Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waterschap Aa en Maas

Beleidsnota Peilbesluiten

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaterschap Aa en Maas
OrganisatietypeWaterschap
Officiële naam regelingBeleidsnota Peilbesluiten
Citeertitel
Vastgesteld dooralgemeen bestuur
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBeleidsnota peilbesluiten Toelichting op beleidsnota peilbesluiten

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, Paragraaf 4.3.4

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

09-11-2023Nieuwe regeling

17-11-2023

wsb-2023-14988

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsnota Peilbesluiten

Het Algemeen Bestuur van waterschap Aa en Maas;

 

gelezen het voorstel van het Dagelijks Bestuur van 3 oktober 2023; gelet op het bepaalde in Paragraaf 4.3.4 Peilbesluit van de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant met de verplichting om ten minste eens in de 10 jaar de peilbesluiten te herzien;

 

gezien het advies van de commissie watersysteembeheer van 26 oktober 2023;

 

overwegende

 

B E S L U I T:

 

  • 1.

    De nota van zienswijzen vast te stellen;

  • 2.

    De beleidsnota peilbesluiten en de toelichting op de beleidsnota peilbesluiten vast te stellen.

Inhoud

 

Inleiding 3

Leeswijzer 3

1. Juridische basis voor peilbesluiten 4

2. Ambities en uitgangspunten 5

2.1 Ambities 5

2.2 Uitgangspunten 6

3. Opstellen van een peilbesluit 8

3.1 De huidige situatie in beeld brengen 8

3.2 Ons waterschapbeleid toepassen 8

3.3 Het gebiedsproces voorbereiden 8

3.4 Functies, belangen en randvoorwaarden in beeld brengen 8

3.5 Varianten opstellen 9

3.6 Het ontwerp peilenplan opstellen 9

3.7 Het peilbesluit vaststellen 10

3.8 De nieuwe peilen instellen 10

3.9 Afwijken van het peil 10

3.10 Monitoring en evaluatie 10

Inleiding

 

Voor u ligt de beleidsnota peilbesluiten voor de poldergebieden van Aa en Maas. Deze nota geeft richting voor de peilbesluiten die van 2025 tot 2035 in onze poldergebieden Koningsvliet en Hertogswetering van kracht zijn. Met onze uitgangspunten maken we duidelijk hoe we de functies en belangen in de polder faciliteren en een klimaatbestendig en stuurbaar watersysteem inrichten. Ook geven we aan hoe we samen met de streek tot toekomstbestendige, gedragen keuzes willen komen en welke procedures gevolgd worden.

 

Waar gaat deze beleidsnota over?

In het beheergebied van Aa en Maas onderscheiden we de vrij afwaterende gebieden (waar we streefpeilen met beheer- en conserveringsmarges hanteren) en peilbesluitengebieden in de polders langs de Maas (zie figuur 1). Deze beleidsnota gaat over de peilbesluitengebieden. Hier kan het waterschap onder normale omstandigheden de wateraanvoer en waterafvoer beheersen. Een peilbesluit legt de oppervlaktewaterpeilen en de manier van peilbeheer vast. Deze beleidsnota geeft duidelijkheid over de uitgangspunten die het waterschap gebruikt bij het opstellen van peilbesluiten. De peilbesluiten, plannen en vergunningen die zijn vastgesteld onder de Beleidsnota Peilbesluiten (2011) blijven ongewijzigd van kracht totdat deze worden herzien.

 

Waarom nu een beleidsnota?

Waterschap Aa en Maas heeft de wettelijke verplichting (uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant) om eens per 10 jaar de peilbesluiten voor zijn poldergebieden te actualiseren. Een beleidsnota peilbesluiten geeft hiervoor kaders mee. De vorige beleidsnota peilbesluit stamt uit 2011 en definieerde de uitgangspunten voor het opstellen van de peilbesluiten in 2014. Sindsdien heeft het algemeen bestuur van het waterschap nieuwe doelen vastgelegd in het waterbeheerplan 2022-2027. Het is dus tijd om de uitgangspunten te herzien. Zo leggen we een toekomstbestendige basis voor de nieuwe peilbesluiten in onze poldergebieden, die van 2025 tot 2035 van kracht zullen zijn.

 

Wat is de status van de beleidsnota?

De beleidsnota is geschreven voor burgers, bedrijven, medewerkers van het waterschap, andere overheden en maatschappelijke organisaties. Het betreft een beleidsstuk dat door het algemeen bestuur van het waterschap is vastgesteld. Voorafgaand aan de vaststelling van de beleidsnota peilbesluiten is een inspraakprocedure doorlopen waarbij belanghebbenden de mogelijkheid hebben gehad tot het indienen van zienswijzen. Na inwerkingtreding van de beleidsnota peilbesluiten blijft de geldigheid van dit beleid van kracht totdat deze wordt herzien.

 

Heeft u interesse in meer details?

Meer details over de juridische eisen aan een peilbesluit en over de beleidsmatige uitgangspunten kunt u vinden in de Toelichting op de Beleidsnota peilbesluiten van Aa en Maas 2023.

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 start met de juridische basis voor de peilbesluiten. De ambities van Aa en Maas en beleidsuitgangspunten vindt u in Hoofdstuk 2. De concrete stappen voor het opstellen van een peilbesluit en welke regels ervoor gelden kunt u terugvinden in hoofdstuk 3. In de Toelichting op de Beleidsnota peilbesluiten van Aa en Maas 2023 geven we in een apart document achtergrondinformatie en onderbouwing.

1. Juridische basis voor peilbesluiten

 

Het opstellen van peilbesluiten is een wettelijke taak van een waterschap. In deze paragraaf is aangegeven wat de verplichtingen van het waterschap zijn ten aanzien van peilbesluiten. Voor meer details zie de toelichting bij deze nota, hoofdstuk 1 Eisen aan een peilbesluit.

 

Waterwet /Omgevingswet

De Waterwet is een nationale wet die in hoofdzaak het beheer van oppervlaktewater en grondwater regelt. Op grond van artikel 5.2 van de Waterwet (Artikel 2.41 van de Omgevingswet) is een waterbeheerder verplicht om voor door de provincie aan te wijzen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen peilbesluiten vast te stellen. Waterbeheerders hebben een inspanningsverplichting om de vastgestelde peilen zoveel mogelijk te handhaven. De burgers mogen verwachten dat het peilbeheer onder normale omstandigheden plaatsvindt conform het peilbesluit. Met de komst van de Omgevingswet worden peilbesluiten hierin opgenomen. De inhoud en procedure van totstandkoming van de peilbesluiten blijft daarbij onveranderd.

