Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Bedrijfsvoeringsorganisatie West Betuwe

Treasurystatuut BWB 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBedrijfsvoeringsorganisatie West Betuwe
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingTreasurystatuut BWB 2023
CiteertitelTreasurystatuut BWB 2023
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling bevat de vroegst mogelijke datum van inwerkingtreding.

Deze regeling vervangt het Treasurystatuut BWB 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

08-12-2023nieuwe regeling

23-11-2023

bgr-2023-1244

Tekst van de regeling

Intitulé

Treasurystatuut BWB 2023

 

1. Treasury en wet- en regelgeving

1.1. Algemeen

Treasury is “de beheersing, door sturing en bewaking, van financiële posities en de aan deze posities en stromen verbonden kosten en risico’s”.

Concreet betekent dit dat treasury betrekking heeft op het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden (kasgeldlimiet en renterisiconorm) en de aard van de financieringsbehoefte (kort versus lang). Verder heeft treasury betrekking op het adviseren over en het scheppen van randvoorwaarden voor een zo goedkoop mogelijk betalingsverkeer.

Treasury is een vakgebied, waarbij keuzes gemaakt moeten worden op het snijvlak van risico en rendement. Het behalen van meer rentevoordeel (rendement) gaat vrijwel altijd gepaard met een hoger risico. Mede als gevolg van de Wet fido dienen de activiteiten op het gebied van treasury zo transparant en beheersbaar mogelijk uitgewerkt te zijn.

 

De treasuryfunctie bestaat uit vier treasurydeelfuncties met de activiteiten:

 

  • A.

    Risicobeheer

    • Renterisicobeheer

    • Koersrisicobeheer

    • Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

    • Interne liquiditeitsrisicobeheer

    • Valutarisicobeheer

  • B.

    Financiering

    • Aantrekken lang vermogen (groter dan één jaar)

    • Aantrekken kort vermogen (kleiner of gelijk één jaar)

    • Uitzetten vermogen

    • Relatiebeheer

  • C.

    Schatkistbankieren

  • D.

    Kasbeheer

    • Geldstroombeheer

    • Saldo- en liquiditeitsbeheer

1.2. Wet- en regelgeving

De wettelijke grondslag is vastgelegd in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido) en de hiermee samenhangende wetgeving: Besluit leningsvoorwaarden decentrale overheden, Uitvoeringsregeling decentrale overheden, Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof), de regeling ontheffing gemeentelijke kredietbanken en nazorgfondsen en de Wet Integraal schatkistbankieren decentrale overheden.

 

Wet fido

Een belangrijk uitgangspunt van de wet is dat men bedachtzaam om dient te gaan met publieke middelen. Dit betekent dat risicobeheersing van groot belang is. Dat uit zich bij het uitzetten van middelen in een tweetal eisen voor het treasurybeleid:

 

  • De eerste eis is dat het verstrekken van leningen evenals het verlenen van garanties alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak (Wet fido, art. 2, 1e lid).

  • De tweede eis houdt in dat uitzettingen van middelen die tijdelijk niet nodig zijn voor de publieke taak een prudent karakter moeten hebben en niet gericht zijn op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico (Wet fido, art. 2a, 2e lid).

Naast de uitoefening van de publieke taak en het prudente karakter bevat de Wet fido normen voor het beheersen van risico’s op kort- en langlopende leningen:

 

  • Kasgeldlimiet

    Het doel van de kasgeldlimiet is een grens te stellen aan korte financiering (kleiner of gelijk één jaar). Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten.

    De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting bij aanvang van het jaar. Hierbij geldt een minimumbedrag van € 300.000,=.

    In de Wet fido wordt het gemiddelde korte financiering (netto vlottende schuld) per drie maanden getoetst aan de kasgeldlimiet. Hiertoe wordt het gemiddelde genomen van de korte financiering op de eerste dag van de drie kalendermaanden in een kwartaal.

  • Renterisiconorm

    Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (groter dan één jaar). Dit kan door het aanbrengen van spreiding in de looptijden van de leningenportefeuille. De renterisiconorm wordt berekend door een vast percentage te vermenigvuldigen met het begrotingstotaal.

    Het renterisico heeft betrekking op de vaste schuld en op het bedrag waarover renterisico wordt gelopen. Naast renteherzieningen zijn hiervoor ook de herfinanciering van de aflossingen van belang, want het renterisico wordt verkleind door aflossingen in de tijd te spreiden. Het renterisico wordt getoetst aan het bedrag van de renterisiconorm.

1.3. Leeswijzer

In het Statuut wordt in de eerste paragraaf de algemene doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.

 

In de Memorie van Toelichting worden waar nodig de in het Statuut opgenomen artikelen toegelicht.

2. Treasurystatuut

2.1 Begrippenkader

  • Autorisatie

  • Een zelfstandige, inhoudelijke afweging waarbij de overwegingen hiervan schriftelijke zijn vastgelegd.

  • Begrotingstotaal

  • De totale lasten op de begroting.

  • Daggeldlening

  • Lening tussen twee partijen tegen een vast rentepercentage voor de looptijd van één dag.

  • Derivaten

  • Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren.

  • Financiering

  • Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.

  • Geldstroombeheer

  • Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten over te boeken zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

  • Huisbankier

  • Onder huisbankier wordt de financiële onderneming verstaan, die de bulk van de geldstromen verzorgt en waar eventueel een kortgeld faciliteit aangehouden wordt.

  • Intern liquiditeitsrisico

  • De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitsplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen.

  • Kasgeldlening

  • Opname of uitzetting van geldmiddelen voor de korte termijn (van één dag tot en met twaalf maanden).

  • Kasgeldlimiet

  • Het maximum van de kortlopende financieringspositie op basis van de Wet fido (wordt berekend aan de hand van een wettelijk vastgesteld percentage van het begrotingstotaal aan het begin van het jaar).

  • Koersrisico

  • Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

  • Kredietrisico

  • De risico’s op een waardedaling van een vordering als gevolg van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

  • Limiet

  • Een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft.

  • Liquiditeitenbeheer

  • Het aantrekken en uitzetten van middelen kleiner of gelijk één jaar.

  • Liquiditeitenplanning

  • Een prognose van in- en uitgaande geldstromen, voortvloeiende uit de begroting en geplande investeringen.

