Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almere

Verordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmere
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023
CiteertitelVerordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp
Externe bijlagenBodemenergieplan Plankaart

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 121 van de Gemeentewet
  2. artikel 147 van de Gemeentewet
  3. artikel 2.2b, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht
  4. artikel 18 van de Wet bodembescherming
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-12-2023nieuwe regeling

23-11-2023

gmb-2023-513509

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023

De raad van de gemeente Almere,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 oktober 2023

 

Gelet op de artikelen 121 en 147 van de Gemeentewet, artikel 2.2b lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), artikel 18 Wet bodembescherming (Wbb), en overwegende dat:

 

De toepassing van bodemenergie steeds verder toeneemt in de bebouwde omgeving en dit ook nodig is in het kader van de energietransitie en de doelstellingen uit het Klimaatakkoord. De toenemende drukte in de ondergrond op bepaalde plekken vraagt om een gericht en sturend beleid ten aanzien van bodemenergie. Hierdoor kunnen meer bodemenergiesystemen worden gerealiseerd in een gebied. Daarnaast is het de bedoeling dat toekomstige initiatieven ook gebruik kunnen maken van bodemenergie.

 

Ter voorkoming van onderlinge negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen en ter bevordering van doelmatig gebruik van bodemenergie, op grond van artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht bij gemeentelijke verordening een interferentiegebied kan worden aangewezen;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de

 

Verordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening, de bijlage en de toelichting wordt verstaan onder:

 

  • a.

    open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening;

  • b.

    gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig;

  • c.

    interferentiegebied: een of meerdere gebieden binnen de gemeente Almere waarin ordening van open en/of gesloten bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van negatieve beïnvloeding tussen bodemenergiesystemen onderling en ter bevordering van doelmatig gebruik van bodemenergie.

Artikel 2 Aanwijzing en wijziging interferentiegebieden

  • 1.

    Het omkaderde gebied op de bij deze verordening horende plankaart in bijlage 1 wordt aangewezen tot interferentiegebied als bedoeld in artikel 2.2b, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.

  • 2.

    Het college is bevoegd om nieuwe interferentiegebieden aan te wijzen en vast te stellen en de grenzen van een interferentiegebied te wijzigen en opnieuw vast te stellen, indien het van oordeel is dat dit ter voorkoming van interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling en ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie nodig is.

  • 3.

    Het college is bevoegd om naar aanleiding van door het college op grond van artikel 2 lid 2 nieuw aangewezen of gewijzigde interferentiegebieden in bijlage 1 van de verordening te actualiseren.

Artikel 3 Aanleg bodemenergiesystemen binnen interferentiegebied

  • 1.

    Voor het aanleggen van een gesloten bodemenergiesysteem binnen een interferentiegebied is een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 5.13b van het Besluit omgevingsrecht weigert het college van burgemeester en wethouders de in lid 1 genoemde vergunning, als niet voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in het bijbehorende bodemenergieplan.

Artikel 4 Overgangsrecht

Op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor gesloten bodemenergiesystemen als bedoeld in artikel 2.2a, zesde lid, Besluit omgevingsrecht, ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, evenals op enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing over een dergelijke aanvraag, is deze verordening niet van toepassing.

Artikel 5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad. Almere, …. 2023

De griffier,

G.J. Broer

De voorzitter,

W.H.J.M. van der Loo

Bijlage 1:  

Plankaart interferentiegebied bodemenergie Almere Centrum en Randstad

 

 

Bijlage Bodemenergieplan Almere Centrum en Randstand

1 Inleiding

 

1.1 KADER

Binnen Almere Centrum en Randstad vinden meerdere ontwikkelingen plaats. Op basis van het Energieplan van de gemeente Almere gaat het om nieuwbouw met een omvang van bijna 2.000.000 m² vloeroppervlak. In Figuur 1.1 is de demarcatie van het projectgebied Almere Centrum en Randstad weergegeven.

 

Figuur 1.1 | Demarcatie projectgebied Almere Centrum en Randstad

 

1.2 PROBLEEMSTELLING

Bij grootschalige toepassing van bodemenergie neemt de drukte in de ondergrond sterk toe. Voorkomen moet worden dat bij een toename van het aantal bodemenergiesystemen negatieve interferentie tussen bodemenergiesystemen onderling of nadelige beïnvloeding van andere ondergrondse functies optreedt (Figuur 1.2).

 

Regie is gewenst om een optimaal en duurzaam gebruik van de ondergrond te borgen, zodat zoveel mogelijk partijen die zich vestigen in Almere Centrum en Randstad gebruik kunnen maken van duurzame bodemenergie. Regie zorgt ervoor dat ongewenste interferentie (negatieve interactie) tussen bodemenergiesystemen onderling of met andere ondergrondse functies wordt voorkomen. Zonder regie is het waarschijnlijk dat toekomstige partijen die zich gaan vestigen in Almere Centrum en Randstad op een gegeven moment geen gebruik meer kunnen maken van bodemenergie.

 

Figuur 1.2 | Overzicht ondergrondse functies.

 

1.3 DOEL VAN EEN BODEMENERGIEPLAN

Een bodemenergieplan geeft de gemeente de mogelijkheid om de ondergrondse inrichting van Almere Centrum en Randstad met betrekking tot bodemenergiesystemen te regisseren met als doel optimaal gebruik te maken van de ondergrond voor bodemenergie. De gemeente zet hierbij in op de toepassing van (collectieve) open bodemenergiesystemen, omdat open bodemenergiesystemen goed aansluiten bij de intensiteit van de warmte-/koudevraag binnen dit gebied.

 

Uitwerking van het bodemenergieplan vindt plaats door inventarisatie van de voornaamste (inrichtingbepalende) randvoorwaarden:

  • -

    bovengrondse inrichting projectgebied;

  • -

    energievraag bouwontwikkelingen;

  • -

    bestaande en toekomstige overige ondergrondse functies/belangen;

  • -

    bodemopbouw en capaciteit.

