Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bodegraven-Reeuwijk

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de programmering en de bekostiging van voorzieningen voor de huisvesting van scholen (Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBodegraven-Reeuwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de programmering en de bekostiging van voorzieningen voor de huisvesting van scholen (Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024)
CiteertitelVerordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerponderwijs
Eigen onderwerponderwijs

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs
  3. artikel 100 van de Wet op de expertisecentra

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-12-2023Nieuwe regeling

29-11-2023

gmb-2023-532756

Z/23/147319

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de programmering en de bekostiging van voorzieningen voor de huisvesting van scholen (Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024)

 

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023;

 

gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 100 van de Wet op de expertisecentra;

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet;

  • -

    aanvrager: het schoolbestuur dat een aanvraag indient;

  • -

    advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • -

    OOGO: Op overeenstemming gericht overleg;

  • -

    schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • -

    IHP: Integraal Huisvestingsplan Onderwijs, huisvestingsplan voor alle onderwijshuisvesting binnen de gemeente voor minimaal de komende 16 jaar;

  • -

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs;

  • -

    medegebruik: gebruik van een onderwijsgebouw ten behoeve van onderwijs van een andere school of van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • -

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    programma: programma als bedoeld in artikel 95 Wet op het primair onderwijs;

  • -

    school: school voor basisonderwijs;

  • -

    tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    uitvoeringsplan IHP: nadere uitwerking IHP voor de periode van 4 jaar;

  • -

    verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • -

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II tenminste 4 jaar en maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

 

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

    • 1°.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie. Onder nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw wordt tevens verstaan het zoveel mogelijk vernieuwen van een niet-monumentaal schoolgebouw, of een gedeelte daarvan, dat om stedenbouwkundige, architectuur-, en/of cultuurhistorische redenen naar het oordeel van het college niet kan worden gesloopt;

    • 2°.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3°.

      het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

    • 4°.

      verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

    • 5°.

      terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°;

    • 6°.

      inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    • 7°.

      inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    • 8°.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs;

  • b.

    herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden.

 

Artikel 3. Voorbereidingskrediet

Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° kan een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.

 

Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 6° en 7° wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.

  • 2.

    Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • 3.

    De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op een percentage van 12 procent van het geraamde investeringsbedrag.

 

Artikel 5. Informatieverstrekking

Het schoolbestuur verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening.

 

Hoofdstuk 2. IHP onderwijs, Programma en Overzicht

 

Paragraaf 2.1 Aanvragen

 

Artikel 6. Indienen aanvraag

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° actualiseert de gemeente iedere vier jaar samen met de schoolbesturen het IHP, dat een looptijd van zestien jaar heeft.

  • 2.

    Vanuit het IHP wordt elke vier jaar een uitvoeringsplan opgesteld. Voor een voorziening die is opgenomen in het uitvoeringsplan IHP hoeft geen aanvraag te worden ingediend.

  • 3.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 3° tot en met 8° en onderdeel b wordt een aanvraag om opname op het programma door het bevoegd gezag bij het college ingediend. Deze moet uiterlijk voor 1 februari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen.

  • 4.

    Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

 

Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • de naam en het adres van de aanvrager;

    • de dagtekening;

    • de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • de voorziening die wordt aangevraagd;

    • de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

      • a.

        een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°,6°, 7° of 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld;

      • b.

        als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

      • c.

        als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting;

      • d.

        de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening;

      • e.

        als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreekt. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3.

    Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

 

Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

 

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

 

Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen 2 maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overlegde kostenbegroting moet worden aangepast.

  • 3.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht , bedoeld in paragraaf 2.3:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

 

Artikel 10. Beslissing op aanvraag

  • 1.

    De aanvragen opgenomen in het uitvoeringsplan IHP zijn al eerder goedgekeurd.

  • 2.

    Met betrekking tot aanvragen bedoeld onder Artikel 6 lid 3 stelt het college het voorgenomen besluit aan de orde in het OOGO om de schoolbesturen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze naar voren te brengen. Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 15 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3.