  • Medewerker financiën

  • Is de persoon in dienst van de BWB die verantwoordelijk is voor de aan hem/haar gemandateerde taken in het kader van de treasuryfunctie.

  • Prudent karakter

  • Het is slechts toegestaan om leningen/uitzettingen aan te gaan indien er sprake is van de uitoefening van de treasuryfunctie. Hierbij mag geen (bovenmatig) risico gelopen worden.

  • Rating

  • Een oordeel over de kredietwaardigheid van een bedrijf, bank of een ander soort financiële instelling, financiële producten of een land.

  • Rekening-courant

  • Lopende rekening. De rekening die voor de afhandeling van het girale betalingsverkeer wordt gebruikt.

  • Relatiebeheer

  • Het omvat het onderhouden van relaties met instellingen waarmee in het kader de uitvoering van het treasurybeleid contacten worden onderhouden.

  • Rentecompensatiecircuit

  • Circuit waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

  • Renterisico

  • Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de BWB door rentewijzigingen van leningen met een looptijd groter dan één jaar.

  • Renterisiconorm

  • Een – bij de aanvang van het jaar op basis van de Wet fido – gefixeerd percentage van het begrotingstotaal dat bij realisatie niet mag worden overschreden.

  • Rente typische looptijd

  • Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding.

  • Rentevisie

  • Toekomstverwachting over de renteontwikkeling.

  • Richtlijn

  • Een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden.

  • Ruddo

  • Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden.

  • Schatkistbankieren

  • Het verplicht aanhouden van overtollige liquide middelen en beleggingen bij het ministerie van Financiën door gemeenten, provincies, waterschappen en door hen opgerichte gemeenschappelijke regelingen. Waarbij het niet langer mogelijk is om financiële geldmiddelen en vermogen bij private partijen buiten de schatkist aan te houden. De middelen die een decentrale overheid in de schatkist aanhoudt, blijven beschikbaar voor de uitoefening van hun publieke taak.

  • Treasurer

  • De persoon in dienst van de BWB die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de treasuryfunctie.

  • Treasurybeleid

  • Vastlegging van de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de administratieve organisatie.

  • Treasuryfunctie

  • De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit de deelfuncties risicobeheer, financiering, schatkistbankieren en kasbeheer.

  • Treasuryparagraaf

  • Het begrotingsonderdeel c.q. rekeningonderdeel waarin het beleid voor de komende jaren wordt vastgelegd resp. waarin verantwoording wordt afgelegd van de realisatie van het voorgenomen beleid.

  • Treasurystatuut

  • Het document waarin de beleidsmatige infrastructuur voor de uitvoering van de treasuryfunctie is vastgelegd.

  • Uitzetting

  • Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode kleiner of gelijk één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode groter dan één jaar.

  • Wet fido

  • Wet financiering decentrale overheden.

2.2. Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie heeft concreet als doel het tijdig beschikbaar hebben van financieringsmiddelen tegen zo gunstig mogelijke prijzen, rekening houdend met randvoorwaarden waaronder het beheersen en verminderen van risico’s.

Artikel 1.  

De treasuryfunctie van de BWB dient tot:

 

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities.

  • 2.

    Het beschermen van vermogens- en renteresultaten tegen ongewenste financiële risico’s.

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 4.

    Het renterisico beperken en een zo gunstig mogelijk renteresultaat behalen binnen de wettelijke kaders en de limieten en richtlijnen van dit Statuut. Het bereiken van een zo gunstig mogelijk renteresultaat dient afgewogen te worden tegen eventuele risico’s, die zich kunnen voordoen.

  • 5.

    Het genereren van informatie ter ondersteuning van het te voeren treasurybeleid en de af te leggen verantwoording over het gevoerde beheer.

  • 6.

    Bij het aantrekken van financiële producten worden – voor zover dat mogelijk is – partijen benaderd die streven naar duurzaamheid.

  • 7.

    Het voorkomen van over- en onderfinanciering.

  • 8.

    Waarborgen dat de taken en verantwoordelijkheden op het gebied van treasury transparant zijn.

  • 9.

    Het toezien op een gezonde balansstructuur en het toezien op een efficiënt betalingsverkeer.

2.3. Risicobeheer

Uitgangspunten risicobeheer

 

Het beheersen, beperken en spreiden van risico’s neemt in dit Statuut een belangrijke plaats in. Het risicomanagement is in dit verband gericht op het inzichtelijk maken van huidige en toekomstige risico’s binnen treasuryprocessen en deze te beheersen, te verminderen en te spreiden. Daarbij wordt ten minste voldaan aan de risiconormeringen zoals die in het Statuut zijn opgenomen. Onder deze risico’s wordt verstaan: renterisico’s (vaste en vlottende schuld), koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s, intern liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s.

Artikel 2.  

Om de risico’s te beheersen gelden de onderstaande uitgangspunten:

 

  • 1.

    Het is de BWB toegestaan om leningen uit hoofde van de treasuryfunctie te verstrekken.

  • 2.

    De BWB kan middelen uitzetten uit hoofde van de treasuryfunctie indien deze uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. Het prudente karakter van deze uitzettingen wordt gewaarborgd door middel van de richtlijnen en limieten van dit Statuut en de Wet fido.

  • 3.

    Overtollige middelen worden conform de Wet Schatkistbankieren uitsluitend uitgezet bij de Nederlandse Staat, lagere Nederlandse overheden en overheidsinstanties, zoals gemeenschappelijke regelingen en gemeentelijke diensten.

  • 4.

    Het gebruik van derivaten is niet toegestaan.

  • 5.

    Belegging in onroerend goed is uit het oogpunt van het te lopen risico niet toegestaan.

  • 6.

    Beleggingen in aandelen, opties en vreemde valuta zijn niet toegestaan.

  • 7.

    De BWB verstrekt geen leningen aan haar (voormalig) personeel.

Renterisicobeheer

 

Renterisico is het gevaar van ongewenste effecten op de financiële resultaten die voortvloeien uit renteontwikkelingen. Het beleid van het renterisicobeheer is er op gericht een spreiding van toekomstige renterisico’s op korte en lange termijn te bevorderen.