 

Waterschapswet

De Waterschapswet regelt onder meer de taken en bevoegdheden van de waterschappen. Het vaststellen van peilbesluiten is een bevoegdheid van het algemeen bestuur die niet kan worden overgedragen aan het dagelijks bestuur (artikel 83, tweede lid onder f).

 

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening Noord-Brabant stelt het provinciaal kader voor het waterschap. Paragraaf 4.3.4 gaat over peilbesluiten. Hierin staat dat het algemeen bestuur peilbesluiten vaststelt voor gebieden die zijn aangewezen in de kaart bij de verordening en zorgt dat het peilbesluit actueel is. Op de kaart in Figuur 1 staat voor welke gebieden waterschap Aa en Maas een peilbesluit moet opstellen. Een peilbesluit moet het volgende bevatten: een kaart met de begrenzing van het peilgebied, een toelichting met daarin de afwegingen, uitkomsten en verrichte onderzoeken, een aanduiding van veranderingen van de waterstanden en een aanduiding van de gevolgen van het besluit voor de diverse belangen. In de provinciale Omgevingsverordening ingaand op 01-01-2024 zijn peilbesluiten op dezelfde manier geregeld onder Paragraaf 6.4.5 Peilbesluit.

 

Figuur 1: Peilbesluitengebieden van Aa en Maas, aangewezen op grond van artikel 5.2 van de Waterwet

2. Ambities en uitgangspunten

2.1 Ambities

Het waterschap wil met de peilbesluiten bijdragen aan twee ambities: ten eerste het zodanig instellen en in stand houden van een oppervlaktewaterpeil dat de functies en belangen in de polder faciliteert. Dit doel komt voort uit artikel 2.1 van de Waterwet (artikel 1.3 Omgevingswet). Het tweede doel is bijdragen aan een klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar watersysteem. Dit is als streefbeeld voor 2050 in ons Waterbeheerplan 2022-2027 opgenomen. Beide aspecten worden hieronder toegelicht.

 

Functies en belangen in de polder faciliteren

De keuze voor een peil hangt samen met de functies waarvoor de polder wordt gebruikt. Rijk, provincies en gemeenten bepalen welke functies waar bestemd worden, onder ander in omgevingsvisies en omgevingsplannen. De taak van het waterschap is om de vastgelegde functies te faciliteren. Dit wordt uitdagend als de functies bebouwing, landbouw, natuur en recreatie dicht bij elkaar zitten. Elke functie kan andere eisen stellen aan het peil. Zelfs binnen een functie kunnen de waterbelangen verschillen, zoals bij laag of hoog maaiveld, akkerbouw en veeteelt of bij droge en natte natuur. Gezien de vele belanghebbenden, wensen en opgaven die binnen een gebied aanwezig zijn, zal het regelmatig voorkomen dat keuzes moeten worden gemaakt. Het waterschap streeft ernaar het maatschappelijk belang en zoveel mogelijk individuele belangen te dienen. Het waterschap is bij het maken van de keuzes transparant, duidelijk en zoveel mogelijk uniform. De belanghebbenden worden actief betrokken bij de afweging in een gebiedsproces.

 

Een klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar watersysteem inrichten

In het waterbeheerplan is voor 2050 het streefbeeld van een klimaatbestendig, robuust, veerkrachtig en stuurbaar watersysteem geschetst. Dit watersysteem kan de gevolgen van weersextremen verkleinen en bufferen, na wateroverlast en droogte relatief snel en zonder permanente schade aan het ecosysteem herstellen en zich met de klimaatverandering mee ontwikkelen. Voor de polders van Hertogswetering en Koningsvliet betekent dit voldoende berging in het watersysteem om regenbuien op te vangen en voldoende mogelijkheid om in droge tijden alle functies van water te voorzien. Hiervoor zijn zowel het peil zelf als een ruime beheermarge voor de stuurbaarheid van groot belang. Tegelijkertijd is het peilbesluit geen oplossing voor een watersysteem dat nu niet voldoet aan de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW-normen). Voor deze wateroverlast knelpunten liggen andere oplossingen in de lijn zoals aanpassing van het watersysteem.

 

Klimaatbestendig en robuust is echter niet enkel een kwestie van waterkwantiteit, maar ook van waterkwaliteit, ecologie en biodiversiteit. Een voorbeeld hiervoor is wateraanvoer: dit zal in drogere tijden nodig blijven om aan de afgesproken peilen te voldoen. Deze aanvoer kan echter positieve ofwel negatieve gevolgen hebben voor de waterkwaliteit, ecologie en biodiversiteit. Ook hebben de afgesproken waterstanden invloed op de ecologische ontwikkeling aan en op de oevers en de aanwezigheid van weidevogels. Ook deze effecten worden in de afwegingen van het toekomstige peil meegenomen. De verplichtingen vanuit de Kaderrichtlijn Water wegen hierbij bijzonder zwaar.

 

Voortbouwen op investeringen van de afgelopen tijd

Hoe kan het waterschap zijn ambities waarmaken? De huidige peilen stammen grotendeels nog uit de tijd van de ruilverkaveling en zijn meerdere decennia oud. Tegelijkertijd heeft het waterschap de afgelopen jaren fors in de stuurbaarheid van het systeem geïnvesteerd, door gemalen te moderniseren en stuwen te automatiseren. Op deze manier is ruimte gecreëerd voor een toekomstbestendig peilbesluit en peilbeheer. We kunnen dus zowel de ecologische situatie verbeteren en de uitdagingen van droogte en hevige buien aangaan. In het volgende hoofdstuk is beschreven hoe het waterschap dit vorm geeft.

2.2 Uitgangspunten

Dit hoofdstuk gaat in op de beleidsuitgangspunten voor het peilbesluit. Deze vormen het eigen beleid van Aa en Maas. Naast wetgeving en landelijk beleid zijn deze de basis voor het opstellen van een nieuw peilbesluit.

