Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Halderberge

Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHalderberge
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRe-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge
CiteertitelRe-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 10b van de Participatiewet
  2. artikel 8a van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling, vervangt eerdere regeling uit 2019

14-12-2023

gmb-2023-521620

Tekst van de regeling

Intitulé

Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge

De raad van de gemeente Halderberge;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2023;

 

gelet op artikel 8a, eerste lid, aanhef en onderdelen a, c, d en e, en tweede lid, en artikel 10b, vijfde en zevende lid van de Participatiewet;

 

overwegende dat het noodzakelijk is het aanbieden van re-integratievoorzieningen bij verordening te regelen;

 

besluit vast te stellen de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: Participatiewet;

b. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de wet;

e. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

f. (vervallen):

g. werkstage: werken met behoud van uitkering gedurende een periode van maximaal 6 maanden met als doel om werkritme en werkervaring op te doen;

h. activeringsplaats: werken met behoud van uitkering voor personen met een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid;

i. detachering: werken in een betaalde baan bij een reguliere werkgever via een (sociaal) detacheringsbureau van de overheid of via een derde;

j. werkplekaanpassing: een voorziening die ingezet kan worden op de werkplek ten behoeve van een werknemer met arbeidsbeperking-en, waardoor de werknemer beter in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren;

k. interne jobcoaching: methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het behouden van werk, door een erkende deskundige collega.

l. externe jobcoaching: methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het behouden van werk, door een door de werkgever ingeschakelde erkende deskundige;

m. jobcoaching in natura: methodische ondersteuning aan personen met een arbeidsbeperking en aan werkgevers, gericht op het behouden van werk, door een door de gemeente ingeschakelde erkende deskundige;

n. interne werkbegeleider: door een collega geboden dagelijkse werkbegeleiding op de werkvloer omdat de werknemer anders niet in staat is zijn werkzaamheden uit te voeren en waarbij sprake is van meer dan de gebruikelijke begeleiding van een werknemer op een werkplek;

o. overige voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onderdeel f van de wet;

p. persoon met een arbeidsbeperking: persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e van de wet;

q. persoonlijke ondersteuning bij werk: ondersteuning als bedoeld in artikel 10, eerste en derde lid van de wet en begeleiding op de werkplek als bedoeld in artikel 10da van de wet;

r. voorziening: door het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling waaronder mede wordt begrepen persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van opgedragen taken;

s. werkgever: degene die op basis van een arbeidsovereenkomst de bevoegdheid heeft om de arbeid van een werknemer gedurende een overeengekomen periode aan te wenden in zijn organisatie;

t. werknemer: persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst arbeid verricht bij de werkgever daaronder begrepen een persoon als bedoeld in artikel 10d eerste of tweede lid van de wet met wie de werkgever een dienstbetrekking is aangegaan dan wel dit van plan is.

 

 

Hoofdstuk 2 Beleid en financiën

 

 

Artikel 2 Evenwichtige verdeling

Het college bevordert dat er met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning sprake is van een gelijke aandacht voor de in artikel 7, lid 1, sub a van de wet genoemde groepen alsmede voor een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen.

 

Artikel 3 Subsidie- of budgetplafonds

1. Het college kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

3. Een door het college vastgesteld plafond als genoemd in het eerste en tweede lid vormt een weigeringsgrond bij aanspraak op een specifieke voorziening.

4. Dit artikel is niet van toepassing voor de voorziening als genoemd in artikel 17.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen

 

 

Artikel 4 Algemene bepalingen over voorzieningen

1. Het college kan in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

2. Het college kan een voorziening weigeren als:

a. de persoon ten behoeve van wie de voorziening zou worden verstrekt niet behoort tot de doelgroep;

b. de persoon onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek dat nodig is voor het beoordelen van het recht op de voorziening;

c. de persoon een beroep kan doen op een voorziening op basis van een andere wettelijke regeling, waardoor er sprake is van een voorliggende voorziening;

d. de voorziening naar het oordeel van het college onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling; of

e. er niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

3. Het college kan een voorziening beëindigen als:

a. de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de IOAW of de artikelen 13 en 37 van de IOAZ niet nakomt;

b. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

c. de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorziening, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2o van de wet;

d. de voorziening naar het oordeel van het college niet langer voldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

e. de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

f. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening; of

g. de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

4. Het college biedt de best passende voorziening aan, waarbij een afweging tussen kosten en baten wordt gemaakt. Het houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.

5. Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

d. de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies;

e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

f. het vragen van een eigen bijdrage;

g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

6. De algemene subsidieverordening van de gemeente Halderberge is niet van toepassing op de aanspraak op financiële middelen die voortkomen uit de toepassing van deze verordening.

Artikel 5 Individuele omstandigheden

Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:

a. de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar, en

b. de noodzakelijkheid van het verrichten van mantelzorg.

 

Artikel 6 Niet-uitkeringsgerechtigde

1. Bij de re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden gelden de volgende eisen:

a. de aanvrager dient zich voor minimaal twintig uur per week beschikbaar te stellen voor algemeen geaccepteerde arbeid;

b. de noodzaak voor ondersteuning dient aanwezig te zijn en wordt door het college vastgesteld;

c. de ondersteuning dient ten allen tijde gericht te zijn op het verkrijgen van betaalde arbeid;

d. de aanvrager is verplicht ingeschreven te staan als werkzoekende bij het UWV.

2. De voorzieningen als genoemd in de artikelen 11, 12 en 15 worden niet ingezet voor de niet-uitkeringsgerechtigde met uitzondering van niet-uitkeringsgerechtigden met een doelgroepverklaring in het kader van de baanafspraken.

3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan het college besluiten de voorziening als genoemd in artikel 11 in te zetten voor de niet-uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar afkomstig uit:

a. het praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 10f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

b. het voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de expertisecentra; of

c. de entreeopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2., onderdeel a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die niet in staat kan worden geacht tot het volgen van uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.

4. Geen recht op ondersteuning bestaat voor de niet-uitkeringsgerechtigde, indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van de aanvrager.

 

 

Hoofdstuk 4 De vorm van ondersteuning

 

 

Artikel 7 Proefplaats

1. Het college kan, als dit door hem noodzakelijk wordt geacht, een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a van de wet, die algemene bijstand ontvangt, toestemming verlenen om op een proefplaats bij een werkgever voor de duur van twee maanden, met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, onbeloonde werkzaamheden te verrichten met behoud van uitkering.

2. Het doel van een proefplaats is de inschakeling van de persoon in arbeid bij een werkgever te bevorderen, waarbij de proefplaats voor een beperkte duur wordt ingezet.

3. Voor een proefplaats wordt uitsluitend toestemming verleend als:

a. de persoon, gelet op zijn vaardigheden en capaciteiten, tot de werkzaamheden in staat is;

b. het college verwacht dat de plaatsing bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling;

c. als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt;

d. de werkzaamheden van de persoon niet al eerder onbeloond door hem bij die werkgever, of diens rechtsvoorganger, zijn verricht; en

e. de werkgever bij aanvang van de proefplaats schriftelijk de intentie heeft uitgesproken dat hij de persoon, bij gebleken geschiktheid, direct aansluitend aan zijn proefplaats, voor minimaal zes maanden, zonder proeftijd, in dienst zal nemen.

4. Het college weigert de toestemming, bedoeld in het eerste lid, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaats kan worden aangenomen voor dat werk.

5. Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het eerste lid, buiten beschouwing gelaten.

6. Het college kan een persoon op een proefplaats persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen toekennen overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 4A.

 

Artikel 8 Werkstage

1. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

a. behoort tot de doelgroep, en

b. nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft.

2. Het college plaatst de persoon uitsluitend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de werkstage en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.

 

Artikel 9 Sociale activering

1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering, onder andere in de vorm van een activeringsplaats, voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening of voor zover dit bijdraagt aan zelfstandige maatschappelijke participatie.

2. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

3. Het college biedt de activiteiten uitsluitend aan als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

4. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van sociale activering en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.

 

Artikel 10 Scholing

1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep scholing of opleiding aanbieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a van de wet.

3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van het scholingsinstrument en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.

 

Artikel 11 Detachering

1. Het college kan aan de persoon die behoort tot de doelgroep een dienstverband aanbieden in de vorm van een detacheringsbaan, waarbij betrokkene voor het verrichten van de werkzaamheden wordt geplaatst bij een derde.

2. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van deze detacheringsbaan.

 

 

Artikel 12 Participatieplaats

1. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand overeenkomstig artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten.

2. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

3. Het college biedt de persoon die minimaal zes maanden werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid verricht en geen startkwalificatie bezit een voorziening als bedoeld in artikel 10 van deze verordening aan, indien dit bijdraagt aan de vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

4. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid van de wet bedraagt € 100,00 per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

5. Geen aanspraak op een premie als genoemd in het derde lid bestaat indien de gemiddelde inzet gedurende de periode genoemd in het derde lid minder bedraagt dan 4 uren per week.

