Organisatie | Meppel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Meppel 2023 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Meppel 2023 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Meppel 2017.
artikel 212 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-12-2023 | nieuwe regeling | 30-11-2023 | 1817695 |
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 4. Kaders perspectiefnota en begroting
Burgemeester en wethouders bieden voor 1 juli aan de raad een perspectiefnota aan met een voorstel voor het (nieuwe) beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Bij deze nota vindt de integrale afweging van beleid en financiële middelen plaats. De raad stelt deze nota voor 31 juli vast.
In de begroting wordt een post onvoorzien van minimaal € 50.000 opgenomen. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om deze post in te zetten voor zaken die onvoorzien, onontkoombaar en onuitstelbaar zijn. Het gebruik van deze post wordt toegelicht in de tussentijdse rapportage als bedoeld in artikel 6. Indien de inzet van de post onvoorzien leidt tot een begrotingswijziging dan wordt deze verwerkt in de eerstvolgende tussentijdse rapportage als bedoeld in artikel 6.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad op voorstel van het college aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij vaststelling van de begroting geautoriseerd voor uitvoering.
Burgemeester en wethouders informeren de raad als zij verwachten dat de lasten van een programma of investeringskrediet de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij de begroting hiervoor wil aanpassen of het beleid wil bijstellen.
Burgemeester en wethouders doen bij raadsvoorstellen met financiële effecten indien nodig direct het voorstel tot wijzigen van de begroting of het investeringskrediet. Dit geldt onder andere voor de tussentijdse rapportage(s) als bedoeld in artikel 6. Maar bij uitzondering is het voorstellen van een begrotingswijziging op andere momenten gedurende het jaar ook mogelijk. Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat de integrale afweging van (nieuw) beleid en financiële middelen plaatsvindt bij behandeling van de perspectiefnota en de begroting.
In zeer uitzonderlijke gevallen kunnen nieuwe investeringsvoornemens opkomen die niet in de begroting zijn voorzien. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, leggen burgemeester en wethouders voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor autorisatie van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 200.000 informeren burgemeester en wethouders de raad in het voorstel ook over het effect van de investering op de solvabiliteit en de schuldquote van de gemeente. Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat de integrale afweging van investeringen plaatsvindt bij behandeling van de perspectiefnota en de begroting.
Een incidenteel budget voor activiteiten die nog niet of gedeeltelijk zijn uitgevoerd en dat past binnen het door de raad vastgestelde beleid mag voor één jaar worden overgeheveld naar het nieuwe begrotingsjaar. Deze mogelijkheid geldt alleen voor (restant)budgetten die groter dan € 25.000 of politiek relevant zijn. Vooruitlopend op de besluitvorming bij de jaarrekening informeren burgemeester en wethouders uiterlijk 31 december de raad over het voornemen om een (restant)budget over te hevelen voor uitvoering in het nieuwe begrotingsjaar. Daarbij vermelden zij het te verwachten (restant)budget dat overgeheveld zal worden. De besluitvorming over het exact over te hevelen budget vindt plaats bij behandeling van de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 7.
Artikel 6. Tussentijdse rapportages
Voor zowel de bestuursrapportage (lid 1) als de financiële tussenrapportage (lid 2) geldt:
De financiële uitkomst van de rapportage leidt ook tot een voorstel tot het wijzigen van de begroting, zoals bedoel in artikel 5, lid 4. Daarbij geldt dat tegenvallers primair opgevangen worden binnen het programma. Pas als dit niet mogelijk is, kan een begrotingswijziging aan de raad worden voorgesteld.
Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen
Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voor zover het betreft niet bij de begroting geraamde of anderszins vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:
Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Hoofdstuk 4. Financieel beleid
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
Immateriële en materiële vaste activa worden gewaardeerd en afgeschreven zoals vermeld in de Bijlage waardering- en afschrijvingsbeleid bij deze verordening.
Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor vorderingen met betrekking tot gemeentelijke belastingen, heffingen en bijstandsverstrekking wordt vanwege het aantal openstaande posten een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid. Voor individuele vorderingen groter dan € 25.000 binnen deze categorie wordt de voorziening bepaald zoals bedoeld in lid 1.
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
Burgemeester en wethouders bieden de raad de nota reserves en voorzieningen aan. De nota wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota behandelt in ieder geval:
Artikel 14. Weerstandsvermogen en risicobeheersing
Burgemeester en wethouders bieden de raad de nota weerstandsvermogen en risicobeheersing aan. De nota wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota behandelt in ieder geval:
Artikel 15. Kostprijsberekening
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de overheadkosten, de rentekosten van vreemd vermogen en de inzet van reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.
