Organisatie | Leiden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van leges Leiden 2024 |
Citeertitel | Legesverordening Leiden 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.
Deze regeling vervangt de Legesverordening 2023.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-12-2023 | nieuwe regeling | 30-11-2023 | Z25CB9739BD |
De raad van de gemeente Leiden:
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders (Raadsvoorstel RV 23.0103 van 24 oktober 2023), mede gezien het advies van de commissie Werk en Middelen,
gelet op de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, 216 en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet en de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet en artikel 13.1a van de Omgevingswet;
Verordening op de heffing en invordering van leges Leiden 2024
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor:
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Leges worden niet geheven voor:
woonvergunningen, als bedoeld in paragraaf 9 van de tarieventabel, welke worden afgegeven als gevolg van vorderingen tot ontruiming van woonruimte of wel als gevolg van in overleg met burgemeester en wethouders of namens hen met het hoofd van de Sector Wonen tot stand gekomen vrijwillige ontruimingen van woonruimte;
De leges worden geheven door middel van een mondelinge kennisgeving, een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur, of een kennisgeving langs elektronische weg. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving of langs elektronische weg aan de belastingschuldige bekendgemaakt.
Artikel 9 Vermindering of teruggaaf
Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges voor een in de bij deze verordening behorende tarieventabel omschreven dienst, besluit of handeling wordt verleend overeenkomstig een met betrekking tot die dienst, besluit of handeling in die tarieventabel opgenomen bepaling.
De in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar legt een voorlopige aanslag op, indien het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, zulks naar zijn mening rechtvaardigt.
Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, indien de wijzigingen:
een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden.
Indien de datum van inwerkingtreding van deze verordening ligt na de in artikel 13, tweede lid, opgenomen datum van ingang van de heffing, blijft de in het eerste lid genoemde verordening gelden voor de in de tussenliggende periode plaatsvindende belastbare feiten voor zover de heffing van de leges hiervoor in die periode plaatsvindt.
Gedaan in de openbare raadsvergadering van 30 november 2023,
de Griffier,
dhr. G.F.C. Van Leiden
de Voorzitter,
dhr. P.A.C.M. van der Velden
Bijlage 1 Tarieventabel behorende bij de Legesverordening Leiden 2024
Toelichting op de Legesverordening 2024 en de hierbij behorende Tarieventabel 2024
(wijziging in verband met Omgevingswet)
In onderdeel a is een (verplichte) vrijstelling opgenomen voor diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 13.6 van de Omgevingswet zijn of worden verhaald.
Afdeling 13.6 bevat een regeling over kostenverhaal bij bouwactiviteiten en activiteiten vanwege gebruikswijzigingen in het kader van gebiedsontwikkeling. Het kan gaan om kosten voor het bouwrijp maken van gronden, de aanleg van wegen, riolering, straatverlichting, maar ook de zogenoemde plankosten voor het maken en uitvoeren van een omgevingsplan. Het verhaal van deze kosten is verplicht en gaat voor op het publiekrechtelijk afdwingen van een financiële bijdrage. Het overzicht van kostenverhaalplichtige activiteiten staat in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit.
Kostenverhaal bij gebiedsontwikkeling in de Omgevingswet is de opvolger van grondexploitatie in de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierover is de Handreiking kostenverhaal en financiële bijdragen Omgevingswet door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beschikbaar gesteld op het Informatiepunt Leefomgeving (www.iplo.nl).
Een gemeente en een initiatiefnemer kunnen een overeenkomst sluiten over kostenverhaal voorafgaand aan het besluit dat de aangewezen activiteit mogelijk maakt: een zogenoemde anterieure overeenkomst. Als er geen anterieure overeenkomst tot stand komt, moet het kostenverhaal op een andere manier geregeld worden. Dat kan in het omgevingsplan van de gemeente of in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (afwijking van het omgevingsplan) of een projectbesluit (voor het projectbesluit is de gemeente geen bevoegd gezag). Een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit of een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit kan dus geen aanleiding vormen voor toepassing van de regeling over kostenverhaal. Ook nadat in het omgevingsplan een grondslag is gelegd voor het verhalen van de kosten kunnen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten over kostenverhaal (posterieure overeenkomst). In dat geval moet de gemeente de regels over kostenverhaal in het omgevingsplan wel in acht nemen.
De overheid mag de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan drie criteria: profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Ook moet de locatie het kostenverhaal kunnen dragen. Dat houdt in dat er niet meer kosten worden verhaald dan er opbrengsten zijn. De verhaalbare kostensoorten zijn limitatief opgesomd in het Omgevingsbesluit. In artikel 8.15 van het Omgevingsbesluit worden de kostensoorten in de tabellen A en B van bijlage IV aangewezen als verhaalbare kostensoorten. Volgens A1 van deze bijlage behoren de kosten van het vaststellen van een omgevingsplan of een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, inclusief het daarvoor benodigde onderzoek, tot de verhaalbare kosten. In de toelichting op de Aanvullingsregeling grondeigendom Omgevingswet staat echter over de relatie tussen plankosten en leges (Stcrt. 2021, 34646):
“Kosten die verband houden met het afgeven van (…) een omgevingsvergunning voor de planologische aspecten van een bouwactiviteit worden niet tot de plankosten gerekend. Dat zijn kosten van diensten aan initiatiefnemers van bouwactiviteiten afzonderlijk en geen algemene kosten die door alle initiatiefnemers van bouwactiviteiten gezamenlijk worden gedragen. Die kosten worden daarom via de leges doorberekend, waarbij rekening wordt gehouden met de werkzaamheden die al in het kader van het kostenverhaal hebben plaatsgevonden, vooral het bepalen van inbrengwaarden.” (pag. 106).
“De afgifte van een omgevingsvergunning is een individuele dienst waarvan de kosten via de leges behoren te worden verrekend. Langs die weg kunnen gemeenten de kosten van het begeleiden van initiatiefnemers en het beoordelen van bouwplannen volledig verhalen.” (pag. 117)
Legesheffing voor de aanvraag om de omgevingsvergunning is dus mogelijk, maar mag er vanzelfsprekend niet toe leiden dat kosten die via het kostenverhaal van afdeling 3.6 van de Omgevingswet in rekening zijn of worden gebracht, niet nog eens via de leges worden verhaald.
Toelichting op de tarieventabel, hoofdstuk 2 - Dienstverlening en besluiten in het kader van de Omgevingswet
De bijlagen bij de Ow, Ob, Bbl, Bal, Bkl en Or bevatten een veelheid aan begripsbepalingen. Daarin staan bijvoorbeeld de verschillende activiteiten omschreven. Ook in het omgevingsplan zullen in een bijlage begripsbepalingen zijn opgenomen. Begrippen die in hoofdstuk 2 voorkomen hebben dezelfde betekenis als in deze wet- en regelgeving (eerste lid). In bijlage I van de Or staat een definitie van het begrip bouwkosten, waarbij in de legesverordening wordt aangesloten.
Bovenstaande definitie wordt voor de praktische toepassing nader uitgewerkt in het vierde lid.
Op grond van artikel 7.6 in samenhang met artikel 7.5 van de Or moet bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwtechnische deel) een opgave van de bouwkosten worden verstrekt. Volgens de toelichting op de Or is de opgave van de kosten nodig voor de berekening van de leges of met het oog op de toepassing van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Invoeringsregeling Omgevingswet, Stcrt. 2020, nr. 64380, pag. 736).
Voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit (ruimtelijke deel) gelden vooralsnog de artikelen 22.26 (vergunningplicht) en 22.35 (aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken) van de bruidsschat. Laatstgenoemd artikel 22.35 verplicht tot het opgeven van de bouwkosten bij een aanvraag om een binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken. Als de gemeente de vergunningplicht voor het ruimtelijk deel in het nieuwe omgevingsplan handhaaft, moet zij de aanvraagvereisten voor die omgevingsvergunning in het omgevingsplan opnemen (artikel 16.55, tweede en vierde lid, van de Ow in samenhang met paragraaf 7.2.12 van de Or).
Er kunnen ook in andere wettelijke voorschriften dan die bedoeld in het eerste lid begrippen gedefinieerd zijn, die voor de toepassing van een tariefbepaling van belang zijn. Te denken valt aan de Erfgoedwet of de Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020. Het tweede regelt dat deze begrippen dan bij de toepassing van de tariefbepaling dezelfde betekenis hebben als in die wettelijke voorschriften.
In het derde lid zijn in alfabetische volgorde zelfstandige definities opgenomen.
- binnenplanse omgevingsplanactiviteit
Hiervoor is een definitie opgenomen, omdat in de tariefbepalingen onderscheid wordt gemaakt tussen binnenplanse en buitenplanse activiteiten. De tariefdifferentie houdt verband met de verschillende beoordelingsregels die voor de activiteiten gelden en die daardoor een ander kostenverloop hebben. Door deze definities op te nemen kunnen de tariefbepalingen zelf korter luiden.
De bijlage bij de Ow bevat een omschrijving van de begrippen ‘omgevingsplanactiviteit’ en ‘buitenplanse omgevingsplanactiviteit’.
omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:
buitenplanse omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende:
De binnenplanse omgevingsplanactiviteit betreft dus de omschrijving onder a van de omgevingsplanactiviteit. De activiteit voldoet aan de regels in het omgevingsplan, maar heeft toch een vergunningplicht in het omgevingsplan. De beoordelingsregels staan in het omgevingsplan (artikel 8.0a van het Bkl). Als de aanvraag voldoet aan die beoordelingsregels, wordt de vergunning verleend. In de bruidsschat voor het omgevingsplan (onderdeel van artikel 7.1 IbOw) staan al beoordelingsregels voor diverse activiteiten.
Voorbeeld: In het omgevingsplan staat dat terrassen in de openbare ruimte zijn toegestaan, maar wel dat een omgevingsvergunning voor het inrichten van het terras nodig is. Een beoordelingsregel kan dan zijn dat voetgangers voldoende doorgang hebben.
Als de aanvraag niet voldoet aan de beoordelingsregels in het omgevingsplan, wordt het vanzelf een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Het kan hierbij dus gaan om een activiteit waarvoor het omgevingsplan bepaalt dat een vergunning nodig is, maar het volgens de beoordelingsregels niet mogelijk is de vergunning te verlenen. Of het betreft een activiteit die het omgevingsplan in absolute zin verbiedt en waarvoor geen binnenplanse beoordelingsregels zijn gesteld. In beide gevallen is de activiteit dus in strijd met het omgevingsplan, maar kan de omgevingsvergunning niet zomaar worden geweigerd. Deze kan mogelijk wel worden verleend als voldaan wordt aan een evenwichtige toedeling van functies en de instructieregels en instructies van rijk en provincie. De beoordelingsregels staan in paragraaf 8.1.1 van het Bkl.
