Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Pijnacker-Nootdorp

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatiePijnacker-Nootdorp
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2024
CiteertitelVerordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.1.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  2. artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  3. artikel 2.1.4, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  4. artikel 2.1.4, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  5. artikel 2.1.4, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  6. artikel 2.1.4, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  7. artikel 2.1.4a, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  8. artikel 2.1.4a, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  9. artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  10. artikel 2.1.4a, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  11. artikel 2.1.4b, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  12. artikel 2.1.5, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  13. artikel 2.1.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  14. artikel 2.1.7 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  15. artikel 2.3.6, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  16. artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
  17. artikel 3.8, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  18. artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015
  19. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

23-11-2023

gmb-2023-518794

1418255/1266163

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2024

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

 

gezien het voorstel van het college van 10 oktober 2023;

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 149 van de Gemeentewet;

 

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein;

 

overwegende dat:

 

  • de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke maatschappelijke ondersteuning bij de gemeente heeft belegd;

  • de raad bij verordening regels dient te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar taak op het gebied van maatschappelijke ondersteuning wordt neergelegd;

  • het uitgangspunt is dat burgers allereerst zelf verantwoordelijk zijn voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit:

 

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2024.

 

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen en afkortingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking én daadwerkelijk beschikbaar is én een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de client in staat is tot zelfredzaamheid of participatie én financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c.

      bestedingsplan pgb: een aanvraag voor een pgb wordt ingediend door middel van het format ‘bestedingsplan pgb’. In het bestedingsplan pgb motiveert de cliënt waarom hij een pgb wenst en vermeldt de cliënt welke ondersteuning hij wil inkopen voor het beschikbare budget, het bedrag dat per ondersteuner besteed gaat worden en welke resultaten hij hiermee wil bereiken;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • f.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • g.

      dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • h.

      financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening in de vorm van financiële tegemoetkoming, die door het college wordt vastgesteld;

    • i.

      gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • j.

      huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • k.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • l.

      ingezetene: de cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • m.

      kernteam: team van professionele hulpverleners met veel kennis en ervaring op het gebied van jeugd, gezin en maatschappelijke werk;

    • n.

      leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren;

    • o.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • p.

      normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de essentiële woonfuncties: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en drinken en het zich kunnen verplaatsen in en om de woning;

    • q.

      ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Hierin wordt beschreven welke problemen de cliënt ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid en participatie en op welke manier gekomen kan worden tot verbetering;

    • r.

      persoonlijk plan: een door de cliënt opgesteld plan dat aangeeft op basis van artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • s.

      verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 2ab, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

    • t.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • u.

      woning: een woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning en waarbij naast een eigen toegang ook geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanente bewoning;

    • v.

      zorg in natura: een maatwerkvoorziening die wordt uitgevoerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • w.

      zorgplan: een plan dat de gecontracteerde aanbieder samen met de cliënt opstelt op basis van het ondersteuningsplan. In het zorgplan staat hoe de ondersteuning uitgevoerd moet worden om het resultaat te kunnen behalen.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3.

    Waar in deze verordening ‘hij/hem/zijn’ wordt geschreven, wordt ook ‘zij/haar’ of ‘die/hen/hun’ bedoeld.

HOOFDSTUK 2 TOEGANG

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de ingezetene het uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Onderzoek

  • 1.

    Het college doet zo snel mogelijk onderzoek naar aanleiding van de melding. Het college doet dit onderzoek in samenspraak met de cliënt door of namens wie de melding is gedaan, dan wel met diens vertegenwoordiger en waar mogelijk en gewenst met de mantelzorger, familie en deskundigen. Het onderzoek betreft, voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren en de hulpvraag van de cliënt;

    • b.

      welke problemen de cliënt ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van de cliënt, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • d.

      de mogelijkheden van de cliënt om op eigen kracht, met algemeen gebruikelijke voorzieningen, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden van de cliënt om met een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden van de cliënt om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt verschuldigd zal zijn, en;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De cliënt of zijn vertegenwoordiger en de relevante huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Daarnaast verlenen zij medewerking aan het uitvoeren van het onderzoek.