De overheadkosten worden volgens de regelgeving toegerekend aan de kostprijs van rechten en heffingen en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden. Daarbij worden de overheadkosten toegerekend met de volgende verdeelsleutel: directe personeelskosten van het betreffende product gedeeld door de totale directe personeelskosten van alle producten met uitzondering van het product overhead. In de paragraaf lokale heffingen worden de verdeelsleutel en de toerekening nader toegelicht.
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.
Artikel 18. Financieringsfunctie
Burgemeester en wethouders bieden de raad een financieringsbeleid (treasurystatuut) aan. Dit beleid wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:
Hoofdstuk 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken
Burgemeester en wethouders nemen in de begroting en de jaarstukken minimaal de verplichte paragrafen op grond van artikel 9 van het BBV op. Zoals bepaald in artikel 2, lid 4 van deze verordening kan de raad vaststellen over welke andere onderwerpen hij in extra paragrafen wil worden geïnformeerd.
De paragrafen bevatten minimaal de verplichte inhoud op grond van de betreffende artikelen in van het BBV. In onderstaande artikelen van deze verordening worden aanvullende kaders gesteld.
Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV in ieder geval op:
Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen
Burgemeester en wethouders bieden de raad minimaal eens in de 5 jaar een beleidsplan openbare ruimte aan. Het beleidsplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het beleidsplan openbare ruimte vast.
Burgemeester en wethouders bieden de raad minimaal eens in de 5 jaar een riolering en watertakenplan (RWP) aan. Dit plan geeft het kader weer voor het beheer van het watersysteem, waaronder het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het rioleringsplan vast.
Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het BBV in ieder geval op:
Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota grondbeleid vast. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota grondbeleid bevat de strategische visie en kaders van het grondbeleid van de gemeente. Hierbij is inbegrepen de wijze waarop omgegaan wordt met (tussentijdse) winstneming en de vorming van een voorziening voor verliesgevende grondexploitaties.
Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Artikel 25. Financiële organisatie
Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:
Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteren burgemeester en wethouders daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 22 onder b. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.
Burgemeester en wethouders zorgen voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de administratie nemen burgemeester en wethouders maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.
Artikel 27. Intrekking oude regeling
De ‘Financiële verordening gemeente Meppel 2017’ wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.
Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op 1 dag na publicatie, met dien verstande dat de begroting, meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2024 voldoen aan de bepalingen van deze verordening. In afwijking hierop gelden de bepalingen met betrekking tot de rechtmatigheidsverantwoording al voor begrotingsjaar 2023.
Bijlage I waardering- en afschrijvingsbeleid bij artikel 11
Het BBV geeft richtlijnen voor het waarderen en afschrijven van activa. Deze bijlage geeft nadere invulling aan de keuzes die gemeenten binnen de geldende richtlijnen kunnen maken.
Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, met uitzondering van gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Identieke investeringen die afzonderlijk beneden de activeringsgrens liggen, in één boekjaar worden aangeschaft én gezamenlijk als totaal boven de activeringsgrens liggen worden als één investering geactiveerd.
De ingezette ambtelijke uren voor de vervaardiging van een actief worden geactiveerd tegen het berekende uurtarief op basis van een urenregistratie per medewerker. Naast deze directe personele lasten kan ook een redelijk deel van de indirecte kosten (overhead) worden geactiveerd. De berekening hiervan is gelijk aan de berekening zoals bedoeld in artikel 15, lid 3 van deze verordening.
Activa worden afgeschreven volgens de lineaire methode. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven1.
Bijlage II: toelichting per artikel
Hieronder worden de bepalingen die verdere toelichting behoeven artikelsgewijs uitgewerkt.
Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen
De programma-indeling wordt door de raad vastgesteld. Dit geldt ook voor producten als nadere onderverdeling van de programma’s.
Op voorstel van burgemeester en wethouders stelt de raad beleidsindicatoren per programma vast. Deze zijn gericht op het zogenaamd SMART maken van de begroting (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden). De verplichte beleidsindicatoren zijn uitgewerkt in de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording. Deze Regeling vindt zijn grondslag in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken voor. In een paragraaf wordt de raad integraal geïnformeerd over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt. De raad kan aangeven welke aanvullende paragrafen hij nog meer wenst.