Voorbeeld 1: zie het voorbeeld bij binnenplanse omgevingsplanactiviteit, waarbij niet wordt voldaan aan de beoordelingsregel in het omgevingsplan.
Voorbeeld 2: Volgens het omgevingsplan is op een locatie alleen detailhandel toegestaan. Een ondernemer wil de bebouwing op de locatie omzetten naar woningen. Dat is in strijd met het omgevingsplan. Een aanvraag om deze omzetting te mogen realiseren, is dan een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Voorbeeld 3: In het omgevingsplan staat de algemene regel dat bomen alleen in november en december gekapt mogen worden. Een aanvraag om in februari te mogen kappen, is dan een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De buitenplanse omgevingsplanactiviteiten vergen dus een uitgebreidere beoordeling, wat een andere tariefstelling rechtvaardigt. Bovendien kan de raad voor bepaalde buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bepaald hebben dat hij adviesrecht heeft. Ook kan de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing zijn. Zie hiervoor de modaliteiten in paragraaf 2.11.
- binnenplanse omgevingsplanactiviteit bij wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht
Een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, maar die niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Ow.
Dit betreft regels die in (van het tijdelijke deel van het omgevingsplan deel uitmakende) bestemmingsplannen of inpassingsplannen kunnen zijn opgenomen op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening. Alle instructieregels en instructies waaraan moet worden getoetst bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn van overeenkomstige toepassing verklaard in de artikelen 22.32 en 22.282 van de bruidsschat (onderdeel van artikel 7.1 van het IbOw). Er moet ook een zelfstandige beoordeling plaatsvinden of de activiteit uit een oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar kan worden geacht.
De definitie van bouwkosten in bijlage I bij de Or (zie hierboven bij het eerste lid) voldoet niet aan de eisen die de Hoge Raad in een belastingprocedure heeft gesteld over de kenbaarheid van de UAV 2012. De Hoge Raad stelt als eis dat de volledige titel en de vindplaats in de Staatscourant wordt opgenomen (HR 01-02-2019, ECLI:NL:HR:2019:143). De vindplaats is Stcrt. 2012, 1567 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-1567.pdf). Om die reden is voor de zekerheid de definitie uit de Or aangevuld.
Kosten van installaties, zoals liften, cv, airco en dergelijke behoren tot de bouwkosten. De omschrijving van het begrip ‘bouwwerk’ in de bijlage bij de Ow geeft uitdrukkelijk aan dat de bouwwerkgebonden installaties deel uitmaken van het bouwwerk (vóór inwerkingtreding van de Ow volgde dat uit artikel 1, derde lid, van de Woningwet). Daarmee behoort elke discussie over de vraag of installaties, zoals liften, cv, airco e.d., behoren tot het bouwwerk tot het verleden. En in het verlengde daarvan, eveneens de discussie of de kosten van deze installaties tot de bouwkosten behoren. Hof Arnhem 13 maart 2012, nr. 11/00466 (Buren), LJN: BV9733, VNG-5099, beslist dat de volledige kosten voor de bouw van een windturbine, tot de bouwkosten horen. Zonder de installatietechnische voorzieningen beantwoordt de windturbine niet aan haar doel.
Overigens is de belastingrechter bevoegd om over de juistheid van de vaststelling van de bouwkosten door de gemeente een oordeel uit te spreken. Dit blijkt uit HR 6 oktober 1982, nr. 21.332, BNB 1982/289, Belastingblad 1983, blz. 11.
Uit dit arrest blijkt bovendien dat de keuze voor de aannemingssom als maatstaf van heffing aansluit bij de opvattingen van de Hoge Raad hierover. De Hoge Raad overwoog namelijk:
‘dat toch op grond van het objectieve karakter van de onderhavige heffing dient te worden aangenomen dat onder oprichtings- en vernieuwingskosten in artikel 39, eerste lid, letter a, van de verordening moet worden verstaan de prijs, welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald voor het tot stand brengen van het bouwwerk waarvoor de vergunning werd verleend’.
‘dat zulks ook strookt met de bedoeling van de gemeentelijke wetgever, die klaarblijkelijk een verband heeft willen leggen tussen de hoogte van het wegens de onderhavige dienst, bestaande uit het verlenen van een bouwvergunning, geheven recht en de waarde van die dienst, welk verband met de zojuist bedoelde prijs het beste wordt benaderd’.
Uit dit arrest blijkt dat tevens van de aannemingssom uitgegaan kan worden voor het vaststellen van de bouwkosten, in de gevallen waarin het werk niet door een aannemer wordt uitgevoerd, maar door de eigenaar van een woning zelf.
De Hoge Raad heeft het voorgaande bevestigd in zijn arrest van 9 oktober 1991, nr. 27.576, Belastingblad 1992, blz. 219. Een raming van de bouwkosten door de gemeente dient in overeenstemming te zijn met de geraamde prijs welke aan een derde in het economische verkeer zou moeten worden betaald. Zo staat het ook in de omschrijving in bijlage I van de Or.
Hof 's-Gravenhage 2 maart 2011, 10/00187 (Alblasserdam), LJN: BP7476, VNG-435, beslist dat de lagere werkelijke bouwkosten in de leges moeten worden meegenomen zolang de aanslag nog niet definitief is. De eerste opgave betreft een schatting, indien er latere cijfers beschikbaar zijn die de werkelijke bouwkosten beter benaderen dient dat te worden meegenomen bij het bepalen van het bedrag van de aanslag.
Tot de bouwkosten kunnen niet worden gerekend kosten van werkzaamheden waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Onderhoudskosten kunnen zodoende niet tot de bouwkosten worden gerekend, tenzij deze omgevingsvergunningplichtig zijn. Zie:
Volgens Hof Arnhem moet de gemeente de aanvraag beoordelen voor het gehele project, ook indien slechts een deel van de bouwactiviteiten vergunningplichtig is, indien een belanghebbende, hoewel daartoe niet verplicht, de aanvraag voor een bouwvergunning uitstrekt tot het volledige project en het volledige bedrag van de bouwkosten. Ook moet in zo’n geval tot de kosten van de bouwkundige werken worden gerekend datgene wat voor het functioneren en de gehele afwerking van het bouwwerk noodzakelijk is (Hof Arnhem 18 februari 2002, nr. 98/2038, Belastingblad 2002, blz. 1125).
Hof Amsterdam vindt dat als een splitsing tussen vergunningplichtig en niet-vergunningplichtig deel is te maken, de leges alleen geheven kunnen worden over het vergunningplichtige deel van de bouwkosten, ook al zijn alle werkzaamheden onlosmakelijk met elkaar verbonden (Hof Amsterdam 11 februari 2003, nr. 02/00204, LJN: AF5111).
Voor aanlegkosten is een afzonderlijke definitie opgenomen, overeenkomstig de bestaande regeling in artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel Legesverordening 2023. Aanlegkosten wordt als heffingsmaatstaf gehanteerd op verschillende plaatsen in de Tarieventabel.
Het vijfde lid bevat een bepaling voor de definitie van bouwkosten indien het bouwen door zelfwerkzaamheid geschiedt. Gerelateerd wordt aan de bepaling van de bouwkosten op grond van het voorgaande lid
Artikel 2.2 Dienstverlening en besluiten waarvoor leges worden geheven
Dit artikel bevat in de onderdelen a tot en met i de belastbare feiten waarvoor leges worden geheven. Het betreft altijd een aanvraag tot het verlenen van een dienst of het nemen van een besluit (zie ook artikel 2 van de verordening). De term ‘besluiten’ is in artikel 2 toegevoegd omdat de grondslag in artikel 13.1a van de Ow nu nog is gekoppeld aan ‘rechten als bedoeld in artikel 229’, maar die koppeling gaat vervallen. Het is bedoeld als een zelfstandige grondslag, waarbij het dienstbegrip niet van belang is. De wetgeving daarvoor kan waarschijnlijk niet vóór inwerkingtreding van de Ow worden gerealiseerd.
Leges worden geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om:
De tarieven voor de belastbare feiten zijn opgenomen in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk. Zie de toelichting op de paragrafen. Omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning verschillende activiteiten kan omvatten, wordt hieronder afzonderlijk ingegaan op de regeling van de omgevingsvergunning in de Ow. Omdat het belastbaar feit ‘het in behandeling nemen van een aanvraag’ in artikel 2.2 is opgenomen, kan bij de activiteiten worden volstaan met de formulering ‘Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op …’. In artikel 2.3 staat hoe de tarieven worden berekend.
De bijlage bij de Ow omschrijft omgevingsvergunning als: omgevingsvergunning als bedoeld in afdeling 5.1. In artikel 5.1 van de Ow staan de activiteiten genoemd waarvoor een omgevingsvergunning nodig kan zijn. In het eerste lid staat dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:
tenzij het gaat om een bij amvb aangewezen geval. Dit betekent dat in een amvb de vergunningvrije activiteiten zijn aangewezen. Zie bijvoorbeeld paragraaf 2.3.3 van het Bbl voor vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot bouwwerken.
In het tweede lid staat een opsomming van activiteiten die alleen vergunningplichtig zijn als deze bij amvb zijn aangewezen.
Dit betreft de volgende activiteiten:
Zie bijvoorbeeld paragaaf 2.3.2 van het Bbl voor vergunningplichtige bouwactiviteiten (vergunningplichtig, tenzij deze onder opsomming vergunningvrij vallen) en hoofdstuk 3 van het Bal voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten.
Alleen voor de vetgedrukte activiteiten kan de gemeente bevoegd gezag zijn. Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op deze activiteiten, hebben wij in de paragrafen 2.3 tot en met 2.7 tariefbepalingen opgenomen. Deze kunnen worden verhoogd als een of meer modaliteiten van paragraaf 2.11 van toepassing zijn en worden verminderd als een in paragraaf 2.12 genoemde omstandigheid van toepassing is.
In de toelichting op artikel 2.1 staan omgevingsplanactiviteiten omschreven.
