Organisatie | Papendrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidskader Publiek Cameratoezicht Gemeente Papendrecht |
Citeertitel | Beleidskader Publiek Cameratoezicht Gemeente Papendrecht |
Vastgesteld door | burgemeester |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2023 | nieuwe regeling | 28-09-2023 |
Voor publiek cameratoezicht geldt dat het kan worden ingesteld op grond van artikel 151c Gemeentewet of artikel 3 van de Politiewet.
In dit beleidskader ligt de focus op cameratoezicht op grond van de gemeentewet en de wijze waarop de burgemeester van Papendrecht gebruikmaakt van deze bevoegdheid.
Cameratoezicht door de gemeente (151c Gemeentewet)
De burgemeester is bevoegd om (na afstemming in de driehoek) in het belang van de handhaving van de openbare orde te besluiten tot de inzet van camera's op grond van artikel 151c Gemeentewet. De gemeenteraad heeft deze bevoegdheid aan de burgemeester verleend in artikel 2:77 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
De verwerking van camerabeelden brengt een hoog privacy-risico met zich mee en om die reden is het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA) verplicht op het proces van verwerking van de camerabeelden (persoonsgegevens).
Een DPIA is een instrument om vooraf de privacy-risico's van een gegevensverwerking in kaart te brengen zodat de organisatie maatregelen kan nemen om deze risico's te verkleinen. Voor de verwerking van de gemaakte camerabeelden is de politie verantwoordelijk. Dit betekent dat de politie verantwoordelijk is voor deze DPIA.
Cameratoezicht moet in verhouding staan tot de ernst van de situatie en kan als ultimum remedium worden ingezet wanneer andere maatregelen onvoldoende blijken te zijn (beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit). Als er tot cameratoezicht wordt overgegaan wijst de burgemeester een gebied en een periode aan waarbinnen camera's kunnen worden geplaatst (aanwijzingsbesluit).
Ieder cameratoezichtgebied wordt vlak voor de afloop van de termijn van het aanwijzingsbesluit geëvalueerd en hierbij wordt beoordeeld of cameratoezicht in het betreffende gebied nog noodzakelijk is. De evaluatie wordt door de burgemeester getoetst op het afwegingskader dat is opgenomen in dit beleidskader en de wettelijke voorwaarden.
Het afwegingskader geeft structuur in de besluitvorming bij de afweging over wanneer wel wanneer niet publiek cameratoezicht wordt ingezet, voor welke periode en op welke manier dit kan worden gecontinueerd. Om het proces tot inzet van publiek cameratoezicht vlot te laten verlopen is het belangrijk de politie en het Openbaar Ministerie vroeg in het proces te betrekken. Zij hebben beide een belangrijke rol binnen het proces.
Cameratoezicht door de politie (artikel 3 Politiewet)
Voor cameratoezicht op grond van artikel 3 Politiewet geldt dat de politie bevoegd is om in het belang van de handhaving van de rechtsorde te besluiten tot de inzet van camera’s. De politie is ook verantwoordelijk voor de verwerking van de camerabeelden en aansluitend voor de realisatie van de DPIA.
Op 3 april 2023 is door het Regionaal Veiligheidsoverleg politie-eenheid Rotterdam het 'Beleidskader Publiek Cameratoezicht regio Rotterdam' vastgesteld. Dit beleidskader volgt een eerder regionaal beleidskader uit 20141 op. Het vernieuwde beleidskader voorziet in een theoretisch kader, een set uniforme afspraken voor de gehele eenheid en een praktische handreiking voor gemeenten voor het instellen van cameratoezicht.
Het nu voorliggend beleidskader is gebaseerd op dit regionale beleidskader. Dit houdt in dat de afspraken zoals die zijn gemaakt op regionaal niveau van toepassing zijn op het instellen van publiek cameratoezicht in de gemeente Papendrecht.
Het beleidskader omvat vastgestelde richtlijnen die dienen als hulp bij de afweging voor het inzetten, continueren of beëindigen van cameratoezicht.
Tegenwoordig worden op diverse plaatsen camera’s geplaatst. Dit gebeurt door de overheid, ondernemers maar ook inwoners en andere particulieren. Deze camera’s zijn onder te verdelen in drie categorieën. Daarbij is de doelbinding (waarom is de camera geplaatst) en het gebied waarop de camera is gericht (publiek/privaat) van belang.
Het gaat om de volgende categorieën:
Bij alle vormen van cameratoezicht geldt de stelregel dat het cameratoezicht in verhouding moet staan tot de ernst van de situatie en niet door andere minder ingrijpende, maatregelen kan worden vervangen (proportionaliteit en subsidiariteit).
Het betreft toezicht met behulp van camera’s door de overheid. Het voornaamste doel is het waarborgen van de veiligheid in de openbare ruimte. Vaak gaat het om toezicht in de binnensteden en uitgaansgebieden. Als er voldoende aanleiding toe is, wordt cameratoezicht ingezet in woonwijken, stationsgebieden en andere openbare plaatsen. De grondslag voor publiek cameratoezicht vormt artikel 151c van de Gemeentewet of artikel 3 van de Politiewet. Zoals eerder vermeld dient voor het verwerken van camerabeelden altijd een DPIA te worden opgesteld door de politie.
