Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gorinchem

Verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGorinchem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024
CiteertitelVerordening gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de regels met betrekking tot de subcommissie ruimtelijke kwaliteit in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving met bijlage (reglement van orde van de commissie Welstand) en de Verordening op de Erfgoedcommissie gemeente Gorinchem 2018 vervallen. Het begrip “erfgoedcommissie” in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving wordt gewijzigd in “commissie”.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 108 van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2024nieuwe regeling

25-05-2023

gmb-2023-518132

Z/22/742142 / 828926

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024

De raad van de gemeente Gorinchem;

gelezen het voorstel van het college van 27 maart 2023, nummer Z/22/742142 / 828926;

gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;

gezien het advies van de Erfgoedcommissie en commissie Welstand

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024.

 

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd ‘Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem’. De commissie kan bestaan uit twee subcommissies;

  • -

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • -

    subcommissie: de subcommissie Ruimtelijke kwaliteit en de subcommissie Erfgoed;

  • -

    wet: de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Adviestaak

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

  • 1.

    De commissie heeft als taak de gemeenteraad en het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevings-kwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Daaronder wordt in elk geval begrepen het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.

  • 2.

    Ter uitvoering van haar taak:

    • a.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

       

      • 1°.

        een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;

      • 2°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;

      • 3°.

        een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van een gebied en/of de bebouwing;

      • 4°.

        een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;

      • 5°.

        een omgevingsplanactiviteit gelegen binnen het rijksbeschermd Stadsgezicht;

      • 6°.

        een tijdelijk deel van het omgevingsplan of zoals bedoeld in artikel 22.29 eerste lid, aanhef en onder b, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, zoals opgenomen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

      • 7°.

        een andere activiteit in geval het college een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;

    • b.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument en beeldbepalend pand op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet en op grond van de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving;

    • c.

      adviseert de commissie op verzoek van het college of uit eigen beweging over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit (artikel 17.9, tweede lid, van de wet);

    • d.

      adviseert de commissie op verzoek van het college in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet en in andere gevallen waarin het college een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;

    • e.

      informeert en begeleidt de commissie, op verzoek van het college, planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;

    • f.

      voert de commissie, op verzoek van het college, vooroverleg met planindieners over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;

    • g.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

    • h.

      adviseert de commissie op verzoek van het college over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen - zoals de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving - op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten. Onder meer regels over reclame in de openbare ruimte, voorwerpen op of aan de weg, standplaatsvergunning, exploitatievergunning horecabedrijven en ligplaats-vergunning.

Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 3. Verplichte advisering

Het college wint advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 ̊ tot en met 5 ̊, en onder b.

 

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting

Artikel 4. Samenstelling en advisering

Algemeen

  • 1.

    De commissie bestaat uit tenminste 5 leden, de voorzitter(s) daaronder begrepen. De raad of het college kan plaatsvervangers benoemen, die hen bij afwezigheid kan vervangen. De leden en hun eventuele plaatsvervangers zijn personen die onafhankelijk zijn van de gemeente Gorinchem.

  • 2.

    De leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering en op grond van maatschappelijke kennis en ervaring. Eventuele plaatsvervangers hebben vergelijkbare deskundigheid, alsmede maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kunnen maximaal 2 lokale leden en hun plaatsvervangers worden benoemd. Zij worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid op het gebied van erfgoed die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor een doelmatige ondersteuning van de commissie. Hieronder wordt ten minste verstaan: een coördinerende, toelichtende en rapporterende taak; de uitnodiging voor de vergaderingen; en de bekendmaking van het advies van de commissie.

  • 5.

    De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 6.

    De disciplines die de leden in gezamenlijkheid kunnen vertegenwoordigen zijn: architectuur, ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw en de lokale gemeentelijke geschiedenis.

  • 7.

    De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

Subcommissies

  • 8.

    De commissie kan bestaan uit twee subcommissies: de subcommissie ruimtelijke kwaliteit en de subcommissie erfgoed.

  • 9.

    Als de commissie bestaat uit twee subcommissies, dan gelden de navolgende regels:

Subcommissie ruimtelijke kwaliteit

  • 10.

