gewijzigd en/of dat het beleid moet worden bijgesteld. Het college legt hiertoe een raadsvoorstel voor zodat de raad hierover een besluit kan nemen.

 

Vierde lid

 

In de tussenrapportages worden afwijkingen boven de vastgestelde grens, ten opzichte van de vastgestelde begroting, gerapporteerd aan de raad met een inhoudelijke toelichting op de reden/aard van de over- of onderschrijding. Overschrijdingen op investeringskredieten worden in principe niet in de tussentijdse rapportage opgenomen omdat hiervoor het derde lid van het artikel geldt waarin is aangegeven dat voor (dreigende) overschrijdingen een raadsvoorstel wordt voorgelegd. Dat is de hoofdregel.

 

In het vierde lid van het artikel is echter wel de mogelijkheid opgenomen om in de tussenrapportage een voorstel tot afwijking van kredieten op te nemen. Op basis van de ervaringen geldt dat beperkte kredietoverschrijdingen (van bijv. reguliere uitvoeringskredieten en niet politiek gewichtige onderwerpen) gemeld kunnen worden via de tussentijdse rapportage en dat dit een logischer manier is om de raad hierover te laten besluiten dan via een separaat raadsvoorstel omdat de aard van de overschrijding en/of het politieke aspect van het onderwerp dusdanig beperkt is.

 

Vijfde lid

 

Gedurende het begrotingsjaar kunnen nieuwe investeringsvoornemens naar voren komen, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het vijfde lid van het artikel regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Dit gebeurt door het voorleggen van een raadsvoorstel waarin de beoogde investering wordt toegelicht en een besluit wordt gevraagd voor het autoriseren van een krediet.

 

Artikel 6A. Tussentijdse rapportage

 

Eerste lid

 

De tussenrapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de consequenties daarvan voor de uitvoering van het beleid. Er is gekozen voor twee tussenrapportages, in Wijdemeren bestuursrapportage genaamd, waarvan de eerste op tijd is om te gebruiken als input voor de voorjaarsnota.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bevat bepalingen over het niveau van rapporteren. Dit is gelijk aan het gestelde autorisatieniveau bij de begroting; het programmaniveau. Het tweede lid bepaalt, welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college in de tussenrapportages moet toelichten.

 

Derde lid

 

De in het derde lid van het artikel opgenomen rapporteringsgrens geldt voor individuele begrotingsposten. Melding is echter niet noodzakelijk indien een overschrijding boven het grensbedrag gecompenseerd kan worden met een onderschrijding op een andere begrotingspost binnen hetzelfde programma mits deze afwijkingen niet leiden tot een substantiële wijziging in de vooraf vastgestelde doelen/prestaties. Het college is immers bevoegd uitvoering te geven aan de begroting zolang zij binnen het totaal van de door de raad geautoriseerde lasten/baten blijft.

 

Artikel 6B. Jaarstukken

 

Eerste lid

 

Het college dient bij de aanbieding van de jaarstukken aan te geven hoe bij een positief resultaat de bestemming geregeld gaat worden, dan wel bij een negatief resultaat hoe het saldo gedekt gaat worden.

 

Tweede lid

 

Voordat het resultaat bepaald gaat worden bestaat er de mogelijkheid om nog zogenaamde overhevelingen vast te laten stellen. Overhevelingen beïnvloeden het resultaat. Bij de bestemming van het resultaat dienen dan ook in hetzelfde voorstel de overhevelingen aan de raad voorgelegd moeten worden. De raad kan dan zien hoe het resultaat wordt beïnvloed en kan dan gebruik maken van zijn recht om wel of niet in te stemmen met de overhevelingen.

 

Artikel 7. Informatieplicht

 

In artikel 7 van de financiële verordening is een nadere invulling van de informatieplicht van het college aan de raad opgenomen voor besluiten die gedurende het jaar genomen worden die niet waren voorzien in de vastgestelde begroting. Het betreft een uitwerking van het vierde lid van artikel 169 van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht het college vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van het college ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente. In artikel 7 verzoekt de raad het college om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in het artikel genoemde bedragen overschrijden.