Bij privaat cameratoezicht zetten ondernemers en/of inwoners (of andere particulieren) cameratoezicht in om goederen en/of personen te beveiligen. Zo plaatst een supermarkt
camera’s in haar pand om diefstal tegen te gaan en worden ook woningen door camera’s beveiligd. Dit private cameratoezicht mag niet plaatsvinden in het publiek domein. De verwerking van eventuele camerabeelden vindt plaats onder artikel 6, lid 1 onder d van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Voor het verwerken van de camerabeelden moet er bij privaat cameratoezicht onderscheid worden gemaakt in privé (huishoudelijk) gebruik en zakelijk (professioneel) gebruik.
Bij privaat cameratoezicht is het de eigenaar die de beelden beheert en uit kan bekijken. De gemeente heeft geen rol.
3. Combinatie publiek en privaat cameratoezicht
In de praktijk komt het veelvuldig voor dat er sprake is van een combinatie van publiek en privaat cameratoezicht. Denk hierbij aan bedrijventerreinen en winkelcentra die beveiligd worden met camera’s die zijn geplaatst op initiatief van zowel publieke als private partijen. Bij deze vorm van cameratoezicht wordt niet alleen het eigen terrein, maar vaak ook de openbare ruimte (zoals de openbare weg en de toegangsweg) gefilmd. Dat gebeurt niet alleen vanuit het oogpunt van het handhaven van de openbare orde, maar ook vanuit het oogpunt van het beveiligen van personen en goederen die zich op het terrein bevinden.
Deze vermenging roept in de praktijk vaak vragen op en is lastig binnen de wettelijke kaders te realiseren. Om dit op een juiste wijze te realiseren is het van belang om het doel van cameratoezicht scherp te krijgen. De wetgever heeft duidelijk een onderscheid gemaakt in wet- en regelgeving voor het publiek cameratoezicht en voor privaat cameratoezicht. Dit leidt tot verschil in uitvoering en uitwerking van het cameratoezicht.
Wanneer de locatie een openbaar karakter heeft, valt dit onder de wet- en regelgeving van publiek cameratoezicht. Indien de locatie een gesloten karakter heeft, gaat het om beveiligen van personen en eigendommen (zaakbeveiliging) en valt dit onder privaat cameratoezicht. Bij privaat cameratoezicht kan het zijn dat de camera’s die gericht staan op het doel (zaakbeveiliging) ook een klein stukje openbare ruimte opnemen. Dit mag alleen als dat onvermijdelijk is en mag dus geen doel op zichzelf zijn.
Steeds meer gemeenten maken gebruik van cameratoezicht in de openbare ruimte. Dit (publieke) cameratoezicht vormt een inbreuk op de privacy en daarom kan het alleen worden ingezet wanneer alle andere mogelijke maatregelen niet het beoogde effect hebben gehad (ultimum remedium).
Omdat er vanwege de verwerking van de camerabeelden (persoonsgegevens) een hoog privacy-risico bestaat moet er vooraf een Data Protection Impact Assessment (DPIA) of Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) te worden opgesteld door de verwerker van de persoonsgegevens. Voor de verwerking van de gemaakte camerabeelden is de Korpschef van de Nationale politie verantwoordelijk. Dit betekent dat de politie verantwoordelijk is voor het opstellen van de DPIA.
Publiek cameratoezicht kan worden ingezet met als doel de handhaving van de openbare orde (artikel 151c Gemeentewet) of de handhaving van de rechtsorde (artikel 3 Politiewet).
Cameratoezicht 151c Gemeentewet
Publiek cameratoezicht is als sluitstuk van een veiligheidsaanpak een belangrijk instrument om:
De burgemeester kan publiek cameratoezicht inzetten op grond van artikel 151 c van de Gemeentewet mits deze bevoegdheid door de gemeenteraad is verleend2.
De randvoorwaarden voor de toepassing van cameratoezicht op grond van de Gemeentewet zijn:
De camerabeelden worden verwerkt op grond van artikel 8 Wet politiegegevens (Wpg). Zoals eerder vermeld is de politie verwerkingsverantwoordelijk. De camerabeelden worden maximaal 4 weken opgeslagen en daarna vernietigd. Wel kunnen deze camerabeelden verder worden verwerkt in het kader van opsporing van strafbare feiten.
Cameratoezicht artikel 3 Politiewet
Naast inzet op grond van art. 151c Gemeentewet, kunnen camera’s van de gemeente en/of politie kortstondig door de politie worden ingezet op basis van art. 3 van de Politiewet ter handhaving van de rechtsorde.
Het kan daarbij gaan om onvoorziene ordeverstoringen of (de vrees voor) ordeverstoringen van tijdelijke aard, zoals bijvoorbeeld bij een risicowedstrijd in het betaald voetbal of bij evenementen of demonstraties. Dit is toegestaan zolang het kortdurend (dus niet stelselmatig) plaatsvindt, ter handhaving van de rechtsorde (dit is inclusief openbare orde) noodzakelijk is (proportioneel en subsidiair) en slechts een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.
