Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Haarlemmermeer

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Haarlemmermeer

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHaarlemmermeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels bodem onder de Omgevingswet Haarlemmermeer
CiteertitelBeleidsregels Bodem onder de Omgevingswet Haarlemmermeer
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

28-11-2023

gmb-2023-529059

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Haarlemmermeer

Het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,

 

gelet op

  • artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,

  • artikel 2.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving,

  • artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving (zorgplicht)

besluit de volgende regeling vast te stellen:

 

Beleidsregels bodem onder de Omgevingswet Haarlemmermeer

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

Met het inwerkingtreden van de Omgevingswet staan de regels voor het graven in bodem, het saneren van bodem en het toepassen van grond of baggerspecie, voor zover deze de rijksregels aanvullen of daarvan afwijken, in het omgevingsplan Haarlemmermeer. Een aantal beleidsregels welke golden onder het voorgaande regime, zijn niet vertaald naar regels in het omgevingsplan maar zijn wel van belang als grondslag voor toezicht en handhaving door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Daarom zijn die beleidsregels opgenomen in deze regeling.

Hoofdstuk 2 Geldigheidstermijn en representativiteit van bodemonderzoeken

 

Bodemonderzoeken zijn in principe 5 jaar geldig, een ouder onderzoek wordt toegestaan als men kan aantonen dat er in de tussentijd geen verontreiniging is toegevoegd, of bodemrapporten kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van een stabiele situatie (bij mobiele stoffen).

Een (eerder) uitgevoerd bodemonderzoek heeft betrekking op de relevante bodemlagen en onderzochte parameters en ligt in de directe nabijheid ligt van de locatie waarop de activiteit betrekking heeft.

 

toelichting

Met deze beleidsregel wordt nader ingevuld in welke gevallen het mogelijk is om eerder uitgevoerde bodemonderzoeken te gebruiken en wordt onnodig nieuw bodemonderzoek voorkomen.

Er zijn in het Besluit activiteiten leefomgeving geen specifieke termijnen opgenomen voor de geldigheid van een onderzoek. De beoordeling of een eerder uitgevoerd bodemonderzoek nog voldoende actueel en representatief is, is altijd maatwerk en onderdeel van het vooronderzoek.

Haarlemmermeer houdt als geldigheidstermijn voor bodemonderzoeken in principe 5 jaar aan, maar staat het indienen van ouder bodemonderzoek soms wel toe. Voorwaarde is dat kan worden aangetoond dat er na uitvoering van het bodemonderzoek geen verontreiniging is toegevoegd, of bodemrapporten kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat er sprake is van een stabiele situatie (bij mobiele stoffen). Verder is van belang dat het eerder uitgevoerd bodemonderzoek betrekking heeft op de relevante bodemlagen en onderzochte parameters en in de directe nabijheid ligt van de locatie waarop de activiteit betrekking heeft.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1221 van het Bal in samenhang met paragraaf 5.2.2. van het Bal alsmede artikel 4.1229 van het Bal in samenhang met paragraaf 5.2.2. van het Bal.

Hoofdstuk 3 Herschikken verontreinigde grond

 

Herschikken van grond onder een afdeklaag bij een bodemsanering mag niet leiden tot vermindering van de bodemkwaliteit. Het stand-still beginsel geldt bij saneren op stofniveau. Stand-still betekent ook dat geen sterke verontreiniging op een niet-sterk verontreinigde onderlaag mag worden aangebracht.

 

toelichting

Op grond van het omgevingsplan mag bij een bodemsanering grond met een sterke mobiele verontreiniging of met een PFAS-verontreiniging boven een bepaalde waarde niet worden herschikt onder de afdeklaag. Voor grond die wel mag worden herschikt onder de afdeklaag bij een bodemsanering vult dit onderdeel van de beleidsregel nader in waaraan het herschikken moet voldoen. Met deze beleidsregel wordt bereikt dat herschikken van grond bij het saneren van de bodem milieuhygiënisch verantwoord plaatsvindt.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1241, vijfde lid, van het Bal.

Hoofdstuk 4 Gebiedsspecifieke kwaliteitseisen bij het toepassen van grond of baggerspecie voor chloride (invulling zorgplicht)

 

Voor toepassen van grond of baggerspecie op de landbodem binnen de gemeente Haarlemmermeer geldt het volgende:

 

  • 1.