 

De bepalingen uit het artikel ontslaan het college niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van het college voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept duidelijkheid tussen het college en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan het college kenbaar te maken. Het artikel geeft tegelijkertijd het college enige handelingsvrijheid op het moment dat er acuut gehandeld moet worden en er niet altijd de tijd is om de raad een besluit te laten nemen. Bijvoorbeeld. in het geval een instelling binnen de gemeente in acute nood verkeerd of als er snel een besluit moet worden genomen over aankoop van roerende zaken (goederen) en diensten. Het college zal hier echter altijd terughoudend mee om gaan; het budgetrecht van de raad staat voorop. Indien het enigszins mogelijk is, legt het college besluiten voor het aangaan van nieuwe, niet in de begroting voorziene, verplichtingen voor aan de raad.

 

Artikel 8. EMU-saldo

 

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd, dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

 

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken. In het artikel is opgenomen, dat het college de raad informeert als de gemeente van het Rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

 

Artikel 9 Uitgangspunten rechtmatigheidsverantwoording

 

Bij de verantwoording over rechtmatigheid wordt gekeken naar negen criteria. Het college legt verantwoording af over alle negen criteria in de jaarrekening. Zie Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, blz. 9 e.v. voor de criteria en bijbehorende toelichting. De eerste zes criteria zijn niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording. Deze betreffen verantwoording met betrekking tot getrouwheid en rechtmatigheid. Ze komen tot uitdrukking in de balans en het overzicht van baten en lasten. Dit zijn het calculatiecriterium, valuteringcriterium, adresseringscriterium, volledigheidscriterium, aanvaardbaarheidscriterium en leveringscriterium. De accountant voert nog steeds de controle op getrouwheid uit.

 

Daarnaast is er een aantal criteria waarbij de verantwoording specifiek gaat over rechtmatigheid. Deze komen wel tot uitdrukking in de rechtmatigheidsverantwoording:

 

  • -

    begrotingscriterium: de financiële handelingen passen binnen het kader van de geautoriseerde begroting;

  • -

    voorwaardencriterium: voorwaarden in wet- en regelgeving worden nageleefd, zoals subsidievoorwaarden;

  • -

    misbruik en oneigenlijk gebruik criterium: er vindt een toetsing op juistheid en volledigheid van gegevens die door derden zijn verstrekt plaats, met het oog op het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Eerste lid

 

In relatie tot de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording is in het eerste lid opgenomen dat de raad vaststelt op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

 

Tweede lid

 

In het tweede lid stelt de raad de verantwoordingsgrens vast, waarboven burgemeester en wethouders moeten rapporteren aan de raad (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021). Deze grens moet tussen 0 en 3% liggen van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves. Conform besluitvorming is de verantwoordingsgrens voor de gemeente Wijdemeren door de raad op 3% gesteld.

 

Derde lid

 

Het derde lid geeft aan boven welk bedrag afzonderlijke afwijkingen nader moeten worden toegelicht (rapportagegrens). Als grens is een bedrag van € 95.000,- (5% van de verantwoordingsgrens) gebruikt.

 

Artikel 10 Voorwaardencriterium

 

Eerste lid

In het eerste lid wordt de definitie weergegeven van het voorwaardencriterium, het zogenaamde “normenkader”.

 

Artikel 11 Begrotingscriterium

 

Eerste lid

 

Artikel 11 gaat expliciet in op de begrotingsrechtmatigheid. In het eerste lid wordt het begrip begrotingsrechtmatigheid gedefinieerd.

 

Tweede lid

 

De baten en lasten moeten zich bewegen binnen de door de raad goedgekeurde en vastgestelde budgetplafonds. Indien er een overschrijding plaatsvindt is er in principe sprake van een begrotingsonrechtmatigheid. Dat is geregeld in het tweede lid.

 

Derde lid

 

In het derde lid is aangegeven dat voor investeringskredieten de begrotingsrechtmatigheid op het niveau van het gevoteerde bedrag van het investeringskrediet wordt beoordeeld. Indien er een overschrijding is die binnen het totaal van het investeringskrediet past, wordt deze als rechtmatig beschouwd.