De Wet fido geeft voor het beheersen van de renterisico’s concrete richtlijnen, namelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

Artikel 3.  

De BWB voert het renterisicobeheer als volgt uit:

 

  • 1.

    Rente-instrumenten worden uitsluitend toegepast voor het verminderen of ten behoeve van een spreiding van het renterisico.

  • 2.

    Het te voeren en gevoerde beleid met betrekking tot het renterisicobeheer wordt toegelicht in de treasuryparagraaf van de begroting, de jaarrekening en eventueel in tussentijdse rapportages.

  • 3.

    Jaarlijks wordt in de treasuryparagraaf van de begroting een rentevisie vastgesteld, die gebaseerd is op de rentevisie van tenminste één vooraanstaande financiële instelling.

  • 4.

    Het renterisico op de korte schuld bedraagt maximaal de kasgeldlimiet volgens de Wet fido, tenzij de toezichthouder ontheffing heeft verleend.

  • 5.

    Het renterisico op de lange schuld bedraagt maximaal de renterisiconorm volgens de Wet fido.

  • 6.

    Nieuwe leningen, uitzettingen of vervroegde aflossingen van bestaande leningen worden afgestemd op de bestaande financiële positie van de BWB, op de opgestelde liquiditeitsplanning en op de actuele rentestand.

  • 7.

    De BWB streeft naar spreiding in de rentetypische looptijd van de aangetrokken middelen en uitzettingen. De spreiding wordt afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie.

Koersrisico

Koersrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële vast activa (verstrekte geldleningen en bijdragen in investeringen van derden) van de bedrijfsorganisatie in waarde verminderen door negatieve (koers)ontwikkelingen.

Artikel 4  

  • 1.

    Om de koersrisico’s bij uitzettingen uit hoofde van treasury te vermijden, wordt uitsluitend gebruik gemaakt van producten zoals genoemd in artikel 10 lid 1.

  • 2.

    De koersrisico’s worden verder beperkt door de looptijd van de uitzettingen op de liquiditeitsplanning af te stemmen.

     

Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

 

Kredietrisicobeheer is het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van bijvoorbeeld een faillissement.

Artikel 5  

  • 1.

    Bij het verstrekken van leningen worden zoveel mogelijk zekerheden of garanties geëist.

  • 2.

    Voor elk voornemen tot het verstrekken van een lening geeft de Treasurer een (financieel) advies waarbij de financiële positie en de kredietwaardigheid van de “vragende” partij wordt beoordeeld.

  • 3.

    De BWB is verantwoordelijk voor het tijdig uitvoeren van de incassoactiviteiten.

     

Intern liquiditeitsbeheer

Artikel 6  

 

  • 1.

    De BWB beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een liquiditeitsplanning in relatie tot de bestaande leningenportefeuille en het meerjarige investeringsprogramma.

  • 2.

    Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt de liquiditeitsplanning – in overeenstemming met de looptijd van de aan te trekken of uit te zetten lening – herzien.

  • 3.

    Naast het in artikel 6 lid 2 gestelde, wordt iedere maand een liquiditeitsplanning met een planningshorizon tot en met één jaar opgesteld.

  • 4.

    Bij de begroting wordt een liquiditeitsplanning gepresenteerd die een periode tot aan het eind van de begrotingscyclus bestrijkt.

  • 5.

    Aan het begin van ieder kalenderjaar stelt de treasurer een jaarplan op, waarin naast een uitdieping van de paragraaf financiering uit de begroting, ook een lange termijnplanning gepresenteerd wordt.

  • 6.

    In de jaarrekening wordt over de ontwikkeling van de liquiditeitspositie van betreffend jaar gerapporteerd.

     

Valutarisicobeheer

Dit risico kan ontstaan door de waardedaling van een koers van valuta.

Artikel 7  

  • 1.

    Gelden worden uitsluitend aangetrokken in de Euro.

 

2.4. Financiering

Financiering is een deelfunctie van treasury en omvat de activiteiten die gericht zijn op het beheren van de liquiditeitsposities en het voorzien in de benodigde liquiditeiten voor de realisatie van voorgenomen investeringen en uitvoering van activiteiten. In dit Statuut valt onder financiering het onderhouden van de relatie met financiële instellingen, waarbij het zowel gaat om financiering kleiner of gelijk één jaar (geldmarkt) en financiering groter dan één jaar (kapitaalmarkt).

 

Aantrekken van lang vermogen

 

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van groter dan één jaar gelden de volgende uitgangspunten.

Artikel 8  

  • 1.

    Financieringen worden uitsluitend aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

  • 2.

    Autorisatie voor het aantrekken van nieuwe leningen gebeurt conform het gestelde in het Besluit (waarin zowel de taken en bevoegdheden van het bestuur, als de taken van de ambtelijke organisatie wordt beschreven).

  • 3.

    Financieringen met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt, echter wanneer nodig zal er in 1e instantie gezocht worden naar een lening bij een bancaire instelling. Indien om moverende redenen de toegang tot deze instellingen niet mogelijk is, kan er eventueel gekeken worden naar interne financieringsmogelijkheden bij de deelnemende partners. Indien voor deze laatste optie wordt gekozen is de lengte van inlening begrensd tot een maximum van 3 maanden

  • 4.

    Toegestaan instrument bij het aantrekken van financieringen is de onderhandse lening.

  • 5.

    De Treasurer vraagt schriftelijk offertes op bij minimaal twee financiële instellingen voordat een financiering wordt aangetrokken. In de offerte wordt het tijdstip opgenomen waarvoor een instelling moet reageren. Indien er te laat wordt geoffreerd wordt de offerte afgewezen.

  • 6.

    Bij het aantrekken van lang vermogen dient vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de directeur en bij afwezigheid de concerncontroller of diens plaatsvervanger(s).

  • 7.

    Het definitief aantrekken van geldmiddelen geschiedt pas nadat de treasurer het akkoord van directeur en bij afwezigheid de concerncontroller of diens plaatsvervanger(s) heeft ontvangen.

  • 8.

    Wanneer ten tijde van het afsluiten het geprognotiseerde rentetarief afwijkt van het werkelijke tarief, heeft de treasurer het mandaat om dit zelfstandig, zonder voorafgaande toestemming van directeur of concerncontroller of diens plaatsvervanger(s), tot een maximum van 75 procentpunten boven de genoemde prognose af te sluiten.