    De advisering over het uiterlijk van bouwwerken (architectonische en welstandsaspecten) is opgedragen aan de Stichting Dorp, Stad en Land die uit haar midden personen voordraagt als lid van de subcommissie ruimtelijke kwaliteit

  • 11.

    De subcommissie ruimtelijke kwaliteit bestaat uit minimaal drie leden, de voorzitter (architect-voorzitter, secretaris (architect-secretaris) en één lid daaronder begrepen, waarvan de leden kundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie. De leden kunnen bij incidentele afwezigheid worden vervangen door een gekwalificeerde vervanger van de stichting Dorp, Stad en Land.

  • 12.

    De raad of het college kan daarnaast maximaal - aantal - plaatsvervangers benoemen, die hen bij afwezigheid kan vervangen. De leden en hun eventuele plaatsvervangers zijn personen die onafhankelijk zijn van de gemeente Gorinchem.

  • 13.

    De subcommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert over de gevallen zoals genoemd in artikel 2, gericht het uiterlijk van bouwwerken (architectonische en welstandsaspecten).

  • 14.

    De subcommissie wordt ondersteund door een ambtelijke secretaris. Deze secretaris zorgt voor een doelmatige ondersteuning van de commissie. Hieronder wordt ten minste verstaan: een coördinerende, toelichtende en rapporterende taak; de uitnodiging voor de vergaderingen; en de bekendmaking van het advies van de commissie.

Subcommissie erfgoed

  • 17.

    De subcommissie erfgoed bestaat uit minimaal vijf leden, de voorzitter daaronder begrepen, waarvan de leden kundig zijn op het terrein van:

    • a.

      een monumenten-/restauratiedeskundige, gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet, of een kunst- of architectuurhistoricus;

    • b.

      een historisch geograaf of iemand met kennis van de historische stedenbouw;

    • c.

      de welstandsgemandateerde;

    • d.

      twee deskundigen op het gebied van de lokale gemeentelijke geschiedenis.

  • 18.

    De raad of het college kan daarnaast maximaal - aantal - plaatsvervangers benoemen, die hen bij afwezigheid kan vervangen. De leden en hun eventuele plaatsvervangers zijn personen die onafhankelijk zijn van de gemeente Gorinchem.

  • 19.

    In afwijking van lid 18 kunnen maximaal 2 lokale leden en hun plaatsvervangers worden benoemd. Zij worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid op het gebied van erfgoed die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke en lokale kennis en ervaring.

  • 20.

    De subcommissie wordt ondersteund door een ambtelijke secretaris. Deze secretaris zorgt voor een doelmatige ondersteuning van de commissie. Hieronder wordt ten minste verstaan: een coördinerende, toelichtende en rapporterende taak; de uitnodiging voor de vergaderingen; en de bekendmaking van het advies van de commissie.

  • 21.

    De subcommissie monumenten adviseert over de gevallen zoals genoemd in artikel 2, gericht op de onderdelen monumenten en cultuurhistorie (erfgoedaspecten).

  • 22.

    De leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering en op grond van maatschappelijke en lokale kennis en ervaring. Eventuele plaatsvervangers hebben vergelijkbare deskundigheid, alsmede maatschappelijke kennis en ervaring.

Artikel 5. Benoeming

  • 1.

    De leden kunnen door de raad of het college voor een termijn van ten hoogste vier jaar worden benoemd.

  • 2.

    Herbenoeming door de raad of het college van leden kan eenmaal voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. Dit is niet van toepassing op de plaatsvervangers.

  • 3.

    Afgetreden leden zijn één jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4.

    De leden worden op eigen verzoek door de raad of het college ontslagen. Zij kunnen voorts door het college worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 5.

    De leden van de subcommissie ruimtelijke kwaliteit worden door het college of de raad pas benoemd, nadat Dorp, Stad en Land is gevraagd om een selectie en voordracht van kandidaat-leden. Het college informeert de raad over deze benoemingen.

Artikel 6. Ambtelijke ondersteuning van de (sub)commissie

  • 1.

    De (sub)commissie heeft een ambtelijk secretaris en wordt ondersteund door één of meerdere ambtelijke medewerkers.