  • 4.

    Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 5.

    Het college informeert de cliënt of zijn vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 6.

    Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.4 Advisering

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag om maatschappelijke ondersteuning dit vereist.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college verstrekt de cliënt of zijn vertegenwoordiger een ondersteuningsplan met daarin een verslag van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 2.

    De cliënt tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen zeven dagen wordt teruggestuurd aan het college. De ondertekening van het ondersteuningsplan kan zowel met een fysieke handtekening als met een akkoord per e-mail plaatsvinden.

  • 3.

    Als de cliënt tekent voor gezien, dan kan hij daarbij aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord gaat met de inhoud van het ondersteuningsplan.

  • 4.

    Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dan kan hij dit aangeven in het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

Artikel 2.6 Zorgplan

  • 1.

    Als uit het ondersteuningsplan blijkt dat de ondersteuningsbehoefte van de cliënt gericht is op begeleiding, dagbesteding of kortdurend verblijf als bedoeld in de artikelen 3.4 tot en met 3.6, dan moet de cliënt hiervoor samen met de beoogde zorgaanbieder een zorgplan opstellen. De cliënt en zorgaanbieder ondertekenen het zorgplan digitaal en sturen dat uiterlijk binnen 14 dagen terug naar het college.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de cliënt ondersteuning wil inkopen met een pgb. De cliënt levert hiervoor een bestedingsplan pgb in bij het college. Het bestedingsplan pgb is gebaseerd op het ondersteuningsplan.

Artikel 2.7 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2.

    Het college merkt de volgende documenten aan als aanvraag:

    • a.

      een ondertekend ondersteuningsplan;

    • b.

      ingeval een maatwerkvoorziening voor begeleiding, ontmoetingscentra of kortdurend verblijf: het ondertekende ondersteuningsplan plus het zorgplan;

    • c.

      ingeval een pgb voor begeleiding, ontmoetingscentra, kortdurend verblijf of hulp bij het huishouden: het ondertekende ondersteuningsplan plus een bestedingsplan pgb;

    • d.

      ingeval een pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing: het ondertekende ondersteuningsplan plus een offerte;

    • e.

      een ondertekend gespreksverslag van het huisbezoek.

  • 3.

    Voor het verlengen van een lopende maatwerkvoorziening is een mondelinge (telefonische) aanvraag mogelijk.

  • 4.

    Het college merkt een aanvraag en een daarbij behorend persoonlijk plan of verslag welke naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als melding.

Artikel 2.8 Inhoud beschikking

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    Het ondersteuningsplan, indien van toepassing het zorgplan of bestedingsplan pgb, maakt onderdeel uit van de beschikking.

  • 3.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt ook aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • g.

      eventuele andere verplichtingen die verbonden zijn aan het pgb.

  • 6.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk doel de tegemoetkoming wordt gegeven;

    • b.

      wanneer de tegemoetkoming wordt betaald;

    • c.

      welke voorwaarden en verplichtingen gelden voor de tegemoetkoming.

  • 7.

    Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3 MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 Maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    In aanvulling op het aanbod van algemene voorzieningen draagt het college zorg voor de beschikbaarheid van de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      begeleiding;

    • b.

      ontmoetingscentra;

    • c.

      kortdurend verblijf;

    • d.

      hulp bij het huishouden;

    • e.

      mantelzorgondersteuning;

    • f.

      woningaanpassingen;

    • g.

      hulpmiddelen;

    • h.

      rolstoelvoorzieningen;

    • i.

      vervoersvoorzieningen;

    • j.

      beschermd wonen;

    • k.

      opvang.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels opstellen over de aard van de te verstrekken maatwerkvoorziening, het beschrijven van de resultaatgebieden en de toegang daartoe als bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 3.2 Algemene criteria

  • 1.

    Het college neemt het ondersteuningsplan en indien van toepassing het zorgplan of bestedingsplan pgb als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt naar het oordeel van het college de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • c.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • d.

      mantelzorg en/of;

    • e.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      voorzieningen op grond van aan andere wet.

  • 3.

