Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bodegraven-Reeuwijk

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de aanspraak op financiële middelen, door de gemeente verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten (Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBodegraven-Reeuwijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de aanspraak op financiële middelen, door de gemeente verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten (Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024)
CiteertitelAlgemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024 (ASV 2024)
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerpsubsidie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 149 van de Gemeentewet
  2. titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024Nieuwe regeling

29-11-2023

gmb-2023-532744

Z/23/151648

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels over de aanspraak op financiële middelen, door de gemeente verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten (Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024)

 

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023;

 

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

besluit:

 

vast te stellen de volgende

 

Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen / definities

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • 1.

    algemene reserve: het gedeelte van het eigen vermogen waarover de daartoe bevoegde organen, zonder belemmering door wettelijke of statutaire bepalingen, kan beschikken voor het doel waarvoor de organisatie is opgericht. De reserve wordt gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen;

  • 2.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • 3.

    bestemmingsreserve: het gedeelte van het eigen vermogen dat door het bestuur is afgezonderd om daaraan een beperktere bestedingsmogelijkheid te geven dan, gezien de doelstelling van de organisatie, zou zijn toegestaan;

  • 4.

    college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

  • 5.

    de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1), Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1), Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2);

  • 6.

    egalisatiereserve: een reserve die bedoeld is om de kosten en lasten die ongelijk over boekjaren verdeeld zijn te egaliseren, zoals onderhoudskosten aan gebouwen, waarbij het daadwerkelijke onderhoud bijvoorbeeld eens in de 10 jaar gebeurt;

  • 7.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 of 109 van het Verdrag heeft vastgesteld, waaronder:

    • -

      de Algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV): Verordening (EU) nr. 2017/1084 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 156/1);

    • -

      de Landbouw vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 193/1); en

    • -

      de Visserij vrijstellingsverordening: Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L 369/37);

  • 8.

    maatschappelijke instelling: vereniging of stichting, dan wel een ander organisatie die door het college als daaraan gelijkwaardig wordt aangemerkt, zonder winstoogmerk, die ten behoeve van de inwoners van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk activiteiten uitvoert, dan wel voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk een bijzondere (toevoegende) waarde heeft;

  • 9.

    noodzakelijke meerkosten: aanvrager dient, waar het in redelijkheid van hem te verwachten is, zelf voor (in ieder geval een gedeelte van) de financiering en het organiseren van zijn gewenste activiteit zorg te dragen. Alleen het meerdere komt, indien voldaan wordt aan de overige vereisten, voor subsidie in aanmerking;

  • 10.

    onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • 11.

    raad: gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

  • 12.

    subsidie: subsidie als bedoeld in het eerste lid van artikel 4:21 van de Awb;

    • -

      incidentele subsidie: een subsidie die voor maximaal drie achtereenvolgende jaren door het college verstrekt wordt voor een activiteit met een eenmalig of experimenteel karakter of voor een kortlopend project;

    • -

      structurele subsidie: een subsidie die door het college verstrekt wordt voor 4 of meer achtereenvolgende jaren, per (boek)jaar of voor een bepaald aantal (boek)jaren;

  • 13.

    subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking krachtens een wettelijk voorschrift (i.c. een subsidieregeling) van een bepaalde met name genoemde subsidie (art 4:22 van de Awb). Het subsidieplafond en de manier waarop het verdeeld wordt, moeten worden bekendgemaakt voorafgaand aan het tijdvak waarvoor het geldt (art 4:27 en art 4:26 van de Awb). Belangrijk is dat als het subsidieplafond is bereikt, een aanvraag om subsidie moet worden afgewezen (art 4:25, tweede lid, van de Awb);

  • 14.

    verdrag: Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PbEU C 326/47);

  • 15.

