Organisatie | Haarlemmermeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bodemenergieplan Stadscentrum Hoofddorp |
Citeertitel | Bodemenergieplan Stadscentrum Hoofddorp |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-12-2023 | nieuwe regeling | 31-10-2023 |
In het centrum van Hoofddorp gaan de komende jaren een groot aantal nieuwbouwontwikkelingen plaatsvinden met zowel wooneenheden als kantoren en commerciële voorzieningen.
Vanwege de klimaatdoelstellingen en het besluit om de gebouwde omgeving niet meer met aardgas van warmte te blijven voorzien, worden nu andere mogelijkheden gezocht.
In de Transitievisie Warmte die de gemeente nu opstelt, zal er een differentiatie zijn naar voorkeurstechnieken. De gemeente verwacht in 2021 een aantal bestaande gebieden aan te wijzen als ‘all-electric wijk’. Daarnaast zal ook aardgasvrije nieuwbouw gerealiseerd worden. De gemeente verwacht dat in deze gebieden vaak (grootschalig) gebruik gemaakt zal worden van bodemenergie. Om een invulling te geven aan de verduurzaming van de energievraag zal gebruik gemaakt worden van bodemenergie. Door de grote bouwdichtheid in het centrum en de grote hoeveelheid warmtevraag ten opzichte van de koudevraag zal optimaal gebruik gemaakt moeten worden van de potentie van de bodem. Als coördinerende partij ziet de gemeente dat sturing noodzakelijk is om te garanderen dat gebruikers zo goed mogelijk gebruik kunnen maken van bodemenergie, van warmte en koude om een duurzame en efficiënte manier.
Het doel van het bodemenergieplan is om op basis van de huidige en toekomstige energiebehoefte een aantal regels op te stellen, waarmee geplande ontwikkelingen aan de energievraag kunnen voldoen Deze regels dienen ertoe dat de inzet van de bodem efficiënt wordt benut en bodemenergiesystemen in Hoofddorp Centrum optimaal worden ingericht. Deze regels omvatten boven- en ondergrondse vereisten aan de toekomstige vergunningaanvragen en aanleg van systemen. Het gebied zal in de toekomst worden aangewezen als interferentiegebied. In hoofdstuk 8 staan de bijbehorende beleidsregels voor open en gesloten bodemenergiesystemen.
Het gebied waar dit bodemenergieplan op van toepassing is, is als volgt gedefinieerd:
Figuur 1.2 Afbakening gebied bodemenergieplan Hoofddorp Centrum
In Hoofddorp Centrum staat in de nabije toekomst een groot aantal ontwikkelingen gepland. De ontwikkelingen zijn weergegeven in tabel 2.1 Het doel van dit bodemenergieplan is om in ieder geval te kunnen voldoen aan de energiebehoefte van deze ontwikkelingen. Van de bestaande bouw is het onzeker of deze in de toekomst aangesloten zullen worden op bodemenergie, maar in het plan wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met die mogelijkheid. De gegevens van de bestaande bouw zijn gebaseerd op gegevens uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Welk deel van de ontwikkelingen en bestaande bouw gebruik zal gaan maken van de ondergrond ten behoefte van de energievoorziening is nog onbekend. Voor onderhavig plan is een indicatieve berekening uitgevoerd wanneer alle bekende ontwikkelingen en de bestaande bouw middels bodemenergie worden verwarmd en optioneel gekoeld. De kentallen die zijn gebruikt voor de berekening staan in bijlage B. De resultaten zijn opgesomd in tabel 2.1
Tabel 2.1 Bodemzijdige warmte- en koudevraag voor ontwikkelingen en bestaande bouw
De vergunning Waterwet gaat uit van een bodemzijdige energiebalans. Een bodemenergiesysteem met een bodemzijdige onbalans kan interferentie opleveren met naastgelegen systemen. Het sturen op een balans is daarom van belang. Om te voorkomen dat iedere ontwikkeling een eigen bronsysteem met regeneratievoorzieningen als droge koelers moet aanleggen, heeft de gemeente Haarlemmermeer de voorkeur voor collectieve systemen. Hierdoor kunnen gebruikers onderling warmte en koude naar behoefte uitwisselen. Deze voorkeur is gebaseerd op het feit dat er met collectieve systemen een betere benutting van de systemen mogelijk wordt en dat daardoor het geheel een duurzame en robuuste oplossing biedt voor het gebied. Mede als gevolg van deze keuze is het inrichten van dit gebied als interferentiegebied voor de gemeente wenselijk.
Voor het centrum van Hoofddorp geldt dat de warmtevraag een stuk hoger ligt dan de koudevraag. Gezien dit verschil is het efficiënt om de benodigde warmte middels een externe warmtebron te winnen en te verspreiden via een collectief net. Voor dit gebied zijn verschillende warmtebronnen mogelijk, zoals restwarmte van datacenters, thermische energie uit drinkwater (TED), thermische energie uit oppervlaktewater (TEO), thermische energie uit rioolwater (TEA) en thermische energie uit zon-thermische panelen. Deze externe warmtebronnen zijn niet onderzocht en vallen buiten de scope van dit bodemenergieplan.
3. Geohydrologische beschrijving
Voor een goede werking van een bodemenergiesysteem is de bodemopbouw van belang. Voor open bodemenergiesystemen zijn voldoende zandlagen benodigd waaruit grondwater onttrokken kan worden. Onder grondwater wordt al het water verstaan dat zich in de ondergrond bevindt. Meestal is dit water via neerslag of uit rivieren en meren geïnfiltreerd in de bodem. Het water is opgeslagen in watervoerende pakketten. Met watervoerend wordt bedoeld dat de laag water bevat en dat het water (enigszins) kan stromen. In Nederland worden de watervoerende pakketten gevormd door zandlagen die vaak zijn afgezet door rivieren en de zee. Doordat zandlagen poreus zijn, kan hier veel water in opgeslagen zijn.
In Nederland worden zandlagen vaak afgewisseld met kleilagen. Klei laat nauwelijks water door. Op deze manier zijn er in de ondergrond verschillende afgesloten watervoerende pakketten gevormd. In de ondergrond in de Haarlemmermeer kunnen globaal 3 watervoerende pakketten worden aangewezen. Dit is in tabel 3.1 weergegeven.
Een open bodemenergiesysteem moet dus in een watervoerend pakket worden aangelegd. Voor het realiseren van een gesloten bodemenergiesysteem is het juist van belang om te weten hoeveel kleilagen er in het pakket aanwezig zijn, omdat klei een minder goede warmtegeleider is dan zand.
Op basis van de volgende gegevens is de bodemopbouw op de locatie bepaald (tabel 3.1):
Tabel 3.1 Geohydrologische schematisering
3.2 Grondwaterstand en -stroming
Op basis van de gegevens van TNO-DINOloket en de Grondwaterkaart van Nederland zijn de grondwaterstanden en stijghoogten in de verschillende pakketten onderzocht. In tabel 3.2 worden deze gegevens opgesomd.
Tabel 3.2 Gegevens natuurlijke grondwaterstanden en stijghoogten
Tabel 3.3 Gegevens grondwaterstroming en stromingsrichting
Bij de aanleg van bodemenergiesystemen in WVP3 dient rekening gehouden te worden met spanningswater (zie pagina 11). De stijghoogte kan afhankelijk van de locatie en het seizoen extra beïnvloeding ondervinden van reeds aangelegde bodemenergiesystemen.
Grootschalige inzet van bodemenergiesystemen leidt tot menging van het grondwater in het desbetreffende watervoerende pakket. Menging van verschillende waterkwaliteiten kan leiden tot chemische reacties, welke kunnen leiden tot putverstopping. Wanneer water van dezelfde kwaliteit vermengd wordt, zijn de risico’s beperkt. De keuze voor het derde watervoerende pakket voor het plaatsen van de bronnen is deels gebaseerd op het feit dat water in dit pakket zout, ijzerhoudend en kalkrijk is. Deze samenstelling biedt goede omstandigheden om van dit pakket gebruik te maken voor de inzet van bodemenergiesystemen. Vermenging met watervoerende pakketten 1 en 2 kan leiden tot putverstopping. Er zullen geen risico’s met betrekking tot de grondkwaliteit optreden bij grootschalig gebruik van bodemenergie in watervoerend pakket 3.
Grootschalige inzet van bodemenergiesystemen leidt tot menging van het grondwater in het desbetreffende watervoerende pakket. Menging van verschillende waterkwaliteiten kan leiden tot chemische reacties, welke kunnen leiden tot putverstopping. Wanneer water van dezelfde kwaliteit vermengd wordt, zijn de risico’s beperkt. De keuze voor het derde watervoerende pakket voor het plaatsen van de bronnen is deels gebaseerd op het feit dat water in dit pakket zout, ijzerhoudend en kalkrijk is. Deze samenstelling biedt goede omstandigheden om van dit pakket gebruik te maken voor de inzet van bodemenergiesystemen. Vermenging met watervoerende pakketten 1 en 2 kan leiden tot putverstopping. Er zullen geen risico’s met betrekking tot de grondkwaliteit optreden bij grootschalig gebruik van bodemenergie in watervoerend pakket 3.
3.5 Geohydrologische risico’s bij grootschalige inzet bodemenergie in het plangebied
3.5.1Introductie geohydrologische risico’s, kwel en wellen
Bij grootschalige inzet van bodemenergie kunnen effecten zoals kwel en wellen door cumulatie van hydrologische effecten een grotere rol spelen dan wanneer slechts enkele systemen worden aangelegd. In deze paragraaf worden de belangrijkste risico’s besproken. De geohydrologische risico’s die voorkomen in de gemeente Haarlemmermeer staan in detail beschreven in het document “Advies grootschalige toepassing van bodemenergie in de Haarlemmermeer” door VHGM op 30 april 2021. Dit document wordt in het vervolg van deze paragraaf aangeduid als “de gebiedsstudie”. De risico’s die hieruit naar voren komen voor het centrumgebied van Hoofddorp worden in deze paragraaf behandeld.