  • 9.

    Bij het opereren op de financiële markten wordt zodanig gehandeld dat de toegang tot de markten niet in gevaar komt.

     

Aantrekken van kort vermogen

 

Bij het aantrekken van financieringen kleiner of gelijk één jaar gelden dezelfde uitgangspunten zoals die in artikel 8 zijn benoemd. Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:

 

Artikel 9  

  • 1.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen met een looptijd kleiner of gelijk één jaar zijn de kredietfaciliteit in de rekening-courant bij de huisbankier, call- of daggeld en kasgeld.

  • 2.

    Het aantrekken van kortlopende financiering(en) dient vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de directeur en bij afwezigheid de concerncontroller of diens plaatsvervanger(s).

  • 3.

    Het definitief aantrekken van geldmiddelen geschiedt pas nadat de treasurer het akkoord van directeur of concerncontroller of diens plaatsvervanger(s) heeft ontvangen

  • 4.

    Wanneer ten tijde van het afsluiten het geprognotiseerde rentetarief afwijkt van het werkelijke tarief, heeft de treasurer het mandaat om dit zelfstandig, zonder voorafgaande toestemming van directeur en bij afwezigheid de concern-controller of diens plaatsvervanger(s), tot een maximum van 75 procentpunten boven de genoemde prognose af te sluiten.

     

Uitzettingen

Voor uitzettingen van overtollige financieringsmiddelen gelden de volgende uitgangspunten.

Artikel 10  

  • 1.

    Toegestane financieringsinstrumenten bij het uitzetten van gelden zijn rekening – courant, deposito schatkist, spaarrekening, onderhandse leningen aan andere decentrale overheden (lees: de partners van de BWB). Het betreft hier een limitatieve opsomming

  • 2.

    Bij een financieringsoverschot wordt in eerste instantie naar interne aanwending gekeken, om zo eventuele financieringstekorten bij de andere BWB-deelnemers op te lossen.

  • 3.

    Bij het uitzetten van middelen uit hoofde van de treasuryfunctie voor een periode groter dan één jaar geldt, naast de voorwaarden van artikel 2,3,4 en 5, dat gelet moet worden op dat er geen conflict ontstaat met het schatkistbankieren (artikel 12 en 13).

  • 4.

    Middelen die aangehouden worden bij de schatkist, kunnen binnen de schatkist geplaatst worden op een depositorekening. De looptijd hiervan is minimaal 2 dagen en maximaal 10 jaar met de mogelijkheid tot vervroegd vrijvallen tegen de actuele marktwaarde, zoals berekend in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer van het Rijk.

  • 5.

    De maximale looptijd van uitzettingen bedraagt 5 jaar.

  • 6.

    Voordat de Treasurer besluit tot het uitzetten van middelen autoriseert de directeur en bij afwezigheid de concerncontroller of diens plaatsvervanger(s) van de BWB het voorgenomen besluit.

  • 7.

    Het uitzetten van financieringen tot en met een bedrag van € 1.000.000,= voor een periode kleiner of gelijk aan één jaar kan zonder goedkeuring van het bestuur door de treasurer worden uitgevoerd.

  • 8.

    Het uitzetten van financiering boven een bedrag van € 1.000.000,= voor een periode kleiner of gelijk aan één jaar dient achteraf – binnen één maand na verstrekking van de lening – ter goedkeuring te worden voorgelegd in het regulier overleg van het bestuur.

     

Relatiebeheer

De BWB beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

Artikel 11  

  • 1.

    De Treasurer beoordeelt één keer in de vier jaar de bankrelaties aan de hand van de algemene voorwaarden en de bancaire condities.

  • 2.

    Bankrelaties dienen wat hun kredietwaardigheid betreft minimaal een AA-rating hebben.

  • 3.

    Financiële instellingen (banken, kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effectinstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen statutair in Nederland gevestigd te zijn. Bovendien dienen zij onder Nederlands toezicht te vallen, bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank of de Verzekeringskamer.

  • 4.

    Tussenpersonen moeten geregistreerd staan bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en daarvan een vergunning als makelaar hebben ontvangen.

  • 5.

    Het beheer van relaties met financiële instellingen, waaronder bankrelaties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Treasurer.

  • Hier onder wordt verstaan:

    • a.

      Het beheer van rekeningen bij verschillende bancaire instellingen, waarbij wordt gestreefd naar een zo klein mogelijk aantal rekeningen om de transparantie te vergroten.

    • b.

      Het zorgdragen voor voldoende kredietfaciliteit bij verschillende bancaire instellingen.

    • c.

      Het zorgdragen voor informatie bij financiële instellingen over verdeling van bevoegdheden binnen de BWB ten behoeve van een efficiënte afhandeling en het minimaliseren van risico’s van transacties.

    • d.

      Het onderhouden van contacten met banken, instellingen en (geld)makelaars ten behoeve van de toegang tot en van kennis over de ontwikkelingen in de financiële markten

2.5. Schatkistbankieren

Artikel 12  

  • 1.

    Overtollige liquide middelen van de BWB (boven het drempelbedrag) mogen alleen in rekening-courant of via deposito’s bij de Nederlandse Staat worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan lagere Nederlandse overheden of overheidsinstanties.

  • 2.

    Deze overtollige middelen blijven te allen tijde beschikbaar voor de publieke taak.

Artikel 13  

  • 1.

    Uitgezonderd van het verplicht aanhouden in de schatkist zijn de volgende middelen:

    • a.

      Middelen voor zover deze, gerekend over een kwartaal, gemiddeld het drempelbedrag niet te boven gaan.

    • b.

      Middelen op een zogenaamde G-rekening als bedoeld in artikel 1 lid k van de Uitvoeringsregeling Inleners-, keten- en opdrachtsgeversaansprakelijkheid 2004.

  • 2.

    Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van een percentage van het begrotingstotaal van de BWB.

  • 3.

    Het drempelbedrag wordt jaarlijks in de treasuryparagraaf van de begroting opgenomen.

  • 4.

    Over de benutting van het drempelbedrag per kwartaal wordt bij de jaarrekening gerapporteerd.