 

Artikel 13 Beschut werk

1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan aan een persoon die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassing van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt, en deze persoon:

a. behoort tot de doelgroep, of

b. een persoon is aan wie het UWV een uitkering verstrekt.

2. Het college biedt alleen een voorziening beschut werk aan als het UWV in een advies heeft aangegeven dat de persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

3. Het college verstrekt om de in artikel 10b, eerste lid van de wet bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken de volgende ondersteunende voorzieningen:

a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

b. uitsplitsing van taken; of

c. aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

4. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en kan bepalen hoeveel plekken boven de taakstelling, zoals vastgesteld bij ministeriële regeling als genoemd in artikel 10b, lid 4 van de wet, gerealiseerd worden.

5. (Vervallen)

6. (Vervallen)

7. (Vervallen)

8. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de wijze van uitvoering van de voorziening beschut werk en de voorwaarden die hieraan verbonden worden.

 

Artikel 14 Persoonlijke ondersteuning bij werk

1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk aanbieden aan personen behorend tot de doelgroep.

2. Persoonlijke ondersteuning bij werk als bedoeld in het eerste lid wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 3, verstrekt overeenkomstig de bepalingen van Hoofdstuk 4A.

 

Artikel 15 Incidentele loonkostensubsidie

1. Het college kan een incidentele loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers ten behoeve van specifieke doelgroepen.

2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de voorziening bedoeld in het eerste lid. Voor zover deze nadere regels worden opgesteld, hebben deze in ieder geval betrekking op:

a. de specifieke doelgroepen waarvoor incidentele loonkostensubsidie kan worden verleend;

b. de hoogte en duur van de incidentele loonkostensubsidie;

c. het recht op de incidentele loonkostensubsidie gerelateerd aan de omvang van de dienstbetrekking;

d. de wijze van betaalbaar stellen;

e. het maximaal aantal te verstrekken incidentele loonkostensubsidies per werkgever.

3. De incidentele loonkostensubsidie wordt uitsluitend verstrekt als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

4. De incidentele loonkostensubsidie wordt alleen dan verstrekt als er voor dezelfde werknemer geen structurele loonkostensubsidie wordt verstrekt.

5. Een incidentele loonkostensubsidie wordt niet verstrekt als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

 

Artikel 16 Uitstroompremie

1. Het college kan een uitstroompremie toekennen voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling en er daardoor niet langer recht op algemene bijstand bestaat.

2. Het college stelt nadere regels op over de doelgroep, omvang, voorwaarden en de hoogte van de premie.

 

 

Hoofdstuk 4A Specifieke bepalingen voor personen met een arbeidsbeperking

 

 

Paragraaf 4A.1 Administratief proces loonkostensubsidie

 

Artikel 17 Specifiek aanvraagproces loonkostensubsidie

1. Het college verstrekt overeenkomstig artikel 10d van de wet, ambtshalve of op aanvraag, loonkostensubsidie aan de werkgever die voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. In geval van een aanvraag zijn het tweede tot en met het vijfde lid van dit artikel van toepassing.

2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de werkgever, of als de aanvraag wordt gedaan door de persoon, aan de werkgever en de persoon.

3. Een aanvraag voor loonkostensubsidie wordt, als het een persoon betreft die nog niet behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, ook beschouwd als een aanvraag om vast te stellen of de persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in artikel 10c, eerste lid, onder a van de wet.

4. Het college stelt binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag de loonwaarde vast, tenzij in overleg met de werkgever toepassing wordt gegeven aan artikel 10d, vijfde lid van de wet.

5. Het college neemt bij het verstrekken van de loonkostensubsidie het preferente proces loonkostensubsidie in acht.

 

 

Paragraaf 4A.2 Procedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

 

Artikel 17a Voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen verstrekken ten behoeve van een persoon met een arbeidsbeperking.