Sinds het opstellen van onze laatste beleidsnota in 2011 hebben we ontwikkelingen meegemaakt die vragen om aanvullingen en wijzigingen in ons beleid. Ten eerste hebben we nog een opgave om onze doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water in de polder te halen. Ten tweede hebben we steeds vaker te maken met de gevolgen van extreem weer in alle seizoenen. Om hierop antwoord te kunnen geven gaan we naar jaarrond vaste peilen met beheermarge en- waar dit niet mogelijk is- naar kleinere verschillen tussen zomer- en winterpeil. De nieuwe peilen mogen niet hoger zijn dan het huidige zomer- en niet lager dan het huidige winterpeil.

 

Op weg naar een jaarrond peil

Tot 2027 moeten en willen we voldoen aan de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water. In ons rapport Ecologische Streefbeelden Watersysteem uit 2021 is toegelicht hoe we per waterloop met de juiste inrichting en beheer deze doelen kunnen halen. Voor de sloten in de polder (types zwak gebufferde sloten op minerale bodem (M1a) en Ondiepe regionale kanalen zonder scheepvaart (M3&M6a)) is idealiter een natuurlijk peil in te stellen. In natuurgebieden is dit al het geval: het peil is in de zomer lager door meer verdamping en in de winter hoger door meer neerslag. In een groot deel van de polder wordt echter van oudsher agrarisch peilbeheer gevoerd, met een hoog zomer- en laag winterpeil. Dat maakte een maximale ontwatering in de winter mogelijk en vergrootte in de zomer de mogelijkheden voor beregening. In de toekomst gaan we de variatie tussen de twee situaties terugbrengen en realiseren waar mogelijk een jaarrond peil. Naast de ecologische voordelen biedt dit ook voordelen voor de oeverstabiliteit. Grote verschillen in waterpeil kunnen namelijk leiden tot afkalving van taluds, met name bij een overgang van hoger naar lager peil. Met een jaarrond peil verwachten we minder onderhoud en/of schade aan de oevers. Zoals onder 2.1.3 beschreven zijn stabielere peilen haalbaar dankzij de betere stuurbaarheid van het watersysteem ten opzichte van de tijd waarin de huidige peilen ooit zijn bepaald.

 

Extreem weer en calamiteiten

We hebben in toenemende mate te maken met extreem weer. Vier droge zomers sinds 2018 en uitzonderlijk hoogwater in juli 2021 zorgden ook in het peilbeheer voor grote uitdagingen. Om de stuurbaarheid van het systeem in tijden van droogte en hevige neerslag te waarborgen, blijven er ook in de toekomst beheermarges voor onze peilbeheerders.

 

Er kunnen zich ook buitengewone omstandigheden voordoen waarbij het waterschap vanwege overmacht niet gehouden kan worden aan het peilbesluit. Dit speelt bijvoorbeeld bij hoge rivierstanden van de Maas of de uitval van een gemaal. Ook voor inrichting en onderhoud (maaien en baggeren) in de watergangen verlagen we het peil, bijvoorbeeld voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers, of verhogen we de waterstanden voor maaionderhoud met de boot. De marges hiervoor worden benoemd in het peilbesluit.

 

Nieuw peil tussen zomer- en winterpeil

De nieuwe beleidsuitgangspunten vragen om een andere benadering van de gewenste peilhoogte. Tot nu toe gingen we uit van droogleggingsadviezen uit het cultuurtechnisch vademecum en de hierin opgenomen HELP-tabellen. Volgens informatie uit de Waterwijzer Landbouw 1 zijn deze methodes gebaseerd op oude, niet-reproduceerbare berekeningen met weergegevens uit de jaren 1950-1980. Gebruikers van deze methodes dringen al geruime tijd aan op vernieuwing. Om te beginnen omdat door klimaatverandering het weer is veranderd, net als de omstandigheden voor landbouwproductie. Daarnaast geven de HELP-tabellen alleen langjarige gemiddelde effecten weer, terwijl wij met het peilbeheer ook willen anticiperen op de effecten van weersomstandigheden (Bron: Waterwijzer Landbouw). Verschillende waterschappen hebben de drooglegging daarom al aangepast op hun specifieke situatie en uitdagingen.

 

Samen met de belanghebbenden gaan we het nieuwe peil zoeken tussen het huidige zomer- en winterpeil. Dat betekent dus geen verlagingen ten opzichte van het bestaande winterpeil. Door winterpeilen te verlagen, zouden de uitlaatgemalen meer draaiuren draaien en kan de drainerende werking van de polders voor de hogere zandgronden toenemen. Tegelijkertijd faciliteren we ook geen verhogingen ten opzichte van het bestaande zomerpeil. Met het verhogen van het zomerpeil zou meer inlaat van gebiedsvreemd water nodig zijn, wat ecologisch gezien niet wenselijk is en meer draaiuren van de inlaatgemalen vraagt. Bovendien wordt het risico op wateroverlast vergroot, omdat het watersysteem bij zomerse piekbuien het meest gevoelig is voor inundatie.

3. Opstellen van een peilbesluit

 

Het opstellen van een peilbesluit en het instellen van de nieuwe peilen gebeurt in verschillende stappen. In dit hoofdstuk worden de stappen en de bijbehorende afwegingen beschreven.

3.1 De huidige situatie in beeld brengen

Het proces begint met een weergave van de huidige situatie. Dit noemen we de waterhuishoudkundige toets. Hierbij hoort een beschrijving van het gebied en van het watersysteem. De volgende vragen komen aan bod: Welke functies en belangen zijn aanwezig in het gebied? Hoe is het systeem ingericht? Daarnaast kijken we naar onze eigen evaluatie: Hoe functioneert het watersysteem nu? Welke knelpunten en kansen zijn gemeld? Komen de praktijkpeilen nog overeen met de peilen uit het besluit?

 

Daarna wordt gekeken naar andere opgaven die we kunnen koppelen aan het peilbesluit. Dit zijn opgaven vanuit de programma’s in het Waterbeheerplan 2022-2027 (waterveiligheid, klimaatbestendig en gezond watersysteem en schoon water) van het waterschap en overige ruimtelijke ontwikkelingen en opgaven.

De inzichten uit de evaluatie en koppelkansen met andere opgaven worden meegenomen in het nieuwe peilbesluit. Voor de peilvakken van de GGA Vlijmens Ven/Moerputten geldt: peilveranderingen die tijdens het gebiedsproces al breed gedragen worden nemen we mee in het nieuwe peilbesluit. Voor andere peilwijzigingen kunnen de gebiedspartners het besluit op een later moment laten herzien.