  • 5.

    Middelen van derden vallen buiten het schatkistbankieren.

  • 6.

    Voor de uitgezonderde middelen gelden de reguliere regels rondom uitzettingen zoals ze in dit Statuut zijn opgenomen.

 

2.6. Kasbeheer

Geldstroombeheer

Ten einde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

Artikel 14  

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik beperkt, door de geldstromen waar mogelijk op elkaar en de liquiditeitsplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Voor het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch gebruik gemaakt van het hoofd- en nevenrekeningstelsel van één huisbankier. Bestaande rekeningen bij andere banken worden zo min mogelijk gebruikt en de rekening courant saldi worden zo laag mogelijk gehouden.

  • 3.

    Er geen contante betalingen verricht.

  • 4.

    De spoedbetaling zoveel mogelijk beperkt.

 

Saldo- en liquiditeitenbeheer

 

Voor het saldo- en liquiditeitenbeheer gelden de volgende bepalingen:

Artikel 15  

  • 1.

    De BWB heeft een rekening courant overeenkomst afgesloten met de huisbankier.

  • 2.

    De BWB streeft naar concentratie van liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij haar huisbankier.

  • 3.

    De BWB streeft naar een uiterste betalingstermijn van 30 dagen. Hierbij wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de betalingsvoorwaarden van de leverancier.

  •  

2.7. Uitzettingen en garanties publieke taak

Voor te verstrekken leningen en garanties gelden de volgende uitgangspunten.

Artikel 16  

  • 1.

    De BWB verstrekt geen leningen anders dan genoemd in artikel 2 en 5 van dit Statuut.

  • 2.

    Het rendement op het uit te zetten vermogen moet in overeenstemming zijn met de geldende geld- en kapitaalmarkttarieven bij verschillende financiële instanties, waaronder de huisbankier.

 

2.8. Treasurycommissie

Artikel 17  

  • 1.

    De treasurycommissie bestaat uit de directeur (voorzitter), de treasurer (notulist), de concerncontroller, eventueel aangevuld met financieel adviseur en/of de manager van team Advies.

  • 2.

    De treasurycommissie geeft gevraagd en ongevraagd advies inzake het beleid en uitvoering van de treasury.

  • 3.

    De treasurycommissie komt in beginsel één keer per kwartaal bijeen.

  • 4.

    De treasurer voert het secretariaat van de bijeenkomsten van de treasurycommissie. Daaronder valt in ieder geval het plannen van de bijeenkomsten, het opstellen van de agenda, het uitnodigen van de leden van de treasurycommissie, het zorgdragen voor aanlevering van relevante stukken en voorstellen en verslagen maken van de bijeenkomsten.

  • 5.

    De verantwoordelijkheden van de treasurycommissie zijn:

    • -

      Beoordelen en adviseren van de treasuryparagraaf in de begroting en jaarrekening .

    • -

      Toetsen van het door de treasurer gevoerd beleid.

    • -

      Toetsen ontwikkeling liquiditeitspositie.

    • -

      Informatie verstrekken aan treasurer over relevante ontwikkelingen.

    • -

      Adviseren op het gebied van treasury.

  • 6.

    Tijdens de bijeenkomsten van de treasurycommissie worden in ieder geval de treasuryrapportages en de liquiditeitsprognose op zowel korte termijn als lange termijn en de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt en rentemarkt besproken.

 

2.9. AO/IC

In het Besluit worden de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van zowel het bestuur als de ambtelijke organisatie beschreven.

 

2.10. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het bestuur van de BWB kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in dit Statuut.

  • 2.

    In gevallen waarin dit Statuut niet voorziet, beslist het bestuur van de BWB.

2.11. Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit Statuut kan worden aangehaald als “Treasurystatuut BWB 2023”.

  • 2.

    Dit statuut treedt in werking op 1 december 2023.

  • 3.

    Het treasurystatuut BWB 2021, geldend van 26-05-2021, wordt per die datum ingetrokken.

Vastgesteld in de vergadering van het bestuur van 23 november 2023

M.M.E. Peters

Voorzitter

J. Braam

Secretaris

3. Toelichting op het Statuut

3.1 De gekozen aanpak

Naar aanleiding van het overdragen van de treasuryactiviteiten van de deelnemende partners naar de BWB en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbeteringen van de treasuryfunctie is gekozen voor onderstaande beleidsstructuur:

 

  • Vastlegging van de algemene uitgangspunten voor de treasuryfunctie door het bestuur in de Financiële verordening ex artikel 212 gemeentewet;

  • Vastlegging van de beleidsmatige infrastructuur voor de uitoefening van de treasuryfunctie in een nieuw Statuut;

  • Vastlegging van een hierop aansluitende bevoegdheden- en verantwoordelijkhedenregister in een nieuw Besluit;

  • Jaarlijks opnemen van een treasuryparagraaf in begroting en jaarrekening;

  • Eventueel jaarlijks opnemen van een treasuryrapportage in de voortgangsrapportages;

  • Vastlegging van processen omtrent de treasury in een treasurywerkboek.

In hoofdzaak is sprake van een “drietrapsraket”: Financiële verordening – Statuut – Besluit

 

Voordelen van deze opzet zijn:

 

  • In het Statuut zijn de bepalingen per activiteit gerangschikt, waardoor er voor de medewerkers duidelijke checklists ontstaan;

  • De bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn uit het Statuut gehaald en zijn opgenomen in het Besluit

Het Statuut dient te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de BWB voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren. Duidelijk moet zijn welke bijdrage en informatievoorziening van de teams wordt verwacht.

 

3.2Inhoud van het nieuwe Statuut

In dit Statuut wordt het treasurybeleid van de BWB op hoofdlijnen vastgelegd. Dat gebeurt door beleidsmatige infrastructuur van de treasuryfunctie vast te leggen in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Statuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk.

De BWB onderkent het belang van een verantwoord en adequaat beheer van haar financiële middelen en wenst zij haar activiteiten op het gebied van treasury op een zo transparant en beheersbaar mogelijke wijze in te richten.