2. Bij de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen gelden, onverminderd het bepaalde in artikel 3, de volgende voorwaarden:

a. de persoon behoort tot de doelgroep en is minimaal achttien jaar oud, tenzij hij VSO/PRO-onderwijs heeft genoten;

b. de persoon kan zonder deze vorm van ondersteuning niet aan het arbeidsproces deelnemen;

c. de werkgever biedt een dienstbetrekking aan van minimaal 6 maanden, met een minimale arbeidsduur van 12 uur per week;

d. het betreft geen Arbo-taak waarvoor de werkgever verantwoordelijk is;

e. het betreft geen meeneembare voorziening die tot de standaarduitrusting van de werkgever behoort of algemeen gebruikelijk is in een organisatie;

f. er is naar het oordeel van het college geen sprake van een werkplekaanpassing die in zijn algemeenheid van de werkgever kan worden verlangd; en

g. de kosten van de voorziening(en) zijn naar het oordeel van het college proportioneel, dat wil zeggen dat de investering in de voorziening moet opwegen tegen de [maatschappelijke] opbrengsten van uitstroom naar werk.

 

Artikel 17b Aanvraagprocedure persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

1. Een aanvraag om persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen kan bij het college worden ingediend door de persoon of zijn werkgever. Het college kan hiervoor een aanvraagformulier vaststellen.

2. Het college bevestigt de ontvangst van de aanvraag.

3. Het college onderzoekt, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 8 weken na de aanvraag de mogelijkheden en ondersteuningsbehoefte van de persoon.

4. Het college kan een deskundig oordeel en advies inwinnen als de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

5. Het college bepaalt na overleg met de persoon, en indien van toepassing met de werkgever, welke ondersteuning of voorziening(en) het beste kunnen bijdragen aan de arbeidsinschakeling.

6. Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de persoon, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2 van de wet.

7. Op basis van het onderzoek neemt het college een besluit en zendt dit aan de persoon of zijn gemachtigde en, indien van toepassing, aan de werkgever.

 

Artikel 17c Inhoud beschikking persoonlijke ondersteuning bij werk en overige voorzieningen

1. Het college geeft in een beschikking tot toekenning van persoonlijke ondersteuning of een overige voorziening in ieder geval aan:

a. welke persoonlijke ondersteuning of overige voorziening wordt verstrekt;

b. als subsidie wordt verstrekt, wat de omvang is van het subsidiebedrag;

c. de duur en intensiteit van de ondersteuning;

d. de ingangsdatum van de ondersteuning of overige voorziening;

e. als de verstrekking afwijkt van wat is aangevraagd, wat de reden is van afwijking; en

f. voor zover van toepassing, welke andere ondersteuning of voorziening relevant is, of kan zijn, waaronder de wijze waarop de persoon integraal kan worden ondersteund.

2. Het college geeft in een beschikking tot afwijzing van persoonlijke ondersteuning of een overige voorziening op grond van het feit dat er een voorliggende voorziening bestaat, in ieder geval aan welke voorziening dit betreft.

 

 

Paragraaf 4A.3 Specifieke bepalingen persoonlijke ondersteuning bij werk

 

Artikel 17d Persoonlijke ondersteuning bij werk

1. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van jobcoaching in natura verstrekken door middel van een jobcoach die werkzaam is in een dienstverband bij of in opdracht van de gemeente of een derde, waarbij de gemeente de uitvoering van de jobcoaching heeft ingekocht.

2. Het college kan persoonlijke ondersteuning bij werk in de vorm van een subsidie toekennen aan de werkgever voor:

a. jobcoaching door een interne of externe jobcoach; of

b. interne werkbegeleiding door een interne werkbegeleider.

3. De in het eerste of tweede lid genoemde ondersteuning kan ook worden aangeboden met het oog op het verrichten van werkzaamheden, anders dan in dienstverband, zoals bij een proefplaats.

 

Artikel 17e Specifieke voorwaarden toekenning persoonlijke ondersteuning bij werk

1. De aanvraag voor persoonlijke ondersteuning bij werk moet binnen 6 maanden na de ingangsdatum van de dienstbetrekking zijn ontvangen, tenzij voorafgaand aan of op het moment van aanvang van het dienstverband de noodzaak voor die ondersteuning redelijkerwijs nog niet bekend kon zijn.

2. Het college besluit op basis van individueel maatwerk, waarbij de aard, omvang, duur en intensiteit van de persoonlijke ondersteuning wordt gewogen.

 

Artikel 17f Interne Jobcoaching

1. Een interne jobcoach, die de persoonlijke ondersteuning bij werk verzorgt, moet voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:

- een hbo-opleiding of hbo werk- en denkniveau; en

- een opleidingsmodule voor jobcoach gevolgd en succesvol afgerond.

2. Bij de inzet van de interne jobcoach wordt aangesloten op de begeleidingsniveaus licht en midden zoals deze door het UWV worden gehanteerd. Voor de interne jobcoaching wordt een vast maximaal bedrag gehanteerd dat door het college in nadere regels vastgesteld wordt.