Het verschil tussen kwel en wellen is schematisch weergegeven in figuur 3.2. Kwel is het omhoog stromen van grondwater naar maaiveld of naar sloten, of tussen watervoerende pakketten. Met name zoute en brakke kwel zijn een probleem in de Haarlemmermeerpolder door de negatieve effecten op natuur en akkerbouw. Kwel is een proces waarbij grondwater door druk (positieve stijghoogte van WVP1/2 ten opzichte van de stijghoogte van het freatische pakket) via zandige lagen in de deklaag naar het oppervlak stroomt. De gehele gemeente Haarlemmermeer, met uitzondering van het veenweidegebied, wordt door Hoogheemraadschap van Rijnland omschreven als een “kwetsbaar kwelgebied”.
Kwel moet niet worden verward met wellen (afbeelding 3.2). Wellen zijn een vorm van zeer lokale kwel waarbij grondwater met hoge snelheid omhoog stroomt door gaten in de afdichtende lagen. Er zijn twee typen wellen: wellen die ontstaan door opbarsten van kleilagen en van nature aanwezige wellen door afwezigheid van sluitende lagen, veelal in zand. Wellen door opbarsting komen met name voor in sloten, omdat deze (een deel van) de afdichtende lagen doorsnijden (afbeelding 3.2). Door de hoge stroomsnelheden en omdat water van een grote diepte wordt aangetrokken kunnen wellen een grote bijdrage leveren aan de totale zoutvracht richting de oppervlakte en de sloten.
Figuur 3.2 De kwel- en welsituatie in de Haarlemmermeer
3.5.2Risico op vergroting van het probleem van zoute kwel
Gesloten bodemenergiesystemen (GBES) hebben geen invloed op kwel, omdat er geen water in en uit de bodemlagen wordt gepompt. Daardoor wordt de kwelstroom niet beïnvloed.
Open bodemenergiesystemen (OBES) hebben wel invloed op kwel. Hoewel de gevolgen van een toename in zoute kwel ernstig zijn in de gemeente Haarlemmermeer, is het risico op een toename van het huidige probleem als gevolg van de inzet van OBES gering. Vanwege de scheidende lagen tussen de OBES en maaiveld is er nabij maaiveld slechts een gering hydrologisch effect. In de top van het 1e watervoerende pakket is een maximaal effect van 6 cm berekend op de stijghoogte en in het freatische pakket nabij maaiveld een stijghoogteverandering van maximaal 5 cm (bijlage D, tabel D3). De hoeveelheid kwel wordt bepaald door het verschil in stijghoogte, zijnde slechts 1 cm. De hoeveelheid extra kwel die tijdens infiltratie op de bron wordt veroorzaakt is daarmee nihil. Tijdens onttrekken op de bron in het tegenovergestelde seizoen wordt juist een kleine vermindering van de hoeveelheid kwel veroorzaakt. Op basis van het bovenstaande is het netto effect over het jaar heen op zowel de hoeveelheid kwel en de zoutvracht verwaarloosbaar.
3.5.3Risico op het ontstaan van wellen door de inzet van bodemenergie
Zowel bij boringen voor GBES als voor OBES dient voldoende overdruk te worden aangehouden in het boorgat om het ontstaan van wellen tijdens het boorproces te voorkomen. Dit kan worden gerealiseerd door verhoogd op te stellen. Daarnaast kan de kans op opbarsting van de deklaag verder worden verkleind door met een casing te boren en deze in het boorgat achter te laten. Hierover is een aanvullende regel opgesteld in hoofdstuk 8.1 en 8.2.
Daarnaast kan een wel ontstaan door het onjuist afdichten van de natuurlijk scheidende lagen in het boorgat. De kans hierop is klein, omdat boorgaten voor gesloten bodemenergiesystemen veelal volledig met grout (een soort cement) worden afgedicht. Voor zowel open als gesloten bodemenergiesystemen wordt de afdichting van scheidende lagen geborgd in protocol 2101 “mechanisch boren”.
Tenslotte is er een risico tijdens het gebruik van een open bodemenergiesysteem: indien het systeem de stijghoogte onder een dunne kleilaag overmatig verhoogt, kan deze kleilaag barsten waardoor een wel ontstaat. Echter, het cumulatief gegenereerde drukverschil, zoals in paragraaf 3.5.2 beschreven, is slechts 1 cm. Er kan van uitgegaan worden dat bestaande wellen voortkomen uit piekgrondwaterstanden, veroorzaakt door van nature aanwezige schommelingen in de grondwaterstand/stijghoogte in het verleden. Een nieuwe wel kan alleen ontstaan wanneer de nieuwe grondwaterstand hoger is dan de pieken die in het verleden zijn voorgekomen. Omdat de schommeling in grondwaterstand door OBES zeer klein is ten opzichte van de natuurlijke schommeling, kan dit alleen geschieden wanneer een piek door OBES-infiltratie precies samenvalt met een piek in de natuurlijke grondwaterstand en dan nog is het waarschijnlijk dat opbarsting ook al zonder de extra druk van 1 cm stijghoogte was geschied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er tijdens het gebruik van de OBES geen significante verhoging van het risico op wellen richting maaiveld is.
Het bovenstaande komt overeen met het feit dat het centrumgebied van Hoofddorp in de gebiedsstudie niet is aangeduid als een risicogebied voor het ontstaan van wellen ten gevolge van de inzet van bodemenergie in het 3e watervoerende pakket (zie figuur 5.8 in de gebiedsstudie).
3.5.4Risico op beïnvloeding van het brak/ zout grensvlak
Het brak/ zout grensvlak is in de huidige situatie op ca. 30 à 40 m – N.A.P. gelegen (tabel 3.4). De hydrologische effecten van OBES zijn op deze diepte gering en de pomprichting op de bronnen wordt per stookseizoen omgekeerd. Het netto effect op het brak/ zout grensvlak is daarmee verwaarloosbaar (bijlage D).
3.5.5Risico op artesisch water
Artesisch water komt voor als een watervoerend pakket een hogere stijghoogte heeft dan maaiveld. Als in een dergelijk pakket geboord wordt zonder voorzorgsmaatregelen, dan wel als opbarsting plaatsvindt van een bestaande bron, stroomt het water vrijelijk naar maaiveld. Dit is analoog aan een wel, maar dan geschiedt de stroming vanuit een diepere laag. Wanneer dit stromen eenmaal in gang is gezet, is dit moeilijk weer te stoppen. In zijn algemeenheid is de gehele gemeente Haarlemmermeer een risicogebied ten aanzien van artesisch water vanwege de diepe ligging van de polder ten opzichte van de omringende gebieden. De stijghoogte (waterdruk) in watervoerend pakket 1, 2 en 3 ligt in het centrum van Hoofddorp echter tussen -2 en 0 m – mv (figuur 5.12 in de gebiedsstudie). Er is dus over het algemeen sprake van een onderdruk en een gering risico op artesisch water. Echter, aangezien de bovengrens (0 m – mv) ook nog enige mate van onzekerheid kent, is er toch een gering risico. Dit risico wordt in de regels (H8) ondervangen door het verplicht stellen van verhoogd opstellen van de boorinstallatie.
Het risico op bronverstopping van OBES is met name een aandachtspunt voor de investeerders, ontwerp- en boorpartijen. In de gebruiksregels (H8) wordt alleen het 3e watervoerende pakket aangewezen voor OBES. In dit pakket is het risico op bronverstopping gering (zie paragraaf 5.6 in de gebiedsstudie).
Bij OBES kan het afstromen van koude en warme bellen ten gevolge van grondwaterstroming zorgen voor een verlaging van het thermisch rendement. Dit risico is in het centrumgebied van Hoofddorp niet aan de orde, omdat dit een samenstroomgebied is waar een lage grondwaterstroomsnelheid heerst (tabel 3.3 in het onderhavige document en figuur 5.15 in de gebiedsstudie).
Er is ook geen sprake van een risico op versnelling van veenoxidatie. Ter hoogte van Hoofddorp is de dikte van het veenpakket nabij maaiveld nul of zeer gering (afbeelding 5.15 gebiedsstudie).
Ten aanzien van het verspreiden van verontreinigingen valt te melden dat er op basis van figuur 5.16 in de gebiedsstudie en appendix D van het onderhavige plan geen mobiele diepe grondwaterverontreinigingen voorkomen binnen het hydrologische invloedsgebied van de bronnen.
Desalniettemin ligt de plicht ter voorkoming van verstoring van zowel diepe grondwaterverontreinigingen tijdens het gebruik van een OBES, als ondiepe grond- en grondwaterverontreinigingen tijdens de aanleg van een OBES of GBES bij de initiatiefnemer van het systeem.
Ten aanzien van het introduceren van nieuwe verontreinigingen is het gebruik van bodemvreemde stoffen bij de aanleg en het gebruik van open bodemenergiesystemen verboden tenzij vrijstelling wordt verkregen. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt waterstofperoxide, zoutzuur of chloorbleekloog gebruikt om bronnen chemisch te regenereren. Dit wordt, na toestemming van de provincie, gedaan om bronverstopping of een teruglopend debiet te verhelpen. Na reactie van het middel met de verstopping blijven geen bodemvreemde stoffen achter.
