Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Meppel

Financiële verordening gemeente Meppel 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMeppel
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinanciële verordening gemeente Meppel 2023
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Meppel 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Financiële verordening gemeente Meppel 2017.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 212 van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-12-2023nieuwe regeling

30-11-2023

gmb-2023-530528

1817695

Tekst van de regeling

Intitulé

Financiële verordening gemeente Meppel 2023

De raad van de gemeente Meppel;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2023, nummer 1817695;

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

besluit vast te stellen de “Financiële verordening gemeente Meppel 2023”.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van financiële informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • 2.

    BBV: Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten. Hierin is de regelgeving vastgelegd over de jaarlijkse begroting en verantwoordingsstukken.

  • 3.

    College: het college van burgemeester en wethouders

  • 4.

    Raad: de gemeenteraad

  • 5.

    Team: aanduiding voor een organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie;

  • 6.

    Rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

  • 1.

    De raad stelt een programma-indeling vast.

  • 2.

    De raad stelt de producten per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt de beleidsindicatoren per programma vast. Dit betreft in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

  • 4.

    De raad stelt vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen - naast de verplichte paragrafen - van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van investeringen die doorlopen in het nieuwe begrotingsjaar ook het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting daarvan weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en artikel 21 van het BBV inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 2.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten daarvan weergegeven.

  • 3.

    In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 50.000 afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 4. Kaders perspectiefnota en begroting

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden voor 1 juli aan de raad een perspectiefnota aan met een voorstel voor het (nieuwe) beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Bij deze nota vindt de integrale afweging van beleid en financiële middelen plaats. De raad stelt deze nota voor 31 juli vast.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van minimaal € 50.000 opgenomen. Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid om deze post in te zetten voor zaken die onvoorzien, onontkoombaar en onuitstelbaar zijn. Het gebruik van deze post wordt toegelicht in de tussentijdse rapportage als bedoeld in artikel 6. Indien de inzet van de post onvoorzien leidt tot een begrotingswijziging dan wordt deze verwerkt in de eerstvolgende tussentijdse rapportage als bedoeld in artikel 6.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad op voorstel van het college aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij vaststelling van de begroting geautoriseerd voor uitvoering.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders informeren de raad als zij verwachten dat de lasten van een programma of investeringskrediet de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij de begroting hiervoor wil aanpassen of het beleid wil bijstellen.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders doen bij raadsvoorstellen met financiële effecten indien nodig direct het voorstel tot wijzigen van de begroting of het investeringskrediet. Dit geldt onder andere voor de tussentijdse rapportage(s) als bedoeld in artikel 6. Maar bij uitzondering is het voorstellen van een begrotingswijziging op andere momenten gedurende het jaar ook mogelijk. Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat de integrale afweging van (nieuw) beleid en financiële middelen plaatsvindt bij behandeling van de perspectiefnota en de begroting.

  • 5.

    In zeer uitzonderlijke gevallen kunnen nieuwe investeringsvoornemens opkomen die niet in de begroting zijn voorzien. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, leggen burgemeester en wethouders voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor autorisatie van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 200.000 informeren burgemeester en wethouders de raad in het voorstel ook over het effect van de investering op de solvabiliteit en de schuldquote van de gemeente. Het bepaalde in dit artikel laat onverlet dat de integrale afweging van investeringen plaatsvindt bij behandeling van de perspectiefnota en de begroting.

  • 6.