Afweging van deze randvoorwaarden leidt tot een bodemenergieplan waarbij kansen voor combinatie van functies worden benut en negatieve interactie tussen verschillende gebruikers wordt geminimaliseerd. De uitvoering van het bodemenergieplan vraagt om een invulling van de gemeentelijke rol als warmteregisseur.

 

2 Gebruiksregels

 

Onderstaande gebruiksregels stellen de voorwaarden voor toepassing van de verschillende vormen van bodemenergie binnen Almere Centrum en Randstad. De gebruiksregels gelden binnen het gebied zoals weergegeven op de plankaart (zie Figuur 2.1 en Bijlage 1). De gebruiksregels zijn aanvullend op de wettelijke regels die worden gesteld aan bodemenergie.

Figuur 2.1 | Plankaart

 

Ontwikkelende partijen die in het gebied een bodemenergiesysteem willen realiseren, dienen zich te allen tijde te houden aan de wettelijke kaders voor bodemenergie. In paragraaf 3.4 is een samenvatting van de algemene wettelijke kaders voor bodemenergie opgenomen. Daarnaast dienen bodemenergiesystemen binnen de hieronder beschreven gebruiksregels te worden ontworpen, gerealiseerd en geëxploiteerd. Bij de gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten bodemenergiesystemen. Nadere toelichting op de onderstaande gebruikersregels staat beschreven in hoofdstuk 5.

 

2.1 GEBRUIKSREGELS OPEN BODEMENERGIESYSTEMEN

Voor het realiseren en het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem binnen de grenzen van het projectgebied gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 1.

    Het open bodemenergiesysteem moet worden uitgevoerd als een doubletsysteem.

  • 2.

    Open bodemenergiesystemen uitgevoerd als monobron– of recirculatiesystemen zijn niet toegestaan.

  • 3.

    De bronfilters van een open bodemenergiesysteem moeten geplaatst worden in het derde watervoerende pakket met een minimale filterlengte van 40 meter.

  • 4.

    De warme en koude bron(nen) van een open bodemenergiesysteem moeten respectievelijk binnen de aangegeven warme (rode) en koude (blauwe) zoekgebieden worden gepositioneerd.

  • 5.

    Het bodemenergiesysteem bereikt uiterlijk vijf jaar na de datum van ingebruikname een moment waarop de hoeveelheid koude die door het systeem in de bodem is toegevoegd gelijk is aan de hoeveelheid warmte, die vanaf die datum door het systeem aan de bodem is toegevoegd. Het systeem herhaalt dit telkens uiterlijk vijf jaar na het laatste moment waarop die situatie werd bereikt.

Voor het realiseren en het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem binnen de grenzen van het plangebied gelden de volgende locatie specifieke regels:

  • 6.

    Een nieuw open bodemenergiesysteem moet dusdanig functioneren dat op jaarbasis een minimale SPF (seasonal performance factor) van 5 gehaald wordt.

  • 7.

    De productiviteit van het bodemenergiesysteem bedraagt per seizoen gemiddeld ten minste 0,00465 MWh/m³ geretourneerd grondwater (dit betekent dat het temperatuurverschil tussen het onttrokken en geïnfiltreerde water minimaal 4°C is).

  • 8.

    De bronnen en het leidingwerk moeten in principe gerealiseerd worden op eigen terrein of terrein van derden, niet zijnde de gemeente. Realisatie van bronnen en leidingwerk in de openbare ruimte is alleen toegestaan als hiervoor schriftelijke toestemming van de gemeente is verkregen.

  • 9.

    Nieuwe open bodemenergiesystemen in de bufferzone moeten aansluiten op de zoekgebieden uit het bodemenergieplan. Aangetoond moet worden dat een nieuw open bodemenergiesysteem geen nadelige invloed heeft op aanwezige of toekomstige bodemenergiesystemen binnen de vastgestelde stroken in het projectgebied.

  • 10.

    Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan alle gebruiksregels te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregels. Een onderbouwing van de afwijking moet, samen met een schriftelijke goedkeuring van de gemeente, bij de vergunningaanvraag Waterwet gevoegd worden en ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd.

2.2 GEBRUIKSREGEL GESLOTEN BODEMENERGIESYSTEMEN

Voor het realiseren en het in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem binnen de grenzen van het plangebied gelden de volgende locatie specifieke regels:

 

  • 11.

    De bodemlussen van een nieuw gesloten bodemenergiesysteem zijn toegestaan tot de tweede beschermde kleilaag op een diepte van circa 95 m-mv.

  • 12.

    Een nieuw gesloten bodemenergiesysteem moet dusdanig functioneren dat op jaarbasis een minimale SPF van 4 gehaald wordt.

  • 13.

    De bodemlussen en het leidingwerk moeten gerealiseerd worden op eigen terrein of terrein van derden, niet zijnde de openbare ruimte.

  • 14.

    Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan deze gebruiksregels te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregels, met uitzondering van gebruiksregel 13. Een onderbouwing van de afwijking moet, samen met een schriftelijke goedkeuring van de gemeente, bij de vergunningaanvraag gevoegd worden.

3 Algemene toelichting

 

3.1 PRINCIPE BODEMENERGIE

Bodemenergiesystemen maken gebruik van de bodem om warmte en/of koude op te slaan in het aanwezig grondwater. Deze warmte en/of koude wordt gebruikt voor de klimatisering van gebouwen of processen. Hiermee worden aanzienlijke energiebesparingen ten opzichte van conventionele verwarmings- en koelinstallaties gerealiseerd. Onderstaand figuur presenteert de verschillende typen bodemenergiesystemen.

Figuur 3.1 | Overzicht bodemenergiesystemen.