Bij gesloten bodemenergiesystemen is het gebruik van glycol toegestaan om bevriezing van het systeem te voorkomen. De richtlijnen waarborgen echter een goede lekdichtheid van de bodemlussen, waardoor het risico op lekkages zeer klein is (zie paragraaf 5.11 van de gebiedsstudie).
4. Juridisch en technische aspecten
In onderstaande paragrafen is de relevante bestaande regelgeving voor open en gesloten bodemenergiesystemen beschreven.
Het onttrekken en infiltreren van grondwater voor een open bodemenergiesysteem is vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Voor het aanvragen van de vergunning Waterwet dienen de effecten van het bodemenergiesysteem op de omgeving gekwantificeerd te worden in een effectenstudie.
Deze effectenstudie wordt door het bevoegd gezag beoordeeld. Voor de provincie Noord-Holland voert de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied de werkzaamheden uit voor het beoordelen en afgeven van de vergunning Waterwet. De belangrijkste aspecten bij een vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet zijn in onderstaande tabel weergegeven. Wanneer de Omgevingswet ingaat, moeten systemen voldoen aan de algemene regels uit het Besluit Activiteiten Leefomgeving.
Tabel 4.1 Algemene regels open bodemenergiesystemen in de provincie Noord-Holland
* Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om de vergunningprocedure met 6 weken te verlengen.
** In een systeem dermate afwijkt van een regulier systeem, kan een uniforme openbare voorbereidingsprocedure worden gevolgd. Het bevoegd gezag verlengd het vergunningtraject dan tot 6 maanden.
4.2 Gesloten bodemenergiesystemen
Op basis van de ‘AMvB bodemenergie’ (Wijzigingsbesluit Bodemenergiesystemen) vallen gesloten energieopslagsystemen onder een wettelijk kader. Dit houdt in dat alle gesloten bodemenergiesystemen meldingplichtig zijn. Afhankelijk van het bodemzijdig vermogen van een systeem is er, naast de melding, ook een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (Obm) vereist. Dit geldt voor GBES met een bodemzijdig vermogen >70 kW en voor alle GBES binnen een interferentiegebied. Omdat het Centrumplan Hoofddorp is aangewezen als interferentiegebied, zijn voor alle gesloten bodemenergiesystemen een vergunning en een melding benodigd.
Verder zijn er op basis van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Besluit lozen buiten inrichtingen algemene regels van toepassing waaraan GBES moeten voldoen. Met deze algemene regels wordt een algemeen beschermingsniveau bewerkstelligd voor het beschermen van de bodem en het bevorderen van doelmatig gebruik van bodemenergie. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste regels opgenomen. Wanneer de Omgevingswet ingaat, moeten systemen voldoen aan de algemene regels uit het Besluit Activiteiten Leefomgeving.
Tabel 4.2 Algemene regels gesloten bodemenergiesystemen
Tijdens het ontwikkelen van bodemenergiesystemen en bij het periodiek onderhoud van een open bodemenergiesysteem komt grondwater vrij dat geloosd moet worden.
Het ontwikkelen vindt plaats om de bron na het boren schoon te pompen totdat deze bron voldoet aan de gestelde eisen met betrekking tot het slibgehalte en de hoeveelheid zand. Tijdens het ontwikkelen van de bronnen van een open bodemenergiesysteem komt relatief veel grondwater vrij. Voor een gesloten bodemenergiesysteem komt alleen tijdens het boren een beperkte hoeveelheid water vrij.
Bij open bodemenergiesystemen komt ook grondwater vrij tijdens het onderhoud van de bronnen. Deze lozing vindt plaats om ervoor te zorgen dat er geen opeenhoping ontstaat van fijne stofdeeltjes welke zich van nature in het pakket bevinden. Bij het onderhoud komt een relatief kleine hoeveelheid grondwater vrij, maar de lozing wordt wel over de gehele levensduur van het systeem tweemaal per jaar uitgevoerd.
Tijdens het boorproces dient rekening gehouden te worden met spanningswater. Wanneer bronnen gelijk aan maaiveld worden afgewerkt, is de kans groot dat extra spanningswater vrijkomt bij aanleg en onderhoud. In dit geval betekent het dat grote hoeveelheden zout grondwater geloosd moeten worden. Dit dient zoveel mogelijk te worden vermeden en indien mogelijk terug in de bodem te worden geretourneerd.
Lozingsroutes en bijbehorende aandachtspunten
Er zijn meerdere manieren waarop het water dat vrijkomt tijdens het ontwikkelen en het onderhoud geloosd kan worden. Mogelijke lozingsroutes zijn op het riool, op het oppervlaktewater of het terugbrengen van het water in de bodem. Afhankelijk van de lozingsroute moet een lozingsvergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan. Voor het riool is het bevoegd gezag de gemeente, maar de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied behandelt de meldingen namens de gemeente. Voor het oppervlaktewater is het bevoegd gezag het waterschap. Als het water middels een spuifilter wordt teruggebracht in de bodem, moet dit vastgelegd worden in de vergunning Waterwet.
Een belangrijk punt in de afweging is het zoutgehalte van het grondwater. Hierdoor is lozen op oppervlaktewater veelal niet mogelijk in het gebied. Op het riool wordt vanuit de gemeente een beperkte lozingscapaciteit toegestaan van maximaal 5 m³/h. Voor het jaarlijkse onderhoud van de bronnen moet een (mobiel) onderhoudsfilter toegepast worden of een spuifilter in hetzelfde watervoerende pakket. Lozen op het riool bij jaarlijks onderhoud wordt door de gemeente niet toegestaan.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft een memo opgesteld voor de regio Amsterdam. De regels zijn niet officieel vastgesteld, maar vormen wel de huidige werkwijze van de ODNZKG in de gemeente Haarlemmermeer. De genoemde uitgangspunten zijn niet van toepassing bij het retourneren van grondwater in de bodem, hetgeen onder de Waterwet valt. Kort samengevat zijn de uitgangspunten in de memo:
Er is een melding in het kader van het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) benodigd. Bij de melding is de volgende informatie vereist:
Er moet worden nagegaan of een definitieve retouroptie in de bodem gerealiseerd kan worden, zodat bij het onderhoud helemaal niet geloosd behoeft te worden op het riool. Alle mogelijke opties moeten worden onderzocht en keuzes moeten worden gemotiveerd. Meerkosten van een optie gelden in het algemeen niet als legitieme reden om van de best passende optie af te zien.
4.4 Certificatieverplichting conform BRL 11000 en 6000-21/00
Voor het ontwerp, de realisatie, beheer en het onderhoud van bodemenergiesystemen zijn beoordelingsrichtlijnen opgesteld om het gebruik van bodemenergie te stimuleren en daarbij het belang van de bescherming van de ondergrond te borgen. De beoordelingsrichtlijnen zijn onderverdeeld in de BRL SIKB 11000 voor het ondergrondse deel van het systeem en BRL KBI 6000-21/00 voor het bovengrondse deel van het systeem. De boorwerkzaamheden van een bodemenergiesysteem vallen onder de BRL SIKB 2100.
Om de kwaliteit te waarborgen, moeten alle bedrijven die werkzaamheden voor het bodemenergiesysteem uitvoeren, gecertificeerd zijn voor de betreffende scopes uit de BRL-richtlijnen. In onderstaande tabellen zijn de betreffende scopes weergegeven voor de BRL SIKB 11000 en de BRL KBI 6000-21/00.
Tabel 4.4 Scopes voor werkzaamheden BRL SIKB 11000
Met ingang van de Omgevingswet in januari 2023 (voorlopige ingangsdatum) veranderen een aantal zaken met betrekking tot bodemenergiesystemen. Gesloten systemen zullen niet meer vergunningplichtig zijn bij bodemzijdige vermogens > 70 kW. Het is aan de gemeente om een lokale vergunningplicht in te stellen voor gesloten bodemenergiesystemen.
Daarbij verdwijnt de grondslag om interferentiegebieden aan te wijzen; het omgevingsplan komt er voor in de plaats. De gemeente kan met het omgevingsplan gebieden aanwijzen waarbinnen regels voor bodemenergie gelden. Voordat de Omgevingswet van toepassing is, blijven de toegewezen interferentiegebieden geldig tot de verordening omgezet is naar het nieuwe stelsel.
5. Juridische en technische omgevingsbelangen
Voor het centrum van Hoofddorp zijn de juridische omgevingsbelangen onderzocht door het opvragen van kaarten bij het bevoegd gezag. Hieronder vindt een uiteenzetting plaats van deze omgevingsbelangen met hun regels en hoe deze effect hebben op het bodemenergieplan.
De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied of een waterwingebied.
De projectlocatie ligt niet in een aardkundig monument of aardkundig waardevol gebied.
Op ca. 1 km ten noorden van de locatie ligt een gebied van Natuurnetwerk Nederland. De wetgeving van dit gebied beschrijft geen regels aangaande de ondergrond buiten dit gebied. Verder liggen er nabij de locatie geen Natura 2000-gebieden of overige natuurgebieden.
Op basis van het bestemmingsplan Hoofddorp Centrum is er geen archeologische verwachtingswaarde voor de locatie. Wel is te allen tijde de algemene meldplicht uit de Erfgoedwet van toepassing voor archeologische vondsten. Dit betekent dat iedereen die iets vindt waarvan hij vermoedt dat het om een archeologische vondst gaat, dit moet melden bij de Minister van OCW.
Waterkeringen en waterbeschermingszones
Op de locatie liggen geen waterkeringen. Wel liggen er een aantal oppervlaktewateren aan de zuid- en westzijde van het plangebied. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in een oppervlaktewater of bijbehorende beschermingszone moeten de regels uit de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland gevolgd worden.