    Een incidenteel budget voor activiteiten die nog niet of gedeeltelijk zijn uitgevoerd en dat past binnen het door de raad vastgestelde beleid mag voor één jaar worden overgeheveld naar het nieuwe begrotingsjaar. Deze mogelijkheid geldt alleen voor (restant)budgetten die groter dan € 25.000 of politiek relevant zijn. Vooruitlopend op de besluitvorming bij de jaarrekening informeren burgemeester en wethouders uiterlijk 31 december de raad over het voornemen om een (restant)budget over te hevelen voor uitvoering in het nieuwe begrotingsjaar. Daarbij vermelden zij het te verwachten (restant)budget dat overgeheveld zal worden. De besluitvorming over het exact over te hevelen budget vindt plaats bij behandeling van de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 7.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad uiterlijk 1 juli een bestuursrapportage aan over de eerste drie maanden van het lopende begrotingsjaar. Door middel van de bestuursrapportage wordt de raad geïnformeerd over:

    • a.

      ontwikkelingen in beleidsrealisatie per programma;

    • b.

      ontwikkelingen in de realisatie van projecten;

    • c.

      financiële afwijkingen van baten, lasten, investeringskredieten en reserves ten opzichte van de begroting groter dan € 50.000, of politiek relevant;

    • d.

      de besteding van de post onvoorzien, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2.

    • e.

      de ontwikkeling van de financiële kengetallen ‘netto schuldquote’ en ‘solvabiliteit’. Tussentijds inzicht in de overige financiële kengetallen wordt alleen weergeven als daar aanleiding voor is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad uiterlijk 1 november een financiële tussenrapportage aan over de eerste acht maanden van het lopende begrotingsjaar. Door middel van de deze rapportage wordt de raad geïnformeerd over:

    • a.

      financiële afwijkingen van baten, lasten, investeringskredieten en reserves ten opzichte van de begroting groter dan € 50.000, of politiek relevant;

    • b.

      indien van toepassing: majeure ontwikkelingen en afwijkingen in beleidsrealisatie of projecten;

    • c.

      de ontwikkeling van de financiële kengetallen ‘netto schuldquote’ en ‘solvabiliteit’ als daar aanleiding voor is.

  • 3.

    Voor zowel de bestuursrapportage (lid 1) als de financiële tussenrapportage (lid 2) geldt:

    • a.

      De rapportages hebben betrekking op bestaand beleid, maar zijn geen dragers voor het opvoeren van nieuw beleid. De integrale afweging van (nieuw) beleid en financiële middelen vindt plaats bij de perspectiefnota, zoals bedoeld in artikel 4.

    • b.

      De financiële uitkomst van de rapportage leidt ook tot een voorstel tot het wijzigen van de begroting, zoals bedoel in artikel 5, lid 4. Daarbij geldt dat tegenvallers primair opgevangen worden binnen het programma. Pas als dit niet mogelijk is, kan een begrotingswijziging aan de raad worden voorgesteld.

    • c.

      Een begrotingswijziging als bedoeld onder b. heeft alleen betrekking op het lopende begrotingsjaar. Eventuele financiële effecten voor latere begrotingsjaren worden betrokken bij de eerstvolgende perspectiefnota en begroting.

Artikel 7. Jaarstukken

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad gelijktijdig met de jaarstukken het voorstel over de bestemming van het jaarrekeningresultaat aan.

  • 2.

    Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders (restant)budgetten over hevelen voor uitvoering in het nieuwe begrotingsjaar. De voorwaarden hiervoor zijn uitgewerkt in artikel 5, lid 6.

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit, nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen voor zover het betreft niet bij de begroting geraamde of anderszins vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 50.000;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000,

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

  • d.

    het toekennen van subsidies groter dan € 10.000,

  • e.

    het aanvragen van subsidies groter dan € 500.000.

Artikel 9. EMU-saldo

Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 10. Rechtmatigheidsverantwoording

Burgemeester en wethouders bieden de raad een beleidskader Rechtmatigheidsverantwoording aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota behandelt minimaal de volgende zaken:

  • a.

    De omgang met de rechtmatigheidsverantwoording;

  • b.

    De verantwoordingsgrens;

  • c.

    Nadere afspraken omtrent begrotingsafwijkingen;

  • d.

    Op welke wijze de raad door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, geïnformeerd wil worden over rechtmatigheid.