    Het college verzorgt een verslag van het OOGO en stuurt dit naar alle schoolbesturen voor 15 november.

  • 4.

    Wanneer een of meer schoolbesturen van mening zijn, dat het voorgenomen besluit in strijd is met de vrijheid van richting en inrichting kan het college en of het schoolbestuur een advies vragen aan de Onderwijsraad.

  • 5.

    Zij verstrekt de Onderwijsraad alle stukken, die nodig zijn om het verzoek te beoordelen. Hieronder valt ook het verslag van het OOGO.

  • 6.

    Het college stuurt binnen 10 werkdagen na ontvangst van het advies van de Onderwijsraad een kopie daarvan naar alle schoolbesturen.

  • 7.

    Wanneer het advies van de Onderwijsraad tot gevolg heeft dat het college het voorgenomen besluit inhoudelijk bijstelt nodigt het college de schoolbesturen uit voor een nader overleg. Het college organiseert dit overleg binnen twee weken, nadat het college het advies van de Onderwijsraad naar de schoolbesturen heeft gestuurd. Het college maakt van dit overleg een aanvulling op het verslag van het OOGO.

 

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht

 

Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht

  • 1.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van het programma van het daar opvolgende jaar, waaronder projecten uit het uitvoeringsplan IHP voor het daar op volgende jaar, en de aangevraagde voorzieningen.

  • 2.

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

 

Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, uitvoeringsplan IHP, programma en overzicht

  • 1.

    De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2.

    De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

 

Paragraaf 2.4 Uitvoeringsplan IHP en uitvoeren programma

 

Artikel 13. Overleg en afspraken over wijze van uitvoering

  • 1.

    Nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • f.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt;

    • g.

      de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 12 procent van het geraamde investeringsbedrag.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken worden vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en schoolbestuur. De overeenkomst regelt minimaal de volgende onderwerpen:

    • a.

      budgetomvang en betalingsschema en de te stellen voorwaarden aan de betalingen;

    • b.

      taken/verantwoordelijkheden en positie van betrokken partijen;

    • c.

      gronden, bouwplan (totstandkoming, toetsingen, goedkeuringen), bouw- en woonrijp maken, bestemmingsplan, duurzaamheid, tijdelijke huisvesting, aanbesteding en eventuele andere relevante onderwerpen;

    • d.

      planning;

    • e.

      overleg / projectorganisatie.

  • 3.

    Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college binnen 4 weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Als binnen de gestelde termijn van 4 weken niet voldaan kan worden dan deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waar binnen wel een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt genomen kan worden.

  • 4.

    Als het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college dit schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen vier weken na het overleg, onder gelijktijdige mededeling dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

 

Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1.

    Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het schoolbestuur het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het schoolbestuur houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het schoolbestuur het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2.

    Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 3 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.

  • 3.

    De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving.

 

Artikel 15. Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

 

Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    Als de aanvrager een bouwopdracht heeft gegeven of een koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst heeft afgesloten, zendt hij hiervan binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichting wordt voldaan.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en

    • b.

      de aanvrager voor de deadline een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4.

    Het college beslist op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

 

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

 

Paragraaf 3.1 Aanvraag

 

Artikel 17. Indienen aanvraag

Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken nadat het schoolbestuur de calamiteit heeft geconstateerd ingediend bij het college.

 

Artikel 18. Inhoud aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht met een door het college vastgesteld formulier.

  • 2.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

 

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

 

Artikel 19. Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen 4 weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen 4 weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt.

  • 2.

    Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

 

Artikel 20. Uitvoeren beslissing

  • 1.

    Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 weken.

  • 2.

    Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Dit gebeurt in overleg met het college. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

 

Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur

 

Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

 

Artikel 21. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het schoolbestuur van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 7 of 17 heeft ingediend;

  • b.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school.

 

Artikel 22. Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als: het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren. Het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs en de som van de berekeningswijzen, minder is dan 40 klokuren.

 

Artikel 23. Nalaten vorderen

Het college vordert geen medegebruik als het schoolbestuur de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

 

Artikel 24. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken schoolbesturen.

  • 3.

    Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het schoolbestuur waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4.

    De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het schoolbestuur waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en;

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

 

Artikel 25. Vergoeding

De betrokken schoolbesturen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.

 

Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

 

Artikel 26. Overleg en mededeling

  • 1.

    Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het schoolbestuur.

  • 2.

    Voordat het schoolbestuur overgaat tot het in medegebruik geven van ruimte overlegt het schoolbestuur met het college.

  • 3.

    In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het schoolbestuur een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 4.

    Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

 

Paragraaf 4.3 Verhuur

 

Artikel 27. Verzoek toestemming college

  • 1.

    Het schoolbestuur verzoekt het college met het door het college vastgestelde formulier om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2.

    Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd.

 

Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen

 

Artikel 28. Staat van onderhoud

  • 1.

    Als het schoolbestuur aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 2.

    Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt na overleg met het schoolbestuur opgemaakt in opdracht van het college.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het schoolbestuur.

  • 5.

    Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het schoolbestuur komt en of het schoolbestuur opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het schoolbestuur een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.

  • 6.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

 

Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door basisonderwijs

 

Artikel 29. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks het aantal klokuren bewegingsonderwijs vast waarop een school voor basisonderwijs aanspraak maakt.

  • 2.

    Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven.

  • 3.

    De gemeente stelt op basis van artikel 29 lid 1 en 2 een overzicht op en stelt deze beschikbaar aan de verhuurder van de gymaccommodatie. Op basis van het aantal klokuren stelt de verhuurder van de gymaccommodatie, in overleg met de scholen, een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Het rooster is definitief na goedkeuring van het college.

  • 4.

    Het college houdt rekening met de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het schoolbestuur eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 5.

    Het college stelt, voorafgaande aan het vaststellen van het rooster, de scholen schriftelijk in kennis. Hierbij worden de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waar de school volgens de normberekening recht op heeft voor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 6.

    De scholen en schoolbesturen kunnen tot 2 weken na toezending reageren op het voorstel.

  • 7.

    Op verzoek van de schoolbesturen kan het college een overleg over het voorstel inplannen. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 8.

    Het college stelt het rooster definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de schoolbesturen.

  • 9.

    Het schoolbestuur kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld. Het college neemt dit verzoek uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren toegekend op basis van dit lid komt voor rekening van het schoolbestuur van de school.

 

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

 

Artikel 30. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college.

 

Artikel 31. Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

 

Artikel 32. Intrekken oude verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2019 wordt ingetrokken.

 

Artikel 33. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

 

Artikel 34. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Bodegraven-Reeuwijk 2024.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

gehouden op 29 november 2023.

 

De griffier,

drs. J.H. Rijs MMC

 

Bijlage I. Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

 

Deel A – Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

 

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen wor­den verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.2 Vervangende nieuwbouw en vernieuwbouw

De noodzaak van vervangende nieuwbouw of vernieuwbouw is aanwezig als:

  • a.

    op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat het schoolgebouw volgens de conditiemeting voldoet aan conditie 5, waarbij het verouderingsproces niet meer is te keren;

  • b.

    dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en

  • d.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • e.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren

 

A.3 Uitbreiding

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • a.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

  • b.

    daarnaast:

    • 1°.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

    • 2°.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of

    • 3°.

      de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren.

 

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • 1.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of

    • 2.

      als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen wor­den verwacht, en

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren, en

  • e.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervan­gende bouw of uitbreiding.

 

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • a.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • b.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • c.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huis­vesting voor de school te realiseren, en

  • d.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voor­ziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

 

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

 

A.7 Eerste inrichting

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer deze niet eerder is bekostigd.

  • 2.

    Uitbreiding eerste inrichting wordt uitsluitend toegekend in combinatie met uitbreiding van het schoolgebouw.

  • 3.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

 

A.8 Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

    • a.

      gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en

    • b.

      een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte noodzakelijk is.

  • 2.

    Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.

  • 3.