    In het gebied binnen dijkring 44 ten westen van de hoofdwaterkering van het watersysteem van het Noordzeekanaal, direct of indirect afwaterend op het Noordzeekanaal, hoeft ontgraven grond/baggerspecie bij toepassing binnen hetzelfde gebied niet te voldoen aan een chloridenorm, mits bij toepassing van grond of baggerspecie met een concentratie chloride boven de 200 mg/kg wordt voldaan aan de algemene eisen hiervoor;

  • 2.

    In Haarlemmermeer (behalve in bepaalde uitzonderingsgebieden en in de landbouwgebieden) wordt voor alle grond en baggerspecie (inclusief zeezand) voor chloride een toepassingseis van 200 mg/kg toelaatbaar geacht (de toepassingseis voor zeezand in zoete gebieden);

  • 3.

    Voor de landbouwgebieden wordt als toepassingseis de ecologische RIVM-advieswaarde van 39 mg chloride/kg droge stof gehanteerd, behalve wanneer met een bodemonderzoek aangetoond wordt dat de lokale achtergrondwaarde deze waarde overschrijdt. In dat geval geldt de gemiddelde achtergrondconcentratie in het toepassingsgebied als toepassingseis voor de chlorideconcentratie van het toe te passen materiaal;

  • 4.

    bij toepassing van grond of baggerspecie met een concentratie chloride boven de 200 mg/kg toont de toepasser aan dat lokaal geen sprake is van kwetsbare functies, objecten of situaties (oa. fysisch, hydrologisch, bouwkundig, landbouwkundig `gevoelige teelten’, ecologisch, etc.) binnen het afstroomgebied.

toelichting

 

De Regeling bodemkwaliteit 2022 bevat nauwelijks normen voor chloride (zout). Er wordt wel onderscheid gemaakt in het toepassen van grond/bouwstoffen en/of het verspreiden van baggerspecie in een zout of zoet milieu. Omdat de bodem in sommige delen van Haarlemmermeer een van nature verhoogd chloridegehalte heeft of verdere belasting met chloride moet worden beperkt, is het wenselijk om beleid te formuleren voor het toepassen van chloridehoudende grond/baggerspecie in en op de bodem.

 

In de Regeling bodemkwaliteit 2022 staat alleen een toepassingseis voor het toepassen van zeezand, dat niet meer dan 200 mg chloride per kg droge stof mag bevatten. Er geldt geen toepassingseis voor chloride als het zeezand wordt toegepast op plekken waar direct contact met brak water of zeewater mogelijk is, omdat daar van nature een chloridegehalte van meer dan 5.000 mg/l gangbaar is. De Regeling bevat geen chloridenorm voor het toepassen van grond en baggerspecie, niet zijnde zeezand.

 

Bij toepassing van grond of baggerspecie met een verhoogd zoutgehalte spoelt de chloride, door de hoge oplosbaarheid en het hoger soortelijk gewicht, relatief snel uit naar diepere en zoutere bodemlagen en/of stroomt het via het grondwater uiteindelijk naar nabijgelegen – dieper liggend – oppervlaktewater (afwatering). Daarom wordt in dit onderdeel van de beleidsregel onderscheid gemaakt tussen gebieden met verschillende afwateringsregimes. De verschillende dijkringen binnen het Haarlemmermeers beheergebied geven een pragmatische aanduiding van welk gebied waarop afwatert (zie de kaart in Bijlage I).

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de normen voor chloride nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan Haarlemmermeer. In een toekomstige aanpassing van het omgevingsplan Haarlemmermeer worden deze gebiedsspecifieke normen omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn deels overbodig wordt.

 

Ad1. Toepassing op gebieden grenzend aan het Noordzeekanaalgebied

De Houtrak- en de Inlaagpolder wateren direct en indirect (de Inlaagpolder via het gemaal Halfweg) af op het Noordzeekanaal. De oorspronkelijke grond in dit gebied was ooit zeebodem en heeft van nature een verhoogd chloridegehalte. Afhankelijk van de diepte van ontgraving kunnen de concentraties wel verschillen. Ook het diepe oppervlaktewater is zout als gevolg van de mariene oorsprong en het schutten van zeeschepen in IJmuiden. Als chloridehoudende grond/baggerspecie in hetzelfde gebied wordt toegepast blijft de gezamenlijke chloridebelasting voor het grondwaterlichaam en het stroomgebied gelijk.