 

De beoogde transparantie en beheersbaarheid worden in eerste plaats bereikt door het aangeven van de doelstellingen van de treasuryfunctie. Vervolgens wordt in het Statuut aangegeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen dienen te worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift voor een handelswijze die gevolgd moet worden en een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft. Een belangrijk deel van de limieten en richtlijnen is bepaald door de Wet fido. Door middel van limieten en richtlijnen wordt het risicoprofiel van de BWB bepaald, waarbinnen de treasuryactiviteiten dienen te worden uitgevoerd.

 

In de opzet voor de beleidsformulering van de treasuryfunctie is er sprake van een zekere mate van overlap tussen de Financiële verordening, het Statuut en het Besluit. Deze overlap is bewust opgenomen om de leesbaarheid en de samenhang van de teksten te vergroten. Zij komen met elkaar overeen en geven geen aanleiding tot onduidelijkheid.

 

3.3.Toelichting per artikel

 

Artikel 1 Algemene doelstellingen van de treasuryfunctie

 

Artikel 1 lid 1

In de eerste plaats dient ervoor gezorgd te worden, dat de BWB zich verzekert van “duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities”. Treasury dient te waarborgen dat de Bedrijfsvoeringsorganisatie duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen uit de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken) te ontvangen. De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 1 lid 2

De BWB loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, krediet- of debiteurenrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In het Statuut wordt in artikel 2 tot en met 7 aangegeven op welke manier dit wordt gewaarborgd.

 

Artikel 1 lid 3

De derde algemene doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan onder andere uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

 

Artikel 1 lid 4

De BWB streeft ernaar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de zij geen middelen onbenut laat en streeft naar zo hoog mogelijk renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten). Dit streven mag niet leiden tot het lopen van overmatige risico’s.

De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s. De BWB is immers géén onderneming met een winstoogmerk. Binnen het acceptabele risicoprofiel zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

 

Artikel 1 lid 6

Onder duurzaam bankieren wordt een vorm van bankieren verstaan, waarbij expliciet aandacht wordt besteed aan milieu en sociale gevolgen van investeringen en leningen. Winstmogelijkheid is bij duurzaam bankieren niet het enige criterium om financiële overeenkomsten aan te gaan en bepaalde investeringen worden benadrukt dan wel uitgesloten.

 

Artikel 2 Uitgangspunten risicobeheer

 

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de publieke taak waarvoor garanties en het verstrekken van leningen dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hier dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak en het uitzetten van middelen uit hoofde van treasury.

 

De BWB kan alleen uit hoofde van de treasury middelen uitzetten.

 

Artikel 2 lid 2

Conform de Wet fido dienen uitzettingen een prudent karakter te hebben.

In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan. Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit Statuut vallen binnen de kaders van de Wet fido.

 

Artikel 2 lid 4

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s.

Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten wordt voorlopig afgezien van het gebruik van derivaten.

 

Artikel 2 lid 7

De BWB verstrekt geen hypothecaire leningen aan haar personeel. Dit geldt voor nieuwe hypotheken. Bestaande hypotheken kunnen blijven aflopen zoals overeengekomen, ook bij een tussentijdse renteherziening. Deze bepaling strekt zich ook uit over garanties door de BWB van hypothecaire leningen aan het hiervoor genoemde personeel door een andere instelling.

 

Artikel 3 Renterisicobeheer

 

Artikel 3 lid 3

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne of externe) ontwikkelingen zal de BWB haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van tenminste één vooraanstaande financiële instelling. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd op het moment dat men een rentestijging verwacht.

 

Artikel 3 lid 4

Een belangrijke uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Om een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd kleiner of gelijk één jaar) is in de Wet fido de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed kan hebben op de rentelasten. De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage (8,5%) van het totaal van de jaarbegroting van de BWB bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

 

Artikel 3 lid 5

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vast schuld (schuld met een rentetypische looptijd van groter dan één jaar) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. De renterisiconorm kan worden berekend door een vastgesteld percentage te vermenigvuldigen met de totale begroting per 1 januari van enig jaar ( zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

 

Artikel 3 lid 6

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

 

Artikel 3 lid 7

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd van aangetrokken leningen wordt de invloed van een rentestijging op de renteresultaten, gespreid over meerdere jaren.

 

Artikel 4 Koersrisico

 

Artikel 4 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening-courant bij de huisbankier, spaarrekening of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).

 

Artikel 4 lid 2

Koersrisico’s kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Als de BWB in een vastrentend product heeft belegd, maar – wegens een wijziging in de liquiditeitsplanning – voor de afloopdatum deze uitzetting moet verkopen, dan wordt niet 100% van de hoofdsom terugbetaald, maar de actuele waarde van de uitzetting afhankelijk van de rente en resterende looptijd. Om deze koersrisico’s zoveel mogelijk te beperken, stemt de BWB de looptijd van de uitzetting af op de liquiditeitenplanning.

 

Artikel 5 Kredietrisicobeheer (of debiteurenrisicobeheer)

 

Artikel 5 lid 1

Bij het verstrekken van leningen of garanties worden door de BWB zekerheden gesteld. Te denken valt hier bij aan roerende en/of roerende zaken.

 

Ter beperking van kredietrisico’s zijn in deze toelichting richtlijnen opgenomen voor de minimale kredietwaardigheid van de partijen waar de BWB middelen uitzet/belegt.

Een (credit-) rating is een beoordeling van de kredietwaardigheid van een instelling, die voor zowel de korte als voor de lange termijn wordt verschaft door rating agencies, zoals Standard & Poor’s, Moody’s en Fitch IBCA.

 

Overzicht ratingkwalificaties zoals opgenomen in de Handreiking Treasury 2015 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties.

 

Lange termijn

 

Moody’s

Standard & Poor’s en Fitch IBCA

Aaa

AAA

Extreem kredietwaardigheid

Aa

AA

Zeer kredietwaardig, veiligheidsmarge niet zo hoog als bij de AAA categorie

A

A

Zeer kredietwaardig. Er zijn echter factoren aanwezig waardoor afbetaling in de toekomst enig gevaar loopt.

 

Korte termijn

 

Moody’s

Standard & Poor’s en Fitch IBCA

P1

A-1+/A-1

Capaciteit voor rente en aflossing is extreem respectievelijk zeer groot.

P2

A-2

Voldoende capaciteit voor tijdige betaling aanwezig, echter niet zo groot als in de bovenstaande categorie.