    Ruimten, die een schoolbestuur met eigen middelen heeft bekostigd, maar waarvoor het college een vergoeding verstrekt (zogenaamde eigendoms- en huurscholen) maken onderdeel uit van de voorzieningen huisvesting onderwijs en komen in aanmerking voor medegebruik.

  • 4.

    Ruimten die een schoolbestuur volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen vergoeding van de overheid is ontvangen kunnen niet in medegebruik worden gegeven omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaken van de voor het schoolgebouw vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A).

 

A.4 en A.8 Investeringskosten bij geschikt maken voor nieuwe bewoner

In de situatie van het in gebruik nemen van een bestaand gebouw (A.4) en medegebruik (A.8) kan het noodzakelijk zijn dat bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen om het betreffende (school)gebouw geschikt te maken voor de nieuwe bewoner. De investeringskosten van deze investering komen voor rekening van de gemeente.

 

A.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. Uit de rapportage moet blijken dat het herstel van een constructiefout betreft en er geen sprake is van (regulier, voor rekening van het schoolbestuur komend) onderhoud.

 

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het schoolbestuur geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijvoorbeeld vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid).

 

Een vergoeding voor schade kan op elk moment worden aangevraagd volgens de door het college vastgestelde schaderegeling.

 

Deel B – Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

Tot een ruimte voor bewegingsonderwijs wordt niet alleen gerekend het traditionele lokaal bewegingsonderwijs (= gymnastiekruimten), maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. Een lokaal bewegingsonderwijs kan juridisch eigendom zijn van de gemeente, het schoolbestuur, of een derde.

 

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikgeving

Voor het vaststellen van de noodzaak van een van de gevraagde voorzieningen is een relatie gelegd tussen het aantal klokuren dat moet worden ingeroosterd en de afstand tussen het schoolgebouw dat van het lokaal bewegingsonderwijs gebruik moet maken.

 

Als vervoer naar een verder weg gelegen lokaal bewegingsonderwijs voor de gemeente financieel een goed alternatief is kan het college besluiten in plaats van een voorziening het vervoer naar het lokaal bewegingsonderwijs te vergoeden. Voordat hierover een besluit wordt genomen voert het college overleg met het schoolbestuur. Voor het bekostigen van deze voorzieningen geldt de Verordening materiële financiële gelijkstelling onderwijs.

 

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

 

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • a.

    nieuwbouw of uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en

  • b.

    voor de desbetreffende groepen leerlingen van de school nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

 

B.4 aanvullend meubilair

Aanvullend meubilair voor het inrichten van het lokaal bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt als een bestaand lokaal:

  • a.

    met een te kleine oefenzaal wordt uitgebreid waarbij de oefenzaal wordt vergroot, of

  • b.

    vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd met een groter lokaal bewegingsonderwijs.

 

B.5 Medegebruik

De mogelijkheid van medegebruik in een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op basis van het rooster bewegingsonderwijs dat het college heeft vastgesteld voor de scholen.

 

B.6 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. Uit de rapportage moet blijken dat het herstel van een constructiefout betreft en er geen sprake is van (regulier, voor rekening van het schoolbestuur komend) onderhoud.

 

B.7. Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

 

Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het schoolbestuur geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijv. vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid).

 

Een vergoeding voor schade kan op elk moment worden aangevraagd volgens de door het college vastgestelde schaderegeling.

 

Bijlage II. Prognosecriteria

 

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3.

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

 

B. Voedingsgebied

  • 1.

    Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

  • 2.

    De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau.

  • 3.

    Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

 

C. Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

 

Bijlage III. Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

 

Deel A -Vaststellen capaciteit

 

A.1. Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

 

A.1.1. School voor basisonderwijs

  • 1.

    De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de capaciteit kan vastgesteld worden dat als gevolg van de indeling van het schoolgebouw de vastgestelde capaciteit niet volledig geschikt is voor medegebruik. Het schoolbestuur kan een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

  • 3.

    De capaciteit van een (school)gebouw wordt vastgesteld in m2 bruto vloeroppervlakte. Op basis van de vastgestelde capaciteit kan worden beoordeeld of het (school)gebouw:

    • a.

      te maken heeft met leegstand, of

    • b.

      moet worden uitgebreid omdat er een tekort aan capaciteit is (aanvullende ruimtebehoefte, deel C).