    De maatwerkvoorziening, als bedoeld in het tweede lid, levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van beschermd wonen of opvang ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • c.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • d.

      mantelzorg en/of;

    • e.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      voorzieningen op grond van aan andere wet.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening, als bedoeld in het vierde lid, levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 6.

    Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor zover dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie. De financiële tegemoetkoming kan alleen worden verstrekt voor de kosten van verhuizing én wordt alleen verstrekt als het college het primaat verhuizen heeft opgelegd als bedoeld in artikel 3.8, derde lid. De hoogte is gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor verhuizing en wordt in nadere regels opgenomen.

Artikel 3.3 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening, waarbij indien mogelijk voorrang wordt gegeven aan een collectieve verstrekking.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Er bestaat alleen een aanspraak op een maatwerkvoorziening als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet voorkomen kon worden;

    • b.

      de noodzaak voor de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt;

    • c.

      de noodzaak tot ondersteuning niet is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als:

    • a.

      de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft geaccepteerd of gerealiseerd, tenzij sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • b.

      de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór de datum van het besluit heeft geaccepteerd of gerealiseerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • c.

      deze korter dan een half jaar noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • d.

      deze niet hoofdzakelijk op het individu is gericht;

    • e.

      de cliënt een indicatie heeft voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg of er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarvoor in aanmerking komt, maar weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit hierover.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.

Artikel 3.4 Aanvullende criteria voor begeleiding

  • 1.

    De maatwerkvoorziening begeleiding is gericht op:

    • a.

      het begeleiden van een cliënt bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en/of participatie; of

    • b.

      het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van cliënt; of

    • c.

      het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van cliënt.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening begeleiding wordt ingezet in de vorm van een arrangement. Een arrangement bestaat uit één of meerdere resultaatgebieden met verschillende treden. De treden staan voor de mate van zelfredzaamheid en daarmee de zwaarte van de ondersteuningsvraag.

  • 3.

    De resultaatgebieden zijn:

    • a.

      Resultaatgebied Sociaal en persoonlijk functioneren: draagt ertoe bij dat de cliënt zelfredzaam kan participeren in een sociale leefomgeving. Ondersteuning is gericht op het (re)vitaliseren en onderhouden van een sociaal netwerk en omgeving, dat ondersteunend is bij maatschappelijke participatie.

    • b.

      Resultaatgebied Financiën: richt zich op het creëren en behouden van overzicht en controle op een gezonde financiële huishouding.

    • c.

      Resultaatgebied Huisvesting: ondersteuning binnen dit resultaatgebied kan onder meer gericht zijn op:

      • -

        het aanleren van woonvaardigheden;

      • -

        het niet geven van overlast;

      • -

        het aanleren van vaardigheden om zelfstandig te kunnen wonen.

    • d.

      Resultaatgebied Dagbesteding: kan worden ingezet om mantelzorgers te ontlasten en draagt ertoe bij dat de cliënt met ondersteuning op zinvolle wijze de dagen kan invullen.

    • e.

      Resultaatgebied Gezondheid: draagt ertoe bij dat de cliënt aandacht heeft voor zijn gezondheid en het onderhouden en/of verbeteren daarvan.

  • 4.

    Aanvullend op de resultaatgebieden genoemd in het derde lid kan de cliënt in aanmerking komen voor de volgende producten:

    • a.

      Niet-acute zorg buiten kantoortijden. Dit betreft noodzakelijke zorg in de avonduren of het weekend. Hierop is uitgezonderd het resultaatgebied Dagbesteding.

    • b.

      Waakvlam. Dit betreft periodiek contact ten behoeve van nazorg ter voorkoming en/of het vroeg signaleren van terugval.

  • 5.

    Aanvullend op het resultaatgebied Dagbesteding kan de cliënt in aanmerking komen voor vervoer van en naar de dagbesteding als de cliënt niet op eigen gelegenheid de dagbestedingslocatie kan bereiken.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria ontmoetingscentra

  • 1.

    De maatwerkvoorziening ontmoetingscentra betreft een specialistische dagbesteding voor:

    • a.

      cliënten met een lichte tot matig ernstige vorm van dementie die nog kunnen functioneren in de setting van het ontmoetingscentrum;

    • b.

      cliënten met een verminderde regiefunctie door een complexe chronische somatische aandoening of door psychiatrische problematiek.