Aan de westkant van het gebied ligt de Geniedijk als onderdeel van de Stelling van Amsterdam. Dit onderdeel van de Stelling van Amsterdam heeft geen functie als waterkering. Omdat de dijk geen functie heeft als waterkering, heeft deze ook geen externe beschermingszone. Het is echter wel UNESCO werelderfgoed en daarom mag de dijk niet aangetast worden.
De locatie ligt in een kwetsbaar kwelgebied. Op basis van de uitvoeringsregels die bij de Keur van de Waterwet horen gelden aanvullende eisen.
Voor graven en boren in kwetsbare kwelgebieden geldt dat bij de aanleg van gesloten bodemenergiesystemen een melding gedaan moet worden bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Er zal een maatwerkvoorschift worden opgesteld voor de boring(en). Afhankelijk van het type grondverzet geldt dat zowel ter plaatse van het grondverzet als in de omgeving ervan risico’s kunnen bestaan voor toename van kwel en/of verzilting.
In het projectgebied hebben meerdere saneringen plaatsgevonden.
Bij het realiseren en in gebruik hebben van een bodemenergiesysteem mogen eventuele verontreinigingen niet verder worden verspreid. Het is daarom belangrijk dat er voor het aanvragen van de vergunning altijd een inventarisatie van de mogelijke verontreinigingssituatie op het terrein gedaan wordt. In het geval er verontreinigingen aanwezig zijn, dienen hiervoor passende maatregelen genomen te worden.
Veranderingen in de grondwaterstand kunnen zettingen veroorzaken. In de vergunningaanvraag voor een open bodemenergiesysteem moet daarom een zettingsberekening opgenomen worden om eventuele schade aan gebouwen als gevolg van zettingen te voorkomen.
In het plangebied is een parkeergarage aanwezig en zijn er plannen voor toekomstige parkeergarages. Voor het bepalen van een bronlocatie dient contact opgenomen te worden met de gemeente ten aanzien van dit onderwerp.
Verder ligt er aan de westzijde van het plangebied een begraafplaats. Bij de vergunningaanvraag dient rekening te worden gehouden met eventuele beïnvloeding van de grondwaterstand ter plaatse van deze begraafplaats door aan te tonen dat geen significante veranderingen in de grondwaterstand optreden.
In een druk stedelijk gebied zoals het centrum van Hoofddorp vormen de aanwezige en toekomstige kabels en leidingen een aandachtspunt bij het inpassen van de bronnen en het bijbehorende kabel- en leidingwerk. Het is daarom belangrijk dat er op tijd afstemming plaatsvindt met de gemeente over de bronlocaties en het leidingwerk. In het geval de bronnen en/of het leidingwerk in openbare grond worden aangelegd, is hiervoor een vergunning benodigd van de gemeente.
Voor werkwater kan contact opgenomen met drinkwaterbedrijf PWN om werkwater af te nemen uit hydranten of brandkranen. Afhankelijk van het debiet en de boorlocatie wordt beoordeeld of de afname niet leidt tot druk- of kwaliteitsproblemen in het leidingnet en daarop wordt gebaseerd of geleverd kan worden of niet.
Over het algemeen bestaan er twee typen bodemenergiesystemen: open en gesloten bodemenergiesystemen. Voor deze type systemen bestaan er verschillende varianten. Binnen het centrum van Hoofddorp zijn drie varianten open bodemenergiesystemen reeds vergund.
6.1.1Open bodemenergiesystemen – Monobron
Bij een monobron zijn de warme en koude bron ruimtelijk op dezelfde locatie gepositioneerd. De filters van de warme en koude bron zijn op verschillende diepten geplaatst met voldoende verticale weerstand ertussen. Deze kan bestaan uit een grotere laag zand of klei. Indien het een kleilaag betreft, kan worden volstaan met een kortere afstand tussen de bronnen. Omdat de dichtheid van warm water lager is dan de dichtheid van koud water, wordt meestal het warme filter boven het koude filter geplaatst. In het centrum van Hoofddorp is het onwaarschijnlijk dat er een voldoende dikke kleilaag aanwezig is om de bronnen op korte verticale afstand tot elkaar te positioneren. Naar verwachting is een afstand van ca. 30 m benodigd tussen de filters om thermische kortsluiting te voorkomen. Op basis hiervan zou er een ca. 25 m filter geplaatst kunnen worden voor beide bronnen. Afgaande op de geohydrologische omstandigheden zou een vermogen van 487 kW per systeem gegenereerd kunnen worden. Uitgaande van 1500 vollasturen zou een capaciteit van 730,5 MWh gehaald worden.
6.1.2Open bodemenergiesystemen – Doublet
Een doublet bestaat uit twee bronnen welke ruimtelijk op afstand zijn gepositioneerd. Deze bronnen infiltreren en onttrekken op dezelfde diepte. Het filter kan geplaatst worden over de totale lengte van het watervoerende pakket. De bronnen dienen wel op voldoende afstand van elkaar geplaatst te worden om thermische interferentie te voorkomen. In Hoofddorp Centrum zou per bron ca. 80 tot 90 m filter geplaatst kunnen worden. Op basis hiervan zou een vermogen van ca. 1740 kW per systeem worden bereikt. Bij 1500 vollasturen zou een vermogen van 2610 MWh per systeem kunnen worden behaald.
6.1.3Open bodemenergiesystemen – Doublet op verschillende diepten
Een tussenweg tussen de monobron en het doublet is een doublet met filterstellingen op verschillende diepten. Het reeds aangelegde systeem van Lugano is in dergelijke vorm aangelegd. Aangezien een doublet of meerdere monobronnen een grotere deel van de capaciteit benutten, is dit type bodemenergiesysteem niet meegenomen in de richtlijnen.
6.1.4Gesloten bodemenergiesystemen
Gesloten bodemenergiesystemen bestaan uit verticale bodemlussen waarin alleen warmte door conductie wordt uitgewisseld met de bodem; dit in tegenstelling tot de open systemen waar grondwater wordt uitgewisseld. Deze systemen zijn met name geschikt voor lagere temperatuurbehoeften en individuele woningen. Gesloten bodemenergiesystemen functioneren veelal zonder een bodemzijdige energiebalans, hetgeen ook wordt toegestaan door het bevoegd gezag.
Deze regelgeving maakt ook dat de bodemlussen veelal koude creëren in de bodem. Wanneer lussen zouden worden aangebracht tot en met WVP2, kan naar verwachting in de orde van grootte van
6 MWh per lus aan warmte worden onttrokken. Deze waarde neemt echter per lus af wanneer meerdere lussen naast elkaar worden aangelegd. Gesloten systemen in de directe omgeving van warme bronnen van open systemen resulteren in negatieve interferentie.
Uitgaande van de verschillende varianten voor bodemenergiesystemen, in combinatie met de energiebehoefte, kan vastgesteld worden wat het minimale aantal benodigde bronnen is om aan de energievraag te voldoen. Deze zijn weergegeven in tabel 6.1.
Tabel 6.1 Benodigde bronnen om aan energiebehoefte te voldoen
Op basis van deze gegevens zouden doubletten het preferabele systeem zijn, aangezien optimaal gebruik wordt gemaakt van de bodem en het kleinste aantal bronnen nodig zijn. Echter, de ruimte om te boren is beperkt door de aanwezigheid van smalle straten en (geplande) ondergrondse parkeergarages. Voor een doublet zijn er twee boorlocaties noodzakelijk; daar is niet overal ruimte voor in de directe omgeving. Tevens zijn er reeds vergunde en aangelegde systemen aanwezig in het gebied. Om negatieve interferentie te voorkomen, is het daarom gunstiger om gelijksoortige systemen aan te leggen in de omgeving van de al aanwezige systemen.
Er zijn verschillende mogelijke scenario’s in kaart gebracht. U vind deze scenario’s beschreven in bijlage C.
Hoofddorp Centrum heeft een hoge bebouwingsdichtheid en bestaat voor een groot deel uit relatief smalle winkelstraten. Tevens zijn er in het centrum van Hoofddorp verschillende ondergrondse parkeergarages. Hierdoor is de beschikbare ruimte in de bodem om te boren beperkt. In dit gebied is sprake van reeds vergunde systemen en een systeem waarvoor de vergunningaanvraag op het moment van schrijven loopt. Met deze systemen is in dit rapport rekening gehouden bij het bepalen van de bronconfiguratie.
Op basis van de reeds vergunde (en aangevraagde) systemen en geplande ontwikkelingen zijn configuraties opgesteld waarmee aan de energievraag kan worden voldaan van de geplande ontwikkelingen en de bestaande bouw. De gemaakte keuzes worden toegelicht op basis van deelgebieden. Dit staat beschreven in bijlage C. Hierin wordt ook de keuze voor de configuratie toegelicht.
Er is gekozen voor een dambordpatroon; Ten eerste om de grote hydrologische effecten van de bronsystemen bij Hyde Park te compenseren. Bij Hyde Park worden op relatief kleine ruimte een groot aantal bronnen met grote debieten geplaatst. Indien de effecten van dit systeem verder versterkt worden, kan dit leiden tot ongewenste effecten met betrekking tot veranderingen in de grondwaterstand. Ten tweede worden toekomstige effecten in het gebied zelf beperkt. Ten derde is de ligging van reeds bestaande systemen ongunstig voor het realiseren van een strokenpatroon waarbij de beperkte geschikte bronlocaties optimaal worden benut.