Hoofdstuk 4. Financieel beleid

Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa

Immateriële en materiële vaste activa worden gewaardeerd en afgeschreven zoals vermeld in de Bijlage waardering- en afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op de inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor vorderingen met betrekking tot gemeentelijke belastingen, heffingen en bijstandsverstrekking wordt vanwege het aantal openstaande posten een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid. Voor individuele vorderingen groter dan € 25.000 binnen deze categorie wordt de voorziening bepaald zoals bedoeld in lid 1.

Artikel 13. Reserves en voorzieningen

Burgemeester en wethouders bieden de raad de nota reserves en voorzieningen aan. De nota wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota behandelt in ieder geval:

  • a.

    de visie op reserves en voorzieningen;

  • b.

    de kaders voor vorming, besteding en opheffing van reserves en voorzieningen.

Artikel 14. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

Burgemeester en wethouders bieden de raad de nota weerstandsvermogen en risicobeheersing aan. De nota wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota behandelt in ieder geval:

  • a.

    de visie en kaders voor risicobeheersing;

  • b.

    de gewenste omvang van het weerstandsvermogen.

Artikel 15. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten ook de overheadkosten, de rentekosten van vreemd vermogen en de inzet van reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij het bepalen van de kostprijs voor rechten en heffingen worden ook de compensabele BTW, voor zover dit wettelijk is toegestaan, en de gederfde inkomsten als gevolg van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    De overheadkosten worden volgens de regelgeving toegerekend aan de kostprijs van rechten en heffingen en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden. Daarbij worden de overheadkosten toegerekend met de volgende verdeelsleutel: directe personeelskosten van het betreffende product gedeeld door de totale directe personeelskosten van alle producten met uitzondering van het product overhead. In de paragraaf lokale heffingen worden de verdeelsleutel en de toerekening nader toegelicht.

  • 4.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

Artikel 16. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten en werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaan burgemeester en wethouders uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4.

    Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

  • 5.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders doen de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen en de afvalstoffenheffing.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten aan overheidsbedrijven en derden en voor de huren en de tarieven voor erfpachten. Deze nota wordt door de raad vastgesteld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders leggen bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en tarieven voor erfpachten, die afwijkt van de kaders uit de nota vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 18. Financieringsfunctie

Burgemeester en wethouders bieden de raad een financieringsbeleid (treasurystatuut) aan. Dit beleid wordt door de raad vastgesteld en eens in de 4 jaar geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

  • a.

    visie en beleid voor de financieringsfunctie

  • b.

    risicobeheersing van de financieringsfunctie

Hoofdstuk 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

Artikel 19: De paragrafen

Burgemeester en wethouders nemen in de begroting en de jaarstukken minimaal de verplichte paragrafen op grond van artikel 9 van het BBV op. Zoals bepaald in artikel 2, lid 4 van deze verordening kan de raad vaststellen over welke andere onderwerpen hij in extra paragrafen wil worden geïnformeerd.

De paragrafen bevatten minimaal de verplichte inhoud op grond van de betreffende artikelen in van het BBV. In onderstaande artikelen van deze verordening worden aanvullende kaders gesteld.

Artikel 20. Lokale heffingen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    toelichting op de toerekening van rentekosten en overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht;

  • b.

    toelichting op het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 15, vierde lid;

  • c.

    onder het onderdeel beleid bedoeld in artikel 10, Aanhef en onder b, van het BBV een overzicht van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing.

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad minimaal eens in de 5 jaar een beleidsplan openbare ruimte aan. Het beleidsplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het beleidsplan openbare ruimte vast.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad minimaal eens in de 5 jaar een riolering en watertakenplan (RWP) aan. Dit plan geeft het kader weer voor het beheer van het watersysteem, waaronder het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het rioleringsplan vast.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders bieden de raad minimaal eens in de 5 jaar een beleidsplan gebouwen aan. Dit plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het beleidsplan gebouwen vast.