De in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Ow genoemde omgevingsplanactiviteiten betreffen de:
Anders dan voorheen onder de Wabo is er voor gekozen de registratie en toets op volledigheid afzonderlijk tot uitdrukking te laten komen in de legesverordening. Hiermee ontstaat een ‘starttarief’. Gedachte hierachter is dat een aanvrager ook leges is verschuldigd op het moment dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld vanwege het ontbreken van bepaalde stukken. Voor het opvragen van deze stukken en het zo nodig buiten behandeling stellen van de aanvraag worden immers werkzaamheden uitgevoerd. Die werkzaamheden komen nu ook tot uitdrukking in de legesverordening.
Dit artikel geeft aan hoe het tarief moet worden bepaald. Het eerste lid is daarvoor de basis. De tarieven voor de belastbare feiten die in artikel 2.2 zijn genoemd, zijn opgenomen in de volgende paragrafen van dit hoofdstuk. Voor de maatstaven van heffing en tarieven wordt in dit artikellid verwezen naar de verschillende paragrafen van hoofdstuk 2 van de legesverordening.
Als er sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor meerdere activiteiten, is het tarief de som van de verschuldigde leges voor elke activiteit, inclusief eventuele modaliteiten (toeslagen) en vermindering (tweede tot en met vierde lid). Omdat er maar één aanvraag is, is er ook maar één belastbaar feit: het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning (artikel 2.3, aanhef en onder c).
Dat een aanvraag meer legesplichtige activiteiten kan omvatten, hebben wij ter verduidelijking ook tot uitdrukking gebracht door bij elke vergunningplichtige activiteit te bepalen dat de daar bedoelde leges verschuldigd zijn onverminderd de verschuldigdheid van leges voor andere activiteiten als tevens van die andere activiteiten sprake is. Deze verduidelijking houdt verband met HR 16 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:48 (Woudrichem). Via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) is voor de aanvrager vooraf duidelijk voor welke activiteiten hij een omgevingsvergunning nodig heeft. Ook het aan de aanvraag eventueel voorafgaande omgevingsoverleg zal leiden tot duidelijkheid.
Het vijfde lid bepaalt dat de tarieven voor aanvragen om maatwerkvoorschriften (artikel 4.5 Ow) of toestemming voor een gelijkwaardige maatregel (artikel 4.7 Ow) alleen van toepassing zijn als geen sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Als sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning maken maatwerkvoorschriften of een toestemming voor een gelijkwaardige maatregel namelijk deel uit van de omgevingsvergunning.
Elke activiteit waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft en de modaliteiten vormen afzonderlijke grondslagen voor de heffing van de leges. Doorgaans zullen de leges hiervoor als som, dat wil zeggen in één keer, via een schriftelijke kennisgeving worden geheven. Maar omdat het verschillende grondslagen betreft, is het ook mogelijk om per grondslag een bedrag te vorderen. Het is namelijk toegestaan naar elke grondslag afzonderlijk een aanslag op te leggen (HR 7 februari 1973, nr. 16885, BNB 1973/69).
Het omgevingsoverleg (voorheen aangeduid als vooroverleg/principeverzoek) wordt belangrijker onder de Omgevingswet. Initiatiefnemer en gemeente zijn erbij gebaat in dit stadium afstemming te hebben over de haalbaarheid en vergunbaarheid van het initiatief, alvorens tot het indienen van een aanvraag omgevingsvergunning over te gaan. Het omgevingsoverleg moet worden gezien ’als ware’ het een formele aanvraag. Het resultaat van het omgevingsoverleg geeft uitsluitsel over de haalbaarheid van het initiatief en de voorwaarden waaronder het initiatief te vergunnen is. In het omgevingsoverleg wordt in feite het werk geleverd, zodat de afhandeling en verlening van de hierop volgende vergunningsaanvraag in beginsel een formaliteit is. Een initiatiefnemer betaalt de leges die van toepassing zouden zijn als ware het een aanvraag, met dien verstande dat de legeskosten voor bepaalde activiteiten zijn gemaximaliseerd. Door deze opzet is het aantrekkelijk om te kiezen voor het omgevingsoverleg. Ook hoeven nog niet alle technische details uitgewerkt te worden (bij bouwprojecten), zodat dit leidt tot minder kosten voor de initiatiefnemer (in de latere fase kan direct de juiste optie worden uitgewerkt). Daarnaast worden alle leges die in het kader van het omgevingsoverleg zijn betaald in mindering gebracht op de leges bij de vergunningsaanvraag. Hiermee verwachten wij het omgevingsoverleg verder te stimuleren.
In de huidige legessystematiek rekenen wij slechts een beperkt bedrag voor een vooroverleg/principeverzoek. Dit bedrag is in het geheel niet kostendekkend. Bovendien is er sprake van een grote hoeveelheid niet-besluitrijpe initiatieven. Dit proces vraagt veel ambtelijke capaciteit. Door het verhogen van het legesbedrag voor het omgevingsoverleg verwachten wij beter doordachte en voorbereide initiatieven te ontvangen en het commitment van de initiatiefnemer hieraan te vergroten. Het omgevingsoverleg vraagt immers om een bepaalde voorinvestering in tijd en middelen.
Als na het omgevingsoverleg een (‘echte’) aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, worden de leges daarvoor verminderd met de op grond van artikel 2.4 geheven leges. Dit is geregeld in artikel 2.50.
Artikel 2.5 Bouwactiviteit (bouwtechnische deel)
De Omgevingswet, samen met de Wet kwaliteitsborging voor de bouw (Wkb), introduceert een knip tussen de technische bouwactiviteit (Besluit bouwwerken leefomgeving, voorheen Bouwbesluit) en de ruimtelijke bouwactiviteit (Omgevingsplan, voorheen bestemmingsplan). Deze knip zien we terug in de redactie van bovenstaande artikelen 2.5 en 2.6. Er is voor gekozen om voor het bepalen van de leges aan te sluiten bij de huidige opzet van de bouwkostenregeling.
Onder de binnenplanse omgevingsplanactiviteit valt ook de toepassing van de in het omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om van bouwnormen af te wijken en de in het kruimelgevallenregeling opgenomen mogelijkheden om voor bouwen af te wijken. Dit is inherent aan de systematiek van de Omgevingswet en het hierin opgenomen instrument omgevingsplan.
Artikel 2.6 Bouwactiviteit (ruimtelijke deel)
Dit artikel betreft de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in art. 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, Ow, in dit geval bestaande uit het bouwen, gebruiken of in stand houden van een bouwwerk. De vergunningplicht geldt als de gemeente in het omgevingsplan een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten verplicht stelt om de ruimtelijke toets te kunnen doen. Tot 2030 geldt overgangsrecht.
Artikel 22.26 van de bruidsschat zoals opgenomen in artikel 7.1 van het IbOw bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken (binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken). In artikel 22.27 van de bruidsschat staan de vergunningvrije gevallen. In artikel 22.28 staan afwijkende regels voor cultureel erfgoed. In artikel 22.29 staan beoordelingsregels. Als over wordt gegaan tot het treffen van een gemeentelijke regeling in het omgevingsplan, dan is dit overgangsrecht niet meer van toepassing en behoeven de tariefbepalingen aanpassing.
Er is voor gekozen om voor het ruimtelijke deel van de bouwactiviteit een heffingsmaatstaf te hanteren gebaseerd op de gebruiksoppervlakte van het te realiseren bouwwerk. Omdat het onder de Omgevingswet mogelijk is om het ruimtelijk deel van de bouwactiviteit separaat aan te vragen, kunnen de bouwkosten in dat geval niet dienen als heffingsmaatstaf.
Artikel 2.7 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk
Op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, en 3.38, derde lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan of in de beheersverordening kan bepaald worden dat een omgevingsvergunning om bouwwerken te slopen alleen wordt verleend als vervangende bouw plaatsvindt om gaten in de bebouwing te voorkomen. Dit is een louter planologische maatregel. Het bestemmingsplan of de beheersverordening maken deel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, aanhef en onder a, Ow. Voor een aanvraag om een in het (vooralsnog tijdelijk deel van het) omgevingsplan geregelde omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit is in artikel 2.7 een tariefbepaling opgenomen. Wij hebben gekozen voor een vast tarief omdat de toets bij deze omgevingsvergunning relatief eenvoudig is. Zie over deze vergunningplicht artikel 22.277 van de bruidsschat (onderdeel van artikel 7.1 van het IbOw) en voor de beoordelingsregel artikel 22.279 en voor het aanvraagvereiste artikel 22.285 van de bruidsschat.
Paragraaf 2.4 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed en werelderfgoed
Artikel 2.8 Omgevingsplanactiviteit: monumenten
De tariefbepaling betreft de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviviteit bestaande uit:
Het kan hier gaan om gemeentelijke of provinciale (voorbeschermde) monumenten. Vergelijk artikel 2.8 van het Bbl. Voor rijksmonumentenactiviteiten: zie artikel 2.9 van de tarieventabel.
In bijlage I, onder A, bij het Bbl staan de volgende definities:
voorbeschermd provinciaal monument: monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan of de omgevingsverordening een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan of de omgevingsverordening de functie-aanduiding provinciaal monument te geven.
De vergunningen golden als omgevingsvergunning op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo. Op grond van het overgangsrecht van artikel 22.8 van de Ow in samenhang met artikel 2.1a van het Ob geldt de vergunning op grond van de Erfgoedverordening Leiden als omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit totdat een regeling in het omgevingsplan is getroffen. Het overgangsrecht geldt tot uiterlijk 2032.
In artikel 2.8 is gekozen voor een opslag op de bouwleges, gezien de aanvullende beoordeling die plaats moet vinden als het project betrekking heeft op een monument. Een vast tarief geldt voor de bouwplannen met een bouwkostensom lager dan € 10.000,-.
Artikel 2.9 Rijksmonumentenactiviteit
De vergunningplicht voor rijksmonumenten is gebaseerd op artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Ow (was artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wabo). Wij hebben gekozen voor een vast tarief. In de bijlage bij de Ow staat een definitie van rijksmonumentenactiviteit:
rijksmonumentenactiviteit: activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Gekozen is voor dezelfde tariefopzet als artikel 2.8.
Artikel 2.10 Omgevingsplanactiviteit: sloopactiviteit in beschermd stads- of dorpsgezicht
Voor het slopen van bouwwerken binnen stads- of dorpsgezichten is een omgevingsvergunning vereist. Dit is op nog geregeld in een gemeentelijke (erfgoed)verordening (het is onder het tot inwerkingtreding van de Omgevingswet geldende recht dan een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo). In het laatste geval geldt tot uiterlijk 2032 het eerdergenoemde overgangsrecht van artikel 22.8 van de Ow in samenhang met artikel 2.1a van het Ob. Gekozen is voor dezelfde tariefopzet als artikel 2.8, aangevuld met vaste tarieven voor de verschillende omgevingsplanactiviteiten.