3. De op grond van lid 2 vastgestelde bedragen gelden bij een arbeidsovereenkomst van 24 uur of meer.

4. Voor zover een arbeidsovereenkomst minder dan 24 uur bedraagt, wordt het bedrag van interne jobcoaching naar rato bijgesteld.

5. Een interne jobcoach kan worden ingezet:

a. gedurende de duur van de proefplaats vanaf de ingangsdatum van deze proefplaats;

b. gedurende zes maanden vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

6. De inzet van een jobcoach kan, voor zover noodzakelijk, verlengd worden met een periode van zes maanden tot de maximale periode van twee jaar.

7. Bij iedere verlengingsperiode kan afhankelijk van de omstandigheden de noodzakelijke intensiteit van het begeleidingsniveau getoetst worden.

8. In individuele omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het zesde lid.

9. Indien toepassing wordt gegeven aan lid 8, gelden voor de jaren 3 en verder de bedragen zoals genoemd in het tweede lid bij ‘jaar 2’.

 

Artikel 17g Externe Jobcoaching

1. Een externe jobcoach, die de persoonlijke ondersteuning bij werk verzorgt, moet voldoen aan de volgende kwaliteitseis:

- erkenning door het UWV op grond van het meest actuele ‘Erkenningskader uitvoering persoonlijke ondersteuning UWV’.

2. Bij de inzet van de externe jobcoach wordt aangesloten op de begeleidingsniveaus licht en midden zoals deze door het UWV worden gehanteerd. Het college stelt de te hanteren tarieven in nadere regels vast.

3. Een externe jobcoach kan worden ingezet:

a. gedurende de duur van de proefplaats vanaf de ingangsdatum van deze proefplaats;

b. gedurende zes maanden vanaf de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

4. De inzet van een jobcoach kan, voor zover noodzakelijk, verlengd worden met een periode van zes maanden tot de maximale periode van twee jaar.

5. Bij iedere verlengingsperiode kan afhankelijk van de omstandigheden de noodzakelijke intensiteit van het begeleidingsniveau getoetst worden.

6. In individuele omstandigheden kan worden afgeweken van het bepaalde in het vierde lid.

 

Artikel 17h Jobcoaching in natura

1. Het college kan ambtshalve, of op aanvraag, jobcoaching in natura aanbieden.

2. Bij aanvragen om jobcoaching in natura en de voorbereiding van een beschikking op de aanvraag is het bepaalde in de artikelen 17a tot en met 17g van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 17i Vergoeding voor het organiseren van jobcoaching

1. Het college kan op aanvraag een vergoeding voor het organiseren van interne en/of externe

jobcoaching verlenen aan de werkgever.

2. Een vergoeding voor het organiseren van jobcoaching kan, met inachtneming van het bepaalde

in de artikelen 17a tot en met 17g, worden verleend als:

a. de jobcoaching bestaande uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon behorend tot de doelgroep, gericht op het kunnen uitvoeren van de aan hem opgedragen taken, wordt geborgd door middel van een coachingsplan;

b. de omvang en de kwaliteit van de georganiseerde jobcoaching passend is;

c. de continuïteit van de jobcoaching geborgd is; en

d. de persoon voor wie de vergoeding wordt gevraagd daarvan op de hoogte is en schriftelijk instemt met het organiseren van jobcoaching door de werkgever.

3. Het college kan in beleidsregels uitwerken:

a. aan welke eisen het coachingsplan moet voldoen;

b. welke activiteiten een jobcoach moet kunnen uitvoeren;

c. hoe de continuïteit van de jobcoaching geborgd moet zijn; of

d. hoe de evaluatie van de jobcoaching plaats vindt.

 

Artikel 17j Interne werkbegeleiding

1. Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op

begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers

aanzienlijk te boven gaat, kan het college een vergoeding verlenen aan de werkgever voor de

aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne

werkbegeleiding.

2. Het college kan aan de werkgever ambtshalve of op aanvraag een training aanbieden voor één

of meer medewerkers om hen in staat te stellen aan personen behorend tot de doelgroep

interne werkbegeleiding te bieden.

3. Het college kan nadere regels stellen over interne werkbegeleiding.

 

 

Paragraaf 4A.4 Specifieke bepalingen overige voorzieningen

 

Artikel 17k Specifieke voorwaarden toekenning vervoersvoorziening

1. Het college kan een vervoersvoorziening toekennen aan een persoon die door zijn beperking niet zelfstandig naar zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen. Deze vervoersvoorziening kan zowel in natura als in de vorm van een vergoeding in geld worden verstrekt.