Artikel 22. Bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    inzicht in de van de stand van zaken en ontwikkeling van organisatie en ondersteunende processen.

  • b.

    een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen, voor zover deze de rapportagegrens, zoals bedoeld in artikel 10 overschrijden en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen;

  • c.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen;

  • d.

    geconstateerde fraude door eigen medewerkers.

Artikel 23. Grondbeleid

Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota grondbeleid vast. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. De nota grondbeleid bevat de strategische visie en kaders van het grondbeleid van de gemeente. Hierbij is inbegrepen de wijze waarop omgegaan wordt met (tussentijdse) winstneming en de vorming van een voorziening voor verliesgevende grondexploitaties.

Hoofdstuk 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 24. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording door burgemeester en wethouders aan de raad over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving, en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 25. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    afspraken met de tams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de producten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen;

  • i.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan, en

  • j.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 26. Interne controle

  • 1.

    Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteren burgemeester en wethouders daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 22 onder b. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zorgen voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de administratie nemen burgemeester en wethouders maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 27. Intrekking oude regeling

De ‘Financiële verordening gemeente Meppel 2017’ wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 dag na publicatie, met dien verstande dat de begroting, meerjarenraming, de jaarstukken, de uitvoeringsinformatie en informatie voor derden en de daarbij behorende toelichtingen met ingang van de begroting voor het begrotingsjaar 2024 voldoen aan de bepalingen van deze verordening. In afwijking hierop gelden de bepalingen met betrekking tot de rechtmatigheidsverantwoording al voor begrotingsjaar 2023.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Meppel 2023.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 30 november 2023.

De voorzitter,

De griffier,

Bijlage I waardering- en afschrijvingsbeleid bij artikel 11

 

Algemeen

Het BBV geeft richtlijnen voor het waarderen en afschrijven van activa. Deze bijlage geeft nadere invulling aan de keuzes die gemeenten binnen de geldende richtlijnen kunnen maken.

 

Activering

  • a.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden niet geactiveerd, met uitzondering van gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Identieke investeringen die afzonderlijk beneden de activeringsgrens liggen, in één boekjaar worden aangeschaft én gezamenlijk als totaal boven de activeringsgrens liggen worden als één investering geactiveerd.

  • b.

    Voorbereidingskosten welke rechtstreeks aan de investering (‘vervaardiging’) kunnen worden toegerekend, worden geactiveerd (artikel 63 lid 3 BBV). De ingezette ambtelijke voorbereidingsuren worden geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel.

  • c.

    De ingezette ambtelijke uren voor de vervaardiging van een actief worden geactiveerd tegen het berekende uurtarief op basis van een urenregistratie per medewerker. Naast deze directe personele lasten kan ook een redelijk deel van de indirecte kosten (overhead) worden geactiveerd. De berekening hiervan is gelijk aan de berekening zoals bedoeld in artikel 15, lid 3 van deze verordening.

 

Afschrijving

  • a.

    Activa worden afgeschreven volgens de lineaire methode. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven1.

  • b.

    De afschrijving start in het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt of verworven wordt.

  • c.

    Bij de afschrijving wordt geen rekening gehouden met een restwaarde.

  • d.

    Bij investeringen van meer dan € 100.000 kan een componentenbenadering worden toegepast indien de onderliggende activa dit rechtvaardigen.

 

Afschrijvingstermijnen

 

Immateriële vaste activa

Termijn in jaren

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling en planvorming

maximaal 5

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Gekoppeld aan looptijd onderliggend activum

 

 

Materiële vaste activa

Termijn in jaren

Gronden en terreinen

n.v.t.