Als externe advisering nodig is, bijvoorbeeld van de gemeentelijke adviescommissie, kunnen de kosten daarvan via artikel 2.48 van de tarieventabel worden doorberekend.
Het tweede lid bevat overgangsrecht, waarvan de tekst is ontleend aan artikel 8.2 van het Bbl.
Artikel 2.11 Omgevingsplanactiviteit: overig cultureel erfgoed en werelderfgoed
Paragraaf 5.1.5.5 van het Bkl bevat instructieregels over cultureel erfgoed en werelderfgoed voor het omgevingsplan. Hieraan kan bijvoorbeeld worden voldaan door het opnemen van een vergunningenstelsel in het omgevingsplan op grond waarvan het verboden is om zonder omgevingsvergunning een bepaalde activiteit te verrichten met het oog op het behoud van cultureel erfgoed of van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed. Wij hebben gekozen voor een vast tarief.
Definities in de bijlage bij de Ow:
cultureel erfgoed: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
werelderfgoed: op het grondgebied van Nederland gelegen cultureel en natuurlijk erfgoed dat op grond van het werelderfgoedverdrag is opgenomen in de Lijst van het Werelderfgoed.
Paragraaf 2.5 Milieubelastende activiteiten
De bijlage bij de Ow geeft de volgende omschrijving van milieubelastende activiteit:
milieubelastende activiteit: die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit. We korten ‘milieubelastende activiteit(en)’ af tot ‘mba’.
Het heffen van leges voor mba is een nieuwe mogelijkheid. Onder het regime van de Wabo was het niet mogelijk om leges te heffen voor een aanvraag om een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) en voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor milieu-inrichtingen. De legesvrijstellingen waren geregeld in artikel 4:10 van het Besluit omgevingsrecht (voor aanvraag OBM) en artikel 2.9a van de Wabo (voor aanvraag omgevingsvergunning milieu-inrichting). Onder de Omgevingswet is legesheffing wel mogelijk. In deze paragraaf zijn hiervoor tariefbepalingen opgenomen. De tariefstelling is aan de gemeenten zelf. Het gaat niet langer om de milieu-inrichting als zodanig, maar om de activiteiten die milieubelastend en eventueel vergunningplichtig zijn. Alleen voor complexe bedrijven geldt nog een integrale vergunningplicht, maar daarvoor zijn gedeputeerde staten het bevoegde gezag.
Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder b, van de Ow is het verboden om zonder omgevingsvergunning een mba te verrichten voor zover het gaat om een bij amvb aangewezen geval. Die amvb is het IbOw (voor OBM) en het Bal (voor andere mba). Regels over mba zijn te vinden in afdeling 22.3 van de bruidsschat (onderdeel van artikel 7.1 van het IbOw). In paragraaf 22.3.26 van die afdeling staan vergunningplichten (zie de toelichting op artikel 2.12 van de tarieventabel). Dit is overgangsrecht.
Andere regels over mba’s staan in het Bal. Hoofdstuk 3 daarvan bevat algemene voorschriften en vergunningplichten (zie de toelichting op de artikelen 2.13 t/m 2.19). Op het Informatiepunt Leefomgeving (www.iplo.nl) staat een Stappenplan milieubelastende activiteit. Omgevingsdienst NL heeft de Handreiking leges bij vergunningplichtige niet-complexe milieubelastende activiteiten gepubliceerd.
Artikel 2.12 Omgevingsplanactiviteit: milieubelastende activiteit
Voor de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM; artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wabo in samenhang met artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht) geldt op grond van het overgangsrecht (de ‘bruidsschat’) nog een vergunningplicht totdat de gemeente zelf iets in het omgevingsplan geregeld heeft (vóór 2032). Dat kan natuurlijk een voortzetting van de vergunningplicht zijn, maar dat hoeft niet. Er kunnen in plaats daarvan ook algemene regels worden gesteld met eventueel een meldingsplicht.
In de tekst van de tariefbepaling komt tot uitdrukking waar de vergunningplicht is geregeld. Dit kan zowel het omgevingsplan (nieuwe deel) als de bruidsschat zijn die vergunningplichten bevat voor verschillende milieubelastende activiteiten.
In paragraaf 22.3.26 van de bruidsschat (onderdeel van artikel 7.1 van het IbOw) staan de vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels voor een aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Die paragraaf is niet van toepassing op milieubelastende activiteiten die al vergunningplichtig zijn op grond van hoofdstuk 3 van het Bal (zie daarvoor de artikelen 2.13 tot en met 2.19 van de tarieventabel). De bruidsschat maakt deel uit van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het betreft dus omgevingsplanactiviteiten.
Er is voor gekozen om alle in paragraaf 22.3.26 van de bruidsschat genoemde omgevingsvergunningen apart te benoemen en hier een tarief voor in rekening te brengen. Het tarief is gelijk aan het tarief dat de Omgevingsdienst West Holland West (ODWH) voor alle deelnemende gemeenten hanteert voor de uitvoering van de werkzaamheden van de Omgevingsdienst die betrekking hebben op de desbetreffende mba.
De vergunningplichten in paragraaf 22.3.26 van de bruidsschat betreffen:
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen 22.261 tot en met 22.269, zijn de beoordelingsregels bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Bkl van overeenkomstige toepassing (artikel 22.270).
Artikel 2.13 Activiteiten die bedrijfstakken overstijgen (afdeling 3.2 Besluit activiteiten leefomgeving)
Artikel 2.14 Nutssector en industrie (afdeling 3.4 Besluit activiteiten leefomgeving)
Artikel 2.15 Afvalbeheer (afdeling 3.5 Besluit activiteiten leefomgeving)
Artikel 2.16 Agrarische sector (afdeling 3.6 Besluit activiteiten leefomgeving)
Artikel 2.17 Dienstverlening, onderwijs en zorg (afdeling 3.7 Besluit activiteiten leefomgeving)
Artikel 2.18 Transport, logistiek en ondersteuning daarvan (afdeling 3.8 Besluit activiteiten leefomgeving)
Artikel 2.19 Sport en recreatie (afdeling 3.9 Besluit activiteiten leefomgeving)
De artikelen 2.13 tot en met 2.19 zijn voor de toelichting samengevoegd.
Hoofdstuk 3 van het Bal benoemt de mba en de vergunningplichtige gevallen daarvan. Daarin is gekozen voor een in de praktijk gangbare bedrijfs(takken)indeling. Het is veelomvattend. Te veel om allemaal afzonderlijk in een tariefbepaling te benoemen. Daarom is – in overeenstemming met een werkgroep ‘milieuleges’ van omgevingsdiensten (ODNL) – in de artikelen gekozen voor een clustering die overeenkomt met de sectorale rubricering (bedrijfstakken) in afdelingen in hoofdstuk 3 van het Bal. Die clustering heeft geleid tot de artikelen 2.13 tot en met 2.19. In deze tariefbepalingen zijn de paragrafen uit die afdelingen van hoofdstuk 3 van het Bal genoemd waarin vergunningplichten voor mba staan. Gekozen is voor een degressieve tariefstelling naarmate het aantal vergunningplichtige mba toeneemt, waarbij een vast tarief per mba in rekening wordt gebracht.
Artikel 2.20 Samenloop van milieubelastende activiteit
Het kan voorkomen dat dezelfde mba bij verschillende vergunningplichtige categorieën waarop de aanvraag omgevingsvergunning betrekking heeft, wordt genoemd. Dit kan zich met name voordoen bij toepassing van afdeling 3.8 (transport, logistiek en de ondersteuning daarvan) en afdeling 3.2 (bedrijfstakken overstijgend). Deze mba wordt dan slechts eenmaal in de heffing betrokken, naar het meest gunstige van toepassing zijnde tarief.
Het kan voorkomen dat een bedrijf afwijkt van de in hoofdstuk 3 van het Bal gekozen bedrijfs(takken)indeling en op de bedrijfslocatie verschillende activiteiten verricht, die feitelijk ook door afzonderlijke bedrijven zouden kunnen worden uitgevoerd. En daarbij dan mba verricht die onder verschillende afdelingen van hoofdstuk 3 van het Bal vallen. Bijvoorbeeld de kernactiviteit in afdeling 3.4 Nutssector en industrie en functioneel ondersteunende activiteiten in afdeling 3.2 (Bedrijfstakoverstijgende activiteiten). Omdat het hier gaat om verschillende vergunningplichtige mba is het eerste lid niet van toepassing. Aangezien de activiteiten door/vanuit een bedrijf plaatsvinden en het een vergunningaanvraag betreft, ligt het voor de hand deze activiteiten bij de toepassing van de tarieventabel tezamen te nemen. Het tweede lid voorziet hierin. Het artikel voor de kernactiviteit is van toepassing.
Paragraaf 2.6 Lozingsactiviteiten
Artikelen 2.21 Lozingsactiviteiten niet afkomstig van een milieubelastende activiteit
Artikelen 2.22 Lozingsactiviteiten afkomstig van een milieubelastende activiteit
De artikelen 2.21 en 2.22 zijn voor de toelichting samengevoegd
De bijlage bij de Omgevingswet geeft de volgende definitie van lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam: activiteit, niet zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water voor het watersysteem.
Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder c, Ow verbiedt het om zonder omgevingsvergunning een lozingsactiviteit te verrichten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, voor zover het gaat om een bij amvb aangewezen geval. In de verschillende paragrafen van hoofdstuk 3 van het Bal staan ook vergunningplichtige lozingsactiviteiten.
Het waterschap is bevoegd gezag voor lozing op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap en op een zuiveringtechnisch werk, het rijk voor rijkswater. Daarmee zijn de meeste vergunningplichtige lozingsactiviteiten geregeld. Niet uit te sluiten valt dat lozingen ook op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij de gemeente plaatsvinden. Voor die gevallen is in de artikelen 2.21 en 2.22 een tariefbepaling opgenomen. Er is onderscheid gemaakt tussen lozingen niet afkomstig van mba en lozingen afkomstig van mba. Voor de laatste bevat hoofdstuk 3 van het Bal vergunningplichten.