    VOG: Verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

 

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college op de volgende beleidsterreinen, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is vastgesteld en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is):

    • a.

      bestuur en ondersteuning;

    • b.

      veiligheid;

    • c.

      verkeer en vervoer;

    • d.

      economie;

    • e.

      onderwijs;

    • f.

      kinderopvang en peuterspeelzaalwerk;

    • g.

      sport, cultuur en recreatie;

    • h.

      sociaal domein;

    • i.

      volksgezondheid;

    • j.

      milieu en klimaatadaptatie;

    • k.

      volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing.

  • 2.

    Ten aanzien van subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Awb, waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kan het college bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

 

Artikel 3. Subsidieregelingen

  • 1.

    Het college kan bij nadere subsidieregeling vaststellen welke activiteiten in aanmerking komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald:

    • a.

      welke maatschappelijk effecten worden beoogd;

    • b.

      welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen;

    • c.

      welke subsidieontvangers voor subsidie in aanmerking komen;

    • d.

      of er sprake moet zijn van cofinanciering;

    • e.

      hoe de subsidie wordt berekend;

    • f.

      hoe de subsidie wordt uitbetaald;

    • g.

      wat de duur van de subsidie is.

  • 2.

    Het college verbindt voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening. De voorwaarden omvatten onder meer de ‘aspecten van het tendersysteem’, zoals beschreven in artikel 5, tweede lid.

 

Artikel 4. Staatssteunregels

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het desbetreffende steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

  • 5.

    Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor zover de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader.

 

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEPLAFOND EN BEGROTINGSVOORBEHOUD

 

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    De raad stelt jaarlijks bij vaststelling van de begroting subsidieplafonds vast voor de beleidsterreinen als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 2.

    De wijze van verdeling vindt plaats op basis van een tendersysteem. Daarbij worden punten toegekend aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximumaantal, waarbij voor het recht op subsidie minimaal 67 punten moet worden behaald:

    • i.

      (toe te kennen 1 tot 10 punten, telt mee voor 50%) de mate waarin de activiteiten zijn gericht op het realiseren van blijvende resultaten in de gemeentelijke (beleids)doelen:

      • -

        het versterken van de eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en kwaliteit van leven van onze inwoners,

      • -

        het voorkomen van problemen bij inwoners in het opgroeien of zelfredzaam zijn, en bij het normaliseren van problemen in een vroeg stadium,

      • -

        het versterken van voorzieningen voor alle leeftijden, zoals laagdrempelige gezondheidsbevordering, het vergroten van de zelf/samenredzaamheid en participatie, of het verbeteren van de leefomgeving, die ertoe bijdragen dat inwoners, van jong tot oud, betrokken blijven en elkaar kunnen ontmoeten,

      • -

        het verlichten of vermijden van zwaardere vraag, zorg, of professionele ondersteuning, of

      • -

        het realiseren van het vergroten van wederzijds respect en acceptatie, of van participatie van minderheden en kwetsbaren in de samenleving;

    • ii.

      (toe te kennen 1 tot 10 punten, telt mee voor 30%) de mate waarin doelgroepen en vrijwilligers zijn betrokken bij het bedenken, organiseren en uitvoeren van de activiteiten, en/of de wijze waarop wordt samengewerkt met en tussen andere instellingen, verenigingen of maatschappelijke groepen;

    • iii.

      (toe te kennen 1 tot 10 punten, telt mee voor 20%) het realiseren van een efficiënte inzet van de middelen in de uitvoering van de activiteiten.

  • 3.

    De raad kan een subsidieplafond wijzigen als:

    • a.

      dit is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar door de raad is vastgesteld of goedgekeurd; en

    • b.

      de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 4.

    Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

  • 5.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. In de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

 

HOOFDSTUK 3. DE AANVRAAG

 

Artikel 6. Aanvraagcriteria

  • 1.

    Een aanvraag om subsidie wordt digitaal of schriftelijk ingediend bij het college. Als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld gebeurt dit met gebruikmaking hiervan.

  • 2.

    Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens over:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      de doelen en resultaten die met de activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

    • c.

      een begroting van, en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • d.

      als de aanvrager een onderneming c.q. maatschappelijke instelling is:

      • -

        een opgave van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd,

      • -

        een verklaring als bedoeld in de verordening met betrekking tot de-minimissteun (de-minimisverklaring);

    • e.

      de stand van de reserve(s) op het moment van de aanvraag door middel van een balans.

  • 3.

    Een rechtspersoon die voor de eerste keer subsidie aanvraagt, legt tevens over: de oprichtingsakte of de statuten, en de jaarrekening en het jaarverslag van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 4.

    Het college is bevoegd ook andere, of slechts enkele van de voornoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende zijn.

  • 5.

    Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

 

Artikel 7. Verklaring omtrent gedrag

  • 1.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen dat aanvragers of categorieën aanvragers een VOG moeten overleggen voor de personen die een activiteit uitvoeren dan wel betrokken zijn bij het uitvoeren van een activiteit.

  • 2.

    De te overleggen VOG mag niet ouder dan 2 jaar zijn.

 

Artikel 8. Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een aanvraag om een structurele subsidie wordt ingediend uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Een aanvraag voor een incidentele subsidie wordt tenminste zes weken, voordat met de activiteit(en) wordt aangevangen, ingediend.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4.

    Indien de aanvrager aan hem verwijtbaar niet voldoet aan de in dit artikel opgenomen termijnen kan het college besluiten om de subsidie voor het betreffende tijdvak geheel of gedeeltelijk te weigeren.

 

Artikel 9. Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een aanvraag om een structurele subsidie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, uiterlijk vóór 1 december van het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    Het college informeert de aanvrager van de subsidie als bedoeld in het eerste lid uiterlijk op 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar, of de jaren waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft

  • 3.

    Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie als bedoeld in artikel 8, tweede lid, binnen 8 weken nadat de volledige aanvraag is ingediend en informeert de aanvrager binnen 2 weken na het besluit.

  • 4.

    Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 5.

    Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

 

HOOFDSTUK 4. WEIGERING VAN DE SUBSIDIE

 

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een subsidie naast het in het tweede lid van artikel 4:25 van de Awb genoemde geval als redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

    • b.

      er geen sprake is van noodzakelijke meerkosten;

    • c.

      de gelden niet of onvoldoende zullen worden besteed voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

    • d.

      de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak als doel hebben het uitdragen van overtuigingen en denkbeelden van religieuze, levensbeschouwelijke of politieke aard;

    • e.

      de activiteiten niet binnen de gemeente plaatsvinden of niet aanwijsbaar ten goede komen aan de inwoners van de gemeente;

  • 2.

    Het college kan een subsidie naast de in artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk weigeren als redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      niet of onvoldoende is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

    • b.

      de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

    • c.

      voor dezelfde activiteiten al door andere bestuursorganen voldoende subsidie is verstrekt;

    • d.

      in een eerder stadium door andere overheden toegezegde middelen niet daadwerkelijk ter beschikking worden gesteld;

    • e.

      de activiteiten voor een eenmalige subsidie reeds behoren tot de reguliere activiteiten van die aanvrager;

    • f.

      de aanvraag niet voldoet aan de overige voorwaarden die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • g.

      dergelijke of daarmee vergelijkbare activiteiten, reeds door of namens de gemeente worden georganiseerd dan wel gesubsidieerd;

    • h.

      het van aanvrager, of een aan hem verbonden organisatie, in redelijkheid verwacht of aangenomen mag worden dat deze ook zonder subsidieverlening over voldoende mogelijkheden beschikt of kan beschikken om, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, de kosten van de te subsidiëren activiteiten (gedeeltelijk) te dekken (zie artikel 1 onder 9 noodzakelijke meerkosten);

    • i.

      de aanvrager met de uitvoering van de activiteiten beoogt winst te maken;

    • j.

      sprake is van de voorwaarden bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

    • k.

      de subsidieverlening in strijd is met de in de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 3.

    Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb weigert het college de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt;

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun van Nederland onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

  • 4.

    Onverminderd het vorige lid weigert het college de subsidie in ieder geval als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een Europees steunkader omdat:

    • a.

      subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het desbetreffende steunkader; of

    • b.

      de subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het desbetreffende steunkader.

 

Artikel 11. Wijziging, intrekking en terugvordering van de subsidie

  • 1.

    Het college kan, met toepassing van artikel 4:46 tweede lid, artikel 4:48, artikel 4:49, artikel 4:50 of artikel 4:51 van de Awb de subsidie verlagen, intrekken, wijzigen, weigeren of terugvorderen, en de eventuele bevoorschotting hierop aanpassen;

  • 2.

    Naast het bepaalde in artikel 4:48 van de Awb kan het college, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of wijzigen als:

    • a.

      de subsidieontvanger niet voldoet aan de hem opgelegde meldingsplicht;

    • b.

      de subsidieontvanger geen gebruik maakt van de subsidie binnen zes maanden na verlening, tenzij in de verleningsbeschikking andere afspraken zijn gemaakt; of

    • c.

      de subsidieontvanger daartoe een schriftelijk aanvraag indient.

  • 3.

    Het voornemen tot gehele of gedeeltelijke weigering van subsidie aan een subsidieontvanger waaraan voor drie of meer achtereenvolgende jaren voor in hoofdzaak dezelfde activiteiten subsidie is verleend, wordt minimaal zes maanden voorafgaand aan de periode waarop deze betrekking heeft door het college aangekondigd.

  • 4.

    Het college vordert een subsidie met rente terug:

    • a.

      als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie, of

    • b.

      bij een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

 

HOOFDSTUK 5. VERLENING VAN DE SUBSIDIE

 

Artikel 12. Verlening van de subsidie

  • 1.

    Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

  • 2.

    Het college is bevoegd om verplichtingen aan de verleningsbeschikking te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 3.

    Het college en de subsidieontvanger kunnen ter uitwerking van de verleningsbeschikking een uitvoeringsovereenkomst sluiten dan wel een resultaatgericht afsprakenkader overeenkomen.

  • 4.

    Indien de subsidie voor meerdere jaren wordt verleend, wordt dat in het besluit tot verlening vermeld.

 

Artikel 13. Betaling en bevoorschotting

Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie worden in de verleningsbeschikking de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

 

HOOFDSTUK 6. VERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIEONTVANGER

 

Artikel 14. Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1.

    De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2.

    Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat zo spoedig mogelijk schriftelijk aan het college.

  • 3.

    Een subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of op ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de subsidie verbonden verplichtingen niet (tijdig) of niet geheel kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

  • 4.

    Bij liquidatie, fusie of een andere vorm van samenwerking of het geheel staken van activiteiten blijven voor de subsidieontvanger of diens rechtsopvolger de voorschriften omtrent rekening en verantwoording, en de betreffende vaststelling van subsidie en verrekening van voorschotten van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Voor zover een batig liquidatiesaldo mede door het verlenen van gemeentelijke subsidie is gevormd, kan het college terugstorting van dit saldo in de gemeentekas verlangen tot het bedrag dat in totaliteit aan subsidie is ontvangen in de laatste zeven jaar.

 

Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1.

    Bij subsidies hoger dan € 50.000 die verleend zijn voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. Deze verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

  • 2.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de Awb worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.

  • 4.

    Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Awb. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

 

HOOFDSTUK 7. VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIE

 

Artikel 16. Verantwoording algemeen

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

 

Artikel 17. Verantwoording subsidies tot 5.000 euro en subsidies die vallen onder een subsidieregeling

  • 1.

    Subsidies tot 5.000 euro worden door het college:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2.

    In subsidieregelingen kunnen categorieën subsidies tussen de € 5.000 en € 10.000 worden benoemd die door het college direct worden vastgesteld.