Gezien de omvang van de zoekgebieden kunnen alsnog meerdere gelijke bronnen bij elkaar geplaatst worden. Dit leidt tot positieve interferentie en een verhoogd thermisch rendement. Niet elk bronsysteem zal een bronafstand van drie maal de thermische straal kunnen aanhouden. Dit is conform een richtlijn zoals deze is opgenomen in de BRL 11000. Volgens dit onderzoek (Optimale ondergrondse inpassing van open bodemenergiesystemen, KWR 2020) is het optimale rendement over het gehele gebied te bereiken door kleinere bronafstanden te hanteren. Om deze reden zijn de zoekgebieden voor potentiële bronnen met relatief korte tussenafstand van elkaar geplaatst, waardoor bronnen minstens op twee maal de thermische straal mogelijk zijn. In het noordelijke deel zijn alleen monobronnen toegestaan om de mogelijkheden voor bronnen op eigen perceel te vergroten en om te voorkomen dat grote leidinglengten door openbare grond gelegd hoeven te worden. In figuur 7.1 en bijlage A is de ruimtelijke indeling weergegeven.
In deze paragraaf worden de gebruiksregels voor zowel open als gesloten bodemenergiesystemen nader beschreven. Deze voorwaarden zijn aanvullend op de voorwaarden die gesteld worden vanuit de bestaande beleidsregels. Alle ontwikkelende partijen die in het gebied voornemens zijn om een systeem met bodemenergie toe te passen, dienen zich te houden aan deze gebruiksregels. Het is mogelijk om af te wijken van de regels van dit bodemenergieplan wanneer aangetoond kan worden dat er geen negatieve gevolgen zijn voor omliggende belangen en reeds gedefinieerde plangebieden.
8.1 Gebruiksregels open bodemenergiesystemen
Voor open bodemenergiesystemen >10 m³/h dient een vergunning Waterwet aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag. In dit geval is dat de provincie Noord-Holland. Voor vragen hierover kunt u contact opnemen met het bevoegd gezag.
Daarnaast moet voor het installeren en het in werking hebben van open bodemenergiesystemen worden voldaan aan de eisen uit artikel 6.11a tot en met 6.11i van het Waterbesluit.
Gebruiksregels voor open bodemenergiesystemen in het Centrumplan Hoofddorp:
De warme en koude bronnen van een doubletsysteem dienen te worden gepositioneerd binnen de daarvoor bestemde zones, welke in de kaart “ruimtelijke indeling bodemenergie” (bijlage A) aangegeven zijn als, respectievelijk, rode en blauwe zones. Een monobronsysteem dient te worden gepositioneerd in de daarvoor bestemde zone, welke in de kaart “ruimtelijke indeling bodemenergie” is aangeduid als groene zone.
In het ontwerp en de vergunningaanvraag voor het open bodemenergiesysteem dient te worden uitgegaan van een bodemzijdige energiebalans. Het open bodemenergiesysteem bereikt uiterlijk vijf jaar na de datum van ingebruikname een moment waarop de hoeveelheid koude en warmte, die tot dat moment in totaal door het systeem aan de bodem zijn toegevoegd, gelijk aan elkaar zijn. Het systeem dient deze status telkens opnieuw te bereiken uiterlijk vijf jaar na het laatste moment waarop die status bereikt is. Binnen deze periode zijn tijdelijke warmte- en koudeoverschotten toegestaan.
Middels effectenberekeningen moeten alle open bodemenergiesystemen, dus ook systemen met een capaciteit < 10 m3/h, onderbouwen dat er doelmatig gebruik van de bodem wordt gemaakt en dat er geen negatieve interferentie plaatsvindt. Deze berekeningen worden ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd.
Bij afwijking van enige gebruiksregel opgenomen in dit plan, dient door de initiatiefnemer aangetoond te worden dat het systeem geen zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bestaand of toekomstig bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van het andere systeem kan worden geschaad. Daarnaast dient aangetoond te worden dat geen sprake is van ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Deze onderbouwing dient bij de vergunningaanvraag ter beoordeling aangeboden te worden aan het bevoegd gezag.
8.2 Gebruiksregels gesloten bodemenergiesystemen
Voor gesloten bodemenergiesystemen binnen een interferentiegebied dient naast de melding (Besluit lozen buiten inrichting of Activiteitenbesluit milieubeheer) ook de omgevingsvergunning beperkte milieutoets aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag. In dit geval is dat de gemeente Haarlemmermeer.
Voor het installeren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem zijn de algemene regels uit het Besluit lozen buiten inrichtingen (artikel 1.10a en 3a.1 t/m 3a.10) of het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.21a en 3.16 g t/m q) van toepassing.
Gebruiksregels voor gesloten bodemenergiesystemen in het Centrumplan Hoofddorp:
Bij afwijking van enige gebruiksregel opgenomen in dit plan, dient door de initiatiefnemer aangetoond te worden dat het systeem geen zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bestaand of toekomstig bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van het andere systeem kan worden geschaad. Daarnaast dient aangetoond te worden dat geen sprake is van ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Deze onderbouwing dient bij de vergunningaanvraag ter beoordeling aangeboden te worden aan het bevoegd gezag.
8.3 Onderbouwing beleidsregels
In deze paragraaf staat beschreven hoe de regels tot stand zijn gekomen en welke beweegredenen er achter de regels aanwezig zijn.
8.3.1Beleidsregels open bodemenergiesystemen
Door niet voor het recirculatieprincipe te kiezen is grootschalig gebruik van bodemenergie beter beheersbaar. Daarnaast werken opslagsystemen zonder recirculatie met hogere rendementen, hetgeen leidt tot een betere benutting van de ondergrond.
Het derde watervoerende pakket leent zich goed voor het gebruik van bodemenergie en resulteert daarnaast in minder grote hydrologische effecten aan maaiveld dan bij de inzet van de bovenliggende watervoerende pakketten. Door een minimale filterlengte te eisen wordt ook voor kleinere ontwerpen een grotere systeemgrootte gerealiseerd. Deze overcapaciteit kan in de toekomst aan een warmtenet worden geleverd, hetgeen een efficiënt gebruik van de bodem bewerkstelligt en daarnaast bodemenergie beschikbaar maakt voor een groter aantal toekomstige gebruikers. Daarnaast worden (cumulatieve) hydrologische effecten door het lange filtertraject geminimaliseerd.
De warme en koude bronnen van een doubletsysteem dienen te worden gepositioneerd binnen de daarvoor bestemde zones, welke in de kaart “ruimtelijke indeling bodemenergie” (bijlage A) aangegeven zijn als, respectievelijk, rode en blauwe zones. Een monobronsysteem dient te worden gepositioneerd in de daarvoor bestemde zone, welke in de kaart “ruimtelijke indeling bodemenergie” (bijlage A) is aangeduid als groene zone.
Door het aanhouden van de zoekgebieden ontstaat er meer regie op de ontwikkelingen in de ondergrond. De zones zorgen voor een optimale benutting van de ondergrond, beperking van cumulatieve hydrologische effecten en beperking van negatieve interferentie tussen verschillende bodemenergiesystemen.
Het vaststellen van een dieptetraject voor de warme en koude bronfilters van monobronnen zorgt ervoor dat interferentie tussen verschillende monobronnen louter positief is. Daarnaast zorgt het vastleggen van een dieptetraject ervoor dat monobronnen met een klein debiet eenzelfde filtertraject aanhouden als monobronnen met een groot debiet, hetgeen tevens negatieve interferentie voorkomt.
Zie omschrijving onder regel 4.
In het ontwerp en de vergunningaanvraag voor het open bodemenergiesysteem dient te worden uitgegaan van een bodemzijdige energiebalans. Het open bodemenergiesysteem bereikt uiterlijk vijf jaar na de datum van ingebruikname een moment waarop de hoeveelheid koude en warmte die tot dat moment in totaal door het systeem aan de bodem zijn toegevoegd gelijk aan elkaar zijn. Het systeem dient deze status telkens opnieuw te bereiken uiterlijk vijf jaar na het laatste moment waarop die status bereikt is. Binnen deze periode zijn tijdelijke warmte- en koudeoverschotten toegestaan.
Gezien de energieprofielen van de meeste ontwikkelingen is er een grotere warmtevraag waardoor automatisch een koudeoverschot ontstaat in de bodem. Wanneer geen warmte zou worden toegevoegd om een energiebalans in de bodem te bereiken heeft dit op de lange termijn negatieve effecten op het rendement van het systeem en omringende systemen. Dit heeft onder andere te maken met de beperkte onderlinge bronafstanden die mogelijk zijn in het gebied. De bodem levert bij een bodemzijdige energiebalans een beter rendement.
De gemeente Haarlemmermeer dient als grondeigenaar betrokken te worden bij de aanvragen voor de aanleg van bronnen in openbaar gebied. Om als gemeente te kunnen meewerken aan het verlenen van toestemming om op openbaar terrein bronnen aan te leggen zijn hiervoor richtlijnen opgesteld. Dit heeft met name betrekking op de technische uitvoeringsaspecten, locatiespecifieke aspecten en eisen van de gemeente.
Om zoveel mogelijk gebouwen in het centrum van Hoofddorp te kunnen voorzien van duurzame warmte en koude is het wenselijk om (gefaseerd) een collectief warmte- en koudenet aan te leggen. De regel maakt het mogelijk voor partijen om zelf een systeem aan te leggen, hetgeen de snelheid van de energietransitie bevordert. Gelijktijdig wordt geborgd dat alle doubletten aansluiten op het warmte- koudenet zodra dit beschikbaar komt in een gebied. Hiermee wordt de financierbaarheid van het collectieve net geborgd. Daarnaast vergroot het de mogelijkheden tot collectieve regeneratie om een thermische balans in de bodem te bereiken, hetgeen in de regel goedkoper is dan regenereren op individueel niveau.