Paragraaf 2.7 Aanlegactiviteiten
De aanlegactiviteiten worden onder de Ow gereguleerd door het omgevingsplan. Deze activiteiten zijn dus omgevingsplanactiviteiten (artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ow). Aanlegactiviteiten betreffen het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid. Vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet betrof het artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo of de op grond van de APV in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Wabo opgenomen vergunningplichten over de aanleg van een weg of een uitweg (in-/uitrit). Voor de laatste twee geldt overgangsrecht op grond van artikel 22.8 van de Ow in samenhang met artikel 2.1a van het Ob: de verordeningsbepalingen worden aangemerkt als verbod om de activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. De verordeningsbepalingen zijn geen onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Het overgangsrecht is van toepassing tot 2032 en geldt niet meer op het moment het vergunningstelsel in het nieuwe deel van het omgevingsplan is opgenomen.
Er is voor gekozen om het tarief te relateren aan een percentage van de aanlegkosten. Volgens het derde lid wordt het tarief verhoogd met een vast bedrag als er sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, omdat die procedure meer werkzaamheden met zich meebrengt.
Zesde lid: hier is geregeld dat de in het eerste tot en met vijfde lid van toepassing zijn als het een
Artikel 2.23: Omgevingsplanactiviteit: opbreken en graven
Voor deze activiteit zijn vergunningplichten opgenomen in het omgevingsplan van de Staalkaart ‘Verordeningen in het omgevingsplan, deel I'.
Er is voor gekozen om het tarief te relateren aan een percentage van de aanlegkosten. Volgens het derde lid wordt het tarief verhoogd met een vast bedrag als er sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, omdat die procedure meer werkzaamheden met zich meebrengt.
Artikel 2.24 Omgevingsplanactiviteit: overige activiteiten beperkingengebied leidingen, landschapselement en aardkundige waarde
Deze tariefbepaling is opgenomen omdat voor deze activiteiten een vergunningplicht is opgenomen in het voorbeeldartikel 5.30 van het omgevingsplan in de Staalkaart ‘Verordeningen in het omgevingsplan, deel II’. Zie die staalkaart voor een toelichting op de activiteiten.
Artikel 2.25 Omgevingsplanactiviteit: geluid weg
In afdeling 22.4 van de bruidsschat (onderdeel van artikel 7.1 van het IbOw) is een regeling getroffen voor het aanleggen of wijzigen van wegen of spoorwegen zonder geluidproductieplafonds. De toelichting vermeldt: ‘Deze afdeling gaat over aanleg of reconstructie van een weg of spoorweg die weliswaar niet in strijd is met dit omgevingsplan, maar waarover geen afweging heeft plaatsgevonden bij de totstandkoming van de constituerende onderdelen van dit plan, zoals bestemmingsplannen. De afdeling ziet niet op rijkswegen en provinciale wegen omdat daarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn of worden vastgesteld.’
Artikel 22.272 bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een weg of spoorweg aan te leggen of te wijzigen als op grond van een omgevingsplan of bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit een geluidgevoelig gebouw is toegelaten binnen het aandachtsgebied van die weg of spoorweg. Hiervoor is een vaste tariefbepaling opgenomen in artikel 2.25.
Artikel 2.26 Omgevingsplanactiviteit: aanleggen of veranderen weg
Zie de toelichting aan het begin van deze paragraaf, onder Algemeen. Hiervoor is een vaste tariefbepaling opgenomen.
Artikel 2.27 Omgevingsplanactiviteit: uitweg/uitrit
Zie de toelichting aan het begin van deze paragraaf, onder Algemeen. Hiervoor is een vaste tariefbepaling opgenomen.
Artikel 2.28 Omgevingsplanactiviteit: overige aanlegactiviteiten
Artikel 2.28 is een vangnetbepaling voor de overige aanlegactiviteiten, dat wil zeggen niet in de voorgaande artikelen van deze paragraaf benoemde omgevingsplanactiviteiten die bestaan uit het uitvoeren van werken, niet zijnde bouwwerken, of werkzaamheden. De formuleringen komen voor een groot deel overeen met die voor de bouwactiviteit (ruimtelijke deel) in artikel 2.6. Zie ook artikel 22.278 van de bruidsschat (onderdeel van artikel 7.1 van het IbOw) en de toelichting daarop. De aanvraagvereisten staan in artikel 22.284 van de bruidsschat.
Het bestemmingsplan of de beheersverordening, die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege deel uitmaken van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, kan erin voorzien dat met betrekking tot het uitvoeren van bepaalde werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden, vooraf een omgevingsvergunning nodig is. Gekozen is in dit geval voor een tariefstelling op basis van een percentage van de aanlegkosten.
Artikel 2.29 Omgevingsplanactiviteit: kappen van bomen of vellen van houtopstanden.
Vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet betroffen de in de artikelen 2.29 tot en met 2.32 opgenomen activiteiten de op grond van paragraaf 3.6.1.1 van de Verordening fysieke leefomgeving Leiden 2020 (Vfl) in samenhang met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder f tot en met k, van de Wabo opgenomen vergunningplichten. Op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo konden ook andere vergunningen die de leefomgeving betroffen, aanhaken bij de omgevingsvergunning.
De titel van dit artikel houdt verband met de definities die de bijlage bij de Ow geeft van ‘vellen’ en van ‘houtopstanden’ ten opzichte van die in de Vfl.
vellen: rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;
houtopstand: zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend.
Een houtopstand kan op grond van het begrip ‘vellen’ zoals opgenomen in de begrippenlijst van de Vfl ook één boom betreffen: “Alle handelingen niet zijnde bestendig beheer, zoals rooien, met inbegrip van verplanten, het voor de eerste keer knotten kandelaberen, of kandelaren, het voor de eerste keer omvormen naar hakhoutbeheer, het snoeien van meer dan 40% van een boomkroon in één keer, alsmede het verrichten van handelingen die de dood ten gevolge kunnen hebben of ernstige beschadiging of ernstige en onomkeerbare aantasting van de habitus waardoor de houtopstand zijn beeldbepalende karakter verliest kunnen veroorzaken. Onder vellen wordt niet verstaan het knotten of kandelaberen van wilgen, het knotten, kandelaberen, of kandelaren als periodieke onderhoudsmaatregel nadat de betreffende houtopstand al eens geknot, gekandelaberd of gekandelaard is, het uitvoeren van periodiek terugkerend hakhoutbeheer of het dunnen in een bosplantsoenvak als onderhoudsmaatregel”;
Er is gekozen voor een tariefstelling gerelateerd aan het aantal bomen op de Groene Kaart zoals bedoeld in de Vfl waarvoor de omgevingsvergunning is aangevraagd.
Artikel 2.30 Omgevingsplanactiviteit: reclame
Zie de algemene toelichting bij artikel 2.29. Er gold voor deze activiteit een vergunningplicht op grond van de Vfl. Gekozen is voor een vast tarief.
Artikel 2.31 Omgevingsplanactiviteit: plaatsen objecten op de weg
Zie de toelichting aan het begin van deze paragraaf, onder Algemeen. De vegunningplicht van het plaatsen van objecten op de weg is geregeld in artikel 3.4.4.1 van de Vfl. Hiervoor geldt het overgangsrecht van de Invoeringswet. waarvoor genoemd overgangsrecht geldt.
Artikel 2.32 Omgevingsplanactiviteit: gebruiken van een bouwwerk of terrein
Zie de algemene toelichting bij artikel 2.29. Dit gaat over het gebruiken van een terrein zonder dat sprake is van een bouwactiviteit. Gekozen is voor een vast tarief per categorie, gerelateerd aan de gebruiksoppervlakte waarop de aangevraagde activiteit betrekking heeft.
Artikel 2.33 Andere activiteiten
Dit is een vangnetbepaling. De hierin opgenomen tariefbepaling geldt voor niet benoemde en onvoorziene gevallen. Onderdeel a ziet op vergunningplichtige activiteiten, niet zijnde de onder b bedoelde omgevingsplanactiviteiten. Onderdeel b ziet op omgevingsplanactiviteiten en andere bij de omgevingsvergunning in een gemeentelijke verordening aangehaakte vergunningplichten die op grond van artikel 22.8 van de Ow in samenhang met artikel 2.1a van het Ob gelden als omgevingsvergunningplichten voor een omgevingsplanactiviteit.
Paragraaf 2.8 Maatwerkvoorschriften
In deze paragraaf zijn de tarieven voor het in behandeling nemen van een aanvraag om maatwerkvoorschriften, als uitwerking van het belastbare feit in artikel 2.2, aanhef en onder c, van de tarieventabel. Deze tariefbepalingen zijn alleen van toepassing als geen sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning (zie artikel 2.3, vijfde lid, van de tarieventabel). Als voor een activiteit een omgevingsvergunning nodig is, staat het maatwerk in een vergunningvoorschrift. We hebben de tariefbepalingen gesplitst in bouwactiviteiten, mba en overige activiteiten. De tariefstelling bij bouwactiviteiten en overige activiteiten geldt per te stellen maatwerkvoorschrift, bij de mba naar het aantal mba, opgedeeld in tariefklassen (staffels), zoals ook bij de omgevingsvergunning voor de mba is geregeld. Een andere tariefstelling is vanzelfsprekend mogelijk.
De basis voor het stellen van maatwerkvoorschriften staat in artikel 4.5 van de Ow. Met een maatwerkvoorschrift kan het bevoegd gezag voor concrete gevallen afwijken van algemene regels voor een activiteit. Het stellen van maatwerkvoorschriften kan uitsluitend als dat in het omgevingsplan, de (provinciale) omgevingsverordening, de waterschapsverordening of de rijksregels is bepaald. Het bevoegd gezag neemt het maatwerkvoorschrift meestal op in een apart maatwerkbesluit. Het vaststellen van een maatwerkvoorschrift zal vaak op verzoek van de initiatiefnemer gebeuren. Het maatwerkvoorschrift geldt alleen voor degene aan wie het maatwerkbesluit is gericht. Dit is degene die de activiteiten wil uitvoeren.
Een voorbeeld van een maatwerkvoorschrift is wanneer een bedrijf in een bijzonder geval toestemming krijgt om meer koelwater te lozen dan algemeen is toegestaan. Een ander voorbeeld is een extra voorschrift voor een bedrijf vanwege geluidhinder in de omgeving. (Bron: https://iplo.nl/regelgeving/instrumenten/maatwerkvoorschrift/.)
Artikel 2.34 Maatwerkvoorschriften bij bouwactiviteiten
Er is gekozen voor een vast tarief per maatwerkvoorschift.