De randvoorwaarden voor de toepassing van cameratoezicht op grond van de Politiewet zijn:
Afhankelijk van het doel worden de camerabeelden verwerkt op grond van artikel 8 Wpg of artikel 9 Wpg. Zoals eerder vermeld is de politie verwerkingsverantwoordelijk. De termijn om camerabeelden te verwerken is bepaald in de Wpg.
Vast en flexibel cameratoezicht
Cameratoezicht is onder te verdelen in vast en flexibel cameratoezicht.
Bij vast cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet gaat het om camera’s die gedurende een vooraf bepaalde tijd en voor langere duur op een specifieke ('vaste') plek worden aangebracht. Vaak is er een compleet netwerk aan deze vorm van cameratoezicht gekoppeld.
Op 1 juli 2016 is artikel 151c van de Gemeentewet verruimd. De burgemeester mag, binnen het wettelijke kader, naast vast cameratoezicht ook flexibel cameratoezicht inzetten om de openbare orde te handhaven.
Bij flexibel cameratoezicht op grond van 151c Gemeentewet gaat het om camera’s die in een vooraf door de burgemeester aangewezen gebied op wisselende locaties (kunnen) worden ingezet. Vaak worden hier mobiele (verplaatsbare) camera’s gebruikt. Het gebied dat wordt aangewezen mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. Denk hierbij aan een gebied waar bijvoorbeeld overlastproblematiek zich niet uitsluitend op één locatie voordoet, maar zich telkens verplaatst.
Voor vast en flexibel cameratoezicht worden verschillende typen camera’s gebruikt. De keuze voor een bepaald type camera hangt af van verschillende factoren. Met name bij flexibel cameratoezicht waarbij camera's relatief eenvoudig moeten kunnen worden verplaatst is veelal maatwerk nodig. Zo moet de (beschikbaarheid van een) stroomvoorziening en de wijze waarop er verbinding met het netwerk tot stand kan worden gebracht ter plaatse worden onderzocht. Hierbij geldt dat de dataverwerking op elke plaats waar cameratoezicht wordt ingezet voldoende moet zijn afgeschermd.
Voorbeelden van type camera's en stroomvoorziening, zoals deze doorgaans voor vast cameratoezicht wordt gebruikt.
Voorbeelden van type camera's en stroomvoorziening, zoals deze doorgaans voor flexibel cameratoezicht wordt gebruikt.
Publiek cameratoezicht is gebaseerd op de wettelijke taak van de (lokale) overheid om de openbare orde te handhaven. De mogelijkheid om publiek cameratoezicht in te stellen is primair gebaseerd op artikel 151c van de Gemeentewet, de APV, de Politiewet en de Wpg. De belangrijkste wetsartikelen staan in bijlage 1 genoemd.
Hieronder worden kort de belangrijkste wet- en regelgeving benoemd:
Wet op de politiegegevens: Op grond van artikel 151c Gemeentewet mogen camerabeelden, in het belang van de handhaving van de openbare orde, worden vastgelegd. Omdat de gegevensverwerking plaatsvindt in het kader van de uitoefening van de politietaak is de Wet politiegegevens (Wpg) op die verwerking van toepassing.
Politiewet: Bij evenementen, zoals Koningsdag, of bij plotselinge ernstige verstoringen van de openbare orde, kan op grond van de Politiewet cameratoezicht worden ingezet. Daarbij gaat het om zeer kortstondig en/of mobiel cameragebruik. De taakstellende bepaling hiervoor vloeit voort uit de in artikel 3 van de in deze wet vastgelegde hoofdtaken van de politie; het handhaven van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die dat behoeven.
Om een goede afweging te kunnen maken of cameratoezicht kan worden ingesteld volgt hieronder een afwegingskader. In dit afwegingskader komen de volgende onderdelen terug:
Cameratoezicht op grond van artikel 151c Gemeentewet heeft als doel het handhaven van de openbare orde. Hieronder valt zowel de daadwerkelijke voorkoming en beëindiging van zich concreet voordoende of dreigende verstoringen van de openbare orde, alsook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving3.
Daarnaast kan gemeentelijk cameratoezicht ook voor opsporingsdoeleinden gebruikt worden. Zo biedt artikel 151c lid 9 Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen camerabeelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Door de doelstelling SMART4 te formuleren wordt de doelstelling concreet en meetbaar gemaakt. Het doel is meetbaar wanneer is omschreven wat de gemeente wil bereiken en hoe dat wordt gemeten. Bij voldoende draagvlak is het doel ook acceptabel. Alle partijen die betrokken zijn, moeten achter het doel staan en bereid zijn zich eraan te verbinden. Het draagvlak kan worden vergroot door alle partijen te betrekken bij het kiezen en formuleren van de doelstelling.
Een randvoorwaarde voor cameratoezicht op grond van artikel 151c lid 5 van de Gemeentewet is dat het gekoppeld is aan een bepaalde tijdsduur. Het ligt dus voor de hand om het doel te koppelen aan deze periode en een duidelijke start- en einddatum te formuleren. Er dient altijd een evaluatie van het cameratoezicht plaats te vinden aan de hand van de geformuleerde doelstelling.