  • 2.

    Specialistische dagbesteding bij een ontmoetingscentrum kan worden toegekend ter ontlasting van de mantelzorgers van de in het vorige lid genoemde cliënten en zodat deze cliënten zo lang mogelijk verantwoord thuis kunnen blijven wonen.

  • 3.

    Aanvullend op de maatwerkvoorziening ontmoetingscentra kan de cliënt in aanmerking komen voor vervoer van en naar de locatie van het ontmoetingscentrum als de cliënt niet op eigen gelegenheid de locatie van het ontmoetingscentrum kan bereiken.

Artikel 3.6 Aanvullende criteria voor kortdurend verblijf

  • 1.

    De maatwerkvoorziening kortdurend verblijf, ook wel logeeropvang genoemd, betreft tijdelijke verblijfszorg ter ontlasting van de mantelzorger.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 3.2 en 3.3 kan de cliënt in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, als:

    • a.

      het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger, én

    • b.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaande met permanent toezicht, én

    • c.

      de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

  • 3.

    Het kortdurend verblijf als bedoeld in het vorige lid omvat maximaal 52 etmalen per jaar, waarbij de cliënt maximaal 28 etmalen aaneengesloten mag afnemen.

  • 4.

    Aanvullend op de maatwerkvoorziening kortdurend verblijf kan de cliënt in aanmerking komen voor vervoer van en naar de locatie van het kortdurend verblijf als de cliënt niet op eigen gelegenheid de locatie van het kortdurend verblijf kan bereiken.

Artikel 3.7 Aanvullende criteria voor hulp bij het huishouden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3.2 en 3.3 kan een cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden als er aantoonbare beperkingen zijn bij het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 2.

    Onder een gestructureerd huishouden wordt het volgende verstaan:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis. Onder schoon wordt verstaan het borgen van een basishygiëne, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s voor bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor een opgeruimd en functioneel huis;

    • b.

      het beschikken over schone kleding en schoon beddengoed;

    • c.

      het beschikken over boodschappen;

    • d.

      het voeren van regie en/of de organisatie van het huishouden;

    • e.

      de noodzakelijke bereiding/opwarming van maaltijden;

    • f.

      de zorg voor minderjarige kinderen die tot het huishouden behoren.

  • 3.

    Hulp bij het huishouden wordt alleen ingezet in woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning én die daadwerkelijk in gebruik zijn. Onder normaal gebruik van de woning wordt verstaan het gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap/overloop.

  • 4.

    Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden.

Artikel 3.8 Aanvullende criteria voor woningaanpassingen

  • 1.

    Een woningaanpassing heeft uitsluitend betrekking op woonruimten die langdurig noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van de woning én daadwerkelijk in gebruik zijn.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 3.2 en 3.3 kan een cliënt in aanmerking komen voor een woningaanpassing als:

    • a.

      er aantoonbare beperkingen zijn bij het normale gebruik van de woning; en

    • b.

      er sprake is van een zelfstandige woning die als hoofdverblijf dient of zal dienen na een noodzakelijke verhuizing; en

    • c.

      de aan te passen woning in de gemeente Pijnacker-Nootdorp staat.

  • 3.

    Als de verwachte kosten voor het aanpassen van de woning hoger zijn dan € 10.000,--, wordt eerst beoordeeld of het voor de cliënt een passende oplossing is om te verhuizen naar een geschikte woning of een makkelijker geschikt te maken woning. Als dat het geval is, kan het college het primaat verhuizen opleggen. Dat betekent dat het verstrekken van een voorziening voor verhuizing voorrang heeft op het aanpassen van de huidige woning.

  • 4.

    Als het college het primaat verhuizen oplegt, dan kan het college een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing verstrekken.

  • 5.

    De kostprijs van een woningaanpassing voor het geschikt maken van de woning van de cliënt wordt vastgesteld op basis van een door het college geaccepteerde offerte op basis van een programma van eisen.

  • 6.