Middels effectenberekeningen moeten alle open bodemenergiesystemen, dus ook systemen met een capaciteit < 10 m3/h, onderbouwen dat er doelmatig gebruik van de bodem wordt gemaakt en dat er geen negatieve interferentie plaatsvindt. Deze berekeningen worden ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd.
In de geldende regelgeving kunnen systemen met een lager debiet een melding/vergunning aanvragen zonder daarvoor effectenberekeningen te hoeven aanleveren. Met deze aanvullende regel wordt voorkomen dat systemen kunnen worden aangelegd zonder dat het bevoegd gezag inzicht heeft in de effecten van ieder systeem en de cumulatieve effecten. Daarnaast heeft deze regel tot gevolg dat alle open systemen getoetst kunnen worden aan de regels in het bodemenergieplan.
Deze maatregel geldt ter voorkoming van het ontstaan van wellen als gevolg van boorwerkzaamheden.
Deze maatregel is opgenomen om ervoor zorg te dragen dat vergunningaanvragen getoetst kunnen worden aan alle gebruiksregels in het bodemenergieplan. De initiatiefnemer dient namelijk goed te onderbouwen dat aan alle gebruiksregels wordt voldaan.
Bij afwijking van enige gebruiksregel opgenomen in dit plan dient door de initiatiefnemer aangetoond te worden dat het systeem geen zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bestaand of toekomstig bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van het andere systeem kan worden geschaad. Daarnaast dient aangetoond te worden dat geen sprake is van ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Deze onderbouwing dient bij de vergunningaanvraag ter beoordeling aangeboden te worden aan het bevoegd gezag.
Indien aangetoond kan worden dat een afwijking op de regels alsnog kan leiden tot doelmatig gebruik van de bodem en geen negatieve gevolgen heeft voor bestaande of toekomstige systemen, is het mogelijk om af te wijken. Op deze manier blijft er meer vrijheid over voor eventuele gebruikers van bodemenergie. Uiteraard is het niet bekend waar in de toekomst systemen zullen worden aangelegd.
Echter, er kan op gelet worden dat het nieuwe systeem van de initiatiefnemer niet onnodig meer ruimte in de bodem in beslag neemt dan indien de regels in het BEP waren gevolgd. Daarnaast kan gelet worden op de bronpositionering van warme en koude bronnen ten opzichte van de regels in het BEP (bijlage A). Gecontroleerd dient te worden dat het systeem geen ongewenste interferentie veroorzaakt met toekomstige systemen die wel volgens de regels in het BEP worden aangelegd.
8.3.2Beleidsregels gesloten bodemenergiesystemen
In de geldende regelgeving is er voor gesloten bodemenergiesystemen alleen een meldingsplicht. Door de systemen vergunningplichtig te maken, wordt voorkomen dat systemen kunnen worden aangelegd zonder dat het bevoegd gezag inzicht heeft in de effecten van ieder systeem en de cumulatieve effecten. Daarnaast heeft deze regel tot gevolg dat alle gesloten systemen getoetst kunnen worden aan de regels in het bodemenergieplan.
Door middel van deze regel wordt negatieve interferentie met open bodemenergiesystemen beperkt. Tevens wordt doorboring van de slecht doorlatende laag tussen watervoerende pakketten 2 en 3 voor de aanleg van gesloten systemen hiermee voorkomen, waardoor risico’s met betrekking tot het spanningswater beperkt blijven.
Door deze regel blijft de druk op de openbare grond beperkt. Indien toestemming wordt gegeven voor plaatsing op openbare grond heeft de gemeente controle over de locatie en desgewenst de uitvoering.
Deze maatregel geldt ter voorkoming van het ontstaan van wellen als gevolg van boorwerkzaamheden.
Deze maatregel is opgenomen om ervoor zorg te dragen dat vergunningaanvragen getoetst kunnen worden aan alle gebruiksregels in het bodemenergieplan. De initiatiefnemer dient namelijk goed te onderbouwen dat aan alle gebruiksregels wordt voldaan.
Bij afwijking van enige gebruiksregel opgenomen in dit plan, dient door de initiatiefnemer aangetoond te worden dat het systeem geen zodanige interferentie kan veroorzaken met een ander bestaand of toekomstig bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van het andere systeem kan worden geschaad. Daarnaast dient aangetoond te worden dat geen sprake is van ondoelmatig gebruik van bodemenergie. Deze onderbouwing dient bij de vergunningaanvraag ter beoordeling aangeboden te worden aan het bevoegd gezag.
Indien aangetoond kan worden dat een afwijking op de regels alsnog kan leiden tot doelmatig gebruik van de bodem en geen negatieve gevolgen heeft voor bestaande of toekomstige systemen, is het mogelijk om af te wijken. Op deze manier blijft er meer vrijheid over voor eventuele gebruikers van bodemenergie. Uiteraard is het niet bekend waar in de toekomst systemen zullen worden aangelegd. Echter, er kan op gelet worden dat het nieuwe systeem van de initiatiefnemer niet onnodig meer ruimte in de bodem in beslag neemt dan indien de regels in het BEP waren gevolgd. Daarnaast kan, indien een boring tot in het 3e watervoerende pakket wordt toegestaan, gelet worden op de positionering van het GBES ten opzichte van de positionering van de zones voor warme en koude bronnen van OBES (bijlage A). Er dient geen negatieve interferentie te ontstaan.
Berekening koude- en warmtevraag Hoofddorp Centrum
Op basis van het opgegeven aantal m² BVO is per kavel de koude- en warmtevraag bepaald voor zowel de geplande ontwikkelingen als de bestaande bouw.
Tabel B1 Oppervlakten ontwikkelingen en bestaande bouw centrum Hoofddorp
Tabel B2 Kentallen warmte- en koudebehoefte per woonfunctie voor nieuwbouwontwikkelingen
Voor het bepalen van de warmtevraag per kavel is zowel de ruimteverwarming als de verwarming voor warmtapwater meegenomen. In deze berekening is ervan uitgegaan dat de warmte uit de bodem wordt geleverd via elektrisch aangedreven warmtepompen met een C.O.P. van 5 voor ruimteverwarming. Er wordt aangenomen dat verwarmd wordt voor 1500 vollasturen. Dit resulteert in een bodemzijdige warmtevraag zoals weergegeven in tabel B2.
Om aan de koudevraag van het gebouw te voldoen is in deze berekening aangehouden dat koude direct via de bron geleverd wordt aan het gebouw. Bij woningen, commercieel en overig wordt aangenomen dat voor 400 vollasturen gekoeld wordt. Bij kantoren worden 1000 vollasturen aangenomen. De gebouwzijdige koudevraag is eveneens weergegeven in tabel B2.
Voor de bestaande bouw is gebruik gemaakt van BAG gegevens om op basis van de BVO en de gebruiksfunctie de energiebehoefte te bepalen. Per gebruiksfunctie zijn kengetallen gebruikt. Deze zijn weergegeven in tabel B3.
Tabel B3 Kentallen warmte- en koudebehoefte per woonfunctie voor bestaande bouw
Voor het bepalen van de warmtevraag per kavel is zowel de ruimteverwarming als de verwarming voor warmtapwater meegenomen. In deze berekening is ervan uitgegaan dat de warmte uit de bodem wordt geleverd via elektrisch aangedreven warmtepompen met een C.O.P. van 5 voor ruimteverwarming. Er wordt aangenomen dat verwarmd wordt voor 1700 vollasturen. Dit resulteert in een bodemzijdige warmtevraag zoals weergegeven in tabel B3.
Om aan de koudevraag van het gebouw te voldoen is in deze berekening aangehouden dat koude direct via de bron geleverd wordt aan het gebouw. Bij gebouwen met winkelfunctie en overige functies wordt aangenomen dat voor 400 vollasturen gekoeld wordt. Bij gebouwen met kantoorfunctie worden 1000 vollasturen aangenomen. De gebouwzijdige koudevraag is eveneens weergegeven in tabel B4.
Tabel B4 Berekende energetische uitgangspunten per kavel in MWh
Om de mogelijke scenario’s voor de inpassing van bodemenergiesystemen te evalueren is Hoofddorp Centrum opgedeeld in drie delen. Het opdelen in drie gebieden is tevens tot stand gekomen op basis van logische grenzen (wegen e.d.) en zodanig dat we hiermee een meer homogene samenstelling van gebouwen en gebouwfuncties per gebied hebben. Vanuit die homogene situatie wordt het bodemenergieplan bezien waarna in de samenhang dit weer wordt samengevoegd. De opdeling ziet er als volgt uit:
Hiervoor is een onderscheid gemaakt tussen de reeds bekende ontwikkelingen voor de komende 10 jaar en de overige bestaande bouw.
Hier vinden de meeste grote ontwikkelingen plaats en zijn al aangelegde, vergunde en aangevraagde systemen aanwezig. Er zijn voldoende potentiële bronlocaties voor elke ontwikkeling beschikbaar. De bodemzijdige warmtevraag van de bestaande bouw waar nog geen bodemenergiesystemen zijn gerealiseerd of aangevraagd, is beperkt met 3.574 MWh. De koudevraag omslaat 664 MWh. De toekomstige ontwikkelingen in dit gebied hebben een warmtevraag van ca. 5.730 MWh en een koudevraag van ca. 1.920 MWh.
Hier zullen enkele ontwikkelingen plaatsvinden. Er is veel bestaande bouw aanwezig met een groot deel van de energievraag in de wijk. De potentiële boorlocaties zijn beperkt tot de Concourslaan en de Kruisweg, mogelijk enkele parkeerplaatsen en beperkte ruimte op eigen percelen. Indien de bestaande bouw volledig gebruik zou maken van bodemenergie bedraagt de bodemzijdige warmtevraag ca. 15.642 MWh per jaar en de bodemzijdige koudevraag ca. 3.859 MWh.