 

Het bovengenoemde gebied Houtrak- en Inlaagpolder wordt begrensd door de hoofdwaterkering van het watersysteem van het Noordzeekanaal (zie kaart Bijlage I). Het grondwater van het gebied, binnen dijkring 44 ten westen van de Oranjesluizen en de ingang naar het Amsterdam-Rijnkanaal, watert direct (of via tertiaire watergangen) af op het Noordzeekanaal.

Voor het toepassen van ziltige grond van elders moet eerst worden overlegd met het bevoegd gezag.

 

Ad2. en 3.Toepassing binnen de polder Haarlemmermeer

De polder Haarlemmermeer is een kwelgebied, ligt in zijn geheel binnen dijkring 14 en is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. De polder ligt 4 à 5 meter onder NAP en bestaat uit 88 peilgebieden. In droge perioden wordt het oppervlaktewater in de hele polder zouter. Dat komt door zoute kwel vanuit de ondergrond en (vooral) door wellen. Wellen zijn kortsluitingen tussen het oppervlaktewater en het watervoerend pakket, waardoor brak grondwater uit de ondergrond naar het oppervlaktewater stroomt. Wellen liggen waarschijnlijk vooral in de grote kanalen. Zoute kwel is afhankelijk van fluctuaties in de grondwaterstand als gevolg van neerslag en van de dikte van de neerslaglens op het zoute grondwater. Bij voldoende neerslag is er op dit moment geen probleem, omdat het zoute water dan wordt verdund door regenwater. In droge perioden is het soms noodzakelijk het watersysteem door te spoelen met zoet water vanuit de ringvaart (de boezem). De polder vormt door deze interne verzilting een grote zoutbron voor de boezem van Rijnland. Het is noodzakelijk de toename van chloride in de watersystemen veroorzaakt door toepassen van chloridehoudende grond te beperken door het vaststellen van een lokale normering.

 

Eventueel kan met een maatwerkvoorschrift van deze normen worden afgeweken, een initiatiefnemer wint hiertoe advies in bij de waterbeheerder.

 

Ad4. Algemene eisen bij toepassing van grond of baggerspecie met een concentratie chloride boven de 200 mg/kg:

De toepasser toont aan dat lokaal geen sprake is van kwetsbare functies, objecten of situaties (oa. fysisch, hydrologisch, bouwkundig, landbouwkundig `gevoelige teelten’, ecologisch, etc.) binnen het afstroomgebied. Wanneer naar oordeel van de bevoegde gezagen voor bodem en/of waterkwaliteit door de omvang van een werk of de mate van concentratie aantoonbaar een onevenredig grote belasting van het milieu zou kunnen optreden, kan de overheid aanvullende voorzieningen eisen, dan wel beperkingen aan de toepassing stellen.

 

Bij grootschalige toepassingen en werken van gelijke omvang (boven de 5.000 m3) kan de massa aan vrijkomend chloride tijdelijk dermate groot en langdurig zijn dat voldaan moet worden aan door de bevoegde gezagen te stellen eisen of compenserende maatregelen aan de opvang en afwatering van het percolaat. Hierbij moet extra aandacht worden besteed aan de uitspoelsituatie ten tijde van de aanleg van grootschalige toepassingen, zolang de vereiste afdeklaag nog niet is aangebracht. Hierbij wordt rekening gehouden met de achtergrondwaarde, dan wel de streefwaarde voor grondwater.

 

Onder bijzondere omstandigheden, zoals weersinvloeden (droogte, verwaaiing of oppervlakkige afspoeling) kunnen de bevoegde gezagen aanvullende eisen stellen. Van de toepasser wordt verwacht te anticiperen op onverwachte situaties. Voor situaties waaraan bovengestelde geen invulling geeft, beslist het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 5 Gebiedsspecifieke kwaliteitseisen bij het toepassen van grond of baggerspecie voor asbest (invulling zorgplicht)

 

Op plekken waar kwetsbare groepen veelvuldig contact met de bodem hebben, zoals op kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuinen, mag asbest analytisch niet aantoonbaar in de grond voorkomen. Er mag ook geen asbest zichtbaar zijn.