    Een aanvraag voor een woningaanpassing wordt geweigerd als:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woningaanpassing het gevolg is van een verhuizing, die niet noodzakelijk was vanwege belemmeringen in het normale gebruik van de woning als gevolg van de beperkingen van de cliënt en er geen andere noodzaak voor verhuizing aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      de woningaanpassing nodig is omdat er achterstallig onderhoud is, de woning gerenoveerd moet worden of aangepast moet worden aan de eisen van deze tijd;

    • f.

      de aangevraagde woningaanpassing betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      deze betrekking heeft op woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten met uitzondering van automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

    • h.

      de woningaanpassing wordt aangevraagd ten behoeve van een tweede woning, vakantiewoningen, recreatiewoningen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, en bij niet zelfstandige woningen zoals bij kamerverhuur;

    • i.

      als de woningaanpassing in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 3.9 Aanvullende criteria voor een rolstoelvoorziening

In aanvulling op artikel 3.2 en 3.3 kan een cliënt in aanmerking komen voor een rolstoel als de cliënt voor zijn alledaagse verplaatsingen in en om de woning hierop is aangewezen.

Artikel 3.10 Aanvullende criteria voor vervoersvoorzieningen

  • 1.

    In aanvulling op artikel 3.2 en 3.3 kan een cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor collectief vervoer wanneer hij het openbaar vervoer niet kan bereiken en/of gebruiken en geen gebruik kan maken van algemene vervoersdiensten. De maatwerkvoorziening collectief vervoer betreft een vervoerspas voor reizen met de Regiotaxi tegen een gereduceerd tarief.

  • 2.

    In aanvulling op het vorige lid kan een cliënt in aanmerking komen voor een individuele maatwerkvoorziening voor vervoer als deze langdurig noodzakelijk is en de cliënt aantoonbaar geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

  • 3.

    Bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening voor vervoer wordt alleen rekening gehouden met verplaatsingen ten behoeve van maatschappelijke participatie in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, ook wel lokaal vervoer genoemd. Hieronder wordt verstaan een afstand van maximaal 25 kilometer vanaf het woonadres van de cliënt.

  • 4.

    Met een maatwerkvoorziening voor (collectief) vervoer kan maximaal 2400 kilometer op jaarbasis worden gereisd.

Artikel 3.11 Beschermd wonen

De centrumgemeente Delft is bevoegd tot het bepalen van de toegang en het nemen van besluiten ten behoeve van de maatwerkvoorziening beschermd wonen, conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Delft, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 3.12 Opvang

De centrumgemeente Delft is bevoegd tot het bepalen van de toegang en het nemen van besluiten ten behoeve van de maatwerkvoorziening opvang, conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Delft, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 4.1 Regels voor pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning wenst in te kopen door middel van een pgb, dan dient de cliënt daarvoor een ondertekend bestedingsplan pgb in.

  • 2.

    Conform artikel 2.3.6 van de wet verstrekt het college de cliënt desgewenst een pgb als:

    • a.

      de cliënt pgb-vaardig is. Dat wil zeggen dat de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake of met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt motiveert dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3.

    Voor het pgb geldt het volgende:

    • a.

      het is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld bestedingsplan pgb of een offerte ingeval van een hulpmiddel of woningaanpassing;

    • b.

      het wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      het bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      als de verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop het hulpmiddel of de woningaanpassing technisch is afgeschreven, indien nodig rekening houdend met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • e.

      Als de kosten volgens het bestedingsplan pgb of de offerte van de cliënt hoger zijn, dan de kostprijs van de naar het oordeel van het college passende individuele voorziening in natura, dan is er de mogelijkheid dat de cliënt het verschil zelf bekostigt;

    • f.

      bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid onderdeel c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • g.

      de aan een pgb verbonden taken, als bedoeld in het tweede lid onderdeel a, worden niet uitgevoerd door een zorgverlener die ook uitvoerder is van de ondersteuning of een financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht.

  • 4.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • e.

      een vrij besteedbaar deel;

    • f.

      parkeerkosten.

  • 5.

    Er bestaat geen recht op een pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent.