 

Vierde lid

 

Volgens artikel 28 BBV dienen overschrijdingen (en onderschrijdingen) goed herkenbaar in de jaarrekening te worden opgenomen. In de nieuwe situatie betrekt het college alle afwijkingen ten opzichte van de begroting (exploitatie en investeringen) bij de fouten en onduidelijkheden in de rechtmatigheidsverantwoording, omdat het uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting onrechtmatig is. Het kan hier ook gaan om begrotingsonrechtmatigheden waarbij het college binnen het door de raad uitgezette beleid is gebleven. Het vierde lid geeft aan in welke gevallen een afwijking van de begroting die als onrechtmatig wordt beschouwd, als acceptabel worden aangemerkt. Als de afwijking van de begroting aan deze, door de raad vastgestelde, criteria voldoet dan wordt deze niet in de rechtmatigheidsverantwoording toegelicht.

 

Vijfde lid

Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen de beleidskaders van de raad worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording als de verantwoordingsgrens als gevolg van afzonderlijke fouten of onduidelijkheden wordt overschreden. Deze begrotingsonrechtmatigheden worden niet nader toegelicht in de paragraaf Bedrijfsvoering.

 

Artikel 12 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

 

Eerste lid

 

Dit artikel voorziet in het zogenaamde ‘misbruik en oneigenlijk gebruik criterium’. In het eerste lid wordt het criterium gedefinieerd. Van misbruik is sprake bij het opzettelijk niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens met als doel ten onrechte overheidssubsidies of –uitkeringen te verkrijgen of niet dan wel een te laag bedrag aan heffingen aan de overheid te betalen. Van oneigenlijk gebruik is sprake indien bij het aangaan van rechtshandelingen, al dan niet gecombineerd met feitelijke handelingen, het verkrijgen van overheidsbijdragen of het niet dan wel tot een te laag bedrag betalen van heffingen aan de overheid, in overeenstemming met de bewoordingen van de regelgeving is maar in strijd met het doel en de strekking daarvan is.

 

Tweede lid

 

Aan het college wordt opgedragen om regels op te stellen voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

 

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

 

Artikel 13. Waardering & afschrijving vaste activa

 

In het tweede lid, onder a, van artikel 212 van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 13 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de nota Activerings- en afschrijvingsbeleid . bijlage bij de verordening. In de nota Activerings- en afschrijvingsbeleid zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen.

 

Het is mogelijk om voor bepaalde vaste activa een maximale afschrijvingstermijn op te nemen in plaats van een vaste afschrijvingstermijn. Van een maximale afschrijvingstermijn kan met de afschrijvingstermijn naar beneden worden afgeweken. Reden hiervoor is, dat de economische levensduur van bijvoorbeeld nieuwe riolering langer is dan die van oude riolering. Door het opnemen van de maximale afschrijvingstermijn kan voor oude riolering een kortere afschrijvingstermijn worden toegepast zonder hiervoor in de verordening een aparte bepaling op te nemen.

 

Vanaf 1 januari 2017 is ook het activeren van investeringen met maatschappelijk nut verplicht. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte gebruiksduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast.

 

Artikel 14. Voorziening voor oninbare vorderingen

 

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

 

De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld van de jaarrekening sowieso de hoogte van deze voorziening. Hij zal, indien over de waarderingsgrondslagen geen afspraken bestaan, mogelijk aandringen op het hanteren van een methodiek voor het onderbouwen van de hoogte van deze voorziening.

 

Artikel 15. Reserves en voorzieningen

 

Eerste lid

 

Regelgeving rondom de verantwoording van de rentekosten is uitgewerkt in de notitie Rente van de commissie BBV. In deze notitie is aangegeven dat de uitspraken van de commissie BBV alleen strekken tot de verslaggevingstechnische verwerking van de rente op de taakvelden. Dat wil zeggen dat de regels voor de renteomslag bepalend zijn voor de rente die feitelijk wordt toegerekend aan de taakvelden. De commissie BBV doet echter geen uitspraken over de wijze waarop gemeenten hun tarieven moeten berekenen. Fiscaal juridisch gezien is het toegestaan om een redelijk deel van de rentelasten mee te nemen in de kostenopstelling die ten grondslag ligt aan de tariefberekening.

 

[De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Het is niet noodzakelijk de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.]

 

In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bepaalt, dat burgemeester en wethouders eens in de [aantal] jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbieden. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen.

