Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Venlo

Erfgoedverordening Venlo 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVenlo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingErfgoedverordening Venlo 2024
CiteertitelErfgoedverordening Venlo 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerperfgoed

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 3.16 van de Erfgoedwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

25-10-2023

gmb-2023-528779

68970

Tekst van de regeling

Intitulé

Erfgoedverordening Venlo 2024

De raad van de gemeente Venlo;

gelezen het voorstel van het college van 12 september 2023, registratienummer 68970;

besluit:

Vaststellen van de Erfgoedverordening Venlo 2024.

Erfgoedverordening Venlo 2024

De raad van de gemeente Venlo;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 september 2023;

Gelet op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

1 ALGEMENE BEPALINGEN

1.1 Definities

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:\

    • a.

      Adviescommissie Welstand en Erfgoed: de door de gemeenteraad ingestelde commissie, met als taak om het college op verzoek te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, over deze verordening en over het erfgoedbeleid in het algemeen;

    • b.

      Archeologisch bodemarchief: alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke personen;

    • c.

      Archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

    • d.

      Archeologisch onderzoek: onderzoek verricht volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door of namens een dienst of instelling die over certificering beschikt;

    • e.

      Archeologische (toevals-)vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

    • f.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • g.

      Cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

    • h.

      Cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

    • i.

      Ensemble: een op grond van artikel 5.1 aangewezen gemeentelijk monument met cultuurgoederen;

    • j.

      Gemeentelijk archeologiebeleid: het door de gemeenteraad vastgestelde beleid ten aanzien van het archeologische bodemarchief;

    • k.

      Gemeentelijke archeologische beleidskaart: kaart, die onderdeel uitmaakt van het gemeentelijk archeologiebeleid en waarop archeologische monumenten, archeologische vindplaatsen en archeologische verwachtingen zijn aangegeven;

    • l.

      Gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

    • m.

      Gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 5.1;

    • n.

      Gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2.1, tweede lid;

    • o.

      Gemeentelijke erfgoedregister: het register waarin het in overeenstemming met deze verordening aangewezen en beschermd cultureel erfgoed is geregistreerd;

    • p.

      Gemeentelijk monument: monument, archeologisch monument of groen- of landschapselement als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

    • q.

      Groen- of landschapselement: elementen of terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed en van algemeen belang is vanwege schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische, bouwhistorische, natuurhistorische, historisch landschappelijke of cultuurhistorische waarden;

    • r.

      Kerkelijk monument: onroerend monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst;

    • s.

      Minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

    • t.

      Monument:

      • i.

        een onroerende zaak die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed en van algemeen belang is vanwege schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische, bouwhistorische, natuurhistorische, historisch landschappelijke of cultuurhistorische waarde;

      • ii.

        een terrein of gebied dat van algemeen belang is wegens één of meerdere daar aanwezig of te verwachte zaken als bedoeld onder i;

    • u.

      Omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht;

    • v.

      Onderzoek: een onafhankelijke en deskundige cultuurhistorische rapportage als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Ministeriële regeling omgevingsrecht (MOR) naar:

      • i.

        de architectonische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuinhistorische, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische waarde van een beschermd rijksmonument of een gemeentelijk monument; of

      • ii.

        de esthetische kwaliteiten, de ruimtelijk (bouw)historische en kleurhistorische kenmerken evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk stand- of dorpsgezicht; of

      • iii.

        de esthetische kwaliteiten, de tuinhistorische, natuurhistorische of landschappelijke waarden evenals de wetenschappelijke en cultuurhistorische waarde van een gemeentelijk groen- of landschapsmonument; of

      • iv.

        de archeologische relicten in de bodem;

    • w.

      Rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet:

    • x.

      Stads- en dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden;

    • y.

      Verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

1.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat: \

    • a.

      Gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      Gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      Gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functieaanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

2 AANWIJZING VAN GEMEENTELIJK BESCHERMD CULTUURGOED OF GEMEENTELIJK BESCHERMDE VERZAMELING

2.1 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3.

    Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4.

    Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

2.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.1, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 2.1, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

3 AANWIJZING GEMEENTELIJK MONUMENT

3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument, een archeologisch monument of een groen- of landschapselement dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

3.2 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.1, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet, met uitzondering van hypotheekhouders.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

  • 3.

    Op de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

3.3 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument, het archeologisch monument of het groen- of landschapsmonument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

3.4 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.1, eerste lid, advies aan de Adviescommissie Welstand en Erfgoed zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de verordening op de Adviescommissie Welstand en Erfgoed.

  • 2.

    De Adviescommissie Welstand en Erfgoed betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De Adviescommissie Welstand en Erfgoed brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en gemotiveerd advies uit.

3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een voornemen tot aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na de dag dat het voornemen tot aanwijzing bekend is gemaakt.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een redengevende beschrijving van het gemeentelijke monument, het gemeentelijk archeologisch monument of het gemeentelijke groen- of landschapselement.

3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet, met uitzondering van hypotheekhouders

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeente monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument, een archeologisch monument of een groen- of landschapsmonument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de Adviescommissie Welstand en Erfgoed advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig archeologische monument of voorlopig gemeentelijke groen- of landschapsmonument.

  • 3.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument, voorlopig gemeentelijk archeologisch monument of voorlopig gemeentelijk groen- of landschapselement vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid.

  • 4.

    Hoofdstuk 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument, het archeologisch monument of het groen- of landschapsmonument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

3.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van (voorlopige) gemeentelijke monumenten, (voorlopige) archeologische monumenten of (voorlopige) gemeentelijke groen- of landschapsmonumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is hoofdstuk 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het (voorlopige) monument, het (voorlopige) archeologisch monument of het voorlopige groen- of landschapsmonument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijke monument, het gemeentelijke archeologisch monument of het gemeentelijke groen- of landschapsmonument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

4 BESCHERMING GEMEENTELIJK MONUMENT

4.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijke groen- of landschapsmonument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

4.2 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat, naar oordeel van burgemeester en wethouders, uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • i.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • ii.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • iii.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

4.3 Weigeringsgronden

  • 1.

    De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

5 Aanwijzing van een ensemble

5.1 Aanwijzing als ensemble

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een gemeentelijk monument tezamen met cultuurgoederen aan te wijzen als ensemble, indien het geheel van gemeentelijk monument en de cultuurgoederen in onderlinge samenhang van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is.

5.2 Informatiesysteem en gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een informatiesysteem van aangewezen ensembles bij dat is gekoppeld aan het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 2.

    Het informatiesysteem kan door een ieder worden geraadpleegd;

  • 3.

    Het informatiesysteem bevat voor een opgenomen ensemble in ieder geval een algemene omschrijving, een opsomming van het gemeentelijk monument en, voor zover de eigenaar daarmee heeft ingestemd, de cultuurgoederen die behoren tot het ensemble en de motivering van de aanwijzing van het ensemble.

5.3 Wijziging in de aanwijzing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als ensemble ambtshalve wijzigen of intrekken.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve verbeteringen van feitelijke aard aanbrengen in de beschrijving van het ensemble.

6 AANWIJZING GEMEENTELIJK BESCHERMD STADS- OF DORPSGEZICHT

6.1 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de Adviescommissie Welstand en Erfgoed, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid. Artikel 3.4, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

6.2 Wijziging, intrekken en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6.1, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

6.3 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Artikel 4.3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

7 ARCHEOLOGIE

7.1 Gemeentelijke archeologische beleidskaart

  • 1.

    De gemeenteraad kan een gemeentelijke archeologische beleidskaart vaststellen, waarop de gebieden waar archeologische vondsten worden verwacht zijn aangegeven.

  • 2.

    Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in categorieën gebieden met een lage, hoge en zeer hoge verwachtingswaarde en vindplaatsen.

  • 3.

    De gemeenteraad kan regels opstellen over de mate van verstoring die per categorie, van de op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangegeven verwachtingen is toegestaan.\

  • 4.

    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de gemeentelijke archeologische beleidskaart te wijzigen indien op basis van archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse een andere verwachtingswaarde op archeologische vondsten is, dan in eerdere instantie werd aangenomen.