 

Hieronder worden de verschillende typen bodemenergiesystemen nader toegelicht. In het bodemenergieplan wordt uitgegaan van de toepassing van een open bodemenergiesysteem met een doublet (opslag).

 

3.1.1 Open en gesloten systemen

Open systemen, ook wel warmte-/koudeopslag (WKO) genoemd, bestaan uit bronnen die grondwater onttrekken en infiltreren. Energie in de vorm van warmte en koude wordt opgeslagen in een ondergrondse watervoerende laag. Deze energie wordt vervolgens onttrokken om te verwarmen (in combinatie met warmtepompen) of te koelen. In de zomer wordt gekoeld met winterkoude en in de winter wordt verwarmd met zomerwarmte. Open systemen worden meestal toegepast op dieptes tussen de 20 tot 250 meter beneden maaiveld. Een open systeem is met name rendabel bij de grotere ontwikkelingen vanaf circa 50 woningen, kantoren en andere utiliteitsgebouwen.

 

Gesloten systemen, ook wel bodemwarmtewisselaars genoemd, bestaan uit flexibele kunststof lussen in de bodem waarmee warmte en koude aan de bodem wordt onttrokken door middel van geleiding. Er wordt geen grondwater onttrokken. Gesloten systemen worden over het algemeen gerealiseerd tot een diepte van circa 200 meter beneden maaiveld. Een systeem kan al interessant zijn voor één woning. Daarnaast worden gesloten systemen ook toegepast bij kleine utiliteitsbouw (scholen, kleine kantoren), maar in toenemende mate ook bij grotere ontwikkelingen, zoals kantoorgebouwen en appartementen complexen.

 

3.1.2 Indeling open systemen

De categorie van open systemen kan nader onderscheiden worden naar concepten met één of meer bronnen en met wél of géén opslag van de warmte of koude.

 

Doublet en monobron

Open systemen zijn onderverdeeld in doubletten en monobronnen. Bij een doubletsysteem worden twee bronnen horizontaal ten opzichte van elkaar geplaatst, zodat de warme en koude bellen zich naast elkaar vormen. Een monobron bestaat uit slechts één bron, waarbij twee filters op ongelijke diepte in de bodem gepositioneerd worden. Hierbij vormen de warme en koude bel zich onder elkaar.

 

Opslagsystemen en recirculatiesystemen

Bij een opslagsysteem wordt de warmte en koude opgeslagen bij de bronnen. Eén bron is de zogenoemde warme bron, de andere bron de koude bron. Deze bronnen onttrekken en infiltreren afwisselend, afhankelijk van het seizoen. Een recirculatiesysteem is een alternatief systeem dat bestaat uit een onttrekkings- en een infiltratiebron. Er is geen sprake van opslag. Er wordt namelijk continu grondwater onttrokken uit de ene bron en geïnfiltreerd in de andere bron. Met het onttrokken grondwater, met een temperatuur gelijk aan de natuurlijke grondwatertemperatuur, wordt in de zomer gekoeld en in de winter verwarmd.

 

In Figuur 3.2 zijn de hierboven beschreven concepten schematisch weergegeven.

Figuur 3.2 | Schematische weergave verschillende varianten van bodemenergie.

 

3.2 BODEMEIGENSCHAPPEN

Het technisch functioneren van een bodemenergiesysteem is afhankelijk van een aantal bodemeigenschappen. De belangrijkste voorwaarde voor open bodemenergiesystemen is dat in de bodem een geschikte watervoerende zandlaag aanwezig is die voldoende capaciteit biedt voor de opslag van koude en warmte.

 

Een ander aspect dat een rol speelt is grondwaterstroming. Voor open bodemenergiesystemen zijn de snelheid en de richting van de grondwaterstroming van belang bij het positioneren van de bronnen. Bij een hoge grondwaterstroming kan thermische interactie tussen de warme en koude bellen optreden, of kan de opgeslagen energie sneller afstromen. Dit dient in verband met rendementsverlies te worden voorkomen.

 

Tenslotte is voor open bodemenergiesystemen de grondwaterkwaliteit van belang. De chemische samenstelling en de temperatuur van het grondwater zijn van belang voor het goed functioneren van een open systeem. Daarnaast mag een open systeem geen verzilting veroorzaken, dus moet ook gekeken worden naar de invloed op het zoet-/brak-/zoutgrensvlak.

 

Bovengenoemde aspecten worden verder in dit hoofdstuk behandeld. Daarbij wordt aangegeven in hoeverre ze de haalbaarheid van open bodemenergiesystemen in het projectgebied beïnvloeden. Elke initiatiefnemer van bodemenergie binnen het projectgebied dient zelf de benodigde onderzoeken uit te voeren om de haalbaarheid van het beoogde bodemenergiesysteem te toetsen. Onderstaande informatie is daarom ter indicatie weergegeven. Hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

 

3.2.1 Bodemopbouw

De bodemopbouw in de directe omgeving van de Almere Centrum en Randstad is beschreven op basis van de volgende gegevens:

  • Grondwaterkaart van Nederland;

  • Regionaal Geohydrologisch Informatie Systeem (REGIS);

  • boorbeschrijvingen uit het archief van TNO Bouw en Ondergrond via DINOLoket;

  • boorbeschrijvingen van gerealiseerde open bodemenergiesystemen in de omgeving.

Op basis van deze gegevens is de bodemopbouw geschematiseerd in een aantal watervoerende pakketten en scheidende lagen. Tabel 3.1 geeft de globale bodemopbouw in het plangebied weer. Lokaal kan de bodemopbouw variëren. De lokale bodemopbouw dient bij de vergunningaanvraag voor elk individueel systeem nader te worden beschouwd.