 

Tweede lid, onder c

 

In de Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021, zet de commissie BBV uiteen op welke wijze budgetoverhevelingen tussen begrotingsjaren rechtmatig kunnen plaatsvinden. De commissie BBV beveelt aan dat wanneer er wordt gekozen om specifieke budgetten bij onderuitputting op jaareinde in bestemmingsreserves op te nemen, de raad hiervoor kaders opneemt in de Financiële verordening.

 

Derde lid

 

Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering in de loop van de jaren middels de afschrijvingen een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het derde lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen.

 

Vierde lid

 

Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar, dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Dit kan worden voorkomen door voor elke nieuwe bestemmingsreserve een maximale ‘houdbaarheidsdatum’ op te nemen. Hiervoor is bepaald dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd.

 

Artikel 16. Kostprijsberekening

 

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffingen als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs. Sinds de herziening van het BBV per 2017 moeten de overheadkosten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet meer doorberekend aan de taakvelden. Daarmee vervalt de mogelijkheid om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten daarom extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

 

Eerste lid

 

Het eerste lid van artikel 16 bepaalt, dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en overheadkosten die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bepaalt, dat ook bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa worden betrokken bij de kostprijsberekening. Voor de gemeentelijke rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht zoals de rioolheffing, worden in de kostprijsberekening ook de compensabele BTW en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid meegenomen.

 

Derde lid

 

Het derde lid geeft aan dat de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor de desbetreffende goederen, werken en diensten worden betrokken bij de kostprijsberekening. De rentepercentages voor deze vergoeding worden bij de behandeling van de begroting vastgesteld.

 

Vierde lid

 

Het vierde lid geeft aan dat jaarlijks een vast opslagpercentage wordt berekend om de overheadkosten op te nemen in de kostprijs van goederen, werken en diensten. Hiervoor wordt bij de begroting een vast opslagpercentage berekend door de totale overhead te delen door de totale lasten van de taakvelden exclusief overhead.

 

Vijfde lid

 

Het vijfde lid geeft aan dat voor de bepalen van de hoogte van de leges wordt afgeweken van de hoofdregel uit lid 4. De overheadkosten worden via een opslag (uurtarief) boven op de directe kosten verdeeld naar de producten waarvoor leges worden geheven. Van lid 4 wordt afgeweken omdat de gemeentelijke dienstverlening waarvoor leges worden geheven met name bestaat uit arbeidsuren. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de rioolheffing waarvan de directe kosten kapitaalintensief zijn en weinig arbeidskosten bevat. Aangezien de inzet van arbeid meer van de overhead vraagt dan uitvoeringskosten is voor een andere toerekening van de overheadkosten gekozen.

 

Artikel 17. Prijzen economische activiteiten

 

Als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden dan mag zij deze activiteiten niet bevoordelen als het economische activiteiten betreffen. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt. Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in, dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

 

Van deze verplichting kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter. Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal gelden een aantal uitzonderingen conform de verwijzing in het vijfde lid.

 

Artikel 18. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

 

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet).

 

Eerste lid

 

Het eerste lid van artikel 18 bepaalt, dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen en afvalstoffenheffing en leges jaarlijks vaststelt. Voor de gemeente Wijdemeren gaat het vaststellen van de belastingen, rechten, leges en heffingen via de diverse verordeningen (legesverordening, verordening afvalstoffenheffing, verordening rioolheffing etc.). Voor huurovereenkomsten geldt dat, voor zover in de overeenkomst geen specifiek indexpercentage wordt genoemd, de indexering conform de gemeentelijke begroting wordt gebruikt. De nota grondbeleid wordt iedere vier jaar vastgesteld en daarin staan de tarieven voor de verkoop en verhuur van gemeentelijke gronden, inclusief het tarief voor de geliberaliseerd pachtgronden. De tarieven voor reguliere pacht worden bepaald in lijn met hetgeen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland hanteert. Dit wordt in de nota grondbeleid toegelicht.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bepaalt, dat tussentijdse wijzigingen van besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen die afwijken van de kaders uit de nota, vooraf ter besluitvorming aan de raad worden aangeboden.

 

Artikel 19. Financieringsfunctie

 

Artikel 212 van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 19 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid.