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting, die aanvullend zijn op het BBV.
In het eerste lid, onder a, wordt de verplichting in artikel 20, tweede lid, onder b, van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt. Hier wordt bepaald dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.
Het eerste lid, onder b, bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming, investering en grondexploitatie voor de gemeentelijke schuldpositie en inzichtelijk worden gemaakt.
In het derde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).
Artikel 4. Kaders perspectiefnota en begroting
Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de perspectiefnota, de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die burgemeester en wethouders bij het opstellen van deze stukken in acht moeten nemen. Dit is in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.
De raad stelt vooraf aan het opstellen van de begroting een perspectiefnota vast, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan burgemeester en wethouders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.
In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen conform artikel 8, eerste lid, onder e, van het BBV. Deze post bedraagt minimaal € 50.000 om enige financiële ruimte voor tegenvallers te hebben. Het college heeft bevoegdheid om deze post, binnen de gestelde criteria, in te zetten. Omdat de inzet van de post onvoorzien veelal leidt tot een budgetverschuiving over programma’s heen is hiervoor formeel een begrotingswijziging vereist. Daarom is geregeld dat deze ‘technische’ begrotingswijziging in de eerstvolgende tussentijdse rapportage wordt verwerkt. Met deze richtlijnen kan het college in voorkomende gevallen slagvaardig, transparant en rechtmatig handelen.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189, derde lid, van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Dit artikel bepaalt dat de autorisatie van de baten en de lasten door de raad plaatsvindt op het niveau van programma’s. Dit is veruit de meest voorkomende keuze.
Een gemeente doet naast lopende uitgaven ook investeringen (grondexploitaties inbegrepen). Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. De autorisatie van deze investeringskredieten vindt plaats bij vaststelling van de begroting. In afwijking hiervan kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Burgemeester en wethouders doen hiervoor in de begroting een voorstel. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet voor uitvoering. Burgemeester en wethouders zijn dan nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.
Burgemeester en wethouders dienen dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Dit is de actieve informatieplicht van burgemeester en wethouders.
De integrale afweging van (nieuw) beleid en financiële middelen vindt plaats bij behandeling van de perspectiefnota en de begroting. Desondanks kunnen er gedurende het jaar wel voorstellen met financiële effecten opkomen. Het daadwerkelijk bijstellen van de begroting vindt direct plaats bij de besluitvorming. Dit geldt ook voor de verwerking van de tussentijdse rapportages.
In zeer uitzonderlijke gevallen komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Dit lid regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Het gaat hier dus ook om investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan burgemeester en wethouders op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuld- en solvabiliteitspositie van de gemeente.
Het kan in gevallen wenselijk zijn om niet bestede budgetten in het nieuwe begrotingsjaar alsnog in te zetten. Dit artikel werkt de kaders uit voor budgetoverheveling. Deze werkwijze past binnen het advies van de commissie BBV (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).
Artikel 6. Tussentijdse rapportages
De tussentijdse rapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over financiële en/of beleidsontwikkelingen.
De bestuursrapportage gaat over de eerste drie maanden van het lopende begrotingsjaar. Deze rapportage is gericht op beleidsontwikkelingen en financiële ontwikkelingen en kan aanleiding vormen voor beleidsmatige en/of financiële bijsturing.
De financiële tussenrapportage gaat over de eerste acht maanden. Deze rapportage is primair gericht op financiële afwijkingen.
Dit artikel geeft aan beide rapportages betrekking hebben op bestaand beleid. Deze rapportages zijn niet het juiste instrument op nieuw beleid op te voeren. De financiële uitkomst wordt direct verwerkt in een voorstel tot wijziging van de begroting.
De jaarrekening heeft een positief of negatief saldo. Dit artikel regelt dat burgemeester en wethouders een voorstel doen voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een negatief saldo.
Het tweede lid biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat niet bestede budgetten over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Bedacht moet worden dat dit uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd, zoals bedoeld in het eerste lid. De kaders voor budgetoverheveling zijn uitgewerkt in artikel 5 lid 6.
Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen
In artikel 8 is een nadere invulling van de informatieplicht van burgemeester en wethouders aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht burgemeester en wethouders vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van burgemeester en wethouders ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.
De bepalingen uit het artikel ontslaan burgemeester en wethouders niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van burgemeester en wethouders voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen burgemeester en wethouders en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt vertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
Burgemeester en wethouders informeren de raad als de gemeente van het rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.