 

Tabel 3.1 | Schematisatie van de bodem

diepte [m-mv]*

lithologie

geohydrologie

0 - 10

matig fijn zand en klei

deklaag

10 – 50

matig fijn tot grof zand met enkele kleisporen

1e watervoerende pakket

50 – 55

overwegend klei en zandhoudend klei

1e scheidende laag

55 – 95

matig tot zeer grof zand met enkele kleibrokken

2e watervoerende pakket

95 – 100

klei

2e scheidende laag

100 – 235

matig fijn tot zeer grof zand met mogelijk lokaal een kleilaag

3e watervoerende pakket

> 235

zandig klei en klei, afgewisseld met matig grof zand

hydrologische basis

* het maaiveld bevindt zich tussen circa 3 – 4 m NAP

 

3.2.2 Bodemgeschiktheid open bodemenergiesystemen

 

Eerste watervoerende pakket

Het eerste watervoerende pakket is vanwege de ondiepe ligging niet geschikt voor het grootschalig toepassen van open bodemenergiesystemen. Bij het grootschalig toepassen van een open bodemenergiesysteem in dit pakket, zullen de hydrologische effecten dermate groot zijn, dat omgevingsbelangen negatief beïnvloed kunnen worden. Daarnaast is bij het grootschalig gebruik van het eerste watervoerende pakket het opbarsten van de bron(nen) een risico. Tot slot is dit pakket niet geschikt in verband met de mogelijke aanwezigheid van een redoxovergang.

 

Tweede watervoerende pakket

Vanwege de beperkte dikte en de lagere doorlatendheid is het tweede watervoerende pakket minder geschikt voor het grootschalig toepassen van open bodemenergiesystemen dan het derde watervoerende pakket. Daarnaast is een slecht functionerend open bodemenergiesysteem in dit watervoerende pakket bekend, het vermoedden bestaat als gevolg van redox (zie paragraaf 3.2.3).

 

Derde watervoerende pakket

Het derde watervoerende pakket bestaat uit matig fijn tot zeer grof zand met lokaal mogelijk een kleilaag en is daarmee het meest geschikt voor het toepassen van een open bodemenergiesysteem. De bestaande open bodemenergiesystemen in de omgeving (met uitzondering van Kunstlinie) maken ook gebruik van dit pakket. Dit pakket is op basis van de verwachtte bodemopbouw geschikt voor een open bodemenergiesysteem met een broncapaciteit van maximaal 250 m³/uur. Eventuele technische en/of juridische aandachtspunten kunnen de haalbare broncapaciteit beperken.

 

3.2.3 Bodemgeschiktheid gesloten bodemenergiesystemen

Om onderlinge thermische interferentie tussen open en gesloten bodemenergiesystemen te voorkomen ligt het voor de hand om een verticale scheiding aan te houden tussen de open en gesloten bodemenergiesystemen. De open bodemenergiesystemen zijn beoogd in het derde watervoerende pakket. Daarom worden de gesloten bodemenergiesystemen toegestaan tot aan de tweede scheidende laag (95 m-mv).

 

3.2.4 Overige geohydrologische eigenschappen

De overige geohydrologische eigenschappen die belangrijk zijn voor de toepassing van een open bodemenergiesysteem zijn weergegeven in Tabel 3.2.

 

Tabel 3.2 | Geohydrologische eigenschappen voor een open bodemenergiesysteem in het derde watervoerende pakket

 

1. Redox

Het beoogde opslagpakket bevat zowel brak als zout grondwater. De verschillen in brak en zout grondwater gaan gepaard met verschillende grondwaterkwaliteiten. Het mengen van water met verschillende waterkwaliteit kan leiden tot redoxreacties welke leiden tot bronverstopping.

Binnen het beoogde opslagpakket kan de menging van sulfaatrijk grondwater met grondwater rijk aan organisch materiaal leiden tot sulfaatreductie. Deze sulfaatreductie vormt biomassa en ijzersulfides waardoor de bron kan verstoppen. In de omgeving van Amsterdam (circa 20 kilometer ten westen) zijn meerdere projecten met verstoppingsproblemen die hieraan te relateren zijn. Uit grondwaterkwaliteitsmetingen binnen en nabij het plangebied volgen uiteenlopende sulfaatgehaltes, maar ontbreken er metingen van de concentratie van organisch materiaal. Hierdoor is het risico op sulfaatreductie lastig op voorhand in te schatten. Het mengen van verschillende watertypen dient voorkomen te worden. Er zijn op dit moment geen projecten in Almere bekend met bronfilters in het derde watervoerende pakket die dergelijke verstoppingsproblemen laten zien. Wel is het belangrijk om hier rekening mee te houden en inzicht te krijgen in de waterkwaliteit om meer duidelijkheid over dit risico te krijgen.

 

2. Zoet/brak/zoutgrensvlak

In de provincie Flevoland is een complexe situatie ontstaan wat betreft zoet, brak en zout grondwater. Er heeft verzilting van boven en verzoeting van onder plaatsgevonden, waardoor op sommige plekken inversies van zoet en zout water zijn ontstaan. In de Zoet-zout studie Provincie Flevoland (TNO en Deltares, 14 mei 2008) zijn verschillende meetgegevens gecombineerd en geïnterpoleerd om een 3D-matrix van de verdeling van zoet, brak en zout grondwater in de provincie Flevoland te verkrijgen. Dit is weergegeven in Figuur 3.3. Deze gegevens laten zien dat er een afwisseling is tussen zout en zoet water op de projectlocatie.

Figuur 3.3 | 3D-matrix van chloridegehaltes in Flevoland (Zoet-zout studie Provincie Flevoland, TNO en Deltares). Oost-west-georiënteerde dwarsdoorsnede door Flevoland, donkerblauw = zoet, donkerrood = zout.