 

Eerste lid

 

In aanvulling op de regels uit de Wet financiering decentrale overheden en daarop gebaseerde besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten.

 

Tweede lid

 

Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 van de Wet fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 van de Gemeentewet, dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

 

Derde lid

 

Het derde lid draagt het college op bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in.

 

Vierde lid

 

Garantieverlening brengt risico’s met zich mee. Voor risico’s van verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is in te schatten moet in de jaarrekening een voorziening worden getroffen. Het vierde lid bepaalt dat bij het besluit tot het verlenen van de garantie een inschatting van het risico moet worden gemaakt, zodat de raad dit kan meewegen bij de besluitvorming.

 

Vijfde lid

Het vierde lid bepaalt dat het college een treasurystatuut opstelt waarin de regels voor de uitvoering, de taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening wordt vastgelegd.

 

Artikel 20 Overhevelingen

 

Het college geeft uitvoering aan de door de raad vastgestelde begroting en de, in aanvulling daarop, gedurende het jaar vastgestelde beleids- en begrotingsaanpassingen. In de praktijk wijkt de werkelijke besteding af van de in de begroting opgenomen bedragen. Het komt regelmatig voor dat deze afwijkingen worden veroorzaakt doordat activiteiten, waarvoor de raad geld beschikbaar heeft gesteld, nog niet (geheel) zijn uitgevoerd. Dit leidt dan tot een voordelig saldo ten opzichte van de begroting. De activiteiten worden in het volgende begrotingsjaar (verder) uitgevoerd. De kaders voor de overhevelingen worden in dit artikel gegeven.

 

Hoofdstuk 5. Paragrafen

 

Het BBV geeft in de artikelen 10 tot en met 16 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In de financiële verordening kan de raad bepalen, dat hij ook over aanvullende zaken in de paragrafen wil worden geïnformeerd. Hoofdstuk 4 van de financiële verordening geeft hier invulling aan. Voor de opstelling van de paragrafen in de begroting en jaarstukken hanteren we de wettelijk voorgeschreven paragrafen en de daarin voorgeschreven invulling.

 

Artikel 21. Lokale heffingen

 

In het BBV staat in artikel 10, welke informatie de paragraaf lokale heffingen in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 22. Financiering

 

In het BBV staat in artikel 13, welke informatie de paragraaf financiering in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 23. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

 

In het BBV staat in artikel 11, welke informatie de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing in elk geval moet bevatten. In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze in beeld moet worden gebracht of de weerstandscapaciteit voldoende is. Het beleid hieromtrent is vastgelegd in de nota reserves en voorzieningen omdat voor het weerstandsvermogen de algemene reservepositie relevant is.

 

Artikel 24. Onderhoud kapitaalgoederen

 

In het BBV staat in artikel 12, welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen in elk geval moet bevatten.

 

Het beleidsplan IBOR (Integraal Beheer Openbare Ruimte) is een belangrijk kader waarin de uitgangspunten voor het beheer en onderhoud van de openbare ruimte worden vastgelegd. Het IBOR beschrijft de lijnen waarlangs de gemeente, samen met de gebruikers van de openbare ruimte, de openbare ruimte in stand wil houden. Het beleidsplan IBOR legt de kwaliteitskeuzes voor het beheer van de openbare ruimte vast. Deze keuzes dienen vervolgens als uitgangspunt voor het actualiseren van de beleids- beheer- en eventuele uitvoeringsplannen.

 

Omdat de beleving van de openbare ruimte niet alleen afhangt van het onderhoudsniveau gaat het beleidsplan IBOR ook in op de samenhang van de inrichting, het gebruik en het beheer van de openbare ruimte. Het IBOR is ook het uitgangspunt voor de kapitaalgoederen in de openbare ruimte zoals de wegen, trottoirs, fietspaden, openbare verlichting en civiele kunstwerken. Het IBOR is echter breder en omvat de uitgangspunten voor het totale beheer van de openbare ruimte waaronder ook voor de reiniging, gladheidsbestrijding, straatmeubilair en onkruidbestrijding. Het onderhoud van het rioolstelsel valt buiten het IBOR; hiervoor wordt het waterplan opgesteld.