  • 6.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten onder de volgende voorwaarden, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      het inhuren van personen uit het sociaal netwerk leidt tot effectievere en doelmatige ondersteuning;

    • b.

      inhuren van personen uit het sociaal netwerk gebeurt op basis van een lager tarief dan het vastgestelde tarief voor beroepskrachten;

    • c.

      en de ondersteuning aan de cliënt leidt niet tot overbelasting van de persoon uit het sociaal netwerk.

Artikel 4.2 Onderscheid professionele en niet-professionele ondersteuning

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning.

  • 2.

    Van professionele ondersteuning is sprake als de organisatie, zelfstandige zonder personeel of hulpverlener die door de cliënt is ingeschakeld voor de ondersteuning, voldoet aan alle volgende eisen die in het toepasselijke onderdeel staan genoemd:

    • a.

      Er is sprake van een organisatie als:

      • I.

        de organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de bedrijfsactiviteiten volgens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 3;

      • II.

        de organisatie een dienstverband biedt aan minimaal twee medewerkers;

      • III.

        de organisatie en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders, beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken, en een salaris ontvangen dat daarmee overeenkomstig is;

      • IV.

        de eigenaar en medewerkers geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant zijn van degene aan wie ze ondersteuning bieden; en

      • V.

        als sprake is van een maatwerkvoorziening voor dagbesteding of kortdurend verblijf beschikt de organisatie over een (rolstoel)toegankelijke locatie die geschikt is voor de uit te voeren taken en voldoet aan het Bouwbesluit, brandveiligheidseisen en waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

    • b.

      Er is sprake van een zelfstandige zonder personeel als:

      • I.

        de zelfstandige zonder personeel staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten volgens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning als bedoeld in hoofdstuk 3;

      • II.

        de Belastingdienst de zelfstandige zonder personeel in het kader van de hulpverlening aan de cliënt beschouwt als ondernemer;

      • III.

        de zelfstandige zonder personeel voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld, beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken en berekent een tarief dat marktconform is;

      • IV.

        de zelfstandige zonder personeel geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant is van degene aan wie hij ondersteuning biedt; en

      • V.

        als sprake is van een maatwerkvoorziening voor dagbesteding of kortdurend verblijf beschikt de zelfstandige zonder personeel over een (rolstoel)toegankelijke locatie die geschikt is voor de uit te voeren taken en voldoet aan het Bouwbesluit, brandveiligheidseisen en waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

    • c.

      Er is sprake van een hulpverlener indien:

      • I.

        de hulpverlener staat ingeschreven in de voor de betreffende ondersteuning wettelijk vereiste register(s);

      • II.

        de hulpverlener de ondersteuning levert als bedoeld in hoofdstuk 3;

      • III.

        de hulpverlener voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld, beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken en berekent een tarief dat marktconform is;

      • IV.

        de hulpverlener geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant is van degene aan wie hij ondersteuning biedt; en

      • V.

        als sprake is van een maatwerkvoorziening voor dagbesteding of kortdurend verblijf beschikt de hulpverlener over een (rolstoel)toegankelijke locatie die geschikt is voor de uit te voeren taken en voldoet aan het Bouwbesluit, brandveiligheidseisen en waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • 3.

    Voor het leveren van professionele ondersteuning is vereist dat de personen die werkzaam zijn bij een organisatie, de zelfstandige zonder personeel en de hulpverlener beschikt over een Verklaring omtrent het Gedrag die na of maximaal 3 maanden voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de ondersteuning is afgegeven.

  • 4.

    Van niet-professionele ondersteuning is sprake als:

    • a.

      ondersteuning geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid;

    • b.

      ondersteuning geboden wordt door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid, maar tot het sociale netwerk van cliënt behoren.