 

 

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

 

Riolering: eerste aanleg niet-mechanisch deel

60

Riolering: vervanging niet-mechanisch deel (incl. relinen)

35

Riolering: mechanisch deel eerste aanleg en vervanging (incl. electronica)

15

Riolering: bouwkundig (gemaal/pompputten)

40

Aanleg en herinrichting begraafplaatsen

25

Aanleg sportvelden

30

Renovatie sportvelden

15

Aanleg kunstgrasvelden

30

Renovatie kunstgrasvelden

10

Civieltechnische kunstwerken (niet-houten bruggen)

40

Houten bruggen

15

Waterbouwkundige werken: kunststof

40

Waterbouwkundige werken: beton/staal

30

Waterbouwkundige werken: hout

15

Aanleg en herinrichting parken, plantsoenen, vijvers en overig openbaar groen

15

Permanente terreinwerken, wegen, straten, fietspaden, voetpaden

15

Buiteninventaris (speeltoestellen, sportparkattributen, straatmeubilair en verkeersborden)

10

Verkeersregelinstallaties

10

 

 

Gebouwen / bouwwerken

 

Gebouwen met permanente bouwaard: school- en bedrijfsgebouwen, sportaccommodaties, woningen

40

Gebouwen met een semi-permanente bouwaard: school- en bedrijfsgebouwen, sportaccommodaties, woningen

20

Renovatie, restauratie en aankoop school- en bedrijfsgebouwen, sportaccommodaties en woningen

25

Bouwkundige aanpassingen, die niet vallen onder renovatie en restauratie (bijvoorbeeld vervanging sportvloer)

15

Vervanging daken en dakbedekkingen

20

 

 

Transport- en Vervoermiddelen

 

Vracht- en vuilnisauto's (diesel, benzine)

8

Vracht- en vuilnisauto's (elektrisch, waterstof)

10

Bestel- en personenauto's (diesel, benzine)

8

Bestel- en personenauto's (elektrisch, waterstof)

10

Tractoren, shovels en heftruck

10

Tractor met vaste opbouw (knipper)

8

Vaartuigen en schuiten

10

 

 

 

Machines, apparaten en installaties

 

Technische installaties: aard en nagelvast (leidingen, kanalen, radiatoren)

40

Technische installaties: werktuigbouw (CV-ketels, warmtepompen, liften, luchtbehandelingskasten, armaturen)

20

Technische installaties: elektrotechniek (telefooncentrales, toegangs- en veiligheidsinstallaties, stemcomputers)

10

Zonnepanelen

20

Openbare verlichting: masten

20

Openbare verlichting: verlichtingsarmatuur

10

Automatisering: hardware en software

5

Apparatuur kantoren

5

Zoutstrooiers, sneeuwploegen en – schuivers

10

Overige werktuigen te koppelen aan voertuigen

15

Aanhangers en wagens te koppelen achter voertuigen

15

Hoogwerkers en graafmachines

10

Veegmachines

6

Maaimachines

6

Afzetcontainers

15

Ondergrondse afvalcontainers: buitenbak en binnenbak

15

Afvalcontainers

10

 

 

Overige materiële vaste activa

 

Meubels en inventaris (incl. meubilair kantoren, scholen, sporthallen en gymzalen)

10

 

 

Financiële vaste activa

Termijn in jaren

Het betreft activa die een financiële waarde of een financieel bezit vertegenwoordigen

n.v.t.

 

Bijlage II: toelichting per artikel

 

Hieronder worden de bepalingen die verdere toelichting behoeven artikelsgewijs uitgewerkt.

 

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

 

Eerste en tweede lid

De programma-indeling wordt door de raad vastgesteld. Dit geldt ook voor producten als nadere onderverdeling van de programma’s.

 

Derde lid

Op voorstel van burgemeester en wethouders stelt de raad beleidsindicatoren per programma vast. Deze zijn gericht op het zogenaamd SMART maken van de begroting (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden). De verplichte beleidsindicatoren zijn uitgewerkt in de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording. Deze Regeling vindt zijn grondslag in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

 

Vierde lid

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken voor. In een paragraaf wordt de raad integraal geïnformeerd over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt. De raad kan aangeven welke aanvullende paragrafen hij nog meer wenst.