3.2 Ons waterschapbeleid toepassen

We toetsen de bestaande situatie niet alleen aan de praktijkervaringen en de reacties uit de omgeving, maar ook aan de beleidsuitgangspunten (hoofdstuk 2). Vooral de nieuwe uitgangspunten over het streven naar een jaarrond peil geven aanleiding en handvaten voor de nieuwe peilbesluiten. De uitgangspunten dienen als richtlijn en niet als harde eis. De bedoeling is om te werken vanuit het realiseren van de ambities zoals genoemd in paragraaf 2.1.

3.3 Het gebiedsproces voorbereiden

Participatie vormt een integraal onderdeel van het proces om te komen tot een nieuw peilbesluit. Per peilbesluit, in enkele gevallen wellicht zelfs per peilvak, wordt vooraf beschreven op welk niveau welke belanghebbenden betrokken worden en hoe het totale proces tot en met vaststelling eruit zal zien. De opzet van dit gebiedsproces is in overeenstemming met het participatiebeleid van ons waterschap. Tijdens het proces wordt duidelijk gecommuniceerd welke inbreng en invloed betrokkenen hebben op de afweging.

3.4 Functies, belangen en randvoorwaarden in beeld brengen

Per peilvak wordt gekeken welke functies en overige belangen aanwezig zijn, en welke opties voor peilhoogte hieruit voortkomen. Voor de agrarische percelen gebruiken we hiervoor voor de Basisregistratie Gewaspercelen (BRP). Soms prevaleert in de afweging een functie boven de andere, zoals het geval is bij het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven en Moerputten. Hierbij wordt het waterpeil optimaal voor deze functie ingesteld. In de huidige weidevogelgebieden en daar waar door de eigenaar gewenst wordt rekening gehouden met de behoeftes van weidevogels.

 

Soms spelen in een gebied ook andere factoren een rol. Denk bijvoorbeeld aan boven- en ondergrondse infrastructuur, archeologie, waterkeringen, recreatie en landschapswaarden. Ook deze brengen we in beeld. De peilbesluiten in en om het bebouwd gebied worden in nauw overleg met de gemeente opgesteld. Voor riooloverstorten is het van belang dat deze goed kunnen afwateren op het oppervlaktewater dan wel bergingsmogelijkheden hebben. Bij nieuw te realiseren woonwijken verlaagt het waterschap het waterpeil niet als het enige doel is om voldoende drooglegging te creëren.

3.5 Varianten opstellen

In veel gevallen zijn meerdere oplossingen voor het peilbesluit mogelijk. Het waterschap neemt het voortouw en brengt verschillende varianten in beeld. Voor elke variant wordt uitgewerkt hoe het peilbeheer eruit komt te zien met aandacht voor de peilhoogte, de peilgebiedsgrootte, de effecten op andere wateropgaves en de kosten. Samen met de betrokkenen kijken wij welke het best de verschillende algemene en individuele belangen dient. Het waterschap onderzoekt of negatieve effecten voor individuele belangen kunnen worden voorkomen of gemitigeerd. Het voorgaande wordt betrokken in de belangafweging bij de totstandkoming van het ontwerp-peilbesluit. Hieronder volgt een korte toelichting op de criteria.

 

Peilhoogte: Met de peilhoogte faciliteren we voldoende drooglegging of nattigheid voor verschillende gebruiks- en bodemtypes in landelijk of bebouwd gebied. Het waterschap stuurt op het afgesproken peil. De grondeigenaar verzorgt zelf de gewenste ontwatering en grondwaterstanden op zijn of haar gronden.

De aanwezigheid van drainage is geen reden om de peilen niet te verhogen.

 

Peilgebiedsgrootte: De gewenste grootte van een peilgebied wordt bepaald door diverse factoren. Hierbij horen bijvoorbeeld de waterbeschikbaarheid en de waterkwaliteit van de Maas en de sloten, de verwevenheid van landbouw en natuur en wensen en belangen uit het gebied. We gaan uit van de huidige situatie en wijzigen deze alleen als de evaluatie of de beleidsnota hier aanleiding voor geeft.

 

Overeenstemming met de integrale opgaves: Bij het afwegen van varianten wordt ook gekeken naar de overeenstemming met de integrale opgave van het waterschap. Dan wordt aangegeven in welke mate de varianten bijdragen aan verschillende doelen en tegen welke kosten. Denk aan droogte en verdroging, wateroverlast, waterkwaliteit en waterveiligheid.

 

Kosten: Veel doelen van het waterschap liggen op het maatschappelijke vlak en zijn moeilijk in geld uit te drukken. Bij de afwegingen van verschillende varianten vormen (beheer) kosten één van de weegfactoren. Dit betreft zowel directe kosten ten behoeve van het peilbeheer als indirecte kosten voor bijvoorbeeld taludherstel als gevolg van het gevoerde peilbeheer. Daarbij voldoen meestal grove schattingen.

 

Op basis van de varianten wordt een ambtelijk advies opgesteld aan het bestuur voor de keuze van één variant: de gewogen situatie oftewel het peil dat het beste recht doet aan de combinatie van alle functies en belangen in een gebied afgewogen tegen de maatschappelijke kosten.

3.6 Het ontwerp peilenplan opstellen

De voorgestelde variant wordt vastgelegd in het ontwerp peilenplan en het ontwerp peilbesluit. Het peilenplan beschrijft de veranderingen ten opzichte van het geldende peilbesluit en de gevolgen voor de diverse belangen. Het peilenplan geeft hiermee de onderbouwing van de belangenafweging met de uiteindelijke gewogen situatie. Het peilbesluit bevat een kaart met de peilgebiedsbegrenzing, de waterlopen en kunstwerken, het type peilbeheer en de te voeren peilen voor een peilgebied.

 

Het kan voorkomen dat er nog maatregelen moeten worden uitgevoerd voordat het peilbesluit in werking kan treden. In het peilenplan wordt aangegeven welke kunstwerken worden aangepast, verwijderd of aangelegd en welke overige maatregelen worden uitgevoerd om het nieuwe peil en peilbeheer goed te kunnen voeren. Reserveren van budget en programmering van eventuele maatregelen vindt plaats parallel aan vaststelling van het peilbesluit.