Aan de hand van een analyse van de veiligheidssituatie in het aan te wijzen gebied, moet duidelijk worden in hoeverre cameratoezicht noodzakelijk is in dat gebied.
Bij een veiligheidsanalyse wordt naast de objectieve ook de subjectieve veiligheid in kaart gebracht.
De informatie die wordt gebruikt voor de veiligheidsanalyse moet in een systeem of document zijn vastgelegd, zodat op een later tijdstip duidelijk is waar de gebruikte informatie vandaan komt. Dit dient ter onderbouwing van de noodzakelijkheid. Denk hierbij bijvoorbeeld ook aan meldingen van inwoners die overlast ervaren. Deze meldingen kunnen binnenkomen via verschillende kanalen, zoals contact met de wijkagent of via het algemene politienummer. Tevens kan het contact met medewerkers van de gemeente verlopen.
In de veiligheidsanalyse worden verder de probleembeschrijving, de analyse en het incidentenbeeld omschreven.
Om een goede afweging te kunnen maken wordt gebruik gemaakt van een afwegingskwadrant. Hierin worden de ingeschatte bijdragen aan de objectieve en subjectieve veiligheid in de daarvoor bestemde kwadranten geplaatst. Dit helpt om de te verwachten effecten inzichtelijk te maken. Daarbij komen aanbevelingen op welke aspecten het accent kan liggen naar voren.
Objectief en subjectief beide positief: Als er positieve effecten op de objectieve én op de subjectieve veiligheid aanwezig of te verwachten zijn, ligt een eerste conclusie voor de hand: De inzet of continuering kan doorgang vinden.
Objectief en subjectief beide negatief: Het tegenoverliggende kwadrant levert een vergelijkbaar helder beeld op: als de effecten op de objectieve én de subjectieve veiligheid beperkt of zelf afwezig zijn, is er geen reden om cameratoezicht in te voeren of te continueren. Deze laatste conclusie vergt wel uitleg en – wellicht ook politieke – overtuigingskracht.
Objectief is positief, subjectief negatief: Als cameratoezicht wordt beschouwd als positief voor de objectieve veiligheid, maar niet specifiek voor de subjectieve veiligheid, is het verstandig deze vorm van toezicht in te bedden in een beter zichtbaar pakket van maatregelen en voorlichting.
Daarmee wordt aan de inwoners aangetoond dat de veiligheid is gediend bij cameratoezicht. Daarbij kan worden gedacht aan het bekendmaken van preventie- en opsporingsresultaten, lokale borden dat cameratoezicht wordt ingezet en andere gerichte voorlichtingsactiviteiten. Daarnaast is het van belang de objectieve resultaten te maximaliseren, bijvoorbeeld door extra inspanningen te leveren en de effecten ook daadwerkelijk te verzilveren.
Objectief is negatief, subjectief positief: Wanneer er geen objectieve aanleiding is voor cameratoezicht, is het juridisch niet mogelijk om cameratoezicht in te zette ter verhoging van het (subjectieve) veiligheidsgevoel. Er kan wel voor een pakket van andere, bewezen effectieve, maatregelen gekozen worden om de subjectieve veiligheid te vergroten.
3. Noodzakelijkheid: voldoen aan beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Naast dat er een duidelijke doelomschrijving nodig is voor het inzetten van het cameratoezicht, zijn er een aantal criteria waaraan het cameratoezicht moet voldoen. Zo moet het cameratoezicht voldoen aan de voorwaarde van noodzakelijkheid. Hierbij spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een belangrijke rol.
Proportionaliteit: Het proportionaliteitsbeginsel houdt in dat de inbreuken op de belangen van de betrokkenen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Dit betekent onder andere dat de camera’s alleen worden aangezet/uitgekeken op tijden waarop er daadwerkelijk sprake is van verstoring van de openbare orde en dat er niet meer personen en/of plaatsen in beeld worden gebracht dan noodzakelijk is voor het handhaven van de openbare orde.
Subsidiariteit: Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt niet op een andere, voor de betrokkenen minder nadelige, wijze kunnen worden verwerkelijkt. Dit betekent dat cameratoezicht ter handhaving van de openbare orde slechts mag worden ingezet als ook minder vergaande maatregelen zijn getroffen, maar deze onvoldoende effectief zijn en niet redelijkerwijs kunnen worden uitgebreid. Voorbeelden van minder vergaande maatregelen zijn extra surveilleren door politie en toezichthouders, meer/betere straatverlichting, afspraken met de horeca etc.
Het in kaart brengen van de verschillende kosten waarmee rekening moet worden gehouden vormt een onderdeel van het reguliere proces bij de inzet van veiligheidsmaatregelen. Dit houdt in dat een kostenraming van de mogelijke alternatieve maatregelen (inclusief de optie ‘geen cameratoezicht’) en de kosten van het inzetten van cameratoezicht wordt gemaakt als onderdeel van de afweging om wel of niet cameratoezicht in te zetten.