 

De paragraaf onderhoud kapitaalgoederen beperkt zich tot de kapitaalgoederen (investeringen in de openbare ruimte met een meerjarig nut die kunnen worden geactiveerd en meerjarig worden afgeschreven). Deze zijn opgenomen in het tweede lid.

 

Het derde tot en met het vijfde lid bevatten bepalingen waaruit volgt, dat het college periodiek de raad beleidsplannen aanbiedt over respectievelijk de riolering (waterplan), de openbare verlichting, (sport)gebouwen en onderwijsgebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

 

Voor het Integraal Huisvestingsplan onderwijsgebouwen (IHP) is bij de vaststelling van het beleidsplan afgesproken om het IHP op basis van de geformuleerde uitgangspunten elke twee jaar te actualiseren. Omdat de leerlingenaantallen en de onderwijswetgeving altijd aan ontwikkeling onderhevig zijn. Met een tweejaarlijkse actualisatie kan met dergelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden en kan daar goed op worden ingespeeld. Het IHP wordt opgesteld conform de verordening huisvestingsvoorziening Onderwijs. In deze verordening is opgenomen voor welke onderdeel van de onderwijshuisvesting de gemeente verantwoordelijk is.

 

Artikel 25. Bedrijfsvoering

 

In het BBV staat in artikel 14, welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering in elk geval moet bevatten. In het kader van de rechtmatigheidsverantwoording heeft de commissie BBV een aantal stellige uitspraken gedaan over hetgeen opgenomen dient te worden in de paragraaf Bedrijfsvoering.

 

Dit zijn:

 

  • -

    een toelichting op alle afwijkingen die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen.

  • -

    Indien de normen uit de gids proportionaliteit (aanbestedingen) veelvuldig niet nageleefd worden of slecht gedocumenteerd en/of gemotiveerd zijn, dan moet het college hierover rapporteren via de paragraaf bedrijfsvoering.

  • -

    Niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen moeten worden opgenomen en toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Daarnaast adviseert de commissie BBV om geconstateerde fraude door eigen medewerkers toe te lichten in de paragraaf Bedrijfsvoering hetgeen in artikel 25 is opgenomen.

 

Artikel 26. Verbonden partijen

 

In het BBV staat in artikel 15, welke informatie de paragraaf verbonden partijen in elk geval moet bevatten.

 

Artikel 27. Grondbeleid

 

Eerste lid

 

In het BBV staat in artikel 16, welke informatie de paragraaf grondbeleid in elk geval moet bevatten.

 

Tweede lid

 

Het tweede lid bepaalt, dat het college eens de vier jaar aan de raad een nota grondbeleid aanbiedt. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

 

Derde lid

 

In het derde lid is opgenomen dat het college voor aanvang van een nieuw kalenderjaar een voorstel voorlegt met de grondprijzen voor het nieuwe kalenderjaar.

 

Artikel 28. Openbaarheidsparagraaf Wet Open Overheid

 

Het college doet in deze paragraaf verslag van de gerealiseerde zaken die de Wet Open Overheid aan de gemeenten stelt sinds zijn intrede in 2022.

 

Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer

 

Artikel 29. Administratie

 

Onder artikel 29 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging er van moeten voldoen.

 

Artikel 30. Financiële organisatie

 

Artikel 30 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

 

Artikel 30 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand, dat het college een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastlegt. Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

 

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Algemene wet bestuursrecht en de gemeentelijke subsidieverordening waarborgen.

 

In geval van misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

 

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden, waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen met een financieel gevolg en de getrouwheid van de jaarrekening.

 

Artikel 31. Interne controle

 

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen, rechtmatig zijn verlopen. Het eerste lid van artikel 30 draagt het college op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen. Het tweede lid bepaalt, dat het college maatregelen treft, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiele bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd. Eens in vier jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit. Advies is om deze laatste controle eens in de vier of vijf jaar uit te voeren.

 

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

 

Artikel 32. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

 

Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t en later. De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1. Hiervoor is in artikel 32 een overgangsbepaling opgenomen.

 

Artikel 33. Inwerkingtreding en citeertitel

 

In het tweede lid van artikel 33 is een overgangsbepaling opgenomen zodat de bepalingen uit de oude financiële verordening nog van kracht zijn op de jaarstukken t-1.