De ontwikkelingen in dit deelgebied hebben aanvullend hierop een bodemzijdige warmtevraag van ca. 970 MWh en een bodemzijdige koudevraag van 326 MWh.
Cor van de Meerstraat en omgeving
Deze straat omvat voornamelijk bestaande woningen en appartementencomplexen. Er zijn voldoende boorlocaties en het biedt mogelijkheden voor een groot aantal doubletten. De energievraag van de bestaande bouw betreft een bodemzijdige warmtevraag van ca. 4.486 MWh en een koudevraag van ca. 275 MWh. De ontwikkelingen in het deelgebied hebben aanvullend hierop een bodemzijdige warmtevraag van ca. 1.056 MWh en een koudevraag van ca. 192 MWh.
Figuur C1 Indeling deelgebieden scenario’s
In dit gebied zijn drie systemen vergund of aangevraagd. Het betreft de monobron van Treehouse, het doublet van het Cultuurgebouw en het doublet met scheve filterstelling van Lugano. Om de ontwikkelingen van het Raadhuisplein te kunnen voorzien van bodemenergie en tevens deze in te passen met de bestaande systemen is ervoor gekozen om zo veel mogelijk gebruik te maken van doubletten.
Figuur C2 Indeling Raadhuisplein e.o.
Aangezien Treehouse een monobron heeft aangevraagd, zijn in de directe omgeving van dit systeem alleen andere monobronnen en scheve doubletten mogelijk. Zowel Lugano als het Cultuurgebouw hebben een koude bron in de omgeving van het Raadhuisplein. In deze omgeving is het mogelijk aanvullend hierop meerdere koude bronnen te plaatsen op voldoende afstand van de monobron van Treehouse. Bij de warme bron van het Cultuurgebouw is ruimte voor meerdere warme bronnen.
Indien ontwikkelingen rondom deze locatie een warme bron plaatsen, kan aan de zuidwestkant en de noordkant de bijbehorende koude bron geplaatst worden.
In het gebied rond de Fruittuinen is het mogelijk om een doublet aan te leggen, wat niet interfereert met de overige systemen. In dit deelgebied zijn geen opties mogelijk waarin wezenlijk wordt afgeweken van deze configuratie, waarbij bronnen op korte afstand tot de afnemer geplaatst kunnen worden. Een eventueel strokenpatroon zou slecht passen in het patroon van mogelijke bronlocaties, bestaande bronnen en de mogelijkheid om op korte afstand tot de gebruiker bronnen te plaatsen.
Uitgaande van deze configuratie kunnen er minstens 7 doubletten en 2 monobronnen gerealiseerd worden, aanvullend op de reeds vergunde en aangevraagde systemen. Dat resulteert in een bodemcapaciteit van ca. 19.732 MWh.
Er zijn geen vergunningen reeds verstrekt in dit deelgebied. Echter, door de aanvraag van een monobron bij Treehouse is het RE:BORN gebouw in zekere zin gedwongen om ook het principe monobron/scheve doublet aan te leggen. De bronlocatie(s) kan/kunnen worden beoogd op de Kruisweg. Verder zijn er ontwikkelingen gepland in het oude V&D gebouw en op de Concourslaan. Deze ontwikkelingen kunnen naar verwachting volstaan met een enkele monobron. Aangezien de potentiële boorlocaties door de grote dichtheid van gebouwen en winkelstraten zeer beperkt zijn, zijn twee scenario’s mogelijk.
Voor dit scenario worden doubletten beoogd met warme bronnen ter hoogte van de Concourslaan en koude bronnen op de Kruisweg. Op deze manier kunnen de beperkte boorlocaties optimaal worden benut. Echter zullen kabels en leidingen met deze configuratie over grote afstand gelegd moeten worden en zullen de bronnen zich op grote afstand tot de eindgebruiker bevinden.
Indien alleen de ontwikkelingen aangesloten zullen worden op bodemenergie is dit een ongunstige configuratie, aangezien er dan onnodig doubletten gerealiseerd worden, waar een monobron ook had kunnen volstaan, en zal er collectiviteit vanuit meerdere partijen en extra aansluitingen nodig zijn om een doublet op maximale capaciteit te laten functioneren.
Als de bestaande bouw, zoals het winkelcentrum, ook gebruik gaat maken van bodemenergie kan deze configuratie voordelig zijn omdat minder bronnen benodigd zijn en de capaciteit in de bodem optimaal benut wordt. Echter, de boorlocaties zijn hier zeer beperkt, met name op de Concourslaan. Indien hier niet genoeg ruimte wordt gevonden om warme bronnen te plaatsen zouden er überhaupt geen mogelijkheden meer zijn op bodemenergiesystemen toe te passen in dit gebied. In deze wijk zou waarschijnlijk ruimte zijn voor ca. 4 doubletsystemen (8 bronnen). Dit resulteert in een capaciteit in de bodem van ca. 10.440 MWh.
Figuren C3 Varianten deelgebied winkelcentrum
Indien in dit gebied monobronnen gerealiseerd gaan worden is het voor de betrokken partijen mogelijk om op korte afstand tot de gebruiker monobronnen te realiseren, en is collectiviteit niet direct noodzakelijk, wat logistieke problemen kan voorkomen. Tevens is het niet noodzakelijk monobronnen op dezelfde afstand te plaatsen, waardoor op meer locaties bronnen geplaatst kunnen worden en aangezien de potentiële boorlocaties zeer beperkt zijn is dit een belangrijke overweging.
Voor de ontwikkelingen zou dit scenario gunstig zijn, aangezien direct monobronnen aangelegd kunnen worden naast de locatie en er minder leidingwerk over grotere afstanden gelegd hoeven te worden.
Indien bestaande bouw aangesloten wordt zijn meerdere monobronnen nodig. Hier is ruimte voor. Indien potentiële grootgebruikers van bodemenergie, zoals het winkelcentrum, toch op bodemenergie overstappen is het mogelijk op grotere afstand, in een ander deelgebied, doubletten te realiseren of in het eigen deelgebied meerdere monobronnen aan te leggen.
Door efficiënt gebruik te maken van potentiële boorlocaties kunnen er ca. 12 monobronnen gerealiseerd worden. Dit resulteert in een bodemcapaciteit van ca. 8.766 MWh.
Dit gebied heeft nog geen vergunde systemen. De wijk bestaat voornamelijk uit grondgebonden rijwoningen en appartementencomplexen. Er staan een aantal ontwikkelingen gepland in het zuidoosten van dit deelgebied. Potentiële boorlocaties zijn geen probleem in deze wijk.
Dit deelgebied kan opgedeeld worden in een warme strook in het noordoosten en een koude strook in het zuidwesten. Op deze manier is er ruimte voor veel doubletten. Dit is een gunstig scenario voor zowel de bestaande bouw als de ontwikkelingen. Tevens zou er ruimte overblijven voor eventuele grote doubletten om warmte te leveren voor locaties waar de ruimte beperkt is, zoals het winkelcentrum. De warme strook wordt doorgetrokken tot het Burgemeester van Stampplein. In deze straat is weinig ruimte om te boren door de aanwezigheid van een parkeergarage, maar indien er toch ruimte gevonden kan worden zou hier een warme bron aangelegd kunnen worden. In deze wijk is het mogelijk om 5 doubletten te realiseren. Dat resulteert in een capaciteit van ca. 13.050 MWh in dit deelgebied.
Figuren C4 Varianten deelgebied Cor van de Meerstraat e.o.
De andere optie voor dit deelgebied is, evenals scenario B van de Concourslaan e.o., het toestaan van enkel monobronnen. Op deze manier kunnen de ontwikkelingen rondom de Binnenweg individuele monobronnen plaatsen. De overige bebouwing zou met kleinschaligere collectieve systemen een aantal monobronnen geraliseerd kunnen worden. Op deze manier zal de ruimte in de bodem niet optimaal gebruikt worden, en ook mogelijkheden hiervoor in de toekomst beperken, aangezien de mogelijkheid voor grote doubletsystemen niet gegarandeerd is in de omgeving. Er zou eventueel plaats zijn voor ca. 10 monobronnen in de omgeving. Dat resulteert in een capaciteit van ca. 7305 MWh per jaar.
Met elke combinatie van scenario’s kan aan de totale energievraag voldaan worden (tabel C1). Echter komt de vraag en de potentie niet overeen. Zo kan de Concourslaan e.o. in beide scenario’s niet voldoende capaciteit bieden om aan de energievraag te voldoen. In de omgeving van de Cor van de Meerstraat is juist capaciteit over.
Tabel C1 De bodemzijdige energievraag in relatie tot bodempotentie
Indien de volledige energiebehoefte in het gebied van de Concourslaan en omstreken niet gehaald kan worden binnen het gebied zal in de situatie dat bijvoorbeeld het winkelcentrum bodemenergie wil aanleggen, deze systemen buiten het gebied moeten aanleggen. Rondom het Raadhuisplein zijn meerdere systemen reeds aanwezig, en met de geplande ontwikkelingen zal er in de toekomst weinig ruimte zijn voor aanvullende doubletten. Daarvoor is gekeken naar de oplossing dat kan worden uitgeweken naar de Cor van de Meerstraat e.o. Dit biedt bredere kansen voor mogelijke grootschalige collectieve systemen. Als aan de energiebehoefte binnen de Concourslaan e.o. mogelijk toch al voldaan moet worden door systemen op afstand te plaatsen, zijn monobronnen binnen dit gebied de betere optie. Zo worden in ieder geval de ontwikkelingen en eventuele kleinschalige collectieven de mogelijkheid geboden de meest voor de hand liggende oplossing te gebruiken; één of twee monobronnen op korte afstand tot de locatie.