Artikel 2.35 Maatwerkvoorschriften bij milieubelastende activiteiten
Er is gekozen voor een vast tarief per maatwerkvoorschrift, waarbij het tarief dat de ODWH hanteert voor maatwerkvoorschriften is overgenomen. Het is een generieke regeling, waarbij het niet uitmaakt om welke mba het gaat.
Artikel 2.36 Maatwerkvoorschriften bij overige activiteiten
Een vangnetartikel voor het geval er voor andere activiteiten op verzoek maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld.
Paragraaf 2.10 Gelijkwaardigheid
Artikel 2.37 Gelijkwaardige maatregel
Dit artikel bevat de tariefbepalingen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toestemming tot het treffen van een gelijkwaardige maatregel, als uitwerking van het belastbare feit in artikel 2.2, aanhef en onder e, van de tarieventabel. Deze tariefbepalingen zijn alleen van toepassing als geen sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning (zie artikel 2.3, vijfde lid, van de tarieventabel). Er is gekozen voor een vaste tariefbepaling bij een mba op grond van de tariefstelling ODWH. Het toepassen van een gelijkwaardige maatregel wordt voor wat betreft de uit te voeren werkzaamheden geacht onderdeel uit te maken van de legesberekening op grond van artikel 2.5, zodat dit voor de bouwactiviteit niet is opgenomen.
De basis voor het treffen van een gelijkwaardige maatregel staat in artikel 4.7 van de Ow. De memorie van toelichting op de Ow vermeldt:
‘Als een initiatiefnemer voldoet aan de bepalingen die in algemene regels zijn opgenomen, mag hij ervan uitgaan dat zijn initiatief voor de daarin gereguleerde aspecten past binnen het wettelijk kader voor activiteiten in de fysieke leefomgeving. Afhankelijk van de manier waarop een bepaling is geformuleerd, zijn er maatregelen denkbaar, waarmee hetzelfde resultaat wordt bereikt. Voor zowel de decentrale algemene regels als de rijksregels bepaalt het wetsvoorstel dat het gebruik van gelijkwaardige maatregelen mogelijk is, tenzij dat in de algemene regels is uitgesloten. De initiatiefnemer moet de gelijkwaardigheid van een maatregel aantonen. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag de gelijkwaardigheid voorafgaand aan de toepassing van een alternatief toetst, uitmondend in een beschikking. In de algemene regels kan in afwijking daarvan worden bepaald, dat voorafgaande toestemming niet is vereist. In dat geval kan zo nodig worden bepaald, dat wel een voorafgaande melding moet worden gedaan bij toepassing van een gelijkwaardige maatregel.’ (Kamerstukken II 2013/14, 33962, nr. 3, pag. 144).
Voor die melding is geen legesheffing mogelijk, voor de toestemming wel, want daarbij is sprake van dienstverlening.
Paragraaf 2.11 Overige tarieven
Artikel 2.38 Verlengen tijdelijke omgevingsvergunning bouwactiviteit
Artikel 10.23, tweede lid, van de Ow bepaalt dat als de in de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die betrekking heeft op een tijdelijk bouwwerk bepaalde termijn korter is dan vijftien jaar, deze termijn kan worden verlengd tot ten hoogste vijftien jaar. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag daartoe, is in artikel 2.38 een tariefbepaling opgenomen.
Op grond van artikel 10.23, eerste lid, van de Ow moet de vergunninghouder na het verstrijken van een bij de omgevingsvergunning gestelde termijn van ten hoogste vijftien jaar, de voor de verlening van de omgevingsvergunning bestaande toestand hebben hersteld.
Artikel 2.39 Wijzigen voorschriften omgevingsvergunning
Artikel 13.1a van de Ow noemt het in behandeling nemen van een aanvraag om wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning als (belastbaar) feit waarvoor rechten (leges) kunnen worden geheven. Daarvoor is hier een tariefbepaling opgenomen. Omdat de beoordeling van een dergelijke aanvraag minder verstrekkend is dan de beoordeling van een geheel nieuwe aanvraag, geldt dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag om wijziging van een omgevingsvergunning 50% van het tarief is verschuldigd als voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor dezelfde activiteit.
Artikel 2.40 Intrekken omgevingsvergunning
Artikel 13.1a van de Ow noemt het in behandeling nemen van een aanvraag om intrekking van een omgevingsvergunning als (belastbaar) feit waarvoor rechten (leges) kunnen worden geheven. Daarvoor is hier een tariefbepaling opgenomen.
Artikel 2.41 Beoordeling aanvullende gegevens
Is een aanvraag onvolledig, ook na geboden herstelmogelijkheid, dan kan deze buiten behandeling worden gesteld (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). Het is mogelijk om leges te heffen als de aanvrager tijdens de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning met aanvullende gegevens komt, die weer extra werkzaamheden met zich meebrengt.
Artikel 2.42 Beoordeling onderzoeksrapporten
Het komt voor dat een onderzoeksrapport moet worden beoordeeld zonder dat sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning of een ander besluit (bijvoorbeeld besluit tot het stellen van een maatwerkvoorschrift). Hiervoor is in dit artikel een tariefbepaling opgenomen. Het tarief is hetzelfde als het tarief voor het beoordelen van een rapport in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals opgenomen in artikel 2.48.
Artikel 2.43 Wijzigen van het omgevingsplan
In artikel 2.43 is een tariefbepaling opgenomen voor het op aanvraag wijzigen van het omgevingsplan. Legesheffing is mogelijk als de gevraagde wijziging van het omgevingsplan rechtstreeks en in overheersende mate het belang van de aanvrager dient, omdat dan sprake is van het genot van een door de gemeente verleende dienst. De Hoge Raad heeft het in 2009 als volgt verwoord:
‘3.3.1. Het Hof is terecht ervan uitgegaan dat door of vanwege het gemeentebestuur verrichte werkzaamheden slechts als een dienst kunnen worden aangemerkt, indien het gaat om werkzaamheden die liggen buiten het gebied van de publieke taakuitoefening en rechtstreeks en in overheersende mate verband houden met dienstverlening ten behoeve van een individualiseerbaar belang. Voorts heeft het Hof terecht tot uitgangspunt genomen dat de handhaving van de regels van het bestemmingsplan tot die publieke taakuitoefening behoort omdat daarmee het algemene belang is gediend dat is gebaat bij een goede ruimtelijke ordening in de gemeente. Uit dit uitgangspunt vloeit echter voort dat het verzoek van een particulier om van een bestemmingsplan af te wijken in het algemeen niet op het publieke belang zal zijn gericht, maar zal zijn gestoeld op een persoonlijke wens van de verzoeker. Dat geldt ook voor het onderhavige verzoek van belanghebbende om haar tijdelijk vrijstelling te verlenen van het verbod van permanente bewoning van de recreatiewoning, zoals dat in het bestemmingsplan is opgenomen. De werkzaamheden van het gemeentebestuur bij de beoordeling van dat verzoek houden rechtstreeks en in overwegende mate verband met dit individuele belang van belanghebbende. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat het gemeentebestuur bij zijn beslissing op het verzoek de belangen van belanghebbende afweegt tegen de gevolgen voor de ruimtelijke ordening.’ (HR 17-04-2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1253).
In overeenstemming hiermee oordeelde Hof Arnhem dat de werkzaamheden van het gemeentebestuur bij de beoordeling van het verzoek tot partiële herziening van een bestemmingsplan rechtstreeks en in overwegende mate verband houden met het individuele belang van belanghebbende (Hof Arnhem 19-10-2010, ECLI:NL:GHARN:2010:BO3397).
Hof Arnhem-Leeuwarden 13-02-2018, ECLI:NL:GHARL:2018:1459, oordeelt anders. Het beroep in cassatie van de gemeente heeft de Hoge Raad zonder inhoudelijke uitspraak ongegrond verklaard (artikel 81, eerste lid, Wet op de rechterlijke organisatie) (HR 22-03-2019, ECLI:NL:HR:2019:410). Waarschijnlijk is in deze procedure van belang geweest dat sprake was van het opnieuw vaststellen van het bestemmingsplan, dat het verschillende kadastrale percelen met verschillende eigenaren betrof en dat het ging om verschillende belangen (agrarische en (reguliere) bedrijfsbelangen) die waren betrokken in het plan. Het hof laat in zijn laatste overweging (daarom) ook de mogelijkheid open dat bij het op aanvraag wijzigen van het bestemmingsplan wel sprake is van individuele dienstverlening, maar dat legesheffing daarvoor in het voorliggende geval zou stuiten op de legessanctie (niet kunnen heffen in verband met het verouderd zijn van het geldende bestemmingsplan).
Met de Omgevingswet is niet beoogd in bovenstaande dienstverlening wijziging te brengen. Andere mogelijkheden die de gemeente heeft zijn kostenverhaal met toepassing van afdeling 3.6 van de Ow of de aanvraag behandelen als aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en legesheffing hiervoor. De gemeente moet dan wel binnen vijf jaar het omgevingsplan daarop aanpassen. Aanvrager kan er echter belang bij hebben dat direct de route van het wijzigen van het omgevingsplan wordt gevolgd. Voor de tariefbepaling is aangesloten bij de bouwkostenregeling van artikel 2.5
Artikel 2.44 Niet genoemd besluit op aanvraag
De behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning kan per aanvraag verschillen. Bij de tariefstelling voor de verschillende activiteiten is daarmee al zoveel mogelijk rekening gehouden door bij de omgevingsplanactiviteiten te onderscheiden tussen binnenplanse en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. Er kunnen desondanks bij bepaalde aanvragen aanvullende werkzaamheden nodig zijn. Bij het behandelen van de aanvraag moeten bijvoorbeeld een of meer onderzoeksrapporten worden beoordeeld. Om de werkelijke kosten zoveel mogelijk te (kunnen) benaderen is in deze paragraaf een aantal modaliteiten benoemd, die leiden tot een verhoging van leges voor de activiteit (artikelen 2.45 tot en met 2.49).
Artikel 2.47 Achteraf ingediende aanvraag
De extra legesheffing voor een achteraf ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning is van toepassing als er pas een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend nadat er al met de activiteit is begonnen of als de activiteit al is gerealiseerd. Dit zal zich vooral voordoen bij bouwwerken. In artikel 5.6 van de Ow staat dat het verboden is een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in stand te laten.