Naast geldt kost de inzet van cameratoezicht ook capaciteit (tijd). De benodigde tijd voor de invoering van cameratoezicht verschilt per situatie. Het is daarom lastig om een indicatie te geven van de tijd die nodig is om een cameraproject op te zetten. Dit hangt onder meer af van het doel dat men voor ogen heeft, het beschikbare personeel en de omstandigheden in het toezichtgebied. Ook de bestaande infrastructuur in het toezichtgebied is van grote invloed op de kosten en de tijdsinvestering. Wanneer voor cameratoezicht een infrastructuur moet worden aangelegd of hier nog verbeteringen in aan moeten worden gebracht, kost dit uiteraard meer tijd en geld.
Cameratoezicht vergt veel capaciteit. In de eerste plaats in de voorbereiding en implementatie. Hierbij moet niet worden vergeten dat de beelden tijdens de vooraf vastgestelde tijdstippen bij voorkeur live bekeken moeten worden door hiervoor opgeleid personeel. En dat er door de politie ook meteen opvolging moet kunnen worden gegeven als de beelden daartoe aanleiding geven. Ook dit onderdeel kost capaciteit, tijd en daarmee geld.
6. Afstemming, advies en beoordeling
Om het proces tot invoering van publiek cameratoezicht vlot te laten verlopen, is het belangrijk om de betrokken partijen vroeg in het proces te betrekken. Denk hierbij aan het creëren van draagvlak op ambtelijk en bestuurlijk niveau van de gemeente. Daarnaast hebben de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een duidelijke rol. De eerste signalen om cameratoezicht in te zetten komen over het algemeen vanuit de gemeente zelf of de gemeente wordt door de politie hierover benaderd.
Cameratoezicht kan worden ingezet in gebieden waar een bovengemiddeld risico bestaat op verstoringen van de openbare orde. Daarbij baseert de burgemeester zich op het advies en informatie van de politie op grond waarvan een beeld kan worden gevormd over de veiligheidssituatie van een locatie/gebied.
Buiten het advies en de veiligheidsanalyse van de politie kijkt de burgemeester ook breder naar de mogelijke inzet van cameratoezicht. Denk aan informatie die bij de gemeente zelf bekend is (bijvoorbeeld meldingen bij gemeente). De burgemeester zal in ieder geval nauwkeurig moeten afwegen welke openbare plaatsen wel en welke niet worden aangewezen voor cameratoezicht.
De politie is naast adviseur voor de burgemeester ook verantwoordelijk voor het uitvoeren van een DPIA op de verwerking van de camerabeelden en de daaruit voortvloeiende maatregelen.
De inzet van publiek cameratoezicht is maatwerk en vereist verschillende operationele besluiten. Voor elk cameraproject wordt daarom een plan opgesteld door de gemeente in samenwerking met de politie. Het plan van aanpak wordt besproken in het (regionaal) driehoeksoverleg.
Ondersteuning en loketfunctie voor het onderdeel cameraplan is belegd bij het Team Technisch Toezicht (TTT) van de Dienst Regionale Operationele Samenwerking (DROS) binnen de politie-eenheid Rotterdam.
Rol van het Openbaar Ministerie
Artikel 151c lid 3 Gemeentewet vereist dat het daadwerkelijk gebruik van de camera’s wordt besproken in het driehoeksoverleg5 (om een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets te verrichten). Het contact tussen gemeente en OM verloopt via de gebiedsadviseur van het Openbaar Ministerie. Afhankelijk van de wensen kan fysiek/digitaal of schriftelijk overleg plaatsvinden. In- of toestemming van de officier van justitie is geen wettelijke eis.
Tijdens het ambtelijk vooroverleg ter voorbereiding op het driehoeksoverleg wordt het voornemen tot het instellen van cameratoezicht beoordeeld en wordt een advies opgesteld gericht aan de burgemeester. In het driehoeksoverleg worden het voornemen en het ambtelijk advies besproken. De burgemeester is bevoegd een besluit te nemen.
Vervolgens wordt naar aanleiding van dit besluit een aanwijzingsbesluit opgesteld.
In dit aanwijzingsbesluit staan naast de juridische grondslag (artikel 151c Gemeentewet juncto artikel 2:77 APV), de overwegingen om cameratoezicht in te zetten (subsidiariteit en proportionaliteit) en wordt aangegeven op welke wijze belanghebbenden bezwaar kunnen maken tegen het besluit.
In het aanwijzingsbesluit worden de locaties van vaste camera’s opgenomen of een gebied aangewezen waarbinnen flexibele camera’s geplaatst en verplaatst mogen worden.
Het aanwijzingsbesluit wordt gepubliceerd in het Gemeenteblad. De gemeenteraad wordt geïnformeerd over het instellen van cameratoezicht in de gemeente.
Er zijn een aantal onderwerpen waar rekening mee moet worden gehouden tijdens de uitvoering van het cameratoezicht.