Om de optie niet uit te sluiten dat er grootschalige doubletten voor grotere collectieven mogelijk zijn, worden hier mogelijkheden geboden in het gebied rondom de Cor van de Meerstraat.
Met deze configuratie wordt ruimte gegeven voor ontwikkelingen om de meest voor de hand liggende optie te gebruiken, doubletten voor grootgebruikers en monobronnen voor kleinere ontwikkelingen, en worden onnodig omslachtige constructies vermeden. Daarnaast blijft er ruimschoots ruimte over om aan de volledige energievraag te voldoen. Ook kunnen eventuele toekomstige ontwikkelingen met dit scenario afgedekt worden.
Om de effecten van de aan te leggen bronnen in het gebied in kaart te brengen om te beoordelen of deze acceptabel zijn, zijn potentiële bronnen geplaatst, verspreid over het gebied. Met deze bronnen wordt de energievraag van de ontwikkelingen en de bestaande bouw bereikt.
Voor de modelberekening wordt gebruik gemaakt van FloPy, een package in programmeertaal Python dat gebruik maakt van SEAWAT, wat gebaseerd is op de eindige differentiemethode. De modelberekeningen zijn alleen uitgevoerd voor een stationaire situatie bij het maximale debiet. Hierbij gaat het primair om het bepalen van de invloed van de wko-systemen op de omgeving.
De geohydrologische schematisatie is gebaseerd op de in dit rapport beschreven bodemopbouw (zie paragraaf 3.1). Tabel D1 geeft de schematisatie van de geohydrologische bodemopbouw ten behoeve van de modellering weer. Voor de verticale anisotropie is een factor 4 aangehouden.
Tabel D1 Samenvatting schematisatie bodemopbouw voor modellering
De bronsystemen zijn gemodelleerd met uitgangspunten zoals weergegeven in tabel D1. Op basis van de capaciteitsproef van het Cultuurgebouw kan worden bevestigd dat de doorlatendheid in dit pakket realistisch en conservatief is, wat betekent dat de effectberekeningen dit ook zijn. De ontwikkelingen hebben over het algemeen bronnen dichtbij de locatie, waarbij aan de energievraag wordt voldaan van de ontwikkeling. Voor de bestaande bouw zijn bronnen verspreid over de bijbehorende zones. Deze bronnen hebben als maximaal debiet 200 m³/h indien het een doublet is en 65 m³/h als het een monobron is.
Er wordt uitgegaan van 1500 vollasturen.
De bronlocaties zijn bepaald aan de hand van de zones zoals deze zijn ingedeeld volgens bijlage 1. Elke ontwikkeling heeft een systeem of ligt in de omgeving van een systeem. Er zijn extra bronnen toegevoegd omdat mogelijke toekomstige ontwikkelingen of bestaande bouw eventueel ook aansluiten. Deze modelberekening dient als indicator voor de mogelijke effecten die op kunnen treden bij ingebruiktreding van deze bronconfiguratie. Bij de vergunningverlening van bodemenergiesystemen dient rekening gehouden te worden met de op dat moment vergunde systemen en de effecten.
Afbeelding D1 Mogelijke bronconfiguraties
De hydrologische effecten van het energieopslagsysteem zijn gedefinieerd als het verschil tussen de hydrologische situatie voor en na aanleg van de bodemenergiesystemen. Regionale aspecten zoals neerslag en oppervlaktewaterregimes zijn niet meegenomen in de berekeningen. De uitkomsten voor deze studie zijn echter toereikend voor het verkrijgen van een indicatie van de hydrologische effecten van de bodemenergiesystemen.
Uitkomsten effectenberekeningen
Om een indicatie te verkrijgen van de hydrologische effecten als gevolg van het grondwatersysteem zijn de berekeningen op onderstaande uitgangspunten gebaseerd:
De op basis van de gehanteerde uitgangspunten berekende grondwaterstands- en stijghoogteveranderingen zijn samengevat in tabel D3 en weergegeven in bijlage 3.
Tabel D3 Berekende grondwaterstand- en stijghoogteveranderingen en grootte 5 cm-invloedsgebied
Beïnvloeding zoet / brak / zout grensvlak
In het model wordt op een diepte van 40 m –N.A.P. een stijghoogteverschil van maximaal 0,08 m berekend. In vergelijking met de natuurlijke stijghoogtefluctuatie in WVP1 van ± 0,30 m (paragraaf 3.3) is deze berekende invloed op de brak/zout grens relatief beperkt. Hierdoor, en in combinatie met de tegengestelde potentiaalrichting tussen seizoenen, worden geen noemenswaardige negatieve effecten van het nieuwe KWO- systeem op het zoet/brak/zout grensvlak verwacht.
Invloed op (maaiveld)zettingen
Voor het bepalen van risico op (maaiveld-)zettingen is uitgegaan van de in dit rapport beschreven bodemopbouw en de berekende stijghoogteverlagingen. Op basis van de voorhanden bodemonderzoeksgegevens worden maaiveldzettingen kleiner dan 18 mm berekend dichtbij de bronnen van Hyde Park. Binnen de afbakening van het bodemenergieplan wordt een maximale zetting van 12 mm verwacht. Om zettingsproblemen te voorkomen wordt in de praktijk een zettingsverhang van minder dan 1 meter per 300 meter (3,33 ‰) nagestreefd. Schade aan gebouwen treedt meestal op vanaf een zettingsverhang van 1 meter op 150 meter (6,66 ‰). Het maximale zettingsverhang is berekend op 0,09‰. Hiermee worden geen noemenswaardige zettingen verwacht als gevolg van de bronsystemen met deze bronconfiguratie en zoekgebieden.
Invloed op ondergrondse infrastructuur
Ervan uitgaande dat parkeergarages maximaal tot WVP1 reiken, is de maximale schommeling in de grondwaterstand 0,08. Zettingen die zijn berekend na 30 jaar onttrekken bedragen 18 mm Aangezien de effecten “worst case” zijn berekend, waarbij er uitgegaan is van een continue onttrekking van 30 jaar zullen de effecten in werkelijkheid kleiner zijn. Er zal namelijk niet voor 30 jaar continu worden onttrokken, maar elk half jaar ook worden geïnfiltreerd. Derhalve worden geen significante effecten op ondergrondse infrastructuur verwacht.
Met het oog op reeds bestaande bebouwing en infrastructuur dient opbarsten van waterremmende lagen te worden voorkomen. Bronnen zullen worden aangelegd in WVP3 met een gewicht van circa 1428 kN/m2 boven de kleilaag (onderzijde op 89 m –N.A.P.). De berekende stijghoogteverandering bedraagt in het worst case scenario maximaal circa 6m. Hierbij is de opwaartse waterdruk onder SDL2 maximaal circa 858 kN/m2 bij een maximum stijghoogte als uitgangspunt. Opbarstrisico’s zijn in onderhavige situatie niet aan de orde.
In de afbeeldingen D2 tot en met D6 zijn de hydrologische effecten in de watervoerende pakketten weergegeven.
Afbeelding D2 Hydrologische effecten in modellaag 10, zomersituatie
Afbeelding D3 Hydrologische effecten in modellaag 1, zomersituatie
Afbeelding D8 Hydrologische effecten in modellaag 3, zomersituatie
Afbeelding D9 Hydrologische effecten in modellaag 5, zomersituatie
Afbeelding D10 Hydrologische effecten in modellaag 1, zomersituatie
De thermische effecten van het grondwatersysteem bestaan uit het opwarmen (zomer) en het afkoelen (winter) van het grondwater. In verband met eventuele toekomstig aan te leggen systemen in de omgeving dient inzicht te worden verkregen in het invloedgebied. In dit hoofdstuk worden deze thermische effecten berekend. Ook hier zijn de berekeningen uitgevoerd voor een “worst case” scenario. Hierbij zijn de in tussenseizoenen te onttrekken en te retourneren hoeveelheden grondwater in de uitgangspunten verdisconteerd in de grondwaterhoeveelheden voor zomer- en winterseizoen.
De effecten dienen te worden berekend voor zowel de zomer- als de winterperiode. Hierbij wordt uitgegaan van een tijdsperiode van ongeveer 20 jaar. Voor de thermische berekeningen is uitgegaan van de in tabel 2.1 opgenomen energetische uitgangspunten. Daarnaast is gebruik gemaakt van onderstaande uitgangspunten voor de bodem:
Tabel D4 Uitgangspunten thermische berekening
Ter bepaling van de jaarlijkse cyclus is het jaar in maanden opgedeeld (zie tabel D5). Op basis van het aantal vollasturen voor koeling en verwarming is het gebruik van het systeem geschematiseerd. In het onderstaande schema wordt ervan uitgegaan dat alleen in de winter wordt verwarmd en alleen in de zomer wordt gekoeld. Er wordt geïnfiltreerd met de temperaturen zoals weergegeven in tabel F.
Door het nominale debiet te hanteren (in plaats van het maximum debiet) wordt met de grootste ∆T’s gerekend, waardoor de temperatuurverschillen als een “worst case” situatie worden benaderd.
Tabel D5 Jaarlijkse cyclus WKO-systemen
De maximale thermische invloedsgebieden zijn weergegeven in afbeeldingen D7 en D8. De resultaten geven tevens aan dat met de aangegeven bronconfiguratie voldaan kan worden aan de totale energievraag zonder tot negatieve interferentie te leiden van bestaande systemen.
Afbeelding D7 Hydrothermische effecten in modellaag 13, einde winter
Afbeelding D8 Hydrothermische effecten in modellaag 10, einde zomer