  • 2.

    De secretaris draagt zorg voor de verslaglegging en het secretariaat van de (sub)commissie.

  • 3.

    De secretaris is geen lid van de (sub)commissie en is voor zijn werkzaamheden voor de (sub)commissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de (sub)commissie.

 

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

Artikel 7. Adviestermijn

  • 1.

    Het college kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2.

    In geval het college geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van vier weken.

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1.

    De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de (sub)commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de (sub)commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Indien het college, al dan niet op verzoek van de aanvrager, een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen het college daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen. De openbaarheid geldt niet voor informeel vooroverleg of bij de beleids-gerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering.

  • 2.

    De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van de aanvraag ten overstaan van de commissie. Een belanghebbende heeft alleen in toelichtende zin spreekrecht in de door de commissie gehouden openbare vergadering. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3.

    Over de uit te brengen adviezen van de (sub)commissie(s) wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten min-ste twee leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactivi-teit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4.

    Commissieleden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5.

    De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

  • 1.

    De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, of een subcommissie.

  • 2.

    De gemandateerde(n) kan/kunnen adviseren wanneer hij/zij ervan overtuigd is/zijn dat hij/zij de gemiddelde mening van de (sub)commissie representeert/representeren. In geval van twijfel wordt het initiatief aan de (sub)commissie voorgelegd.

Artikel 10. Adviseurs

  • 1.

    De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door het college aanwezen ambtenaren van de gemeente Gorinchem.

  • 2.

    De commissie kan zich laten bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 11. Verwerking van het advies

  • 1.

    Het college kan eenmaal per activiteit een second opinion inwinnen bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente. Een second opinion wordt pas gevraagd nadat de commissie de mogelijkheid tot heroverweging van het advies heeft gekregen. Zij stellen de commissie van het voornemen tot het plaatsen van die opdracht op de hoogte. De commissie neemt een second opinion voor kennisgeving aan.

  • 2.

    In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies stellen zij de commissie hiervan op de hoogte.

 

Paragraaf 6. Werkwijze

Artikel 12. Reglement van orde

  • 1.

    De commissie stelt haar werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2.

    In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de werkwijze bij de advisering zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder b, respectievelijk onder c;

    • b.

      de inrichting van het vooroverleg zoals genoemd in artikel 2, tweede lid, onder f;

    • c.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • d.

      het vereiste quorum voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

    • e.

      de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • f.

      de instelling van subcommissies;

    • g.

      de werkwijze bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 9;

    • h.

      de selectie en voordracht van kandidaat-leden.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde in het gemeenteblad.

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevings-kwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie, draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie. Op verzoek kan een lid of een adviseur van de commissie als supervisor optreden of deelnemen aan een kwaliteitsteam, een intaketafel of een omgevingstafel etc.

Artikel 14. Vergoeding

  • 1.

    De leden van de subcommissies en de adviseurs als bedoeld in artikel 10 , tweede lid, die op voordracht van Dorp, Stad en Land zijn benoemd of door de subcommissies zijn gevraagd ontvangen voor hun werkzaamheden een vergoeding op grond van de tarieven zoals jaarlijks afgesproken met Dorp, Stad en Land.

  • 2.

    Commissieleden of adviseurs die door de gemeente zijn voorgesteld of gevraagd ontvangen een vergoeding op grond van hun afspraken met de gemeente Gorinchem.

 

Paragraaf 7. Jaarverslag

Artikel 15. Jaarverslag

  • 1.

    De (sub)commissie brengt jaarlijks - voor 1 juli van het daarop volgende jaar - verslag uit, als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid van de wet, van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2.

    In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

  • 3.

    De (sub)commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk omgevings-kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van toetsingskaders (als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet) in het bijzonder.

 

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16. Onvoorzienbaarheid

In alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, alsmede bij gerezen geschillen, beslist het college, na de (sub)commissie te hebben gehoord.

Artikel 17. Overgangsrecht

  • 1.

    De op grond van de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving 2021 en de Verordening op de erfgoedcommissie gemeente Gorinchem 2018 benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit besluit. De termijn van ten hoogste vier jaar als bedoeld in artikel 5, eerste lid, loopt vanaf de datum dat deze verordening in werking treedt.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van de wet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.