Artikel 10 Uitgangspunten rechtmatigheidsverantwoording
In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders aan de raad het beleidskader Rechtmatigheidsverantwoording aanbieden. Deze nota geeft nadere richtlijnen over de wijze waarop Meppel invulling geeft aan de rechtmatigheidsverantwoording.
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
In artikel 212, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan wordt met artikel 11 en de daarin genoemde bijlage invulling gegeven.
Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen
Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.
Artikel 13. Reserves en voorzieningen
Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbieden. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
Artikel 14. Weerstandsvermogen en risicobeheersing
Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een nota over weerstandsvermogen en risicobeheersing aan de raad aanbieden. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.
Artikel 15.Kostprijsberekening
Artikel 212, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.
De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet doorberekend aan de producten. Daarmee is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op producten van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten extracomptabel (buiten de reguliere administratie) worden berekend en vastgelegd.
Het eerste lid bepaalt dat de kostprijsberekeningen volgens een systeem worden toegerekend en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet. Wat onder de directe kosten moet worden verstaan is via het BBV, de notitie overhead en de taakveldbeschrijving helder gedefinieerd.
In het tweede lid wordt bepaald dat kosten voor compensabele BTW en gederfde inkomsten vanwege het kwijtscheldingsbeleid in de kostenbasis worden meegenomen.
De commissie BBV geeft aan dat de toerekening van overhead, zoals opgenomen in het overzicht overhead, aan lokale heffingen en rechten niet mag afwijken van de overige methodieken voor het toerekenen van overhead aan gemeentelijke producten. Verder wordt bepaald dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel van de personeelslasten op het betreffende product in verhouding tot de totale direct personeelslasten.
Het vierde lid geeft een toelichting op de wijze waarop rentelasten toegerekend worden aan investeringen (omslagrente) in de begroting.
Artikel 16. Prijzen economische activiteiten
In de Wet Markt en Overheid is opgenomen dat als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden zij deze activiteiten niet mag bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.
Het bevoordelingsverbod houdt in dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten en werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.
Van dit verbod kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.
Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs geldt een aantal wettelijke geregelde uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.
Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen
Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffingjaarlijks vaststelt.
Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten en werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van burgemeester en wethouders (artikel 160, eerste lid, onder e, van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.
Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast.
Artikel 18. Financieringsfunctie
Artikel 212, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Deze kaders zijn uitgewerkt in het financieringsbeleid (treasurystatuut). Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders eens in de 4 jaar een financieringsbeleid (treasurystatuut) aan de raad aanbieden. Met het vaststellen hiervan stelt de raad de kaders vast.
In het BBV zijn eisen gesteld waaraan de paragrafen in de jaarstukken en begroting minimaal aan moeten voldoen. Dit artikel geeft aan dat de gemeente de minimale vereisten toepast en dat daarnaast ruimte is voor aanvullende kaders.
In artikel 10 van het BBV staat welke informatie de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Een deel van de aanvullende informatie dient voor het met de begroting vaststellen van de gehanteerde omslagrente voor de kostprijsberekening van rechten en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht. Ook wordt gevraagd de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen in beeld te brengen. De commissie BBV beveelt aan om in de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken ook een overzicht op te nemen van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing
Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen
In artikel 12 van het BBV staat welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten.
Het tweede tot en met vierde lid bevatten bepalingen waaruit volgt dat burgemeester en wethouders ten minste eens in de 5 jaar de raad beleidsplannen aanbieden over respectievelijk het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.
In artikel 14 van het BBV staat welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.
In verband met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording heeft de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en jaarstukken ook een grotere rol gekregen. De commissie BBV doet hierover een aantal stellige uitspraken die in dit artikel zijn vertaald.
Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota grondbeleid aan. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.
Onder dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie.
Artikel 25. Financiële organisatie
Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Dit artikel geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie burgemeester en wethouders beleid en interne regels stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat burgemeester en wethouders een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststellen en dat burgemeester en wethouders de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastleggen.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid draagt burgemeester en wethouders op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.
Het tweede lid bepaalt dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.
Eens in 5 jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.
Artikel 27. Intrekking oude regeling
Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later. In afwijking hierop gelden de bepalingen met betrekking tot de rechtmatigheidsverantwoording al voor begrotingsjaar 2023.
De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in het artikel een overgangsbepaling opgenomen.