7.2 Metaaldetectie

  • 1.

    Het is verboden in een gebied dat op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid als “vindplaats” of “zeer hoge verwachting” met een metaaldetector te zoeken naar munten of ander archeologisch materiaal.

  • 2.

    Het is verboden in een water dat op de gemeentelijke archeologische beleidskaart is aangeduid als “vindplaats” of “zeer hoge verwachting” met een magneet te vissen dan wel anderszins met een magneet de waterbodem af te zoeken naar archeologisch materiaal.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor gebieden die op de gemeentelijke archeologische beleidskaart zijn aangeduid met de verwachtingswaarde laag of hoog mits de bodem niet dieper dan 30 centimeter wordt geroerd.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid genoemde verbod is niet van toepassing op degene aan wie een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid van de Erfgoedwet, is verstrekt.

7.3 Vangnet archeologie

  • 1.

    Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

8 HANDHAVING EN TOEZICHT

8.1 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 4.1 of met het bepaalde krachtens artikel 4.2, eerste lid, of met artikel 7.2, eerste en tweede lid wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

8.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen personen of instanties.

9 SLOTBEPALINGEN

9.1 Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening Venlo 2021, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 30 juni 2021, wordt ingetrokken.

9.2 Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Erfgoedverordening Venlo 2021 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, gemeentelijke archeologisch monument, gemeentelijke groen- of landschapsmonument of gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening Venlo 2021.

9.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid treedt artikel 7.3 in werking op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Venlo 2024.

TOELICHTING Algemeen

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving.

Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening breder. Het betreft nu monumenten én cultuurgoederen.

In de erfgoednota “Venlo maakt van erfgoed Erfgoud!” die in 2017 door de raad is vastgesteld zijn de erfgoedambities van de gemeente voor de periode 2017-2025 vastgelegd. Op basis van de beleidsvoornemens in de erfgoednota zal de gemeentelijke erfgoedlijst worden herijkt.

Het is van belang dat de differentiatie op een gemeentelijke erfgoedlijst ook een werkelijke dwarsdoorsnede van het cultureel erfgoed vormt. Daartoe zijn in de erfgoednota themalijnen opgenomen en is voor het hele grondgebied van de gemeente Venlo een cultuurhistorische inventarisatiekaart gemaakt. De inventarisatiekaart en de themalijnen uit de erfgoednota vormen de grondslag voor de herijking van het erfgoedregister in andere gebieden, op basis waarvan zowel gemeentelijke monumenten worden aangewezen, maar ook worden afgevoerd.

Dat laatste geldt als blijkt dat de objecten niet langer meer over de monumentale waarden beschikken, of naar de huidige inzichten daaraan niet meer voldoen. De erfgoedverordening vormt de basis voor aanwijzing en het afvoeren van gemeentelijke monumenten. Omdat de wettelijke basis onder erfgoedverordening vanwege de invoering van de Erfgoedwet is gewijzigd, is het noodzakelijk om de erfgoedverordening hieraan aan te passen.

De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow.

In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

In afwijking van de modelverordening van de VNG is ervoor gekozen om naast gebouwde en archeologische monumenten, ook groen- en landschapselementen aan te kunnen wijzen tot gemeentelijk monument. Dit is ook al zo geregeld in de Erfgoedverordening Venlo 2021. Een aantal van deze elementen zijn al beschermd in bestemmingsplannen. In het toekomstige Omgevingsplan, dat in de periode 2021-2029 fasegewijs zal worden geïntroduceerd zullen alle cultuurhistorisch waardevolle groen- en landschapselementen worden opgenomen. Om te voorkomen dat waardevolle elementen in tussentijd verdwijnen, is in deze verordening de mogelijkheid geboden om deze objecten of structuren een (voorlopige) bescherming te geven op grond van deze verordening. Tevens heeft de gemeente Venlo ervoor gekozen om in navolging van de Erfgoedwet de mogelijkheid te hebben om ensembles aan te wijzen.