 

A.1.2. Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

 

A.1.3. Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten. Het is in eerste instantie aan het schoolbestuur een besluit te nemen over de locatie die buiten gebruik wordt gesteld en wordt overgedragen aan het college, tenzij een van de locaties een gebouw is waarvoor het college een huurvergoeding betaalt. Een schoolgebouw waarvoor het college een huurvergoeding betaald wordt als eerste buiten gebruik gesteld. Als het college van mening is dat het buiten gebruik stellen van een ander schoolgebouw de voorkeur heeft, dan vindt overleg plaats tussen het schoolbestuur en het college.

 

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

 

A.1.5 Inventaris

Het vaststellen van het aantal leerlingen waarvoor eerste inrichting is bekostigd is noodzakelijk voor het beoordelen van een aanvraag voor het bekostigen uitbreiding van eerste inrichting. Evenals geldt voor het schoolgebouw is de uitbreiding van de eerste inrichting gekoppeld aan de uitbreiding met het aantal m2 bruto vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2015 de eerste inrichting is bekostigd waarop het schoolbestuur tot die datum aanspraak maakte.

 

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs, voor het basisonderwijs, bedraagt 26 klokuren.

 

A.1.6.2. Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

 

A.1.6.3. Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.

 

Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte

 

B.1 Lesgebouwen

De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt gebaseerd op het aantal leerlingen vermenigvuldigd met een m2 bruto vloeroppervlakte per leerling.

 

B.1.1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. Aan de ruimtebehoefte wordt een toeslag verbonden, indien voor de school aanvullende bekostiging beschikbaar wordt gesteld.

  • 2.

    De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = 200 + 5,03 * L, waarbij:

    R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

    L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 3.

    Indien een school een vergoeding ontvangt op grond van de achterstandscore als d3 bedoeld in artikel 27 van het Besluit bekostiging Wet op het primair onderwijs wordt een toeslag voor de ruimtebehoefte toegekend. De toeslag wordt berekend met de formule:

    T = 1,40 * G, waarbij:

    T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

    G = De achterstandsscore, zoals gepubliceerd door de Dienst Uitvoering Onderwijs van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vermenigvuldigd met 7,17%, rekenkundig afgerond op een geheel getal.

 

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

  • a.

    voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuren per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

  • b.

    als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuren per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

 

Heeft de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal gerealiseerd dan bestaat geen aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 wegens het ontbreken van een speellokaal. In deze situatie kan de school voor basisonderwijs een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 alleen gebruiken als het college hiervoor toestemming verleend, binnen het lokaal bewegingsonderwijs de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is en het schoolbestuur bereid is een huurvergoeding te betalen.

 

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

 

C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

 

C.1.1. Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

 

C.1.2. Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een school voor basisonderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

 

C.2. Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen.

 

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D;.

  • b.

    eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

  • c.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

 

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

De bepalingen rond de verschillende voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op het lokaal bewegingsonderwijs zijn gelijk aan de bepalingen die van toepassing zijn op het toekennen van voorzieningen voor schoolgebouwen.

 

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

 

In de verordening zijn uitsluitend minimumnormen opgenomen. Het is aan het schoolbestuur om de ruimten en indeling van het schoolgebouw te bepalen. Daarbij moet het schoolbestuur wel voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.

 

D.1. Terreinoppervlakte

  • 1.

    Bij [vervangende] nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs geldt (indien mogelijk) voor de speelplaats het vloeroppervlak in vierkante meters uit de volgende tabel:

     

    Aantal leerlingen van de school

    Omvang buitenruimte

    1-100 leerlingen

    300

    101-200 leerlingen

    300 + 3 * (L - 100)

    201-400 leerlingen

    600

    401-600 leerlingen

    600 + 3 * (L - 400)

    601-800 leerlingen

    1200

    801-1000 leerlingen

    1200 + 3 * (L - 800)

    1001 leerlingen of meer

    1800

 

  • L = Aantal leerlingen dat op de teldatum voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

     

  • 2.