Communicatie met belanghebbenden
Cameratoezicht op openbare plaatsen ter handhaving van de openbare orde moet op een duidelijke wijze kenbaar zijn. Aan de randen van het cameragebied moet kenbaar worden gemaakt dat men een cameragebied binnengaat. Er kan niet worden volstaan met het plaatsen van één bord op een centrale plek binnen het cameragebied. De camera’s zelf hoeven niet zichtbaar te zijn. Ook hoeft niet zichtbaar te zijn of de camera’s in werking zijn. Aan het vereiste van het kenbaar maken van cameratoezicht moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring en er dus geen opnames worden gemaakt.
Omwonenden zullen op een passende wijze (bijv. via een bewonersbrief) worden geïnformeerd.
Met de privacy van belanghebbenden moet zorgvuldig worden omgegaan. Er moeten passende technische en organisatorische maatregelen worden genomen om de privacy te waarborgen. De camerabeelden worden onder regie van de politie uitgekeken en alleen door personen die hier bevoegd voor zijn (gekwalificeerde en geautoriseerde cameraobservanten). De ruimte waar dit plaatsvindt, moet hier dan ook op ingericht te zijn. Een DPIA geeft duidelijkheid over hoe met privacy informatie wordt omgegaan (hoofdstuk 4). Verder moet gewaarborgd worden dat de camera’s niet registreren buiten de openbare ruimte (denk aan mogelijkheid tot het onzichtbaar maken van niet-openbare ruimte door middel van het vervagen van de beelden, het zgn. blurren.
Conform het gestelde in de gemeentewet worden de camerabeelden uitgekeken ter handhaving van de openbare orde. Als er sprake is van het uitkijken van beelden voor opsporingsdoeleinden dan kunnen uitsluitend politiemedewerkers bij de opgeslagen camerabeelden.
Belanghebbenden kunnen bij vragen over de inzet van cameratoezicht bij de burgemeester terecht en voor de privacy vragen met betrekking tot de verwerking van de camerabeelden bij de politie.
De politie is, op grond van artikel 151c, lid 9, verantwoordelijk voor het verwerken van de camerabeelden. Het is mogelijk dat anderen onder regie van de politie die beelden rechtstreeks bekijken. De beslissing tot inzet van politiepersoneel naar aanleiding van camerabeelden wordt genomen door de politie. Dit betekent dat de politie ingericht dient te zijn op het ontvangen van deze informatie. Bij het bekijken van de beelden door anderen dan de politie is het van belang dat goede werkafspraken worden gemaakt in een verwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de politie.
Ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens door middel van cameratoezicht, geldt een wettelijke bewaartermijn van maximaal vier weken (Artikel 151c Gemeentewet). Na deze termijn moeten de beelden vernietigd worden (lid 6). Als de camerabeelden verder worden verwerkt ten behoeve van de opsporing van een concreet strafbaar feit, dan wordt de duur van de opslag bepaald door dit nieuwe doel.
Om verdachten van misdrijven snel op te kunnen sporen en te kunnen vervolgen zijn camerabeelden van groot belang. Heel veel beelden kunnen echter niet door de politie (opsporing) en het Openbaar Ministerie (vervolging) worden gebruikt. De beelden zijn vaak te slecht van kwaliteit. Hierop hebben het CCV, Openbaar Ministerie en politie gezamenlijk negen punten voor excellent cameratoezicht opgesteld. Het toepassen van deze negen punten vergroot de kans op geschikte beelden voor heterdaadkracht, opsporing en vervolging. De negen punten zijn te vinden op de website van het CCV6. In bijlage 3 staat hier meer informatie over.
Kader met betrekking tot de verwerking van gegevens
De Wpg bepaalt dat een verwerking van politiegegevens elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens betreft. Hieronder valt in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens (artikel 1, sub c Wpg).
Politie is verwerkingsverantwoordelijke
Hoewel de burgemeester beslist over de inzet van cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet, is hij niet de verwerkingsverantwoordelijke voor de verwerking van de camerabeelden. Wie voor de verwerking van politiegegevens de verwerkingsverantwoordelijke is, staat in de Wet politiegegevens. In dit geval is dat de korpschef van de politie.
De politie voert de operationele regie ten aanzien van cameratoezicht dat is ingezet op grond van artikel 151c Gemeentewet. De politie kan bij het uitkijken van deze camerabeelden gebruik maken van een bewerker. Een bewerker is degene is die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen. De bewerker is een buiten de organisatie van de verantwoordelijke staande persoon of instelling. Het zal veelal gaan om een persoon of instelling die niet in een hiërarchische relatie tot de verantwoordelijke staat.
De verantwoordelijke die persoonsgegevens wil laten verwerken door een verwerker moet een overeenkomst met de verwerkingsverantwoordelijke sluiten waarin de uitvoering van de verwerkingen wordt geregeld. Dit vereiste van een verwerkersovereenkomst is in de Wpg van overeenkomstige toepassing verklaard (artikel 6c lid2 Wpg).
Data protection impact assessment (DPIA)
Een DPIA wordt ook wel gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) genoemd. De politie is, als verwerkingsverantwoordelijke, wettelijk verplicht, voorafgaand aan het besluit tot het inzetten van publiek cameratoezicht, een DPIA op te stellen.