Deze verordening ziet in beginsel niet meer toe op archeologie. Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Omdat er binnen de gemeente (stadsdeel Arcen-Velden) nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (artikel 7.3). Ook is in de erfgoednota van 2017 het voornemen geuit om in de erfgoedverordening een artikel over metaaldetectie op te nemen. Artikel 7.2 voorziet hierin.

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid,) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2029.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1.1 Definities

In dit artikel zijn alle relevante begripsbepalingen gedefinieerd die in deze verordening worden gebruikt.

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen.

Artikel 1.2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als die aanwijzing krachtens deze verordening heeft plaatsgevonden. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, ensembles, cultuurgoederen of verzamelingen.

Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld of dat het bezwaar of beroep ongegrond is verklaard. De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling. Het erfgoedregister is openbaar raadpleegbaar op internet via het ‘erfgoedregister Venlo’.

Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister wordt opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

Tweede lid, onder c

In onderdeel c van het tweede lid is opgenomen dat door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister kunnen worden opgenomen.

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen maar op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.

Artikel 2.1. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 1.2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeenten of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Burgemeester en wethouders moeten voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar. Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders te creëren.

Artikel 2.2 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

Artikel 3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument, een gemeentelijk archeologisch monument of een gemeentelijk groen- of landschapsmonument In de onderhavige erfgoedverordening is, in afwijking van de modelverordening, ervoor gekozen om naast gebouwde en archeologische monumenten, ook groen- en landschapselementen aan te kunnen wijzen tot gemeentelijk monument. Een aantal van deze elementen zijn al beschermd in bestemmingsplannen. In het toekomstige Omgevingsplan, dat in de periode 2021-2029 fasegewijs zal worden geïntroduceerd, zullen alle cultuurhistorisch waardevolle groen- en landschapselementen worden opgenomen. Om te voorkomen dat waardevolle elementen in de tussentijd verdwijnen, is in deze verordening de mogelijkheid geboden om deze objecten of structuren een (voorlopige) bescherming te geven op grond van deze verordening.

De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument, archeologisch monument of groen – of landschapselement als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

Artikel 1.2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch of groen- of landschaps-) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Eerste lid

De gemeenteraad stelt het beleid en de juridische instrumenten, zoals deze verordening, vast. Burgemeester en wethouders geven uitvoering aan het vastgestelde beleid. Gelet op het duale systeem is de aanwijzingsbevoegdheid dan ook neergelegd bij burgemeester en wethouders. Voordat tot aanwijzing wordt besloten worden eerst alle betrokken belangen afgewogen. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen cultuurhistorische waarden dient nadrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren te komen (de indicatieve redengevende omschrijving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers niets aan het gebruik van het monument.

Tweede lid

Monumenten die al op de rijkslijst voorkomen, komen niet in aanmerking voor aanwijzing als gemeentelijk monument. Dit geldt niet als het rijk voornemens is om de van bescherming van rijkswege te laten vervallen. In dit geval kan voorafgaande aan het vervallen van de rijksbescherming het object, terrein of gebied reeds worden aangewezen tot gemeentelijk monument, waarmee wordt voorkomen dat het object of gebied na het vervallen van de rijksstatus vogelvrij is. Ook geldt dit niet voor die onderdelen van een “vanwege” rijksbeschermde monument waarvan vast staat dat die niet onder de rijksbescherming vallen. Anderzijds vervalt de gemeentelijke bescherming na aanwijzing van het object of gebied tot rijksmonument.

Artikel 3.2 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Onder zakelijk gerechtigden vallen in principe ook de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. In het verleden is echter gebleken dat de namen, rechtspersoon en adressen van ingeschreven hypothecaire schuldeisers vaak niet meer kloppen, waardoor de kennisgevingen de hypothecaire schuldeisers niet bereiken. Om deze reden is ervoor gekozen om hypothecaire schuldeisers, voor zover dit op basis van de hypothecaire overeenkomst noodzakelijk is, via de hypotheekgevers (eigenaren) in kennis te laten stellen van het voornemen tot aanwijzing omdat zij wel beschikken over de juiste gegevens.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Derde lid

Op de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit is Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat, voor zover het ontwerpbesluit betrekking heeft op een beperkt aantal objecten en/of percelen, het ontwerpbesluit voorafgaande aan de ter inzagelegging wordt toegezonden aan degenen die als zakelijke gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, met vermelding van de mogelijkheid voor belanghebbenden om binnen een termijn als aangegeven in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht zienswijzen naar voren te brengen bij het college. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing.