 

toelichting

Asbest is over het algemeen in grond en bouwstoffen toegestaan tot 100 mg/kg droge stof.

Dit is een gewogen norm waarbij het gehalte serpentijnasbest (ook chrysotiel of witte asbest) en tienmaal het gehalte amfiboolasbest (overige asbestsoorten) worden opgeteld. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hechtgebonden asbest en niet-hechtgebonden asbest.

 

Echter op plekken waar kwetsbare groepen veelvuldig contact met grond hebben, zoals op kinderspeelplaatsen en moes-/volkstuinen, mag binnen Haarlemmermeer asbest analytisch niet aantoonbaar in de grond voorkomen. Er mag ook geen asbest zichtbaar zijn, want het kan voorkomen dat er volgens een analyserapport 0 mg/kg asbest is aangetoond, maar dat er toch een fragment plaatmateriaal in de grond aanwezig is.

 

Het toepassen van asbesthoudende grond of baggerspecie met meer dan 100 mg/kg droge stof is nergens toegestaan in de gemeente. Dit volgt al uit artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving in samenhang met artikel 25g van het Besluit bodemkwaliteit (nieuw) en bijlage B van de Regeling bodemkwaliteit 2022.

 

Met deze beleidsregel wordt invulling gegeven aan de zorgplicht in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving bij het toepassen van grond of baggerspecie volgens artikel 4.1272 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit is nodig omdat de gebiedsspecifieke kwaliteitseisen voor asbest nooit als gebiedsspecifiek beleid volgens artikel 44 van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld en daarom niet automatisch landen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan Haarlemmermeer. In een toekomstige aanpassing van het omgevingsplan Haarlemmermeer worden deze gebiedsspecifieke normen omgezet naar maatwerkregels en komen ze in het omgevingsplan terecht, waarmee dit onderdeel van de beleidsregel op termijn deels overbodig wordt.

Hoofdstuk 6 Eisen voor toepassen van grond in het veenweidegebied

 

Voor toepassen van grond op de landbodem binnen de veenweidegebieden in de gemeente Haarlemmermeer geldt het volgende:

 

  • Bij werkzaamheden (graven, bouwen, toepassen) is een omgevingsvergunning nodig. Als er grond wordt toegepast is tevens een melding MBA Toepassen noodzakelijk. Hierbij moet getoetst worden aan eisen ten aanzien van flora en fauna, vanwege de natuurwaarden in het veenweidegebied;

  • Ophogen is alleen toegestaan met gebiedseigen grond (veen).

toelichting

Bij Vijfhuizen en Lijnden werden landtongen veenland ingesloten in de droogmakerij. Deze ‘bovenlanden’, zijn in de polder te herkennen door onregelmatige verkaveling, die afwijkt van de rechthoekige verkaveling elders in de polder. Bij Lijnden is de smalle veenverkaveling nog herkenbaar. Op andere plekken is het bovenland minder goed herkenbaar door de vele bebouwing. Deze bovenlanden, alsmede het veengebied Spaarnwoude en omgeving, zijn gevoelig voor bodemdaling door veenoxidatie (als gevolg van onderbemaling), wat een hoge CO2-uitstoot en afname van de biodiversiteit tot gevolg heeft. Het ophogen van de veenpolders om deze bodemdaling te compenseren, zal de polder verder doen inklinken en de biodiversiteit nog meer doen afnemen.

Ophogen is daarom alleen toegestaan met gebiedseigen veengrond, dus niet met zand of zware klei. Het is immers naar ecologische maatstaven niet gewenst om een zware grondsoort toe te passen in een veenweidegebied. Er mogen geen grotere hoeveelheden worden toegepast dan nodig.

Deze beleidsregel heeft betrekking op artikel 4.1269 en 4.1270 van het Bal.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

7.1 Deze beleidsregels treden in werking op de datum waarop de Omgevingswet in werking treedt.

 

7.2 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Bodem onder de Omgevingswet Haarlemmermeer.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 28 november 2023.

de wnd. secretaris,

drs. Rob van Daal

de burgemeester,

Marianne Schuurmans-Wijdeven

Bijlage I dijkringen Haarlemmermeer