De verhoging van het tarief is te rechtvaardigen vanuit het gevoerde beleid. De extra leges zijn een financiële prikkel om voorafgaand aan het bouwen voorafgaand een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit aan te vragen. De extra leges mogen niet zo hoog zijn dat het strafkarakter gaat overheersen. Daarom is een maximum in de tariefbepaling opgenomen. Een verhoging van 15 % met een absoluut maximum van bijvoorbeeld € 5.000,- valt binnen de redelijke grenzen.
Met de extra legesheffing kunnen niet de kosten van extra werkzaamheden die niet in relatie staan tot de dienstverlening worden verhaald. De rechtvaardiging ziet niet op extra kosten, maar is puur gebaseerd op het gevoerde beleid ter zake en ziet op een andere verdeling van het verhaal van de reguliere kosten. Zie ook Hof ’s-Hertogenbosch 06-08-2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2542:
‘Belanghebbende klaagt erover dat in zijn geval geen sprake was van extra werkzaamheden omdat hij zelf de bouwtekeningen heeft laten maken en er geen onderzoek ter plaatse is geweest. De heffingsambtenaar heeft dat bestreden en gewezen op extra werkzaamheden zoals archiefwerk en het vergelijken van de oorspronkelijke situatie en de huidige situatie. Zelfs als er in het geval van belanghebbende geen extra werkzaamheden zouden zijn verricht dan slaagt deze klacht ook niet. Er is namelijk geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de geheven leges en de omvang van de ter zake door de gemeente verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten.’
Artikel 2.46 Uitgebreide voorbereidingsprocedure
In beginsel is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning, om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning de reguliere procedure van toepassing (paragraaf 16.5.2 van de Ow). De reguliere procedure is acht weken, met mogelijkheid van verlenging met 6 weken. Als instemming van een ander bestuursorgaan nodig is (zie hiervoor artikel 2.51 van de tarieventabel), is de beslistermijn vier weken langer (artikel 16.64 van de Ow). Artikel 16.65 van de Ow geeft aan wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Er zijn gevallen bij amvb aangewezen: dit is uitgewerkt in artikel 10.24 van het Ob: bijvoorbeeld bij bepaalde rijksmonumentenactiviteit, sommige mba of lozingsactiviteiten. Op verzoek of bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (als de raad dat heeft bepaald) is de uitgebreide voorbereidingsprocedure ook voorgeschreven (artikel 16.65, eerste lid, aanhef en onder b, en vierde lid, van de Ow). De uitgebreide voorbereidingsprocedure staat in afdeling 3.4 van de Awb. Deze procedure leidt tot extra werkzaamheden en kosten en daarom ook tot extra leges.
Het tarief geldt alleen bij toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure bij een mba, omdat de procedure bij mba naar verwachting meer kosten met zich brengt. Voor de bouwactiviteit worden de kosten geacht verdisconteerd te zijn in het op grond van artikel 2.5 in rekening te brengen tarief.
Artikel 2.47 Beoordeling onderzoeksrapporten
Het kan voorkomen dat bij de behandeling van aanvragen een onderzoeksrapport moet worden beoordeeld. In dit artikel zijn zoveel mogelijk onderzoeksrapporten benoemd. Het beoordelen van dergelijke rapporten kan zich voordoen bij bouwactiviteiten, sloopactiviteiten in een beschermd stads- of dorpsgezicht, mba, aanlegactiviteiten en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. De tariefbepaling is daarom in een apart artikel opgenomen, dat geldt voor alle activiteiten. Daarmee wordt tevens bereikt dat geen dubbele heffing optreedt bij een combinatie van activiteiten.
Dit artikel betreft een verhoging van de leges in verband met adviezen van andere bestuursorganen of instanties die voor de behandeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning, maatwerkvoorschrift of ander besluit nodig zijn.
Op grond van artikel 16.15 van de Ow kunnen bij amvb, omgevingsplan, omgevingsverordening en waterschapsverordening bestuursorganen of andere instanties worden aangewezen die, in daarbij aangewezen gevallen, in de gelegenheid worden gesteld om aan het bevoegd gezag of een ander bestuursorgaan advies uit te brengen over een aanvraag om een besluit op grond van de Ow, respectievelijk het omgevingsplan, de omgevingsverordening en de waterschapsverordening. Een bestuursorgaan of andere instantie wordt als adviseur aangewezen als dat wenselijk is vanwege:
In afdeling 4.2 van het Ob (de amvb) is dit adviesrecht uitgewerkt.
Advies van de gemeenteraad is nodig bij door hem aangewezen gevallen van buitenplanse omgevingsplanactiviteiten waarvoor het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag is of bij een meervoudige aanvraag een ander bevoegd gezag instemming van het college nodig heeft (artikel 16.15a, aanhef en onder b, van de Ow en artikel 4.21 van het Ob). Dit is een bindend advies (artikel 16.15b van de Ow).
De WelstandsMonumentencommissie Leiden (WML) is een gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Ow (nieuwe commissie die gemeenten vóór inwerkingtreding van de Ow moeten hebben) en is adviseur bij:
Voor overige adviezen van deze commissie geldt onderdeel c.
Andere instanties die kunnen adviseren zijn bijvoorbeeld gedeputeerde staten, een minister of de Commissie voor de milieueffectrapportage (commissie MER). De kosten van deze adviezen worden aan de aanvrager vooraf kenbaar gemaakt via de zogenaamde begrotingsconstructie (eerste lid, onderdeel d, en tweede lid). De commissie MER hanteert eigen tarieven, soms vaste (hoge) bedragen, soms een uurtarief. Die tariefstellingen worden goedgekeurd door de minister van Infrastructuur en Waterstaat.
Voor de adviezen gevolgd door een besluit over instemming, zie ook de toelichting op artikel 2.51 (Instemming).
Gekozen is voor een vaste tariefstelling per afzonderlijk advies.
Een besluit over instemming is vergelijkbaar met de verklaring van geen bedenkingen onder vigeur van de Wabo. De instemmingsfiguur is geregeld in artikel 16.16 van de Omgevingswet en uitgewerkt in afdeling 4.2 van het Ob. Instemming kan nodig zijn als het bestuursorgaan waaraan de bevoegdheid tot advies of instemming is toegekend, niet zelf bevoegd gezag is.
Advies en besluit over instemming zijn onderdeel van de aanvraagprocedure. De kosten daarvan worden via de tariefstelling in artikel 2.50, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.51, aanhef en onder a, doorberekend aan de aanvrager van de omgevingsvergunning of van een ander besluit op grond van de Ow. Er is een Handreiking bij kostenvergoeding voor besluit over instemming bij een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning. Zie ook onder NB.1.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning of ander besluit meerdere activiteiten omvat (meervoudige aanvraag), kunnen meerdere bestuursorganen betrokken zijn bij het behandelen van de aanvraag. Dat gebeurt via de figuur ‘advies met instemming’ aan het bevoegd gezag. Een bestuursorgaan dat onder de Ow een verzoek tot advies en instemming behandelt, kan daarvoor aan het bevoegd gezag kosten in rekening brengen. Dat gebeurt vooralsnog op basis van onderlinge afspraken. De wettelijke voorziening om kosten ‘achter het loket’ te verrekenen tussen overheden is nog in voorbereiding (Verzamelwet Omgevingswet 20.., Kamerstukken II 2022/23, 36367, nrs. 2 en 3; voor de minister is het nu nog geregeld in artikel 14.2a van de Or). In deze aanstaande wettelijke regeling wordt gekozen voor verrekening via een betalingsbeschikking (bestuursrechtelijke geldschuld in de zin van de Awb). De bedoeling is dat de geldsom die voor het besluit over instemming in rekening wordt gebracht gelijk is aan de rechten (leges) die het instemmende bestuursorgaan zou heffen als het voor de activiteit waarvoor instemming wordt verzocht zelf bevoegd gezag zou zijn:
Instemmend bestuursorgaan van het rijk: rechten (leges) staan in de Omgevingsregeling (Stcrt. 2019, 56288, nadien gewijzigd). De geconsolideerde (geldende) tekst van deze regelingen is te vinden op https://wetten.overheid.nl.
Als het instemmende bestuursorgaan zelf geen rechten zou heffen, kan het ook geen geldsom voor de instemming in rekening brengen.
De verschuldigde geldsom is voor het bevoegd gezag een last ter zake van de aanvraag en kan worden doorberekend aan de aanvrager of degene voor wie die aanvraag wordt gedaan. Op deze manier kan de bestaande praktijk worden voortgezet dat voor besluiten over instemming (voorheen de verklaringen van geen bedenkingen) kosten kunnen worden verrekend tussen bestuursorganen, en dat het bevoegd gezag die kosten via de leges kan doorberekenen aan een initiatiefnemer. Het bedrag wordt vooraf aan de aanvrager/initiatiefnemer bekendgemaakt. Meestal zal een en ander al duidelijk worden in het omgevingsoverleg (vooroverleg).
NB.1. Een bestuursorgaan kan gevallen aanwijzen waarin instemming niet is vereist (artikel 16.16, derde lid, Ow en artikel 4.37 van het Ob). Bestuursorganen kunnen ook bij het uitbrengen van advies bepalen dat voor een besluit geen instemming nodig is (artikel 16.16, vierde lid, van de Ow). Dan is dus alleen artikel 2.50, eerste lid, aanhef en onder d, en tweede lid, van de tarieventabel van toepassing. Ook hiervoor wordt nog wettelijk geregeld dat de voor het advies in rekening te brengen kosten gelijk zijn aan de rechten (leges) die het adviserende bestuursorgaan zou heffen als het voor de activiteit waarvoor advies wordt verzocht zelf bevoegd gezag zou zijn. De begroting van kosten op basis van het tweede lid van artikel 2.49 komt dan dus op dat bedrag uit.
NB.2. Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op meer dan een activiteit (meervoudige aanvraag) en het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag wordt voor een activiteit waarvoor hij geen bevoegd gezag zou zijn bij een enkelvoudige aanvraag voor die activiteit, is op grond van artikel 16.15 en 16.16 van de Ow advies en/of instemming nodig van een ander bestuursorgaan. Omdat het college bij een enkelvoudige aanvraag geen bevoegd gezag is voor de betreffende activiteit, is voor die enkelvoudige activiteit geen tarief opgenomen in de tarieventabel. Het instemmende bestuursorgaan kan wel kosten in rekening brengen bij het college (zie hierboven). Die kosten zijn gelijk aan het bedrag dat het instemmende bestuursorgaan als rechten zou heffen bij een enkelvoudige aanvraag voor die activiteit. De gemeente berekent die kosten op grond van artikel 2.49 door aan de aanvrager van de omgevingsvergunning.