 

Vanwege de complexe situatie is het grondwater, met uitzondering van het grondwater binnen het grondwaterbeschermingsgebied, niet geschikt voor de winning van drinkwater. Daarom wordt de toepassing van bodemenergie buiten de grondwaterbeschermingsgebieden in het derde watervoerende pakket toegestaan door de provincie. In dit bodemenergieplan wordt voor de toepassing van een open bodemenergiesysteem uitgegaan van gebruik van dit pakket. Per beoogd open bodemenergiesysteem moet voor de vergunningaanvraag Waterwet de invloed op de grensvlakken nader uitgewerkt en afgestemd worden met de provincie Flevoland.

 

3.3 BODEMBELANGEN

In Tabel 3.3 zijn de relevante belangen opgenomen die van invloed kunnen zijn op de werking van een open bodemenergiesysteem in Almere Centrum en Randstad. Het gaat om zowel technische als juridische aspecten.

 

Tabel 3.3 | Technische en juridische aspecten bodemenergiesysteem

 

1. Open bodemenergiesystemen

Bij de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek (OFGV) is een overzicht opgevraagd van grondwatergebruikers binnen en in de omgeving van het plangebied. Uit het overzicht van de OFGV (e-mail, d.d. woensdag 7 juni 2023) blijkt dat binnen een straal van circa 250 m rondom het plangebied vijf open bodemenergiesystemen vergund zijn. Een overzicht van deze systemen met de belangrijkste eigenschappen zijn opgenomen in Tabel 3.4. In Bijlage 1 zijn de open bodemenergiesysteem weergegeven.

 

Tabel 3.4 | Open bodemenergiesystemen binnen een straal van 250 m van het plangebied

bedrijfsnaam

afstand en richting t.o.v. project

debiet [m³/uur]

vergunde waterhoeveelheid [m³/jaar]

watervoerend pakket

Flevoziekenhuis (doublet)

binnen in het plangebied

230

1.800.000

3e 

Kunstlinie (doublet)

binnen in het plangebied

60

95.500

2e 

Martinez (doublet)

binnen in het plangebied

100

390.000

3e 

Carlton (doublet)

binnen in het plangebied

150

592.000

3e 

Almere Wisselweg (doublet)

binnen in het plangebied

130

508.440

3e 

 

Bij de inpassing van de zoekgebieden binnen Almere Centrum en Randstad is rekening gehouden met de vergunde open bodemenergiesystemen, zodat een negatieve invloed op het doelmatig gebruik van de bestaande bodemenergiesystemen voorkomen wordt.

 

2. Gesloten bodemenergiesystemen

Bij de gemeente is een overzicht opgevraagd van gesloten bodemenergiesystemen binnen en in de omgeving van het plangebied. Uit het overzicht blijkt dat binnen een straal van circa 250 m rondom het plangebied één systeem bestaande uit meerdere lussen vergund is (zie Bijlage 1). De lussen van dit systeem zijn vergund tot een diepte van 150 m. Door de gemeente is aangegeven dat dit systeem niet gerealiseerd zal worden, omdat een deel van de bodemlussen op gemeentegrond zijn beoogd. Deze ruimte is gereserveerd voor andere functies.

 

3. Spoor

In het plangebied is een station met meerdere spoorlijnen aanwezig (zie Bijlage 1). Rond de spoorlijnen is een beschermingszone gedefinieerd door ProRail. Voorkomen moet worden dat de spoorlijnen negatief beïnvloed worden. Bij de inpassing van de zoekgebieden is rekening gehouden met de beschermingszone. Bij elke vergunningaanvraag voor een open bodemenergiesysteem moet de initiatiefnemer de invloed op de spoorlijnen nader uitwerken en toelichten.

 

4. Ondergrondse infrastructuur

In het plangebied zijn meerdere ondergrondse infrastructuren aanwezig (ondergrondse parkeergarages, kelders en wegen). Bij de inpassing van de bronnen en de kabels en leidingen op eigen en openbaar terrein (alleen bij toestemming van de gemeente) dient rekening gehouden te worden met deze bestaande ondergrondse infrastructuren. In Figuur 3.4 is een overzicht van de bekende ondergrondse infrastructuren weergegeven.

Figuur 3.4 | Overzicht van bekende ondergrondse infrastructuren

 

3.4 WETTELIJKE KADERS

De aanleg en bedrijfsvoering van bodemenergiesystemen raakt aan diverse belangen, zoals milieu, drinkwater, bodemkwaliteit, etc. Voor de aanleg ervan is daarom meestal een vergunning vereist. Ook gelden specifieke procedures. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de te volgen procedures en vergunningsplichten bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem. Daarna volgt ook een kort overzicht van de regels die gelden voor lozingsactiviteiten. Steeds is hierbij ook aangegeven welk orgaan het bevoegd gezag is.

 

3.4.1 Open systemen

Het onttrekken en infiltreren van grondwater bij een open bodemenergiesysteem is vergunningplichtig in het kader van de Waterwet. Als bijlage bij de vergunningaanvraag dienen de effecten van het systeem in een effectenstudie te worden gekwantificeerd. De belangrijkste aspecten bij een vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet zijn samengevat in Tabel 3.5 en daaronder nader toegelicht.

 

Tabel 3.5 | Belangrijkste aspecten vergunning open systemen

aspect

toelichting

bevoegd gezag

provincie Flevoland

vergunningplicht

alle open bodemenergiesystemen

doorlooptijd

reguliere procedure: 8 weken tot publicatie definitieve beschikking

uniforme openbare voorbereidingsprocedure: 6 maanden tot publicatie definitieve beschikking

leges/publicatiekosten

De provincie rekent leges voor open bodemenergiesystemen

juridische voorwaarden

  • de infiltratietemperatuur in de bronnen mag niet hoger zijn dan 25°C.

  • gestreefd moet worden naar een bodemzijdige energiebalans op jaarbasis. Het veroorzaken van een (beperkt) koudeoverschot in de bodem is in sommige gevallen onder voorwaarden toegestaan. Het veroorzaken van een warmteoverschot in de bodem is niet toegestaan.