3.7 Het peilbesluit vaststellen

Het peilbesluit en het bijbehorende peilenplan worden vastgesteld conform de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het peilbesluit bestaat uit de besluittekst, een kaart en een toelichting op het besluit (Art. 5.2 Waterwet/2.41 Omgevingswet, Paragraaf 4.3.4 Art. 4.17 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant). Het dagelijks bestuur legt het ontwerp-peilbesluit ter inzage voor zes weken. Tijdens deze zes weken kunnen belanghebbenden hun zienswijze indienen. De zienswijzen worden verzameld en voorzien van een reactie opgenomen in een nota van zienwijzen. Waar van toepassing worden de voorgestelde wijzigingen verwerkt in het definitieve peilbesluit en daarna samen voorgelegd aan het algemeen bestuur. Na vaststelling door het algemeen bestuur hebben belanghebbenden zes weken de tijd om bij de rechtbank direct in beroep te gaan tegen het besluit.

3.8 De nieuwe peilen instellen

De peilen op grond van het nieuwe besluit kunnen worden ingesteld nadat de noodzakelijke inrichtingsmaatregelen (zoals het plaatsen of verwijderen van stuwen) zijn afgerond. Het tijdstip wordt door het dagelijks bestuur bepaald en bekend gemaakt via het waterschapsblad. Wanneer voor het ene peilgebied alle noodzakelijke maatregelen zijn getroffen, hoeft met het instellen van de nieuwe peilen niet te worden gewacht tot ook in alle andere peilgebieden de beoogde maatregelen zijn getroffen. Cultuurtechnische kunstwerken die komen te vervallen worden pas ontmanteld wanneer blijkt dat het watersysteem in de nieuwe situatie naar behoren functioneert.

3.9 Afwijken van het peil

Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in de poldergebieden. Het kan vóórkomen dat in bepaalde gebieden het peil beheerd wordt door andere overheden of particulieren. Deze situaties zijn vaak in het verleden ontstaan. Tijdens het opstellen van het peilbesluit wordt een afweging gemaakt of gewenst is dat deze situaties voortgezet worden. In het peilbesluit wordt vastgelegd welke (peil)gebieden of stuwen door derden beheerd worden. In de andere gevallen wordt het beheer overgenomen door het waterschap.

 

Een particuliere beheerder heeft een watervergunning nodig op grond van de Keur (per 01-01-2024 de waterschapsverordening). Mogelijke situaties die voor een vergunning in aanmerking komen, zijn onderbemalingen en hoogwatervoorzieningen, natuurgebieden, peilvakken in stedelijk gebied en waterconserveringsstuwen. Onderbemalingen en hoogwatervoorzieningen passen in principe niet binnen een robuust watersysteem, omdat het leidt tot versnippering binnen peilvakken. Daarnaast is er minder controle op het beheer en onderhoud van de peilafwijkingen door derden. Verder wordt voor onderbemalingen en hoogwatervoorzieningen geen brede belangenafweging uitgevoerd zoals voor de peilvakken. Uitgangspunt is daarom dat er geen nieuwe onderbemalingen of hoogwatervoorzieningen worden vergund.

3.10 Monitoring en evaluatie

Het waterschap baseert het peilbeheer op inzichten in het watersysteem. Hiervoor zijn actuele en historische waterstanden nodig, die worden verkregen via monitoring. Deze gegevens zijn noodzakelijk bij het opstellen van het peilbesluit. Ook in het veld is monitoring van de actuele waterstanden van belang, zodat we met ons beheer optimaal kunnen anticiperen op weersomstandigheden en belanghebbenden kunnen nagaan of de peilen in overeenstemming zijn met wat is afgesproken. Als na vijf jaar uit de omgeving, vanuit het beheer of vanuit de beleidsafdeling het signaal komt dat de peilen moeten worden geëvalueerd, is er ruimte voor een tussentijdse evaluatie. Anders is na 10 jaar de evaluatie een belangrijke bron voor het volgende peilbesluit.

Aldus vastgesteld door het Algemeen Bestuur in zijn openbare vergadering van 17 november 2023 ,

de secretaris,

PieterSennema

de dijkgraaf,

MarioJacobs

Toelichting op de beleidsnota peilbesluiten van waterschap Aa en Maas 2023

Deze toelichting op de beleidsnota peilbesluiten omvat twee hoofdstukken: een toelichting over de eisen aan het peilbesluit en een toelichting op de werkwijze tijdens het gebiedsproces.

 

Hoofdstuk 1: Eisen aan een peilbesluit

 

Door de provincie Noord-Brabant worden eisen gesteld aan de inhoud van peilbesluiten. Het peilbesluit bestaat uit de besluittekst, een kaart en een toelichting op het besluit (artikel 4.17 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant ). De volgende paragrafen geven richtlijnen voor de verschillende onderdelen van het peilbesluit.

 

Peilbesluittekst

In de besluittekst wordt vastgelegd welke type peilbeheer wordt toegepast en wat de beheermarges zijn. De kaders van de Beleidsnota Peilbesluit vormen de uitgangspunten voor de tekst die in het peilbesluit wordt opgenomen. De tekst van het vastgestelde peilbesluit is het kader voor het actuele peilbeheer.

 

Toelichting op het peilbesluit

In de toelichting op het peilbesluit wordt het volgende opgenomen:

 

  • 1.

    Afwegingen en onderzoeken

    Er wordt beschreven wat de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken zijn. Van de afweging wordt beschreven welke varianten zijn afgewogen en wat de uitkomst is van de afweging.

  • 2.

    Waterpeilen

    De toelichting geeft de veranderingen van de waterpeilen ten opzichte van de bestaande situatie weer.

  • 3.

    Gevolgen voor belangen

    Ook wordt beschreven wat de gevolgen zijn van de te handhaven waterpeilen voor de diverse belangen. Belangen komen voort uit grondgebruiksfuncties zoals bebouwing en infrastructuur, landbouw, bosbouw, natuur, recreatie, scheepvaart, cultuurhistorie, archeologie en visserij. In het peilbesluit wordt tenminste onderzoek verricht naar:

    • 1)

      Bodemgesteldheid;

    • 2)

      Aanwezigheid kwel/wegzijging;

    • 3)

      Drooglegging (huidige en gewenste drooglegging);

    • 4)

      Peil volgens het vigerende peilbesluit en de peilen die gehanteerd worden (praktijkpeil);

    • 5)

      Nieuwe peilen en de verandering ten opzichte van het praktijkpeil en ten opzichte van het vorige peilbesluitpeil;

    • 6)

      Inventarisatie op- en onderbemalingen en hoogwatervoorzieningen (locatie, peilen, hoogteligging, aan- en afvoerpunten);

    • 7)

      Oppervlaktewaterkwaliteit en ecologie;

  • 4.