Een DPIA is een hulpmiddel voor een verantwoordelijke om door middel van een vragenlijst de privacy-risico’s van een (voorgenomen) verwerking in kaart te brengen.
Aan de hand van een DPIA kan de politie de risico’s beoordelen die de verwerking van persoonsgegevens door middel van een camera met zich meebrengt voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen. Ook kan hij aan de hand van een DPIA-maatregelen treffen om deze risico’s te beperken. Hierdoor kan de verantwoordelijke de negatieve gevolgen die deze verwerking met zich mee kunnen brengen voor de betrokkenen, maar ook voor hemzelf, zo veel mogelijk beperken.
Ook als de omstandigheden met betrekking tot de inzet van een camera wijzigen (bijvoorbeeld een wijziging van de doeleinden of de omvang van het toezicht of hetgeen er met de camerabeelden zal worden gedaan), is het raadzaam om opnieuw een DPIA uit te voeren of aan te passen.
In een dienstverleningsovereenkomst staan diensten beschreven die de gemeente levert aan de politie rondom het beheer van cameratoezicht en wederzijdse verplichtingen om deze dienstverlening te kunnen realiseren. Deze overeenkomst is niet altijd noodzakelijk.
Centraal of decentraal uitkijken van beelden
Het live uitkijken van camerabeelden met de mogelijkheid om direct tot actie over te gaan is effectiever dan het achteraf uitkijken van de beelden. Het 24 uur per dag uitkijken van alle camera's vergt een forse personele inzet. Het ‘op maat’ live uitkijken betreft een realistischer optie.
In een centraal uitkijkcentrum is 24 uur per dag bezetting aanwezig. Wanneer de noodzaak er is, kunnen camerabeelden worden uitgekeken. Denk hierbij aan incidentgericht uitkijken en/of het bij meldingen uitkijken van beelden.
Als er gekozen wordt voor het centraal uitkijken van camerabeelden, kunnen alle voorzieningen in één keer georganiseerd worden. In een centraal uitkijkcentrum is het eenvoudiger om de behoefte aan toezichturen efficiënt en effectief in te vullen. Bovendien zijn aanpassingen in wet- en regelgeving, ontwikkelingen en techniek eenvoudiger aan te passen en te implementeren bij een centrale uitkijkruimte dan bij decentrale uitkijkruimten.
Bij de keuze om camerabeelden decentraal uit te kijken moet rekening worden gehouden met onder andere de volgende minimale noodzakelijke randvoorwaarden:
Ieder cameraproject wordt vlak voor de aflooptermijn van het aanwijzingsbesluit geëvalueerd en hierbij wordt beoordeeld of cameratoezicht in het betreffende gebied nog noodzakelijk is. Om tot een volledig beeld te komen, wordt er voor deze evaluatie informatie ingewonnen bij stakeholders. Denk hierbij aan de politie, boa’s en (vertegenwoordigers van) bijv. verenigingen, ondernemers, inwoners en andere belanghebbenden. In de evaluatie wordt met name beoordeeld wat de effecten van de inzet van het cameratoezicht zijn en of de noodzaak tot het inzetten van cameratoezicht nog aanwezig is.
Bij de evaluatie wordt getoetst op het eerder vermelde afwegingskader (hoofdstuk 4) en de wettelijke voorwaarden. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de volgende punten:
Als uit de evaluatie blijkt dat de inzet van camera’s in een gebied niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde, trekt de burgemeester het besluit om in dat gebied camera’s in te zetten in. Als het cameragebied waarvoor het aanwijzingsbesluit wordt ingetrokken een onderdeel uitmaakt van een groter gebied/project, dan moet het aanwijzingsbesluit voor het overgebleven gebied/gebieden worden geactualiseerd. Het komt in de praktijk ook voor dat een aanwijzingsbesluit afloopt en niet wordt geactualiseerd. Daarmee komt eveneens een eind aan het cameratoezicht.
Als de omstandigheden met betrekking tot de inzet van een camera wijzigen (bijvoorbeeld een wijziging van de doeleinden of de omvang van het toezicht of hetgeen er met de camerabeelden wordt gedaan), is het vereist om opnieuw een DPIA uit te voeren/aan te passen. Om alle stappen, de motivatie binnen deze stappen en beslissingen op een later moment te kunnen reproduceren moeten deze schriftelijk worden vastgelegd in een gemeentelijk registratiesysteem.
De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
De burgemeester stelt, na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken.
De verwerking van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het achtste lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt.
Artikel 1 van de Wet openbare manifestaties
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
De burgemeester en de officier van justitie overleggen regelmatig tezamen met het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid binnen welk grondgebied de gemeente geheel of ten dele valt, en zo nodig met de politiechef van een regionale eenheid, over de taakuitvoering van de politie en over het beleid ten aanzien van de taakuitvoering (driehoeksoverleg).
In het driehoeksoverleg worden door de burgemeester en de officier van justitie afspraken gemaakt over de inzet van de politie ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening, onderscheidenlijk ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en de taken ten dienste van de justitie. De afspraken worden mede gemaakt op basis van de doelen, bedoeld in artikel 38b, eerste lid.