2. Het college biedt een vervoersvoorziening aan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. de persoon kan door zijn beperking niet zelfstandig reizen of gebruik maken van het openbaar vervoer; en

b. het vervoer is beperkt tot woon-werkverkeer.

3. De hoogte van de vergoeding in geld hangt af van het aantal dagen dat moet worden gewerkt. Hierbij wordt een afweging gemaakt of de vervoersvoorziening noodzakelijk is en of de totale kosten hiervan voldoende opwegen tegen de te verwachten baten.

4. Het college brengt een eventueel bedrag voor een vervoersvoorziening vanuit de werkgever aan de werknemer in mindering op de te verstrekken vervoersvoorziening.

5. Het college kan in beleidsregels nadere voorwaarden vaststellen voor de wijze van uitvoering van de vervoersvoorziening.

 

Artikel 17l Specifieke voorwaarden noodzakelijke intermediaire voorzieningen

1. Het college kan een voorziening in de vorm van een intermediaire voorziening toekennen die gericht is op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende lichaamsfunctie.

2. Het college kan nadere regels stellen over de bepaling van de omvang van de noodzakelijke intermediaire voorziening.

 

Artikel 17m Specifieke voorwaarden meeneembare voorzieningen

1. Het college kan een meeneembare voorziening toekennen als dit nodig is voor de persoon om te kunnen werken en dit meerwaarde creëert in de werksfeer.

2. De meeneembare voorziening wordt in principe in bruikleen beschikbaar gesteld. In bijzondere gevallen kan het college besluiten de voorziening in eigendom te verstrekken.

3. Het college kan nadere regels stellen over de bepaling van de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer van de te verstrekken voorziening.

 

 

Hoofdstuk 5 Overige bepalingen over ondersteuning van de doelgroep

 

 

Artikel 18 Werkplekaanpassing

1. Het college kan een vergoeding verstrekken aan een werkgever die een dienstbetrekking van tenminste zes maanden aangaat met een persoon die behoort tot de doelgroep.

2. De vergoeding wordt verstrekt voor de eenmalige noodzakelijke kosten van aanpassing van de werkplek.

3. Een vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstrekt indien op grond van een andere regeling een vergoeding voor de kosten kan worden verstrekt.

4. Het college kan in beleidsregels nadere voorwaarden uitwerken voor de wijze van uitvoering van de werkplekaanpassing.

 

Artikel 19 Overige vergoedingen

1. Het college kan aan de personen behorend tot de doelgroep een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling.

2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoedingen bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

3. Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van de verstrekking van overige voorzieningen, waarbij bepaald kan worden voor welke specifieke voorzieningen vergoedingen mogelijk zijn.

 

Artikel 20 Overige re-integratievoorzieningen

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de inzet van andere dan de in deze verordening genoemde re-integratievoorzieningen.

 

Artikel 21 Combinatie van voorzieningen

Het college kan een re-integratievoorziening aanbieden die bestaat uit een combinatie van de in deze verordening genoemde voorzieningen. Hierbij wordt een afweging gemaakt of deze combinatie van voorzieningen noodzakelijk is en of de totale kosten hiervan voldoende opwegen tegen de te verwachten baten.

 

 

Hoofdstuk 6 Staatssteunbepaling

 

 

Artikel 22 Staatssteun

1. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geschiedt de verstrekking op grond van:

a. hoofdstuk III, deel 6 van de Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard; of

b de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun.

2. Als en voor zover de verstrekking van de voorzieningen aan de werkgever staatssteun oplevert in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt de voorziening verstrekt onder de voorwaarde dat de begunstigde onderneming een dossier bijhoudt aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de verleende steun voldoet aan de voorwaarden van de in lid 1 genoemde toegepaste verordeningen.

 

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

 

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening daartoe aanleiding geeft.

 

Artikel 24 Overgangsrecht

1. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening voor de duur:

a. van 12 maanden gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

b. dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

2. Het college kan na afloop van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

3. De Re-integratieverordening blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel 25 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. Met ingang van deze datum wordt de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 19 september 2019, ingetrokken.

 

Artikel 26 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Halderberge“.

 

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Halderberge

in zijn openbare vergadering van 14 december 2023,

de griffier, de voorzitter,

drs. A. Koenen drs. B.J.A. Roks