    Procedure

    Er wordt beschreven welke procedure is gevolgd en op welke manier de belanghebbenden en organisaties zijn geïnformeerd en betrokken bij het opstellen van het peilbesluit.

 

Kaarten bij het peilbesluit

Op de kaart behorende bij het peilbesluit wordt het volgende aangegeven:

  • 1)

    Begrenzing van het gebied waarop het peilbesluit betrekking heeft;

  • 2)

    Begrenzing van afzonderlijke peilgebieden en oppervlaktewaterpeilen per peilgebied;

  • 3)

    Peilafwijkingen (op- en onderbemalingen);

  • 4)

    Plaats en capaciteit van gemalen;

  • 5)

    Locaties van peilregulerende kunstwerken;

  • 6)

    Inlaatpunten;

  • 7)

    Locatie van de peilschalen.

 

Naast deze hoofdkaart kunnen nog een aantal andere kaarten opgenomen in een peilbesluit, waaronder de droogleggingskaart, een kaart met de maaiveldhoogte en een overzichtskaart van de ligging.

 

Status van het peilbesluit

Het in het besluit omschreven peilbeheer is niet vrijblijvend. Het waterschap heeft een inspanningsverplichting om de vastgestelde peilen te handhaven. De ingelanden mogen van het waterschap verwachten dat het peilbeheer onder normale omstandigheden plaatsvindt conform het peilbesluit. Als hier door het waterschap niet aan wordt voldaan, kan een verzoek om handhaving worden ingediend en zo nodig een bezwaar-/ beroepsprocedure worden gevolgd.

 

Daarnaast kan het niet voldoen aan het peilbesluit, onder omstandigheden, een schending van de zorgplicht opleveren door het waterschap (onrechtmatige daad). Indien derden daardoor schade lijden kunnen zij het waterschap (civielrechtelijk) aansprakelijk stellen voor de schade. Als dit niet naar tevredenheid wordt afgehandeld, kunnen de betrokkenen het waterschap dagvaarden voor de burgerlijke rechter.

Waar het waterschap consequent en in veel gebieden nalatig is met het handhaven van de peilen kan een klacht bij de provincie (als toezichthouder van de waterschappen) ingediend worden. De provincie kan het waterschap dan aanmanen om de vastgestelde peilen te handhaven of zo nodig de (verlopen) peilbesluiten tijdig te herzien.

 

Hoofdstuk 2: toelichting op de werkwijze

 

1.Functies en peilen

 

Faciliteren van functies

In het beheergebied van het waterschap komt het voor dat verscheidene functies (en daarbinnen verschillend landgebruik) versnipperd door elkaar heen liggen. Elke functie heeft eigen wensen betreffende het peil en het peilbeheer. Daar waar deze wensen overeenkomen ontstaat er geen frictie over het te hanteren peil. Het komt echter ook voor dat de wensen afwijken, zodat er in een peilbesluit een gedegen afweging moet worden gemaakt over de vast te stellen peilen. Het waterschap kijkt naar de verhoudingen van de verschillende belangen en kan zo voorkomen dat de meest voorkomende belangen nadeel ondervinden van functies met afwijkende wensen voor het peil die maar zeer beperkt voorkomen.

 

Alleen vastgestelde concrete ontwikkelingen kunnen meegenomen worden bij het opstellen van een peilbesluit, omdat de omvang van het betreffende gebied en de eventuele gevolgen voor het waterpeil en peilbeheer duidelijk moeten zijn. Uitgangspunt is dat er een grote mate van zekerheid moet zijn dat de projecten uitgevoerd gaan worden. Bijvoorbeeld ontwikkelingen die in een bestemmingsplan(wijziging) zijn vastgesteld, en financieel zijn gedekt en waarvoor een inrichtingsplan is opgesteld.

Ruimtelijke ontwikkelingen die pas na twee jaar na het opstellen van het peilbesluit plaatsvinden, worden niet meegenomen. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die gedurende de looptijd van een peilbesluit uitgevoerd gaan worden en een afwijkend peil of peilbeheer vragen, kan een vergunning op het peilbesluit aangevraagd worden. Bij grote gevolgen voor het peilbesluit kan, in plaats van een vergunning, ook gekozen worden het peilbesluit in zijn geheel of partieel te herzien.

 

Natura 2000 gebied Vlijmens Ven en Moerputten

Een uitzondering op bovenstaande geldt bij de aanwezigheid van het Natura 2000 gebied. Waterschappen zijn verplicht om ervoor te zorgen dat de waterhuishouding in deze gebieden wordt aangepast aan de gewenste hydrologische situatie. In het peilbesluitengebied van Aa en Maas ligt een Natura 2000 gebied, het Vlijmens Ven en Moerputten. Het ligt in de overgang van de hogere zandgronden, laagveen en het rivierengebied van de Maas. Enkele beekdalen kruisen hier de dekzandruggen Drunen-Oss. Door de ligging in deze overgangszone zijn in het gebied zeldzame basenminnende water-, moeras- en graslandvegetaties aanwezig.

 

Afbeelding 1: Ligging Natura2000 gebied Vlijmens Ven-Moerputten binnen het peilbesluitgebied

 

Indeling van peilvakken

Ten behoeve van een robuust watersysteem kan het isoleren van de functies, waarmee elke functie een eigen peilgebied en peil krijgt, niet altijd een oplossing bieden. Het opknippen van gebieden kan negatieve impact hebben op wateroverlast, waterbeschikbaarheid, vispasseerbaarheid, beheerbaarheid, enzovoort. Omdat het isoleren van functies niet altijd kan of wenselijk is, vindt in die gevallen een belangenafweging plaats over de hoogte van het vast te stellen peil.