  • de productiviteit bedraagt per seizoen gemiddeld ten minste 0,00465 MWh/m³ geretourneerd grondwater (dit betekent dat het temperatuurverschil tussen het onttrokken en geïnfiltreerde water minimaal 4°C is).

  • verzilting van zoet grondwater is niet toegestaan.

  • het in werking hebben van een open bodemenergiesysteem leidt niet tot zodanige interferentie met een eerder geïnstalleerd open of gesloten bodemenergiesysteem dat het doelmatig functioneren van één van de desbetreffende bodemenergiesystemen kan worden geschaad.

  • andere belangen binnen het invloedsgebied van het open bodemenergiesysteem mogen niet nadelig worden beïnvloed (zoals andere grondwatergebruikers, verontreinigingen, natuur, landbouw, archeologie, bebouwing en infrastructuur).

  • Open bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan in waterwingebieden en niet of beperkt in grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrije zones.

 

Een deel van deze (en andere) voorwaarden gesteld aan het installeren en het in werking hebben van een open systeem staan in meer detail in de artikelen 6.11a tot en met 6.11i van het Waterbesluit.

 

Procedure

Voor een vergunningaanvraag Waterwet geldt de reguliere procedure van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure duurt circa 8 weken. De provincie heeft de mogelijkheid om op de aanvraag te beslissen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Afd. 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht). Deze procedure duurt circa 6 maanden. Binnen deze procedure wordt, afwijkend van de reguliere procedure, eerst een ontwerpbesluit ter inzage gelegd, voordat het definitieve besluit uitkomt.

 

Voor elke vergunningaanvraag voor een bodemenergiesysteem in het kader van de Waterwet dient een formele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Voor systemen met een waterverplaatsing van minder dan 1.500.000 m³/jaar geldt een vormvrije m.e.r.-beoordeling en hoeft bij het indienen van de vergunningaanvraag Waterwet geen m.e.r.-beoordelingsbesluit toegevoegd te worden. De m.e.r.-beoordeling kan plaatsvinden parallel aan de procedure van de vergunningaanvraag Waterwet. Middels een korte notitie wordt het initiatief aangemeld voor de m.e.r.-beoordeling.

 

Voor elke vergunningaanvraag voor een bodemenergiesysteem met een waterverplaatsing van meer dan 1.500.000 m³/jaar moet een notitie opgesteld worden waarin de belangen en (milieu)effecten zijn omschreven. De proceduretijd voor het beoordelen van deze notitie en het opstellen van het m.e.r.-beoordelingsbesluit bedraagt zes weken. Indien besloten wordt dat geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, kan de vergunningaanvraag Waterwet, voorzien van een effectenstudie en een kopie van het m.e.r.-beoordelingsbesluit, ingediend worden.

 

Nadat het bodemenergieplan door de provincie is verankerd in een provinciale beleidsregel, zal de provincie nieuwe vergunningaanvragen Waterwet voor open bodemenergiesystemen toetsen aan de gebruikersregels uit het bodemenergieplan.

 

3.4.2 Gesloten systemen

Gesloten systemen zijn meldings- en soms vergunningplichtig. Alle gesloten systemen moeten tenminste gemeld worden (conform het Besluit lozen buiten inrichting of Activiteitenbesluit milieubeheer). Voor gesloten systemen met een bodemzijdig vermogen groter dan of gelijk aan 70 kW, alsmede alle systemen die in een interferentiegebied worden gerealiseerd, moet ook een Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets (OBM) worden aangevraagd bij de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi- en Vechtstreek. De Omgevingsdienst is door de gemeente Almere, als bevoegd gezag voor gesloten bodemenergiesystemen, gemandateerd om deze aanvragen te behandelen. De belangrijkste aspecten voor de melding en vergunningverlening voor gesloten systemen zijn samengevat in Tabel 3.6 en daaronder nader toegelicht.

 

Tabel 3.6 | Belangrijkste aspecten melding en vergunning gesloten systemen

aspect

toelichting

bevoegd gezag

Gemeente Almere

melding

alle systemen

vergunningplicht

≥ 70 kW of ligging in interferentiegebied

doorlooptijd

melding: 4 weken voor start werkzaamheden

vergunning: 8 weken tot publicatie definitieve beschikking (OBM)

belangrijkste algemene regels

  • de temperatuur van de circulatievloeistof mag niet hoger zijn dan 30 °C en niet lager zijn dan -3 °C, de gemeente heeft de mogelijkheid om een hogere temperatuur toe te staan;

  • bij vermoedelijke lekkage: onmiddellijk buiten werking stellen en circulatievloeistof verwijderen (tenzij de circulatievloeistof uit alleen water bestaat);

  • gesloten bodemenergiesystemen mogen geen ontoelaatbare negatieve invloed hebben op reeds aanwezige bodemenergiesystemen of andere belanghebbenden in de omgeving;

  • een koudeoverschot is in principe toegestaan en een warmteoverschot verboden, de gemeente heeft de mogelijkheid om het koudeoverschot te beperken.

 

Deze (en andere) voorschriften gesteld aan het installeren en het in werking hebben van gesloten bodemenergiesystemen zijn opgenomen in hoofdstuk 3a van het Besluit lozen buiten inrichting en paragraaf 3.2.8 uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

 

Op het moment dat het plangebied is aangewezen als interferentiegebied via een gemeentelijke verordening, gaat voor alle gesloten bodemenergiesystemen een vergunningsplicht gelden. In de gemeentelijke verordening is niet vastgelegd waarop een vergunningaanvraag getoetst wordt. Hiervoor kan de gemeente een gemeentelijke beleidsregel vaststellen en verankeren. In de gemeentelijke beleidsregel kan de gemeente vastleggen op basis van welke regels een vergunningaanvraag voor een gesloten bodemenergiesysteem wordt getoetst. Deze regels zijn gebaseerd op het voorkomen van interferentie tussen systemen en het bevorderen van doelmatig gebruik van de ondergrond.