    De in het eerste en tweede lid gestelde normen betreffen de exclusieve speel- en beweegruimte voor de leerlingen van de school. Het terrein voor voorzieningen dient te worden opgeteld bij de norm.

  • 3.

    Voor parkeervoorzieningen wordt de voor de locatie van het terrein geldende gemeentelijke parkeernorm gehanteerd.

 

D.2. Speellokaal

Een speellokaal heeft een minimum van 90 bruto vierkante meter.

 

D.3. Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter en de hoogte minstens 5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.

 

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

 

E.1. Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

 

E.2. Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

 

E.2.1 basisonderwijs 

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

 

E.2.2. Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.

 

Bijlage IV. Vergoeding bouwkosten terreinen en eerste inrichting

 

Algemeen

Artikel 102, derde lid, van de WPO, verplichten de gemeenteraad normen vast te stellen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs die worden toegekend. Bijlage IV is de uitwerking van deze artikelen en deze bijlage heeft een relatie met artikel 4 van de verordening, waarin is opgenomen welke voorzieningen worden bekostigd op basis van normbedragen.

 

Naast het bekostigen van de genoemde voorzieningen onderwijshuisvesting is de gemeente verantwoordelijk voor het bekostigen van de onroerend zaak belasting (artikel 133 van de WPO. Het bedrag dat de gemeente voor de OZB moet bekostigen is gelijk aan het bedrag van de opgelegde aanslag.

 

Deel A – Indexering

 

Indexering (ver) nieuwbouw, renovatie en uitbreidingskosten

Voor de normbedragen geldt een jaarlijkse prijsaanpassing op basis van de actuele prijsontwikkelingen door het onafhankelijk kennisinstituut voor bouwkosten BDB.

 

Indexering onderwijsleerpakket en meubilair

De normbedragen worden jaarlijks aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd voor het vaststellen van de indexering van eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening).

 

Deel B – Normbedragen

 

Vergoeding voorbereidingskrediet

In de artikelen 3, 4, 7 en 13 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen om een voorbereidingskrediet aan te vragen en toe te kennen. Het voorbereidingskrediet wordt gebaseerd op een percentage van 12% van het normbedrag zoals opgenomen in deze bijlage. Nadat het definitieve bedrag van de bekostiging is vastgesteld wordt bij het beschikbaar stellen van de vergoeding het al beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet in mindering gebracht op het bedrag van de vastgestelde bekostiging.

 

A. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard

De opgenomen normbedragen in het IHP omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, advieskosten, leges, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW.

 

In het IHP zijn de uitgangspunten voor de normbedragen voor renovatie, nieuwbouw en vernieuwbouw opgenomen, gedifferentieerd naar de omvang van de school.

 

Naast de normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijvoorbeeld verhuiskosten en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren.

 

B. Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waarde vaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

 

C. Tijdelijke voorziening

Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn:

  • -

    als eerste voorziening (nieuwbouw);

  • -

    voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en

  • -

    voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie.

 

De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van:

  • -

    tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en

  • -

    aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting,

  • -

    waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen.

 

Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de:

  • -

    kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is);

  • -

    korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of

  • -

    periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur.

 

D. Eerste inrichting

De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. De normbedragen worden jaarlijks aangepast aan het dan geldende prijspeil door de VNG.

 

Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

 

E. Lokalen bewegingsonderwijs

De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor:

  • -

    nieuwbouw;

  • -

    uitbreiding, en

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair.

 

In het IHP worden de uitgangspunten voor de normbedragen voor renovatie, (vervangende) nieuwbouw en vernieuwbouw opgenomen, gedifferentieerd naar de omvang van de lokalen bewegingsonderwijs.

 

F. Vergoeding feitelijke kosten

Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn opgenomen de kosten van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische advisering (BD3606 Raad van State, 200705694/1).

 

Bijlage V. Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

 

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

 

Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° en 2° hebben de voorzieningen die zijn opgenomen in het Uitvoeringsplan IHP prioriteit.