Artikel 18. Vervallen en intrekking oude regeling

De regels met betrekking tot de subcommissie ruimtelijke kwaliteit in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving met bijlage (reglement van orde van de commissie Welstand) en de Verordening op de Erfgoedcommissie gemeente Gorinchem 2018 vervallen. Het begrip “erfgoedcommissie” in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving wordt gewijzigd in “commissie”.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024’.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 mei 2023.

De voorzitter,

De Griffier,

Toelichting Verordening Gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit Gorinchem 2024

Algemene toelichting

 

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Artikelsgewijs

 

Artikel 1. Definities

College

Het betreft een afkorting van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem.

 

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.

 

Goede omgevingskwaliteit

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).

De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

 

Subcommissie

De Commissie kan zijn onder gedeeld in twee subcommissies, namelijk de subcommissie ruimtelijke kwaliteit en de subcommissie erfgoed. De subcommissie ruimtelijke kwaliteit adviseert over het uiterlijk van bouwwerken (architectonische en welstandsaspecten). De subcommissie erfgoed adviseert onder andere over monumenten en cultuurhistorie (erfgoedaspecten).

 

Wet

Hierbij wordt verwezen naar de geldende wet, zijnde de Omgevingswet.

 

Artikel 2. Taak en werkzaamheden

Eerste lid

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).

 

Tweede lid

Onderdeel a

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

 

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • -

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

 

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

 

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

 

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

 

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

 

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en (voor)beschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

 

3 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van een gebied en/of bebouwing.De commissie adviseert over behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van een gebied en/of bebouwing. Dit is conform de huidige werkwijze van de erfgoedcommissie.

 

4 ̊. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.

 

Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

 

5 ̊.een omgevingsplanactiviteit gelegen binnen het rijksbeschermd Stadsgezicht;

In de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving is vastgelegd hoe moet worden omgegaan met het aanwezige erfgoed. Hierin zijn onder andere regels gesteld ten aanzien van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten. In het bestemmingsplan ‘Binnenstad e.o.’ is ter behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Vesting Gorinchem een dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht’ opgenomen. Dit betekent dat aanvullende regels en/of vergunningplicht worden gesteld ten aanzien van bouwen, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden en voor het slopen van een bouwwerk. In lijn met het gedachtegoed heeft de raad ook de thematische herziening ‘Bestemmingsplan ‘Binnenstad e.o., herziening erfgoed’ vastgesteld, waardoor de gestelde regelgeving uit de Verordening Fysieke Leefomgeving tevens van toepassing is bij een vergunningaanvraag binnen het rijksbeschermd stadsgezicht. In de lijn met de taakstelling van de commissie in het kader van vergunningen, moet bij deze commissie advies worden gevraagd.

 

6 ̊. Een tijdelijk deel van het omgevingsplan of zoals bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, van het tijdelijk deel van het omgevingsplan, zoals opgenomen in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

De commissie adviseert over het tijdelijk deel van het omgevingsplan, e.e.a. conform de huidige werkwijze van de erfgoedcommissie. 

 

7 ̊. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit

Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.

 

De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel b

De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument en beeldbepalende panden(door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven). Bepalingen uit de Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Gorinchem 2021 zijn hierop van toepassing.

Onderdeel c

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

 

Onderdeel d

Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.

In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:

  • -

    de aard van de opgave,

  • -

    de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en

  • -

    de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.

Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.

De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving.

 

Onderdeel e

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

 

Onderdeel f

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

 

Onderdeel g

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

 

Onderdeel h

De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de geldende Woonschepenverordening of de regels over objecten in de openbare ruimte in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.

 

Artikel 3. Verplichte adviezen

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Verordening Fysieke Leefomgeving verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.

 

Artikel 4. Samenstelling

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad of het college het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers benoemd, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Derde lid

Dit lid voorziet in de mogelijkheid om burgerleden te benoemen. Voor deze leden geldt de eis van inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

 

Vierde lid

Dit artikel geeft aan dat het college zorgdraagt voor ondersteuning van de commissie.