 

Het gaat altijd om een maatwerkoplossing, omdat er veel aspecten meespelen bij het bepalen van wat in een specifieke situatie de optimale peilgebiedsgrootte is. In de analyse spelen onder andere de volgende aspecten een rol:

  • Het aantal peilafwijkingen (onder- en opmalingen) wordt zo klein mogelijk gehouden

  • Bij een klein verschil in maaiveldhoogte binnen een peilgebied zal niet snel worden besloten voor opknippen;

  • Wanneer toekomstige ontwikkelingen worden verwacht (bijvoorbeeld het realiseren van een woonwijk) kunnen beslissingen over het opknippen van peilgebieden een paar jaar worden uitgesteld om tegelijk met die toekomstige ontwikkeling te worden meegenomen. Dit kan dan later via een wijziging van het peilbesluit worden aangepast;

  • Voor vispasseerbaarheid en waterkwaliteit worden zo min mogelijk peilgebieden opgeknipt;

  • Voor het beschermen van bepaalde vissoorten kan het juist zinvol zijn om peilgebieden op te knippen;

  • Voor klimaatbestendigheid wordt afgewogen welke situatie het meest robuust en flexibel is en het minst afhankelijk van inlaatwater;

  • Beheerbaarheid vraagt in het ene geval om zo min mogelijk opknippen en in het andere geval om het isoleren van functies;

  • Lokale belangen en wensen kunnen invloed hebben op de indeling van peilgebieden;

  • Verschillende oplossingen hebben verschillende kosten, dit wordt ook afgewogen;

 

Drooglegging en ontwatering

In het peilbesluit worden de gewenste oppervlaktewaterpeilen vastgesteld. Het waterschap kijkt in het gebiedsproces met de belanghebbenden naar drooglegging. De drooglegging is het hoogteverschil tussen het oppervlaktewaterpeil en het maaiveld in het aangrenzende gebied. De perceeleigenaar is zelf verantwoordelijk voor de ontwateringsdiepte op zijn perceel, dus de afstand tussen het maaiveld en de grondwaterstand.

 

Afbeelding 2: schematische weergave ontwateringsdiepte en drooglegging (bij een neerslagoverschot ontstaat opbolling, bij een verdampingsoverschot uitzakking) uit ‘Ontwatering in stedelijk gebied’, project Bureau TU Delft, 2007, p.6

 

Als drainagebuizen door een peilverhoging onder de waterspiegel komen liggen, ontstaat vaak een discussie over het blijven functioneren van de drainage. De werking van de drainage is niet meer zichtbaar en er is meer weerstand in de drainagebuis door de tegendruk van het oppervlaktewater waardoor de werking kan verminderen. Daarnaast kan het drukverschil in de drainage kleiner worden, doordat het verschil tussen de grondwaterstand en het waterpeil iets zal afnemen. Dit is geen doorslaggevend argument om de peilen niet te verhogen. De drainagebuizen liggen in het midden van de percelen hoger dan aan de rand. Zolang er drukverschil is tussen de grondwaterstand en het oppervlaktewaterpeil, blijft de drainage werken. Verder is drainage onder water minder gevoelig voor roestvorming vanwege de afwezigheid van zuurstof aan de buitenzijde van de drains wat gunstig is voor de werking en de levensduur van de drains. Tevens kan in droge perioden juist water infiltreren als de drains onder water liggen, waardoor minder verdroging optreedt. Verder wordt in het peilbesluit de mogelijkheid opgenomen om het waterpeil binnen de beheermarges en met oog voor de ecologie tijdelijk te verlagen om onderhoud aan de drainages te kunnen uitvoeren.

 

2.Waterkwaliteit, ecologie en weidevogels

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die ervoor moet zorgen dat de ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater (water in sloten en beken) en grondwater in heel Europa tot 2027 in orde is. Dit water moet schoon genoeg te zijn om waterleven mogelijk te maken (aquatische flora en fauna noemen we dat) en om er redelijk eenvoudig drinkwater van te maken.

 

Om de ecologische doelen (van de kaderrichtlijn water) te halen nemen we diverse maatregelen. Door beken meer te laten kronkelen (beekherstel), vispassages aan te leggen, oevers te verflauwen, verbindingen tussen natuurgebieden te realiseren en natuurvriendelijk beheer en onderhoud toe te passen zorgen we voor gezond en natuurlijk water met veel afwisseling (biodiversiteit). De maatregelen zijn afhankelijk van het streefbeeld dat elk van onze waterlopen is toegekend. In de KRW-sloten van ons peilbesluitgebied zijn dit de types

  • M1a (Zwak) gebufferde sloten op minerale bodem

  • M3 & M6a Ondiepe (regionale) kanalen zonder scheepvaart

 

Afbeelding 3: KRW-waterlichamen in het peilbesluitengebied

 

In het document Ecologische Streefbeelden Watersysteem uit 2021 staan de types waterlopen beschreven, en is gedefinieerd welk peilbeheer bij het streefbeeld hoort:

 

Een (zwak) gebufferde sloot op klei of zandbodem is een gegraven, relatief smal lijnvormig water, dat gericht is op afvoer en/of aanvoer van water. Door regen en vooral aanvoer van grond- en oppervlaktewater ontstaat in een deel van het jaar enige stroming. Sloten liggen vaak in landbouwgebieden, maar soms ook in voormalige (veen)ontginningen, ook als die nu als natuurgebied of bos zijn ingericht. Onder dit type vallen de wat grotere, doorgaande sloten die als KRW-waterlichaam zijn aangemerkt. Het betreft vooral gebufferde sloten in poldergebieden (M1a). Het waterpeil mag ten hoogste op een gelijk niveau gehandhaafd worden door middel van stuwen en gemalen, maar is bij voorkeur lager in de zomer.

 

Afbeelding 4: Een geschetste weergave van een KRW-sloot (M1a) met natuurvriendelijke oever. Bron: Ecologisch Streefbeelden Watersysteem, Eisen voor ecologische inrichting en Beheer, Aa en Maas 2021

 

De ondiepe (regionale) kanalen zonder scheepvaart zijn kleine kanalen met een primaire afwaterende functie.

Ze werden gegraven ter ontginning van veengebieden of voor ontwatering van polders. Daarnaast zijn ze vaak van belang voor de wateraanvoer. Het waterpeil in de kanalen wordt gehandhaafd door middel van

vispasseerbare stuwen en gemalen. Het water in de kanalen is afkomstig van afwateringsgebieden in de omgeving. In de zomerperiode wordt vaak gebiedsvreemd (Maas-) water ingelaten. Het waterpeil mag ten hoogste op een gelijk niveau gehandhaafd worden maar is bij voorkeur lager in de zomer.