Artikel 8 Wet politiegegevens (uitvoering van de dagelijkse politietaak)
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken geautomatiseerd worden vergeleken met politiegegevens die worden verwerkt op grond van het eerste lid teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. De gerelateerde gegevens kunnen verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak.
Voor zover dat noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak kunnen politiegegevens ten aanzien waarvan de in het eerste lid genoemde termijn is verstreken in combinatie met elkaar worden verwerkt teneinde vast te stellen of verbanden bestaan tussen de betreffende gegevens. Indien zulke verbanden bestaan kunnen de gerelateerde gegevens verder worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de politietaak.
Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Papendrecht
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
Bijlage 3: Excellent cameratoezicht
Om verdachten van misdrijven snel op te kunnen sporen en te kunnen vervolgen zijn camerabeelden van groot belang. Vaak kunnen de beelden niet door de politie (opsporing) en het Openbaar Ministerie (vervolging) worden gebruikt omdat ze te slecht van kwaliteit zijn.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), het Openbaar Ministerie en de politie hebben negen punten voor excellent cameratoezicht opgesteld. Hiermee wordt de kans op geschikte beelden voor heterdaadkracht, opsporing en vervolging vergroot. Bij het gebruik van deze negen punten wordt de preventieve kracht van cameratoezicht en gebruik bij aanschaf, installatie en onderhoud van het camerasysteem verhoogd.
Negen punten voor excellent cameratoezicht:
Zorg voor een cameraplan. Een cameraplan is een plattegrond van de onderneming, het vervoersmiddel, de woning of de instelling. Hierop wordt per camerapositie aangegeven welk deel van het te beveiligen gebied moet worden vastgelegd. In het cameraplan staat per camera het doel (identificeren, herkennen, waarnemen) en de naam van de camera aangegeven.
Camerasysteem dat voldoet aan de norm ‘NEN-EN-IEC 62676-4 Videobewakingssystemen voor gebruik in beveiligingstoepassingen- Deel 4: Adviezen voor de toepassing7’ is geschikt voor opsporing. Het advies is om een installateur in arm te nemen die deze norm kent en kan toepassen.
Je kunt ook Helder Zicht8 raadplegen voor het installeren van een camerasysteem, een initiatief van de 3 brancheverenigingen.
De opslag moet voldoende capaciteit hebben om de camerabeelden van ten minste 2 weken op te slaan. Een langere periode is beter, om bijvoorbeeld na een incident tijdens een vakantie nog bij de camerabeelden te kunnen. De camerabeelden mogen niet langer worden opgeslagen dan wettelijk toegestaan (28 dagen).
Het is belangrijk om jaarlijks te (laten) controleren of het systeem nog goed werkt, of alle camera’s nog goede camerabeelden leveren en om de storingsmeldingen in het logboek van de recorder te controleren. Kijk af en toe of de camerabeelden van de camera’s kloppen met wat is afgesproken in het cameraplan. Met de testkaart in de norm (NEN-EN-IEC 62676-49) valt te beoordelen of de camerabeelden gebruikt kunnen worden om te identificeren of te herkennen.
Het formaat van de camerabeelden moet in een reguliere extensie dat door dominante besturingssystemen wordt gedragen (Windows en Apple). De beelden moeten op gangbare apparatuur kunnen worden afgespeeld. Bijgeleverde softwareplayers zijn onwenselijk. Het gaat om onafhankelijke bestanden die in editing software van de politie kunnen worden verwerkt. Metadata zoals datum en tijd van de opname en naam van de camera moeten zichtbaar zijn op de camerabeelden in de export.
Zorg ervoor dat het camerasysteem geregistreerd is bij Camera in Beeld10. Camera in Beeld is een databank van beveiligingscamera’s. Met deze databank kan de politie zien waar in de buurt van een misdaad (bijvoorbeeld een woninginbraak) zich camera’s bevinden die mogelijk camerabeelden van de dader hebben. Hierdoor kunnen daders sneller worden gepakt. Hoe meer camera’s voldoen aan dit advies, hoe beter de opsporing met Camera in Beeld.
Winkels of bedrijven kunnen hun camerasysteem aansluiten bij een particuliere alarmcentrale. De particuliere alarmcentrale krijgt bij onraad via een (alarm)sensor een melding. Een beveiligingsmedewerker van de alarmcentrale kan de camerabeelden dan ook zien en alle gegevens en de livebeelden snel doorschakelen naar de politiemeldkamer. Met Live View11 kan de meldkamer van de politie rechtstreeks meekijken met de camerabeelden van een winkelier of horecaondernemer. Zo is die direct op de hoogte als er een inbraak of overval (of ander gewelddadig delict) wordt gepleegd.
Bijlage 4: Kostenoverzicht12
Bij kostenraming is het van belang om met een aantal zaken rekening te houden. Hieronder is een overzicht gegeven waar op zijn minst rekening mee dient te worden gehouden.
In het overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen het uitkijken van beelden op een decentrale locatie en op een centrale locatie.