P3

A-3

Adequate capaciteit voor tijdige betaling aanwezig, echter kwetsbaar indien de omstandigheden tegenzitten.

Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een “solvabiliteitsvrije status”) is een status die door een bancaire toezichthouder ( bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves (0%) hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. Het is de BWB toegestaan om bij andere overheden geld uit te zetten, of om te beleggen in papier waaraan een overheidsgarantie is verbonden (zoals door het WSW geborgde leningen van de woningcorporaties).

 

Artikel 5 lid 2

De Wet fido stelt geen eisen aan de kwaliteit van de vragende partij bij het verstrekken van leningen of garanties aan derden in het kader van de publieke taak. Ten einde de kredietrisico’s te verkleinen kunnen zekerheden of garanties worden verlangd van de vragende partij.

 

Artikel 6 Interne liquiditeitsbeheer

 

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de BWB de overtollige middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de BWB vervroegd middelen van een deposito moet opnemen tegen de actuele marktwaarde en dat het vervroegd opnemen van een deposito kan leiden tot negatieve gevolgen voor de financiële resultaten.

 

Ter beperking van dit risico baseert de BWB haar financiële transacties op een liquiditeitsplanning, waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Bij het aantrekken en uitzetten van middelen wordt een liquiditeitsplanning opgesteld. Afhankelijk van de mate van onzekerheid van de ontvangen gegevens uit de organisatie wordt een prognose gemaakt met een looptijd die kan variëren van één maand tot langer dan 4 jaar.

 

In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitsplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de organisatie en de hieraan verbonden financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de Treasurer juist, tijdig en volledig door het vakteam wordt geïnformeerd over de financiële vertaling van hun activiteiten.

 

Artikel 8 Aantrekken van lang vermogen

 

Artikel 8 lid 1

Het aantrekken van gelden met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de Wet fido (zie ook memorie van toelichting op de Wet fido) nadrukkelijk verboden.

 

Artikel 8 lid 3

Indien er intern liquiditeiten beschikbaar zijn, zal externe financiering zoveel mogelijk worden beperkt. In dit artikel wordt met intern ook de financieringsoverschotten van de overige BWB-deelnemers bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van één van de gemeenten wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort aan te zuiveren.

 

Artikel 8 lid 4

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geld gevende partij kunnen worden vastgesteld.

 

Artikel 8 lid 5

Dit artikel waarborgt de marktconformiteit van de financiering voor bijvoorbeeld te betalen rentepercentages, provisies, (boete) clausules bij vervroegde aflossingen etc. Via het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de BWB een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijk tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan maakt de Treasurer een afgewogen keuze.

 

Artikel 8 lid 6

Voordat de Treasurer overgaat tot het aantrekken van de middelen moet de directeur en bij afwezigheid de concerncontroller of diens plaatsvervanger(s) van de BWB het besluit autoriseren. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het aan te trekken bedrag. Autorisatie kan door middel van een e-mail bericht.

 

Artikel 8 lid 7

Treasury dient te waarborgen dat de BWB duurzaam (in de zin van langdurend) in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen uit te zetten op de financiële markten (bijvoorbeeld bij banken). De condities die daarbij worden bedongen dienen acceptabel (tenminste marktconform) te zijn.

 

Artikel 8 lid 8

Rentepercentages fluctueren; zelfs binnen een dag. Hierdoor worden bij het aantrekken van middelen snelle beslissingen verlangt. Daarom wordt gekozen om het aantrekken van lang vermogen achteraf door het bestuur te bekrachtigen.

 

Artikel 9 Aantrekken van kort vermogen

 

Artikel 9 lid 1

In dit artikel worden limitatief de mogelijke korte termijn financieringsinstrumenten benoemd. De term daggeld (ook wel callgeld genoemd) staat voor opgenomen of uitgezette gelden voor onbepaalde tijd die dagelijks gewijzigd kan worden. Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste periode (maximaal één jaar) en een vaste rentepercentage. Kredietfaciliteit in de rekening-courant betreft de mogelijkheid debet (“rood”) te staan op de rekening-courant. Met de huisbankier zijn hier afspraken over gemaakt.

 

Artikel 10 Uitzettingen

 

Artikel 10 lid 1

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting in tact blijft. Bij alle in dit artikel opgesomde producten wordt aan het eind van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd.

Bij het uitzetten van gelden op rekening courant bij de huisbankier, spaarrekening of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).

 

Artikel 10 lid 2

Indien er intern een liquiditeitsoverschot is, wordt in eerste instantie naar interne aanwendingsmogelijkheden gekeken. In dit artikel wordt met intern ook de financieringstekorten van de overige BWB-deelnemers bedoeld. Liquiditeitsoverschotten van de BWB wordt voor een periode van maximaal drie maanden om niet verstrekt om het kasgeldtekort van de BWB- deelnemers aan te zuiveren.

 

Artikel 10 lid 4

Als de BWB dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant voor langere tijd worden vastgezet op één of meer deposito’s. De BWB kan een deposito vervroegd laten vrijvallen. Dit kan echter alleen als de BWB (een deel van) de middelen nodig heeft voor het uitoefenen van haar publieke taak. In de praktijk is een directe koppeling tussen het vrijvallen van een deposito en een uitgave aan de publieke taak waarschijnlijk niet altijd te maken. Dat is ook niet nodig. Deze randvoorwaarde is alleen bedoeld om te voorkomen dat via het vervroegd opvragen van deposito’s gespeculeerd wordt op verwachte ontwikkelingen in de rentestand met als doel koerswinst te realiseren of koersverlies te minimaliseren. Het uitgangspunt is daarom dat een deposito alleen vervroegd kan worden opgevraagd wanneer de middelen benodigd zijn voor het daadwerkelijk verrichten van de uitgaven. Een deposito kan alleen in zijn geheel vervroegd vrijvallen. Uiteraard kan een deel van de vrijgevallen middelen wel worden gebruikt om een of meerdere nieuwe deposito’s af te sluiten.

Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd. Voor de berekening van de actuele marktwaarde wordt gebruik gemaakt van de methode voor bestaande deelnemers aan schatkistbankieren. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1 van de Regeling rekening-courant- en leningenbeheer derden van het Rijk.