 

 

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

 

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting, die aanvullend zijn op het BBV.

 

Eerste lid, onder a

In het eerste lid, onder a, wordt de verplichting in artikel 20, tweede lid, onder b, van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt. Hier wordt bepaald dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

 

Eerste lid, onder b

Het eerste lid, onder b, bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming, investering en grondexploitatie voor de gemeentelijke schuldpositie en inzichtelijk worden gemaakt.

 

Derde lid

In het derde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

 

 

Artikel 4. Kaders perspectiefnota en begroting

 

Artikel 4 biedt de kaders voor het opstellen van de perspectiefnota, de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die burgemeester en wethouders bij het opstellen van deze stukken in acht moeten nemen. Dit is in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

 

Eerste lid

De raad stelt vooraf aan het opstellen van de begroting een perspectiefnota vast, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan burgemeester en wethouders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming.

 

Tweede lid

In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen conform artikel 8, eerste lid, onder e, van het BBV. Deze post bedraagt minimaal € 50.000 om enige financiële ruimte voor tegenvallers te hebben. Het college heeft bevoegdheid om deze post, binnen de gestelde criteria, in te zetten. Omdat de inzet van de post onvoorzien veelal leidt tot een budgetverschuiving over programma’s heen is hiervoor formeel een begrotingswijziging vereist. Daarom is geregeld dat deze ‘technische’ begrotingswijziging in de eerstvolgende tussentijdse rapportage wordt verwerkt. Met deze richtlijnen kan het college in voorkomende gevallen slagvaardig, transparant en rechtmatig handelen.

 

 

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

 

Eerste lid

Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189, derde lid, van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Dit artikel bepaalt dat de autorisatie van de baten en de lasten door de raad plaatsvindt op het niveau van programma’s. Dit is veruit de meest voorkomende keuze.

 

Tweede lid

Een gemeente doet naast lopende uitgaven ook investeringen (grondexploitaties inbegrepen). Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. De autorisatie van deze investeringskredieten vindt plaats bij vaststelling van de begroting. In afwijking hiervan kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Burgemeester en wethouders doen hiervoor in de begroting een voorstel. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet voor uitvoering. Burgemeester en wethouders zijn dan nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

 

Derde lid

Burgemeester en wethouders dienen dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Dit is de actieve informatieplicht van burgemeester en wethouders.

 

Vierde lid

De integrale afweging van (nieuw) beleid en financiële middelen vindt plaats bij behandeling van de perspectiefnota en de begroting. Desondanks kunnen er gedurende het jaar wel voorstellen met financiële effecten opkomen. Het daadwerkelijk bijstellen van de begroting vindt direct plaats bij de besluitvorming. Dit geldt ook voor de verwerking van de tussentijdse rapportages.

 

Vijfde lid

In zeer uitzonderlijke gevallen komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Dit lid regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Het gaat hier dus ook om investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan burgemeester en wethouders op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuld- en solvabiliteitspositie van de gemeente.

 

Zesde lid

Het kan in gevallen wenselijk zijn om niet bestede budgetten in het nieuwe begrotingsjaar alsnog in te zetten. Dit artikel werkt de kaders uit voor budgetoverheveling. Deze werkwijze past binnen het advies van de commissie BBV (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

 

 

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

 

De tussentijdse rapportages zijn een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussentijdse rapportages wordt de raad geïnformeerd over financiële en/of beleidsontwikkelingen.

 

Eerste lid

De bestuursrapportage gaat over de eerste drie maanden van het lopende begrotingsjaar. Deze rapportage is gericht op beleidsontwikkelingen en financiële ontwikkelingen en kan aanleiding vormen voor beleidsmatige en/of financiële bijsturing.

 

Tweede lid

De financiële tussenrapportage gaat over de eerste acht maanden. Deze rapportage is primair gericht op financiële afwijkingen.