Artikel 3.3 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijke monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 juli 2022).

Indien tegen het besluit tot voorbescherming (hoger)beroep is ingesteld, blijft de voorbescherming van kracht totdat onherroepelijk op het (hoger)beroep is beslist, tenzij voorlopige voorziening is gevraagd en de voorzieningenrechter beslist de voorbescherming op te heffen.

Artikel 3.4 Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 3.4 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Ow gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Ow zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Ow zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke Adviescommissie Welstand en Erfgoed is geregeld in de verordening op de Adviescommissie Welstand en Erfgoed.

Artikel 3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

In dit artikel wordt de termijn en inhoud van het aanwijzingsbesluit geregeld. Voor de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid). In het tweede lid is aangegeven welke gegevens het aanwijsbesluit minimaal moet bevatten.

Artikel 3.6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing.

Onder zakelijk gerechtigden vallen in principe ook de ingeschreven hypothecaire schuldeisers. In het verleden is echter gebleken dat de namen, rechtspersoon en adressen van ingeschreven hypothecaire schuldeisers vaak niet meer kloppen, waardoor de kennisgevingen de hypothecaire schuldeisers niet bereiken. Om deze reden is ervoor gekozen om hypothecaire schuldeisers, voor zover dit op basis van de hypothecaire overeenkomst noodzakelijk is, via de hypotheekgevers (eigenaren) in kennis te laten stellen van het besluit tot aanwijzing omdat zij wel beschikken voor de juiste gegevens.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

Artikel 3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument, archeologisch monument of groen- en landschapselementen als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 3.4 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van hoodstuk 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

Artikel 3.8. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Eerste lid

Dit lid bepaalt dat burgemeester en wethouders gerechtigd zijn om ambtshalve wijzigingen te kunnen aanbrengen in het erfgoedregister. Het betreft met name administratieve, taalkundige correcties en aanvullingen op de redengevende omschrijving, die geen gevolgen hebben voor de omvang van de bescherming.

Tweede lid

Dit lid bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Wijzigingen of intrekking van de aanwijzing worden geregistreerd in het gemeentelijk erfgoedregister.

Derde lid

Dit lid regelt dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister. Limburg kent vooralsnog geen provinciale monumenten.

Artikel 4.1 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

Artikel 4.2. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2029 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumenten-activiteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

Tot de inwerkingtreding van de Wabo was de vergunningverlening ten aanzien van gemeentelijk erfgoed in handen van burgemeester en wethouders. Met het inwerking treden van de Wabo vindt de vergunningverlening plaats door het bevoegde gezag. In de meeste gevallen zal dat gewoon het college zijn. Bij samenloop van andere toestemmingen bestaat echter de mogelijkheid dat de beslissingsbevoegdheid bij de hogere overheid komt te liggen.

Tweede lid

Voor normaal onderhoud is geen vergunning nodig. In lid 2 sub a is expliciet aangegeven welke grenzen aan “normaal onderhoud” worden gesteld. In sub b is, analoog aan de regeling die geldt voor rijksmonumenten, bepaald dat voor inpandige wijzigingen aan onderdelen die niet van monumentale waarde zijn geen vergunning nodig is.

Artikel 4.3 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

Artikel 5.1 Aanwijzing als ensemble

Onroerend en roerend erfgoed vormen soms ook een geheel. Dan is er sprake van een “ensemble”, waarmee de verwevenheid en gebouw(en), interieur, (groene) omgeving en ondergrond wordt aangegeven. Voor de waarde en beleving van het erfgoed zijn deze sterk met elkaar verbonden.

Het belang van waardevolle interieurensembles wordt door de overheid zeker erkend maar het “meebeschermen” van roerende onderdelen is een vergaande ingreep in het eigendomsrecht. Vandaar dat de aanwijzing als ensemble uitsluitend betrekking kan hebben op ensembles die in eigendom zijn van de gemeente of ensembles waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd.