 

3.4.3 Lozingen

Er zijn verschillende momenten waarop lozingen, en daarmee de wettelijke kaders voor lozingsactiviteiten, aan de orde zijn. Aanbevolen wordt om de mogelijkheden voor lozing in een vroeg stadium te onderzoeken en af te stemmen met het bevoegd gezag (zoals de gemeente, waterschap of provincie).

 

Boren van de bronnen (boorspoelwater)

Voor de aanleg van de bronnen van open bodemenergiesystemen moet worden geboord. Tijdens het boren komt spoelwater vrij (boorspoelwater). De hoeveelheid water die hierbij vrijkomt is beperkt, maar bevat vaak boorspoeling (bentoniet en polymeren) en vrijgekomen grond (zand, klei).

 

Ontwikkelen van open bronnen (ontwikkelwater)

Direct na het boren worden de bronnen van een open systeem eenmalig schoon gepompt (ontwikkelen). Het doel hiervan is om resten van het geboorde materiaal uit de bronnen te verwijderen (zand en slibdeeltjes), zodat deze niet voor verstoppingen kunnen zorgen. Tijdens het ontwikkelen komt grondwater vrij met een debiet tot maximaal 130% van het ontwerpdebiet. Dit grondwater moet geloosd worden. Om de lozingshoeveelheid en het lozingsdebiet te verlagen kan gebruik worden gemaakt van filtertechnieken om vaste bestanddelen te verwijderen, waarbij het water grotendeels weer geïnfiltreerd wordt in de bodem. Het blijft echter noodzakelijk dat een gedeelte van het vrijkomende grondwater geloosd kan worden, om onder andere de filterunits terug te spoelen. Door deze manier van ontwikkelen kan het lozingsdebiet beperkt worden.

 

Onderhoud van open bronnen (spuiwater)

In verband met preventief onderhoud van de bronnen worden deze een aantal keer per jaar gespoeld. Bij deze actie wordt uit de bronnen enige tijd grondwater onttrokken met het maximale debiet. Dit grondwater moet geloosd worden. Middels een onderhoudsfilter in de technische ruimte kan ervoor gezorgd worden dat er geen grondwater geloosd hoeft te worden. Bij een onderhoudsfilter wordt het vuil afgevangen met een zogenaamd kaarsenfilter met zeer kleine poriën. Het grondwater wordt uit de bronfilters opgepompt en wordt via het onderhoudsfilter in de bypass van het leidingcircuit in een andere bron geïnjecteerd.

 

Regulering van lozingen en voorkeursroutes

Met de inwerkingtreding van de AMvB Bodemenergie zijn voorkeursvolgordes voor lozingen gedefinieerd. Hierbij worden twee type lozingen onderscheiden:

  • -

    lozen van boorspoelwater (open en gesloten systemen);

  • -

    lozen van ontwikkel- en beheerwater (alleen open systemen).

Door de specifieke kenmerken van deze stromen geldt er een voorkeursvolgorde voor de lozingsroute. Onderstaande tabel geeft de voorkeursvolgorde weer.

 

Tabel 3.7 | Voorkeursvolgorde lozen vanuit AMvB Bodemenergie

type afvalwater

voorkeursvolgorde lozing (bevoegd gezag)

Boorspoelwater

(open en gesloten systemen)

  • 1.

    vuilwaterriool (gemeente)

  • 2.

    op de bodem (gemeente)

  • 3.

    overige lozingsmethoden

In de bodem en op het schoonwaterriool is niet toegestaan

Ontwikkel- en beheerwater

(open systemen)

  • 1.

    in de bodem (provincie)

  • 2.

    oppervlaktewater (Waterschap of Rijkswaterstaat)

  • 3.

    schoonwaterriool (gemeente)

  • 4.

    vuilwaterriool (gemeente)

  • 5.

    externe verwerker

 

Het Besluit lozen buiten inrichtingen bevat regels voor een groot aantal categorieën van lozingen die het gevolg zijn van activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Lozingen vanuit inrichtingen vallen onder het Activiteitenbesluit. De besluiten gelden voor alle lozingsroutes: zowel lozingen op oppervlaktewater, de bodem als de riolering.

 

De lozingen van het water voor het ontwikkelen van open bronnen geeft de grootste lozingsvolumes. Conform de voorkeursvolgorde voor lozingen heeft het terugbrengen van het grondwater in de bodem de voorkeur. Dit is echter een kostbare methode en door het beperken van het ontwikkeldebiet kunnen de bronnen niet optimaal ontwikkeld worden. Daarnaast is het nog steeds nodig om een kleine waterhoeveelheid te lozen. Het lozen van het ontwikkelwater op het oppervlaktewater is daarom vaak een beter haalbare methode, afhankelijk van de waterkwaliteit. Mocht dit niet mogelijk zijn, moet het grondwater geloosd worden op een schoonwaterriool of vuilwaterriool. Aanbevolen wordt om in een vroeg stadium in overleg te treden met het bevoegd gezag om de mogelijkheden voor lozen te bespreken.

 

Het beleid ten aanzien van het lozen op oppervlaktewater is beschreven in het Besluit lozen buiten inrichtingen. Dit beleid wordt in het geval van Almere gehanteerd en uitgevoerd door waterschap Zuiderzeeland. Het beleid en het indienen van een vergunning of doen van een melding staat beschreven op de website van waterschap Zuiderzeeland.

 

4 Inventarisatie vraag en aanbod

 

4.1 ONTWIKKELINGEN

Het te onderzoeken gebied betreft Centrum en Randstad in de gemeente Almere. De gemeente Almere heeft de informatie met betrekking tot de omvang van de toekomstige ontwikkelingen aangeleverd. In Figuur 4.1 zijn de verschillende deelgebieden weergegeven.