 

Weidevogels

Weidevogels zijn vogelsoorten die in graslanden broeden, onder andere de kievit, grutto, tureluur en scholekster. De populaties van deze vogelsoorten zijn de afgelopen decennia fors afgenomen. Het verdwijnen van weidevogels hangt samen met de schaalvergroting en intensivering in de landbouw die vaak gepaard gaatmet een verbeterde ontwatering.

 

Afbeelding 5 : Grutto (Limosa limosa)

 

In het algemeen vertonen foeragerende (maart) en broedende (april) weidevogels juist een voorkeur voor vochtige tot natte (plas-dras) graslanden. Het waterschap ondersteunt andere overheden en (agrarische) natuurverenigingen of individuen die maatregelen nemen voor de bescherming van de weidevogels. Belangrijk daarbij is dat waterpeil en graslandbeheer sterk aan elkaar zijn gekoppeld.

 

Een weidevogelgebied dat een thuis biedt aan weidevogels heeft een voorjaars grondwaterstand van 0-40 cm beneden het maaiveld (–mv) met hier en daar plasdras, zie onderstaande tabel. Goede grutto gebieden hebben in deze periode een voorjaarsgrondwaterstand van 20 tot 40 cm –mv. In de loop van het voorjaar mag het grondwaterpeil niet verder wegzakken dan zo’n 50-60 –mv. Op basis van beperkt onderzoek bij algemene weidevogelsoorten wordt een optimale voedselsituatie voor weidevogelkuikens bereikt bij een grondwaterpeil van 25-45 cm –mv in de periode half mei tot begin juni.

 

vogelsoort

grondwaterstand voorjaar (cm –mv)

algemene soorten

(grutto, kievit, tureluur, scholekster)

20-40

zeer kritische soorten

(kemphaan, watersnip, slobeend, zomertaling)

0-20 + plasdras

Tabel 1: richtwaarden grondwaterstand (= ontwateringsdiepte) doelsoorten weidevogels

 

3.Afstemming met gemeentes

 

De kaart toont het stedelijk gebied met de kernen Oss, Den Bosch, Vlijmen, Nieuwkuijk en Drunen. De gewenste drooglegging en het peilbeheer in stedelijk gebied worden in overleg met de gemeenten bepaald. Hierbij spelen de aanwezige gebruiksfuncties (funderingen, drainage, infrastructuur) een grote rol. Ook de locatie en de aanleghoogten van riool overstorten en drainagemiddelen nemen we mee in de afweging. Daarnaast wordt erop gelet of duikers voldoende lucht houden en of natuurvriendelijke oevers goed kunnen blijven functioneren.

 

Afbeelding 5: Peilbesluitgebied met bebouwd gebied

 

Bij nieuw te realiseren woonwijken wordt in principe uitgegaan van het peil genoemd in het peilbesluit. Het waterschap gaat ervan uit dat in nieuwe woonwijken de gemeente/ontwikkelaar zorgt voor de benodigde ontwateringsmiddelen. Het waterschap verlaagt het waterpeil bij nieuw te realiseren woonwijken niet als het enige doel is om voldoende drooglegging te creëren. Meestal betekent dit dat het maaiveld moet worden opgehoogd, of er kan worden gekozen voor kruipruimteloos of waterdicht bouwen. Voor nieuw aan te leggen stedelijk gebied en infrastructuur worden met de gemeente afspraken over de waterpeilen gemaakt.

 

4.Schade en nadeelcompensatie

 

Het waterschap brengt bij de voorbereiding van het peilbesluit de effecten op de omgeving in beeld, en onderzoekt of negatieve effecten kunnen worden voorkomen of gemitigeerd. Het voorgaande wordt betrokken in de belangafweging bij de totstandkoming van het ontwerp-peilbesluit. Het doel is om helder te maken hoe het waterschap omgaat met situaties waarin door het opstellen van een peilbesluit schade zou kunnen ontstaan. Hierbij geldt in beginsel het uitgangspunt dat eigenaren en gebruikers van gronden, gebouwen en voorzieningen zelf verantwoordelijk zijn voor het nemen van maatregelen op eigen perceel.

 

Het waterschap maakt bij het opstellen van peilbesluiten steeds een zorgvuldige afweging van belangen overeenkomstig artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. In principe zal er slechts tot verandering van waterpeilen worden besloten wanneer daar vanuit verandering van functie of vanuit maatschappelijke belangen aanleiding voor is. Door het doorvoeren van veranderingen in de uitvoering van een peilbesluit kan schade ontstaan. Denk daarbij aan bijvoorbeeld:

  • -

    Zakkingsschade (inklinken, krimp, oxidatie of zetting)

  • -

    Vernattingsschade (bijvoorbeeld landbouwgebieden dichtbij natuurgebieden)

  • -

    Droogteschade

  • -

    Ecologische schade

 

Bij rechtmatig genomen peilbesluiten met een zorgvuldige belangenafweging zijn er drie stappen te onderscheiden:

 

  • -

    In beginsel is de huis/perceeleigenaar zelf verantwoordelijk voor zijn huis/perceel grond;

  • -

    Er is schade die onder het normaal maatschappelijk risico/normaal bedrijfsrisico valt

  • -

    Alleen schade boven het normaal maatschappelijk risico kan bij een peilverandering, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, voor nadeelcompensatie in aanmerking komen. De schade kan ook beperkt of voorkomen worden door het nemen van mitigerende maatregelen.

 

Wanneer schade boven het normaal maatschappelijk risico niet voorkomen of gemitigeerd kan worden en ook niet op een andere manier is verzekerd, dan kan degene die als gevolg van het peilbesluit schade lijdt, hiervoor een verzoek om schadevergoeding indienen bij het waterschap op basis van thans artikel 7.14 van de Waterwet (na inwerkingtreding van de Omgevingswet, art. 15.1 lid 1 onder a Omgevingswet).


1

De Waterwijzer Landbouw is een tool van Wageningen universiteit, KWR en STOWA. De officiële bronvermelding is Werkgroep Waterwijzer Landbouw (2018). Waterwijzer Landbouw: instrumentarium voor kwantificeren van effecten van waterbeheer en klimaat op landbouwproductie. STOWA, Amersfoort, Rapport 2018-48