 

 

Derde lid

Dit artikel geeft aan beide rapportages betrekking hebben op bestaand beleid. Deze rapportages zijn niet het juiste instrument op nieuw beleid op te voeren. De financiële uitkomst wordt direct verwerkt in een voorstel tot wijziging van de begroting.

 

 

Artikel 7. Jaarstukken

 

Eerste lid

De jaarrekening heeft een positief of negatief saldo. Dit artikel regelt dat burgemeester en wethouders een voorstel doen voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een negatief saldo.

 

Tweede lid

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat niet bestede budgetten over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Bedacht moet worden dat dit uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd, zoals bedoeld in het eerste lid. De kaders voor budgetoverheveling zijn uitgewerkt in artikel 5 lid 6.

 

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

 

In artikel 8 is een nadere invulling van de informatieplicht van burgemeester en wethouders aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht burgemeester en wethouders vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van burgemeester en wethouders ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

 

De bepalingen uit het artikel ontslaan burgemeester en wethouders niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van burgemeester en wethouders voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen burgemeester en wethouders en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.

 

Artikel 9. EMU-saldo

 

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt vertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

 

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

 

Burgemeester en wethouders informeren de raad als de gemeente van het rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

 

 

Artikel 10 Uitgangspunten rechtmatigheidsverantwoording

 

In dit artikel is opgenomen dat burgemeester en wethouders aan de raad het beleidskader Rechtmatigheidsverantwoording aanbieden. Deze nota geeft nadere richtlijnen over de wijze waarop Meppel invulling geeft aan de rechtmatigheidsverantwoording.

 

 

Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa

 

In artikel 212, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet is opgenomen, dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan wordt met artikel 11 en de daarin genoemde bijlage invulling gegeven.

 

 

Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen

 

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.

 

 

Artikel 13. Reserves en voorzieningen

 

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbieden. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.

 

 

Artikel 14. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

 

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders een nota over weerstandsvermogen en risicobeheersing aan de raad aanbieden. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd.

 

 

Artikel 15.Kostprijsberekening

 

Artikel 212, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

 

De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet doorberekend aan de producten. Daarmee is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op producten van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten extracomptabel (buiten de reguliere administratie) worden berekend en vastgelegd.

 

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat de kostprijsberekeningen volgens een systeem worden toegerekend en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet. Wat onder de directe kosten moet worden verstaan is via het BBV, de notitie overhead en de taakveldbeschrijving helder gedefinieerd.

 

Tweede lid

In het tweede lid wordt bepaald dat kosten voor compensabele BTW en gederfde inkomsten vanwege het kwijtscheldingsbeleid in de kostenbasis worden meegenomen.

 

Derde lid

De commissie BBV geeft aan dat de toerekening van overhead, zoals opgenomen in het overzicht overhead, aan lokale heffingen en rechten niet mag afwijken van de overige methodieken voor het toerekenen van overhead aan gemeentelijke producten. Verder wordt bepaald dat deze plaatsvindt naar rato van het aandeel van de personeelslasten op het betreffende product in verhouding tot de totale direct personeelslasten.

 

Vierde lid

Het vierde lid geeft een toelichting op de wijze waarop rentelasten toegerekend worden aan investeringen (omslagrente) in de begroting.

 

Artikel 16. Prijzen economische activiteiten

 

Eerste tot en met derde lid

In de Wet Markt en Overheid is opgenomen dat als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden zij deze activiteiten niet mag bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

 

Het bevoordelingsverbod houdt in dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten en werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

 

Vierde lid

Van dit verbod kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

 

Vijfde lid

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs geldt een aantal wettelijke geregelde uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

 

 

Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

 

Eerste lid

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffingjaarlijks vaststelt.

 

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten en werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van burgemeester en wethouders (artikel 160, eerste lid, onder e, van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

 

Tweede lid

Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota met daarin de kaders voor de te hanteren prijzen, huren en tarieven voor erfpacht. De raad stelt deze nota vast.