  • 3.

    Bij vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door hem aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

 

Artikel 18. Verantwoording subsidies vanaf 5.000 tot 50.000 euro

  • 1.

    Als de subsidie tussen de € 5.000 en € 50.000 bedraagt, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 1 mei van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling bevat een inhoudelijk en financieel (jaar)verslag, waaruit blijkt in welke mate de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en in welke mate de doelstellingen zijn behaald.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of meer of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

 

Artikel 19. Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro

  • 1.

    Bij subsidies van meer dan € 50.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarvoor subsidie is verleend;

    • b.

      in alle andere gevallen uiterlijk 13 weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2.

    De aanvraag bevat:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan,

    • b.

      een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening),

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop,

    • d.

      de accountantsverklaring.

  • 3.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of meer of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overgelegd.

 

Artikel 20. Vaststelling subsidies van meer dan € 5.000

  • 1.

    Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2.

    Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste 5 weken worden verdaagd.

  • 3.

    Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4.

    Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet tijdig wordt ingediend kan het college de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan het college na verloop van deze termijn overgaan tot ambtshalve vaststelling.

 

HOOFDSTUK 8. OVERIGE BEPALINGEN

 

Artikel 21. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1.

    Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de aanvrager berekend, waar nodig met gebruikmaking van een bij subsidieregeling voorgeschreven of afgestemde berekeningswijze.

  • 2.

    Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van de bij subsidieregeling voorgeschreven definities.

  • 3.

    Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

 

Artikel 22. Reserves

  • 1.

    Indien sprake is van een structurele subsidie van meer dan € 50.000, kan het college de subsidieontvanger verplichten om een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72, eerste lid, van de Awb te vormen. De egalisatiereserve bedraagt maximaal:

    • a.

      15% van de totale exploitatie (lasten) voor organisaties die personeel in dienst hebben;

    • b.

      10% van de totale exploitatie (lasten) voor organisaties zonder personeel in dienst.

  • 2.

    De subsidieontvanger, anders dan die bedoeld in het eerste lid, die een egalisatiereserve wenst te vormen moet hiervoor toestemming van het college hebben. Artikel 4:72 van de Awb is hier van toepassing.

  • 3.

    De subsidieontvanger die een algemene- of bestemmingsreserve wenst te vormen moet hiervoor toestemming van het college hebben. De ontvanger vermeldt bij zijn verzoek of op eerste vraag van het college het doel en de maximale hoogte van de reserve.

  • 4.

    De reserve in het eerste en tweede lid bedraagt maximaal:

    • a.

      15% van de totale exploitatie (lasten) voor instellingen die personeel in dienst hebben;

    • b.

      10% van de totale exploitatie (lasten) voor instellingen zonder personeel in dienst;

    • c.

      € 2.500 voor instellingen zonder personeel in dienst met een exploitatie lager dan € 25.000.

  • 5.

    Bij subsidieregeling, gemeenschappelijke regeling, bestuurlijke afspraak en indien sprake is van een organisatie met één dienstenaanbod aan meerdere gemeenten kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

  • 6.

    Dit artikel geldt voor nieuwe aanvragen vanaf 1 januari 2024. Voor de vóór deze datum reeds verleende subsidies geldt een overgangstermijn van 2 kalenderjaren vanaf 1 januari 2024.

 

Artikel 23. Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3 en 10 voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

 

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 24. Overgangsbepaling

Aanvragen om subsidie die vóór 1 januari 2024 zijn ingediend worden afgehandeld en verantwoord volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011.

 

Artikel 25. Intrekken van de Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011

De Algemene subsidieverordening Bodegraven-Reeuwijk 2011 wordt ingetrokken.

 

Artikel 26. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

 

Artikel 27. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Bodegraven-Reeuwijk 2024 (ASV 2024).

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

gehouden op 29 november 2023.

 

De griffier,

drs. J.H. Rijs MMC