Artikel 4.3 Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het door de cliënt of zijn vertegenwoordiger ingediende bestedingsplan pgb passende en toereikende professionele ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid wordt de hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor begeleiding binnen de resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, Financiën, Huisvesting en Gezondheid is de hoogte van het pgb gelijk aan de kostprijs per uur die het college is verschuldigd voor gecontracteerde ondersteuning in natura vermenigvuldigd met de omvang van de begeleiding (p x q);

    • b.

      voor begeleiding binnen de resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, Financiën, Huisvesting en Gezondheid door een zelfstandige zonder personeel: op basis van 80% van de kostprijs per uur die het college is verschuldigd voor gecontracteerde ondersteuning in natura vermenigvuldigd met de omvang van de begeleiding (p x q). Als het pgb onvoldoende is om de begeleiding te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de begeleiding hiermee bij tenminste één zorgaanbieder kan worden ingekocht. Het pgb bedraagt ten hoogste het pgb voor professionele ondersteuning als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a;

    • c.

      voor hulp bij het huishouden door een zelfstandige zonder personeel: op basis van een uurtarief dat gelijk is aan de hoogste periodiek van de salaristabel Hulp bij het Huishouden van de cao VVT, plus de bijbehorende vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren;

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor niet-professionele ondersteuning wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor hulp bij het huishouden: op basis van een uurtarief dat gelijk is aan de hoogste periodiek van de salaristabel Hulp bij het Huishouden van de cao VVT, plus de bijbehorende vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren;

    • b.

      voor begeleiding binnen de resultaatgebieden Sociaal en persoonlijk functioneren, Financiën, Huisvesting en Gezondheid: op basis van een uurtarief dat gelijk is aan de hoogste periodiek van FWG 30 van de cao VVT, plus de bijbehorende vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren.

    • c.

      voor dagbesteding, ontmoetingscentra en kortdurend verblijf: op basis van de geldende tarieven voor niet-professionele ondersteuning voor begeleiding. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal uren ondersteuning dat per dagdeel dagbesteding en ontmoetingscentra of per etmaal kortdurend verblijf noodzakelijk is. Het pgb bedraagt ten hoogste het pgb voor professionele ondersteuning als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor een hulpmiddel of woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van:

    • a.

      de huurprijs van de goedkoopst passende (tweedehands) voorziening in natura berekend over een periode van 7 jaar of ingeval van een traplift over een periode van 10 jaar. Het pgb tarief is inclusief de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering. Na de genoemde termijnen kan een technische keuring plaatsvinden om te beoordelen of de voorziening nog adequaat is en of een reparatie of vervanging nodig is;

    • b.

      het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte;

    • c.

      In geval van een woningaanpassing wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een berekening door een onafhankelijk adviesbureau.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor (rolstoel)vervoer van en naar de locatie van de dagbesteding, ontmoetingscentra of het kortdurend verblijf wordt vastgesteld op basis van het laagste toepasselijke tarief per dag dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 6.

    De hoogte van het pgb voor lokaal vervoer als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, wordt vastgesteld op basis van de kilometerprijs van het Nibud, Uitgaven Autokosten, uitgaande van de ‘kilometerprijs alleen variabele kosten’ per maand voor een compacte klasse auto, vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers, uitgaande van maximaal 2400 kilometer per jaar.

  • 7.

    Bij maatschappelijke ondersteuning die wordt verleend op basis van een verklaring, als bedoeld in artikel 2ab eerste lid van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een symbolische tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk. De hoogte van de symbolische tegemoetkoming bedraagt maximaal 6 uur per kalendermaand niet-professionele ondersteuning op basis van een uurtarief dat gelijk is aan de hoogste periodiek van de salaristabel Hulp bij het Huishouden van de cao VVT, plus de bijbehorende vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren, tenzij op grond van de verklaring kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

Artikel 4.4 Vaststelling concrete bedragen van de tarieven

Het college stelt concrete bedragen van de tarieven voor het pgb, zoals bedoeld in artikel 4.3 vast in nadere regels.

HOOFDSTUK 5 BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 5.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3.

    Er zijn geen bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura, pgb en een bij verordening aangewezen algemene voorziening bedraagt per maand maximaal het bedrag genoemd in artikel 2.1.4 derde lid en artikel 2.1.4a vierde lid van de wet voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt en zijn echtgenoot samen. De bijdrage is niet hoger dan de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • c.

      de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • d.

      verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura of pgb voor aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte voor zover deze betrekking heeft op het toe- en doorgankelijk maken van het woongebouw, waardoor meerdere personen gebruik kunnen maken van deze aanpassing;

    • e.

      cliënten op grond van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 6.