 

Vijfde en zesde lid

Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). In aanvulling hierop is de deskundigheid aangevuld met de lokale gemeentelijke geschiedenis. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

 

Zevende lid

Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.

 

Achtste lid

Dit artikel geeft aan dat de commissie kan bestaan uit twee subcommissies.

 

Negende tot en met het tweeëntwintigste lid

Hieronder zijn de regels opgenomen geldend voor de twee subcommissies, bestaande uit een subcommissie ruimtelijke kwaliteit en een subcommissie erfgoed. De subcommissie Ruimtelijke kwaliteit adviseert over het uiterlijk van bouwwerken (architectonische en welstandsaspecten), de subcommissie erfgoed adviseert over monumenten en cultuurhistorie (erfgoedaspecten). Het uitgangspunt hierbij is het bestendigen van de inrichting en de dienstverlening van de commissie Welstand en de erfgoedcommissie onder de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving en de Verordening op de erfgoedcommissie gemeente Gorinchem 2018 (beleidsneutrale karakter). Daarom wordt de advisering door de subcommissie ruimtelijke kwaliteit in de verordening opgedragen aan Dorp, Stad en Land. De subcommissie erfgoed bestaat uit minimaal 5 leden, bestaande uit leden met professionele deskundigheid op het gebied van erfgoed en twee leden met lokale gemeentelijke geschiedenis. Hiermee wordt de huidige situatie onder de Omgevingswet gehandhaafd, met de mogelijkheid om op termijn - na een evaluatiemoment - eventueel te komen tot een integrale advisering door de commissie zelf.

 

Artikel 5. Benoeming

Algemeen

Op grond van artikel 17.7 Omgevingswet is de gemeenteraad bevoegd om leden van een gemeentelijk adviesorgaan te benoemen en te ontslaan. De gemeenteraad kan bevoegdheden overdragen (delegatie) aan het college. Dat staat in artikel 156 Gemeentewet (delegatie).

De Omgevingswet geeft in artikel 17.7 Omgevingswet de bevoegdheid aan de raad. De vraag is of de aard van die bevoegdheid zich tegen mandaat of delegatie verzet. De toelichting bij de Omgevingswet verwijst naar voortzetting van de bestaande regeling onder de Woningwet. Nadere analyse van de wetgeschiedenis van de Omgevingswet, maar ook van de Woningwet, Wabo en de Monumentenwet en Erfgoedwet geven aan dat delegatie en mandaat mogelijk is. Inmiddels is ook onder de Woningwet en Wabo geen sprake meer van een verplichte welstandsadvisering. Onder de Omgevingswet beperkt de wettelijke plicht om de adviescommissie in te schakelen zich slechts tot vergunningverlening voor de rijksmonumentenactiviteit. Onder die omstandigheid kan aan de wetsgeschiedenis van de Woningwet geen doorslaggevende betekenis meer worden ontleend voor een voorzichtige benadering. Ook de wetsgeschiedenis van de Omgevingswet zelf, noch de Monumentenwet of de Erfgoedwet, bieden aanknopingspunten voor het oordeel dat de aard van de bevoegdheid tot het benoemen van individuele leden zich tegen delegatie of mandatering verzet.

 

Artikel 156 Gemeentewet geeft weliswaar concreet een wettelijke grondslag dat bevoegdheden van de raad aan het college kunnen worden ‘overgedragen’. Voor mandatering aan het college ontbreekt een dergelijke bepaling, want voor mandatering is ook een dergelijke wettelijke grondslag niet vereist. Mandaat is geregeld in artikel 10:3 e.v. van de Algemene wet bestuursrecht.

Gelet op het verschil tussen delegatie en mandaat, adviseert de VNG gemeenteraden die benoeming aan het college willen overlaten, om de bevoegdheid om leden van de adviescommissie te benoemen te mandateren aan het college. Mandatering doet het meeste recht aan de centrale rol die de gemeenteraad vervult bij de onafhankelijk advisering over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.

