Organisatie | Overijssel |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Beleidsregel geur door milieubelastende activiteiten (niet-veehouderijen) 2024 |
Citeertitel | Beleidsregel geur door milieubelastende activiteiten (niet-veehouderijen) Overijssel 2024 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel geur bedrijven (niet-veehouderijen) Overijssel 2018.
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2024 | nieuwe regeling | 21-11-2023 | 2023-058822 |
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
kortdurende of sterk fluctuerende bronnen: bron zoals bedoeld in bijlage 9 van de Handleiding geur: bepalen van het aanvaardbaar hinderniveau van industrie en bedrijven (niet-veehouderijen) van januari 2013 (voorheen AgentschapNL) [Redactionele opmerking: zie artikel 1 onder r in deze beleidsregel];
Deze beleidsregel is van toepassing op besluiten waarbij een aanvaardbaar geurhinderniveau wordt vastgesteld.
Artikel 6 Aanvaardbaar geurhinderniveau nieuwe bronnen binnen bestaande milieubelastende activiteiten
In geval van het toevoegen van nieuwe bronnen binnen een milieubelastende activiteit waarin reeds bestaande bronnen aanwezig zijn, stellen gedeputeerde staten, onverminderd het gestelde in artikel 5, het aanvaardbaar geurhinderniveau voor de gezamenlijke bronnen binnen de milieubelastende activiteit vast overeenkomstig artikel 4.
Artikel 7 Vaststellen aard geur
Gedeputeerde staten bepalen de aard van de geur aan de hand van de hedonische waarde zoals opgenomen in onderstaande tabel:
Gedeputeerde staten toetsen de geurimmissie van de milieubelastende activiteit in geval van kortdurende of sterk fluctuerende bronnen aan de waarden genoemd in artikel 8, waarbij de waarden vermenigvuldigd worden met een factor die als volgt afhankelijk is van de percentielwaarde:
Gedeputeerde staten kunnen bij meerdere geurbronnen binnen één activiteit dan wel in elkaars nabijheid gelegen verschillende geurbronnen dan wel één geurbron met verschillende geuren, als het verschillende typen geuren betreft, nadere eisen stellen aan het geurrapport om het aanvaardbaar geurhinderniveau vast te kunnen stellen.
Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel geur door milieubelastende activiteiten (niet-veehouderijen) Overijssel 2024.
Artikel 12 Inwerkingtreding en intrekking
De beleidsregel geur bedrijven (niet-veehouderijen) Overijssel 2018 wordt ingetrokken.
De provincie is op grond van de Omgevingswet verantwoordelijk voor vergunningverlening van milieubelastende activiteiten door een aantal categorieën industriële bedrijven. Wij hebben de mogelijkheid om vergunning- of maatwerkvoorschriften te stellen voor bepaalde milieubelastende activiteiten. Wij toetsen hierbij de aanvaardbaarheid van effecten van de milieubelastende activiteiten op de leefomgeving. Eén van de te beoordelen aspecten is geurhinder in de omgeving van het bedrijf.
De regels voor geur staan in § 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Normen voor geurhinder worden door de gemeente opgenomen in hun omgevingsplan. Bij vergunningverlening en meldingen moet rekening worden gehouden met die normen. De gemeente heeft ruimte om die normen zelf in te vullen. Die ruimte hebben zij niet voor geurhinder door activiteiten waarvoor in het Bkl algemene regels zijn opgesteld. Het gaat dan om zuiveringstechnische werken zoals een rioolwaterzuiveringsinstallatie (§ 5.1.4.6.2), veehouderijen (§ 5.1.4.6.3), en bepaalde agrarische activiteiten (§ 5.1.4.6.4).
Naast de normen in het omgevingsplan kunnen wij in een beleidsregel normen vaststellen voor geurhinder door onze categorieën industriële bedrijven. Dat is niet wettelijk verplicht. Met de beleidsregel geven wij bedrijven en hun omgeving duidelijkheid over de wijze waarop geurhinder wordt beoordeeld. De geurnormen uit het omgevingsplan en uit ons beleid bestaan naast elkaar, waarbij geldt dat de strengste normen gelden. Wij toetsen vergunningaanvragen en meldingen dus ook aan de normen uit het omgevingsplan van de gemeente.
De inhoud van deze beleidsregel is afgestemd met de omgevingsdiensten in Overijssel.
Deze beleidsregel sluit aan bij begrippen die gangbaar zijn in de Omgevingswet, het besluit kwaliteit leefomgeving, en daarmee samenhangende documenten die in de praktijk van geuronderzoek, geurmetingen en geurberekeningen worden toegepast:
Daarnaast zijn begrippen opgenomen die de basis vormen voor het toetsings- en afwegingskader dat ten grondslag ligt aan de beleidsregels.