NB.3. Stel er is sprake van een meervoudige aanvraag om een omgevingsvergunning. Een buitenplanse omgevingsplanactiviteit maakt daarvan deel uit. Als een ander bestuursorgaan voor het behandelen van de meervoudige aanvraag bevoegd gezag is, heeft het college recht van ‘advies en instemming’. Het college berekent dan aan het bevoegd gezag als kosten door de leges die hijzelf geheven zou hebben als sprake was van een enkelvoudige aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
NB.4. Als het onder NB.3 genoemde geval een geval betreft waarvoor de gemeenteraad adviseur is (zie artikel 16.15a van de Ow en artikel van het 4.21 Ob), is de gemeenteraad adviseur voor het college van burgemeester en wethouders voor het besluit over instemming (artikel 16.15a, onder b, 2, van de Ow en artikel 4.21, tweede lid, van het Ob). Het college berekent dan als kosten aan het bevoegd gezag door de leges die het zelf als bevoegd gezag geheven zou hebben voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de buitenplanse omgevingsplanactiviteit op grond van de tarieventabel: leges bouwactiviteit (artikel 2.5 en 2.6 ) plus evt. modaliteiten als beoordeling rapporten (artikel 2.47) en advies gemeenteraad (artikel 2.48, eerste lid, onder a).
Artikel 2.50 Vermindering na omgevingsoverleg
Artikel 2.50 bepaalt dat de voor de aanvraag om een omgevingsvergunning verschuldigde leges worden verminderd met het bedrag dat al voor het aan de aanvraag voorafgaande omgevingsoverleg is betaald. Er gelden wel aanvullende regels. Vanuit de praktijk is de wens geuit om een extra vermindering te kunnen geven ter stimulering van het omgevingsoverleg. Dat is in het artikel tot uitdrukking gebracht door de vermindering te bepalen op een percentage van de leges die voor het omgevingsoverleg verschuldigd waren. Gekozen is voor een tarief gelijk aan 100% van de in voor het vooroverleg betaalde leges
In het tweede lid zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet zijn.
De aanvraag om een omgevingsvergunning moet zijn gedaan:
Op grond van het derde lid blijft na vermindering altijd een minimumbedrag verschuldigd. De vermindering kan er dus niet toe leiden dat voor de aanvraag van de omgevingsvergunning geen leges meer verschuldigd zijn of zelfs een bedrag zou moeten worden teruggegeven.
Een teruggaaf is een voorzienbare hardheid die zich bij toepassing van de verordening kan voordoen. Bij onvoorziene gevallen, kan de hardheidsclausule worden toegepast (artikel 63 AWR).
Artikel 2.51 Teruggaaf bij aanvraag en oordeel geen omgevingsvergunning nodig
Als de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning leidt tot het oordeel dat geen omgevingsvergunning nodig is, is wel sprake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Op grond van artikel 14.4, eerste lid, van de Or (tarievenregeling van het rijk) geldt dan een gereduceerd tarief van 15% van het oorspronkelijke tarief. Op die tarievenregeling is het belastingrecht niet van toepassing. Omdat in dit geval wel sprake is van het in behandeling nemen van een aanvraag, is formeel het gewone tarief verschuldigd is, maar is het niet redelijk het volledige bedrag te heffen. Daarom is het gereduceerde tarief van 15% van het oorspronkelijke tarief’ geformuleerd als een teruggaaf van 85% van de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
In dit verband kan nog worden gewezen op artikel 16.64a, eerste lid, van de Ow: Als het bevoegd gezag naar aanleiding van de aanvraag om een omgevingsvergunning van oordeel is dat geen omgevingsvergunning nodig is, wordt dat vermeld in de kennisgeving, bedoeld in artikel 16.64, derde lid, van de Ow. Zie ook: ABRvS 18-08-2004, ECLI:NL:RVS:2004:AQ7004.. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt daarin:
‘Voor de beantwoording van de vraag of voor een voorgenomen handeling een vergunning vereist is, kan een vergunning worden aangevraagd dan wel door een derde om het treffen van bestuurlijke handhavingsmaatregelen worden verzocht. Het bevoegde bestuursorgaan dient bij het nemen van een besluit op zulk een aanvraag of verzoek de vraag naar de vergunningplicht als een voorvraag te beoordelen.’
Artikel 2.52 Teruggaaf als aanvraag verder buiten behandeling wordt gelaten
Als na toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een aanvraag buiten behandeling wordt gelaten, voorziet artikel 14.4 lid 2 Or (tarievenregeling Rijk) in een gereduceerd tarief van 15% van het oorspronkelijke tarief. Ook hier is de aanvraag al in behandeling genomen. De Hoge Raad heeft beslist dat ‘de uitdrukking 'in behandeling nemen' in de tarieventabel moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van artikel 229, lid 1, aanhef en onder letter b, van de Gemeentewet, in welk artikel de bevoegdheid is gegeven rechten te heffen ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. In een geval waarin ter zake van een aanvraag een besluit wordt genomen op de voet van artikel 4:5 van de Awb kunnen er reeds diensten zijn verstrekt welke heffing rechtvaardigen.’ (Hoge Raad 21-12-2007, ECLI:NL:HR:2007:BC0652. Ook hier kan het heffen van het volledige legesbedrag voor de aanvraag onredelijk zijn en is het gereduceerde tarief van 15% van het oorspronkelijke tarief’ geformuleerd als een teruggaaf van 85 % van de leges voor het in behandeling nemen van de aanvraag. De gemeente is autonoom om een ander percentage te hanteren.
Artikel 2.53 Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift bij reguliere procedure
Artikel 2.56 ziet op de situatie dat de aanvraag wordt ingetrokken binnen een bepaald tijdsbestek na het in behandeling nemen van de aanvraag maar voor het verlenen van de vergunning. Uitgangspunt is dat de burger een deel van de betaalde leges kan terugkrijgen (of niet alle berekende leges hoeft af te rekenen), maar dat de gemeente al wel kosten heeft gemaakt bij het in behandeling nemen van de aanvraag. Hoe meer tijd er verstreken is, hoe meer werkzaamheden al zijn uitgevoerd, hoe hoger de gemaakte kosten zullen zijn en des te minder zal de burger terug ontvangen. Daarom is gedifferentieerd naar de verstreken tijd. Omdat voor de reguliere procedure andere beslistermijnen gelden dan bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure, geldt artikel 2.56 alleen als de reguliere procedure op de aanvraag van toepassing is. De reguliere beslistermijn is acht weken, als instemming van een ander bestuursorgaan is vereist twaalf weken. Deze beslistermijnen kunnen met zes weken worden verlengd (artikel 16.64 Ow). Bij invulling van het aantal weken in de tariefbepaling moet hiermee rekening worden gehouden. Wij hebben de regeling afgestemd op artikel 14.4, vierde lid, van de Or (tarievenregeling rijk). Daar is het geformuleerd als lager tarief, resp. 25%, 50% en 75%, dus andersom aan de door ons geformuleerde teruggaaf van resp. 75%, 50% en 25%. Er is gekozen voor een teruggaafbepaling omdat de aanvraag al in behandeling is genomen. Teruggaaf is alleen mogelijk als nog niet op de vergunningaanvraag is beslist.
Artikel 2.54 Teruggaaf als gevolg van intrekking aanvraag omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift bij uitgebreide voorbereidingsprocedure
Dit is eenzelfde regeling als in artikel 2.56, maar nu voor het geval de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Zie voor de toepassing van de procedure paragraaf 16.5.3 van de Ow. Artikel 3:18, eerste lid, van de Awb bepaalt de beslistermijn op ten hoogste zes maanden. Bij complexe zaken kan de termijn worden verlengd met zes weken (artikel 16.66, derde lid, van de Ow in samenhang met artikel 3.18, tweede lid, van de Awb). Bij invulling van het aantal weken in de tariefbepaling moet hiermee rekening worden gehouden. De regeling is afgestemd op artikel 14.4, derde lid, van de Or (tarievenregeling rijk). Daar is het geformuleerd als lager tarief, resp. 25%, 50% en 75%, dus andersom aan de door ons geformuleerde teruggaaf van resp. 75%, 50% en 25%. Er is gekozen voor een teruggaafbepaling omdat de aanvraag al in behandeling is genomen. Teruggaaf is alleen mogelijk als nog niet op de vergunningaanvraag is beslist.
Artikel 2.55 Teruggaaf als gevolg van intrekking verleende omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten
In artikel 2.56 gaat het om de situatie dat de gevraagde vergunning is verleend maar de bouw activiteiten niet worden uitgevoerd. De werkzaamheden ter beoordeling van de vergunningaanvraag zijn wel verricht, maar de werkzaamheden verbonden aan het houden van toezicht gedurende het realisatieproces hoeven niet verricht te worden, terwijl bij het vaststellen van het tarief wel met de kosten daarvan rekening is gehouden. Daarom kan worden besloten een deel van de geheven leges terug te betalen. Het is wel van belang dat de vergunning wordt ingetrokken, omdat anders teruggaaf plaatsvindt terwijl de aanvrager vervolgens alsnog met de bouw of werkzaamheden zou kunnen aanvangen.
Daarom gelden drie voorwaarden voor de teruggaaf:
Artikel 2.56 Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten
De situatie van artikel 2.56 doet zich voor als de aanvraag niet leidt tot het verlenen van de vergunning. Ook hier zullen de controlewerkzaamheden niet worden verricht, wat een lager tarief rechtvaardigt. Uitgangspunt is dat de burger een deel van de betaalde leges kan terugkrijgen. Wij hebben de teruggaaf beperkt tot de bouwactiviteiten, omdat daar doorgaans substantiële legesbedragen mee zijn gemoeid.
Met een weigering hebben is gelijkgesteld het geval dat de vergunning door de rechter wordt vernietigd.
Artikel 2.57 Geen teruggaaf legesdeel modaliteiten
Het legesdeel modaliteiten betreft de in paragraaf 2.11 opgenomen tarieven, wat verhogingen zijn op de reguliere tarieven voor een aanvraag om een omgevingsvergunning of ander besluit op grond van de Ow. Dit zijn meestal geen door de gemeente beïnvloedbare kosten. Daarom is er geen reden deze ook in de teruggaaf te betrekken.
Artikel 2.58 Minimumbedrag teruggaaf
Uit doelmatigheidsoverwegingen is bepaald dat de teruggaaf een bepaald bedrag te boven moet gaan.