Delegatie is niet wenselijk, omdat de bevoegdheid dan wordt overgedragen en niet meer door de gemeenteraad kan worden uitgeoefend. De gemeenraad heeft de bevoegdheid om leden van de adviescommissie te benoemen en ontslag op verzoek van de leden zelf aan het college gemandateerd. Het ontslaan van leden van de Adviescommissie, niet op verzoek, blijft een expliciete bevoegdheid van de raad. Deze verdeling doet recht aan de onafhankelijkheid van advisering over omgevingskwaliteit. Mandatering doet het meeste recht aan de centrale rol die de gemeenteraad vervult bij de onafhankelijke advisering over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. Met mandaat kan de gemeenteraad de bevoegdheid daarnaast ook zelf uitoefenen om leden te benoemen en te ontslaan. In dit artikel staat telkens benoemd wanneer alleen de raad bevoegd is of zowel het college als de raad bevoegd zijn.

 

Eerste tot en met derde lid

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden 1jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

 

Vierde en vijfde lid

Het vierde lid regelt schorsing en het ontslag van de leden. Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden. Het vijfde lid bepaalt dat Dorp, Stad en Land voor benoeming een selectie en voordracht van kandidaat-leden voor de subcommissie ruimtelijke kwaliteit doet. Dit is vanwege het beleidsneutrale karakter van de verordening opgenomen.

 

Artikel 6. Ondersteuning van de commissie

De commissie wordt in ieder geval bijgestaan door een ambtelijk secretaris die voor de uitoefening van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig is aan de commissie. De secretaris wordt dus niet door bestuurlijke belangen geleid. Datzelfde geldt voor de medewerkers die eventueel aan de secretaris worden toegevoegd en die door de secretaris worden aangestuurd.

 

Artikel 7. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van vier weken.

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

 

Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

 

Tweede lid

Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager (of diens gemachtigde) van de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben andere belanghebbenden spreekrecht. De kring van spreekgerechtigden is beperkt tot belanghebbenden (als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb). Daarmee wordt voorkomen dat allerlei personen tijdens de vergadering van de commissie kunnen inspreken, terwijl die in een eventuele rechterlijke procedure tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen geen recht van spreken hebben omdat zij geen belanghebbenden zijn.

 

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 12).

 

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

 

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

Vierde lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

 

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

 

Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dit kan worden opgenomen in het reglement van orde (artikel 12). Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet) [en de door de raad vastgestelde taakomschrijving van de stadsbouwmeester (artikel 2, derde lid).

 

De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare vallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of de subcommissies volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

 

Artikel 10. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

 

Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).

 

Artikel 11. Verwerking van het advies

Eerste lid

Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente in geval het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer per activiteit toegestaan.

 

Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).

 

Tweede lid

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

 

Artikel 12. Reglement van orde

Eerste lid

De commissie stelt een reglement van orde vast.

 

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.

 

Derde lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan als bijlage bij deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.

 

Artikel 13. Relatie met andere adviseurs

Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.

 

Artikel 14. Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. De leden en adviseurs van of namens Dorp, Stad en Land ontvamgen een vergoeding van de gemeente Gorinchem, op grond van jaarlijkse afspraken met Dorp, Stad en Land. De overige commissieleden krijgen een vergoeding op basis van afspraken met de gemeente Gorinchem.

 

Artikel 15. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in de vier jaar samen met de commissie geëvalueerd.

 

Artikel 16. Onvoorzienbaarheid

Om impasses te voorkomen en eventuele conflicten het hoofd te kunnen bieden zorgt dit lid ervoor dat in alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, alsmede bij gerezen geschillen het college een definitieve beslissing kan nemen. Dit doet het college echter alleen na de commissie te hebben gehoord.

 

Artikel 17. Overgangsrecht

Eerste lid

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de welstands- en monumentencommissies of adviescommissies ruimtelijke kwaliteit zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

 

Tweede lid

Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.

 

Artikel 18. Vervallen en intrekking oude regeling

Alleen de regels met betrekking tot de commissies in de geldende Verordening Fysieke Leefomgeving met bijlage (reglement van orde van de commissie Welstand) en de Verordening op de Erfgoedcommissie gemeente Gorinchem 2018 vervallen op grond van dit lid.

 

Artikel 19. Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening.

 

Artikel 20. Citeertitel

Dit artikel bepaalt de citeertitel van de verordening.