Deze beleidsregel geldt voor vergunningverlening op grond van de Omgevingswet voor milieubelastende activiteiten die geurhinder kunnen veroorzaken en onder de bevoegdheid van gedeputeerde staten vallen. Deze beleidsregel geldt ook voor het stellen van maatwerkvoorschriften voor die bedrijven. De in deze beleidsregel beschreven benadering en gepresenteerde normering kan ook toegepast worden bij de ruimtelijke ordening. Doelstelling van de ruimtelijke ordening is een gezonde fysieke leefomgeving. Deze beleidsregel is een invulling van de zogenaamde ‘omgekeerde werking’, waarmee voor omgevingsplannen de aan te houden afstand tot een geurbron uit de milieuregelgeving wordt afgeleid. De in deze beleidsregel gegeven normering voor geurgevoelige gebouwen kan rechtstreeks worden opgenomen in de voorwaarden van een omgevingsplan of worden gehanteerd bij vergunningverlening voor een omgevingsplanactiviteit.
Deze beleidsregel wordt toegepast bij milieubelastende activiteiten waarbij de geuremissie kan worden uitgedrukt in European odourunits per tijdseenheid. Bij een geuremissie, uitgedrukt in snuffeleenheden door snuffelploegmetingen, kan de systematiek van deze beleidsregel niet toegepast worden. De systematiek van de beleidsregel kan wel aanknopingspunten geven voor de afweging.
De toegestane geuremissie of geurimmissie wordt bepaald met verspreidingsberekeningen. Emissie-eigenschappen, zoals de hedonische waarde van de geur, de uittredesnelheid en de warmte-inhoud worden niet in de voorschriften vastgelegd. Deze eigenschappen zijn uitgangspunt voor de verspreidingsberekening, waarop de voorschriften zijn gebaseerd.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe bronnen. Bij bestaande bronnen is het vaak moeilijker en duurder om maatregelen te nemen of met dezelfde maatregelen evenveel te bereiken als bij nieuwe bronnen. Daarnaast wordt zo nieuwe hinder van nieuwe bronnen voorkomen. Het onderscheid in normering voor bestaande situaties, nieuwe situaties en situaties met nieuwe bronnen in bestaande situaties wordt behandeld in de artikelen 4, 5 en 6.
Gedeputeerde staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor bestaande bronnen op de richtwaarde vast, of zoveel lager als redelijk mogelijk is. Afwijken naar boven kan tot ten hoogste de grenswaarde, en als het vergunde geurhinderniveau lager is, deze vergunde waarde. Bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau wordt getoetst of de geurbelasting wordt gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken. Gedeputeerde staten kunnen de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen geurhinderniveau bereikt kan worden dat gelijk is aan of lager dan de grenswaarde, dan wel, als deze lager is, de eerder vergunde waarde. Voordat gedeputeerde staten een ontwerpbesluit vaststellen, stellen zij de vergunningaanvrager in de gelegenheid de aanvraag te wijzigen en alsnog zodanige maatregelen of voorzieningen aan te vragen zodat positief op de aanvraag kan worden besloten.
Gedeputeerde staten stellen bij één of meer nieuwe bronnen het aanvaardbaar geurhinderniveau op de streefwaarde vast, of zoveel lager als redelijk mogelijk is. Uitgangspunt is dat in nieuwe situaties, nieuwe hinder moet worden voorkomen. De streefwaarde wordt beschouwd als niveau waarbij geen geurhinder optreedt. De richtwaarde vormt dan de maximale waarde tot waar eventueel kan worden afgeweken van de streefwaarde. Ook bij nieuwe bronnen wordt voor het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau, getoetst of de geurbelasting wordt gereduceerd met toepassing van de beste beschikbare technieken.
Net als bij artikel 4 kunnen gedeputeerde staten de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen aanvaardbaar geurhinderniveau bereikt kan worden. Ook hier stellen gedeputeerde staten, voordat zij een ontwerpbesluit vaststellen, de vergunningaanvrager in de gelegenheid, de aanvraag te wijzigen en alsnog zodanige maatregelen of voorzieningen te treffen dat positief op de aanvraag kan worden besloten.
Nieuwe bronnen binnen een vergunde milieubelastende activiteit worden als nieuwe bron conform artikel 5 getoetst. Daarnaast worden de gezamenlijke bronnen (bestaand en nieuw) getoetst aan de normen voor bestaande geurbronnen, conform artikel 4.
Met de tabel bepalen gedeputeerde staten de aard van de geur en de hinderlijkheidsklasse van de geur. De hinderlijkheidsklasse wordt bepaald door de hedonische waarde van de geur. Om de hedonische waarde van een geur te verdisconteren in de normstelling wordt de methodiek van de NVN 2818 toegepast. De hedonische waarde van een geur wordt vastgesteld met een olfactometer en een panel van waarnemers. Geurconcentraties worden uitgedrukt in ouE per m³. Het geuronderzoek moet informatie over de hedonische waarde bevatten.