Artikel 5.2 Informatiesysteem en gemeentelijk erfgoedregister

De beschrijving van een ensemble en de daarbij behorende waardevolle interieuronderdelen wordt in een apart informatiesysteem bijgehouden. Hierbij wordt een koppeling gemaakt met het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 5.3 Wijziging in aanwijzing

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders wijzigingen kunnen aanbrengen in de aanwijzing, het informatiesysteem en het gemeentelijke erfgoedregister.

Artikel 6.1. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en van gemeentelijke monumenten artikel 4.1 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Ow regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

Artikel 6.2. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel is synchroon aan artikel 3.8. Het bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 6.3. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

Artikel 7.1 Gemeentelijke archeologische beleidskaart

In 2007 is een gemeentelijk archeologiebeleid en bijbehorende archeologische beleidskaart vastgesteld. Dit beleid is gaandeweg opgenomen in bestemmingsplannen en zal overgaan in het omgevingsplan. In de loop der jaren heeft echter een groot aantal archeologische onderzoeken plaatsgevonden waardoor nadere archeologische kennis is verkregen. De gemeentelijke archeologische beleidskaart vormt de basis voor archeologiebepalingen in bestemmingsplannen en het omgevingsplan en voor het vangnet archeologie in artikel 7.3 van deze verordening. Om deze reden is het belangrijk om de vastgestelde kaart actueel te houden. Om de beleidskaart waar nodig te herzien is aan het college de bevoegdheid toegekend om op basis van uitgevoerd onderzoek de archeologische verwachtingen aan te passen. Veelal zullen de aanpassingen betrekking hebben op gebieden waar uit onderzoek is gebleken dat geen archeologische resten (meer) aanwezig zijn. In uitzonderlijke gevallen zullen de verwachtingen en/of regels zal de besluitvorming hieromtrent aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

Artikel 7.2 Metaaldetectie

Uitzonderingen op het opgraafverbod Het Besluit Erfgoedwet Archeologie geeft onder andere uitzonderingen op het opgravingsverbod. Deze uitzonderingen gelden voor universiteiten en hoge scholen, maar ook voor vrijwillige archeologen en metaaldetector amateurs. In de erfgoednota van 2017 heeft de gemeente bepaald dat in de Erfgoedverordening een apart artikel met betrekking tot metaaldetectie wordt opgenomen. Zo is opgenomen dat metaaldetectie is toegestaan voor de bovenste 30 cm van de bodem, met uitzondering van archeologische rijksmonumenten en gemeentelijke archeologische monumenten. Naast rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn er ook terreinen met een zeer hoge archeologische verwachting en bekende archeologische vindplaatsen die geen rijks- of gemeentelijke bescherming genieten. Daarom wil de gemeente Venlo de uitzondering op dit verbod alleen van toepassing laten zijn op de gebieden met de verwachtingswaarde laag, en hoog volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

Voor het magneetvissen is geen vrijstellingsdiepte op grond van deze verordening opgenomen.

Artikel 7.3 Vangnet archeologie

Op grond van artikel 38a Monumentenwet jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening diende in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting was de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis.

Er zijn nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Dat geldt binnen het grondgebied van de gemeente Venlo alleen voor de gebieden van de voormalige gemeente Arcen-Velden. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Valletta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgevingverplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

Artikel 22.4 van de Ow bevat een overgangsbepaling. Voorts bepaalt artikel 22.8, onder a, van de Ow dat gemeenten slechts beschermingsmaatregelen in hun omgevingsplan mogen opnemen inzake bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak. Het tweede lid wordt, gelet op het vervallen van artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en het inwerking treden van de Ow, rechtstreeks onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan.

Artikel 8.1 Strafbepaling

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 14 en 21, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 8.1 verwijst naar de artikelen 4.1 en 4,2, derde lid. Artikel 4.1 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen. Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 4.2, derde lid, geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

Artikel 8.2 Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 7.3, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 oktober 2023,

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Geert van Soest, Antoin Scholten