 

Artikel 10 lid 6

Voordat de Treasurer overgaat tot het aanvragen van offertes laat hij de directeur en bij afwezigheid de concerncontroller of diens plaatsvervanger(s) het besluit tot het uitzetten van middelen autoriseren. De Treasurer geeft hierbij aan op welke gronden hij tot het besluit is gekomen, de hoogte en de duur van het uit te zetten bedrag. Autorisatie kan door middel van een e-mail bericht.

 

Artikel 10 lid 8

Rentepercentages fluctueren, zelfs binnen een dag. Hierdoor worden bij het uitzetten van middelen snelle beslissingen verlangt. Daarom wordt gekozen om het uitzetten van lang vermogen en kort vermogen boven een bedrag van € 1.000.000,= achteraf door het bestuur te bekrachtigen.

 

Artikel 11 Relatiebeheer

 

Artikel 11 lid 1

Op het gebied van relatiebeheer beoogt de treasurer het realiseren van zo gunstig mogelijke condities voor de door de BWB af te nemen diensten. Om structuur aan te brengen in de momenten waarop de beoordeling van bankrelaties plaats heeft, is opgenomen dat deze beoordeling minimaal één keer per vier jaar plaats moet vinden.

 

Artikel 11 lid 4

Tussenpersonen hebben een intermediairsfunctie bij het afsluiten van financiële transacties en vallen daarom niet onder de noemer tegenpartijen. De vereisten van artikel 11 lid 3 zijn voor de tussenpersonen dan ook niet van toepassing. Om dit te ondervangen stelt de bedrijfsvoeringsorganisatie voor tussenpersonen als eis dat zij onder toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) staan en van de AFM en vergunning als makelaar hebben ontvangen.

 

Artikel 12 en 13 Schatkistbankieren

 

De Wet fido (artikel 2, lid 1 en 2) en de Regeling Schatkistbankieren decentrale overheden verplicht de BWB, om haar overtollige liquide middelen onder te brengen bij het Rijk via een afzonderlijke rekening-courantverhouding. Zo lopen alle publieke geldstromen via het Rijk. Via die vorm van bankieren kan de BWB haar middelen zo risicoloos mogelijk aanhouden. Tegelijkertijd hoeft het Rijk minder geld te lenen op de financiële markten, waardoor de staatsschuld daalt.

 

Artikel 12 lid 1 en lid 2

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2, lid 1 en 2 van de Wet fido. Het doel hiervan is om vast te leggen dat alle overtollige liquide middelen van de BWB bij de schatkist moeten worden aangehouden. De middelen blijven echter wel te allen tijden beschikbaar voor de publieke taak.

 

Artikel 13 lid 2

Dankzij het drempelbedrag kan een BWB tijdelijke fluctuaties in haar liquide middelen beter opvangen, zonder direct incidentele uitschieters in de schatkist te hoeven storten of uit de schatkist te hoeven opnemen. Ook kan de drempel er voor zorgen dat kleinere gemeenten met nauwelijks overtollige middelen in hun werkwijze niet dagelijks met schatkistbankieren te maken hebben. Ook kan het drempelbedrag gebruikt worden om een saldo aan te houden op betaalrekeningen die weinig gebruikt worden.

De hoogte van het drempelbedrag hangt af van de omvang van de begroting van de BWB. Voor de definitie van “begrotingstotaal” wordt aansluiting gezocht bij de bestaande definitie in de Wet fido (die onder andere wordt gebruikt voor het vaststellen van de kasgeldlimiet). De Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe sluit te allen tijde met de hoogte van het te volgen drempelbedrag aan bij de actuele aanwijzing vanuit het ministerie van Financiën. Eventuele wijzigingen in het drempelbedrag op initiatief van het ministerie worden één op één door de Bedrijfsvoeringsorganisatie West-Betuwe overgenomen.

 

Artikel 13 lid 4

Over de hoogte en benutting van het drempelbedrag in ieder kwartaal rapporteert de BWB in de jaarrekening. Het gaat daarbij om zowel de voor dat jaar berekende hoogte van het drempelbedrag als de benutting van dat drempelbedrag in elk kwartaal.

 

Artikel 13 lid 5

Derdengelden zijn niet opgenomen als uitzondering. Deze middelen zijn immers niet het juridisch eigendom van de BWB en deze middelen vallen daarom ook niet onder de verplichting uit de Wet fido om deze in de schatkist aan te houden. Ook verplichtingen om bijvoorbeeld onderpand te storten of een borgstelling aan te houden bij een derde partij zijn niet opgenomen. Dit zijn immers uitzettingen die gedaan worden uit hoofde van de publieke taak waardoor de betreffende middelen niet als overtollig kunnen worden beschouwd.

 

Artikel 14 Geldstroombeheer

 

Artikel 14 lid 1

Geldstromenbeheer is er op gericht het betalingsverkeer zo doelmatig mogelijk laten verlopen en in voldoende mate te beveiligen. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de BWB tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

 

Artikel 14 lid 2

Het uit laten voeren van het elektronisch betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

 

Artikel 14 lid 4

Het gebruik van spoedopdrachten wordt zoveel mogelijk beperkt. In de regel staan betaalopdrachten die voor 14.00 uur bij het Team Financieel en Personeel Beheer binnenkomen nog dezelfde dag op de rekening van de begunstigde. Spoedbetaling is vanaf heden dan ook geen keuzemogelijkheid meer binnen de BNG omgeving.

 

Artikel 15 Saldo- en liquiditeitenbeheer

 

Artikel 15 lid 2

Het saldo- en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de BWB. Om de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de BWB bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

 

Artikel 15 lid 5

De BWB hanteert een wettelijke betalingstermijn van uiterlijk 30 dagen. In sommige gevallen, te denken valt aan een dispuut over het geleverde, het nog niet leveren van de goederen et cetera kan niet binnen de gestelde betalingstermijn worden betaald.

Om binnen de gestelde termijn te blijven stuurt het Team Financieel en Personeel Beheer maandelijks een overzicht met openstaande posten naar de budgethouders met het verzoek deze af te handelen. Het vakteam blijft verantwoordelijk voor een snelle afhandeling van de factuur.