    In afwijking van het vierde lid wordt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer met de Regiotaxi, als bedoeld in artikel 3.10, als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor gebruik van het collectief vervoer is de cliënt per rit een opstaptarief en per gereden kilometer een ritbijdrage verschuldigd. Het opstaptarief en de ritbijdrage per gereden kilometer worden door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag jaarlijks vastgesteld;

    • b.

      de bedragen van het opstaptarief en ritbijdrage per gereden kilometer worden opgenomen in de nadere regels.

  • 7.

    De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt ook bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom);

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8.

    In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 9.

    Als de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 5.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 2.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      collectief vervoer met de Regiotaxi zonder Wmo-vervoerspas;

    • b.

      voucher huishoudelijke hulp.

  • 3.

    De bijdragen als bedoeld in het tweede lid worden vermeld in de nadere regels.

  • 4.

    De bijdragen voor de kosten van algemene voorzieningen worden geïnd door de organisatie die de algemene voorziening levert.

  • 5.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van deze voorziening.

  • 6.

    De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

HOOFDSTUK 6 TOEZICHT EN HANDHAVING

Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1.

    In aanvulling op artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onmiddellijk uit eigen beweging schriftelijk mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de maatwerkvoorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    In geval het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan de maatwerkvoorziening dan wel de geldswaarde van de maatwerkvoorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    In geval het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, wordt deze ingenomen.

  • 7.

    De extra kosten die het college maakt bij de invordering kan het college terugvorderen.

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 6.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek en/of steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 6.4 Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    De cliënt die (mede)eigenaar is van een woning, aan wie op grond van deze verordening een woningaanpassing is toegekend welke heeft geleid tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van vijf jaar na gereed melding van de maatwerkvoorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2.

    Het bedrag voor de aanpassing aan de woning dient volgens het volgende afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Het college houdt hierbij rekening met de afschrijvingskosten en de door de cliënt verschuldigde bijdrage in de kosten: bij verkoop in het eerste jaar na gereed melding 100 %;

    • a.

      bij verkoop in het tweede jaar na gereed melding 80 %;

    • b.

      bij verkoop in het derde jaar na gereed melding 60 %;

    • c.

      bij verkoop in het vierde jaar na gereed melding 40 %;

    • d.

      bij verkoop in het vijfde jaar na gereed melding 20 %.

  • 3.

    De datum van verkoop, bedoeld in het voorgaande lid, wordt vastgesteld aan de hand van de datum waarop de koopovereenkomst is gesloten.

HOOFDSTUK 7 KWALITEIT

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten zijn daaronder begrepen, door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      de inzet van deskundig personeel;

    • e.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten als bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • I.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • II.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • III.

        onderhoud van de voorziening, en

      • IV.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. kernteams).

HOOFDSTUK 8 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 8.1 Klachtregeling

  • 1.

    De klachtregeling van de gemeente is van toepassing op de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks onafhankelijk cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 8.2 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten en mantelzorgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers en/of mantelzorgers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks onafhankelijk cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 8.3 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers op collectieve wijze in natura, via het SBJ Samen Sterk.

HOOFDSTUK 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9.2 Indexering

  • 1.

    Het college kan jaarlijks de geldende bedragen ten behoeve van voorzieningen aanpassen. Indexering vindt plaats op de wijze die is vastgelegd in de inkoopdocumenten van de betreffende voorziening.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de raad de hoogte van de bijdrage in de kosten, met inachtneming van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, aanpassen.

Artikel 9.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

  • 2.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018 wordt beslist met inachtneming van die verordening waarop het besluit is gebaseerd, tenzij de toepassing van deze verordening gunstiger is voor de cliënt.

  • 3.

    Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018 in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze verordening.

Artikel 9.4 Intrekking oude verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018 wordt ingetrokken per 1 januari 2024.

Artikel 9.5 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2024.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 23 november 2023.

Arjen van der Lugt

griffier

Björn Lugthart

voorzitter