Bij de indeling van geur aan de hand van de hedonische waarde delen gedeputeerde staten geur in de volgende vier klassen:
Daarbij baseren gedeputeerde staten zich op de geurconcentratie behorend bij de hedonische waarde van H = -2. Is de concentratie bij hedonische waarde -2 niet bekend, dan wordt de geur beschouwd als een hinderlijke geur met de daarbij behorende toetsingswaarde. Voor geuren waarvoor de concentratie bij hedonische waarden -1 of -0,5 wel bekend is, de geurconcentratie hoger is dan 5 ouE per m3, en met zekerheid kan worden gesteld dat H = -2 ook hoger is dan 5 ouE per m3 kan het toetsingskader voor minder hinderlijke geur worden toegepast.
De klasse ’hinderlijk’ wordt als standaard gezien en is representatief voor een groot scala aan geuren.
Gedeputeerde staten toetsen de berekende geurimmissie van de milieubelastende activiteit aan de waarden van de tabel in artikel 8. De getallen geven de uurgemiddelde geurconcentraties weer in ouE per m³ en zijn aangeduid als 98-percentielwaarden. Verder wordt bij de toetsing rekening gehouden met de hedonische waarde van de geur en de gebiedscategorie die van toepassing is op de milieubelastende activiteit en omgeving waar de geurhinder optreedt.
De geurimmissie (de geurbelasting op leefniveau) wordt uitgedrukt in een percentielwaarde. Dat is een percentage van de tijd (op jaarbasis) waarin een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden. Zo betekent een geurconcentratie van 1,5 ouE per m³ als 98 percentiel op een bepaalde locatie, dat op die locatie 98% van de tijd van een jaar deze concentratie in een gemiddeld meteojaar niet wordt overschreden. Het betekent dus ook dat op die locatie 2% van de tijd (175 uren per jaar) die geurconcentratie van 1,5 ouE per m³ wél kan worden overschreden - en daarmee dus ook een beperkt aantal uren hinderlijk kan zijn. Geurimmissie op een bepaalde plaats treedt op afhankelijk van onder andere de windrichting ten opzichte van de geurbron. De percentielwaarde is ingegeven door de omstandigheid dat een geurimmissie per definitie slechts met een bepaalde frequentie (percentage van de tijd) kan optreden.
Niet voor alle geurgevoelige gebouwen wordt een zelfde beschermingsniveau nagestreefd. In aansluiting op regelgeving en jurisprudentie stellen gedeputeerde staten het beschermingsniveau afhankelijk van de functie van het gebied waar de ontvanger of het geurgevoelige gebouw zich bevindt en van het soort geurgevoelig gebouw. Het toetsingskader onderscheidt twee gebiedscategorieën, wonen en werken, waarvoor normen voor het aanvaardbaar geurhinderniveau zijn gedefinieerd.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving benoemt geurgevoelige gebouwen in artikel 5.91. Ook gebouwen die nog niet zijn gerealiseerd maar al wel planologische toegestaan zijn vallen onder deze definitie. Een aantal bedrijfsgebouwen vallen onder dezelfde bescherming als woningen. Overige bedrijfsgebouwen vallen onder categorie C of D, en hebben een lager beschermingsniveau dan geurgevoelige gebouwen in categorie A en B. Categorie D heeft daarbij het laagste beschermingsniveau. Hierbij wordt het aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld op het niveau dat bereikt kan worden door het treffen van redelijke maatregelen.
Bij geurimmissienormen op basis van percentielwaarden mag een aantal uren per jaar de geurnorm worden overschreden. De hoogte van de geurconcentratie die tijdens die toegestane overschrijdingsuren mag plaatsvinden is niet begrensd. Om te voorkomen dat tijdens de toegestane overschrijdingsuren hoge geurpieken optreden – dit kan met name bij bedrijven met sterk wisselende periodieke emissies optreden - wordt naast de gangbare 98-percentiel ook een norm bij hogere percentielwaarden gesteld. De 99,5- en 99,9-percentielen zijn daarbij de gangbare percentielwaarden. Hiermee wordt de kans op hinder door - weliswaar beperkt voorkomende - hoge geurimmissie verkleind.
Het effect van cumulatie op de geurbeleving is moeilijk te voorspellen. Dit is o.a. afhankelijk van de type geuren, hinderlijkheid van de geuren, ligging van de bronnen ten opzichte van het geurgevoelige gebouw en de duur van de geuremissies. Gedeputeerde staten kunnen, als sprake is van verschillende typen geuren, nadere eisen stellen aan o.a. de wijze van berekenen, de manier van modellering en het toetsingskader, om een aanvaardbaar geurhinderniveau vast te kunnen stellen. Hierbij kan het gaan om meerdere bronnen binnen een bedrijf of meerdere bronnen van meerdere bedrijven met verschillende geuren.