 

 

Artikel 18. Financieringsfunctie

 

Artikel 212, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Deze kaders zijn uitgewerkt in het financieringsbeleid (treasurystatuut). Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders eens in de 4 jaar een financieringsbeleid (treasurystatuut) aan de raad aanbieden. Met het vaststellen hiervan stelt de raad de kaders vast.

 

Artikel 19 De paragrafen

 

In het BBV zijn eisen gesteld waaraan de paragrafen in de jaarstukken en begroting minimaal aan moeten voldoen. Dit artikel geeft aan dat de gemeente de minimale vereisten toepast en dat daarnaast ruimte is voor aanvullende kaders.

 

Artikel 20. Lokale heffingen

 

In artikel 10 van het BBV staat welke informatie de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel wordt de aanvullende informatievraag van de raad gedefinieerd. Een deel van de aanvullende informatie dient voor het met de begroting vaststellen van de gehanteerde omslagrente voor de kostprijsberekening van rechten en leges waarmee kosten in rekening worden gebracht. Ook wordt gevraagd de toerekening van de rente en de toerekening van de overheadkosten aan de verschillende rechten, leges en heffingen in beeld te brengen. De commissie BBV beveelt aan om in de paragraaf lokale heffingen van de begroting en de jaarstukken ook een overzicht op te nemen van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing

 

Artikel 21. Onderhoud kapitaalgoederen

 

In artikel 12 van het BBV staat welke informatie de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten.

 

Eerst tot en met derde lid

Het tweede tot en met vierde lid bevatten bepalingen waaruit volgt dat burgemeester en wethouders ten minste eens in de 5 jaar de raad beleidsplannen aanbieden over respectievelijk het onderhoud openbare ruimte, het onderhoud riolering en het onderhoud gebouwen. Hiermee kan de raad de kaders voor het toekomstig onderhoudsniveau vaststellen.

 

 

Artikel 22. Bedrijfsvoering

In artikel 14 van het BBV staat welke informatie de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken in elk geval moet bevatten. In dit artikel is de aanvullende informatievraag van de raad voor deze paragraaf gedefinieerd.

 

Onderdeel b t/m d

In verband met de invoering van de rechtmatigheidsverantwoording heeft de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en jaarstukken ook een grotere rol gekregen. De commissie BBV doet hierover een aantal stellige uitspraken die in dit artikel zijn vertaald.

 

 

 

Artikel 23. Grondbeleid

 

Burgemeester en wethouders bieden de raad een nota grondbeleid aan. Elke 4 jaar wordt de nota geëvalueerd en indien nodig geactualiseerd. Met de nota kan de raad de kaders voor het toekomstig grondbeleid vaststellen.

 

 

Artikel 24. Administratie

 

Onder dit artikel zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie.

 

 

Artikel 25. Financiële organisatie

 

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Dit artikel geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie burgemeester en wethouders beleid en interne regels stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat burgemeester en wethouders een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststellen en dat burgemeester en wethouders de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastleggen.

 

 

Artikel 26. Interne controle

 

Eerste lid

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid draagt burgemeester en wethouders op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

 

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

 

Eens in 5 jaar moet worden gecontroleerd of de administratie van registergoederen en bedrijfsmiddelen overeenkomt met het daadwerkelijke bezit.

 

 

Artikel 27. Intrekking oude regeling

Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later. In afwijking hierop gelden de bepalingen met betrekking tot de rechtmatigheidsverantwoording al voor begrotingsjaar 2023.

 

De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in het artikel een overgangsbepaling opgenomen.

 

 

 

 


1

Hier wordt reguliere afschrijving bedoeld, niet een bijzondere waardevermindering. In bepaalde situaties kan op de grond van het BBV ook op gronden en terreinen een eenmalige afwaardering van boekwaarde verplicht zijn.