Figuur 4.1 | Deelgebieden binnen de Centrum en Randstad in de gemeente Almere

 

4.2 SYSTEEMCONCEPT

Bij het opstellen van het bodemenergieplan wordt uitgegaan van een bepaald systeemconcept. Voor dit plan is een systeemconcept aangehouden met de volgende aspecten:

  • -

    Er wordt uitgegaan van energievraag per deelgebied en het daarbij behorende open bodemenergiesysteem per deelgebied.

  • -

    Het benodigd verwarmings- en koelvermogen, inclusief piekvermogen, wordt volledig geleverd met het WKO-systeem.

  • -

    Het systeem is uitgelegd op de totale warmte- en koudevraag.

Een collectief systeem per deelgebied houdt in dat elk deelgebied zijn eigen WKO-systeem gebruikt. Bij een bodemzijdig warmte- of koudeoverschot van het systeem moet er per deelgebied gezorgd worden voor regeneratie. Dit houdt in dat er extra koude in de winter of extra warmte in de zomer wordt geladen zodat een bodemzijdige energiebalans wordt bereikt. Doordat elke deelgebied zijn eigen WKO-systeem ontwikkeld kan het voorkomen dat niet elk doublet de maximale broncapaciteit benut omdat de energievraag niet groot genoeg is.

 

Het systeem uitleggen op de totale warmte- en koudevraag houdt in dat het WKO-systeem zo gedimensioneerd wordt dat de totale energievraag geleverd kan worden. Doordat is uitgegaan van WKO-systemen die zijn uitgelegd op het piekvermogen en de totale warmte- en koudevraag is er genoeg ruimte in het plan voor andere concepten. Door voor het huidige concept te kiezen zijn er geen andere systemen nodig voor de piekvoorziening of het leveren van de extra warmtevraag.

 

4.3 WARMTE- EN KOUDEVRAAG

Op basis van de oppervlaktes 1 van de ontwikkelingen zijn de gebouwzijdige energievraag en benodigde vermogens per deelgebied bepaald. In Bijlage 2 zijn deze gegevens per deelgebied weergegeven. Op basis van deze energievraag en vermogens is met behulp van kentallen, energetische uitgangspunten en een jaarlijkse verdeling van vermogens, de bodemzijdige vraag bepaald. In Figuur 4.2 zijn de resultaten van de berekeningen gevisualiseerd per deelgebied. De gebruikte kentallen, energetische uitganspunten en jaarlijkse verdeling van de vermogens zijn ter informatie opgenomen in Bijlage 3.

Figuur 4.2 Berekende bodemzijdige warmtevraag (rood) en koudevraag (blauw) in MWh per deelgebied

 

De bepaalde bodemzijdige warmte- en koudevraag is vervolgens vertaald naar de jaarlijkse grondwaterverplaatsing en benodigde grondwaterdebieten, die weergegeven zijn in Tabel 4.1. Hierbij is uitgegaan van een bodemzijdige energiebalans per deelgebied. Daarnaast is aangegeven hoeveel doubletten er nodig zijn, uitgaande van de verwachte broncapaciteit van 250 m3/uur.

 

Tabel 4.1 | Benodigde waterverplaatsing en debiet in Centrum en Randstad

deelgebied

waterverplaatsing warmtelevering [m³/jaar]

waterverplaatsing koeling

[m³/jaar]

debiet

warmtelevering

[m³/uur]

debiet

koeling

[m³/uur]

aantal

doubletten

Deelgebied 1

839.000

839.000

450

330

2

Deelgebied 2

908.000

908.000

420

520

3

Deelgebied 3

393.000

393.000

290

350

2

Deelgebied 4

177.000

177.000

80

100

1

Deelgebied 5

819.000

819.000

380

470

2

Deelgebied 6

819.000

819.000

380

470

2

Deelgebied 7

329.000

329.000

150

190

1

Deelgebied 8

2.750.000

2.750.000

1.260

1.570

7

Deelgebied 9

15.000

15.000

10

10

1

Deelgebied 10

576.000

576.000

260

330

2

Deelgebied 11

51.000

51.000

20

20

1

Deelgebied 12

115.000

115.000

60

60

1

Deelgebied 13

299.000

299.000

140

170

1

Deelgebied 14

582.000

582.000

310

310

2

Deelgebied 15

436.000

436.000

230

230

1

Deelgebied 16

497.000

497.000

230

280

2

Deelgebied 17

4.142.000

4.142.000

3.010

3.740

15

Deelgebied 18

460.000

460.000

210

260

2

Deelgebied 38

197.000

197.000

100

100

1

Deelgebied 40

226.000

226.000

90

110

1

Deelgebied 41

171.000

171.000

120

150

1

Totaal

14.801.000

14.801.000

8.200

9.770

51

 

Wanneer uitgegaan wordt van de invulling van bodemenergie per deelgebied zijn 51 doubletten benodigd. Het betreft hier ook veel doubletten met een broncapaciteit van minder dan 250 m³/uur. Als uitgegaan wordt van meer collectiviteit en het totale benodigde debiet gedeeld wordt door de maximale broncapaciteit (250 m³/uur) zijn 40 doubletten nodig. Hierbij is geen rekening gehouden met onderlinge uitwisseling van warmte en koude, waardoor mogelijk minder doubletten nodig zijn.

 

4.4 MATCH VRAAG/AANBOD

Uit de inventarisatie (paragraaf 4.2) volgt een totale bodemzijdige warmtevraag van circa 77.000 MWh/jaar en een koudevraag van circa 51.000 MWh/jaar. Dit is zonder rekening te houden met een bodemzijdige energiebalans of regeneratie. Onder de aanname van een bodemzijdige energiebalans per deelgebied komt de totale bodemzijdige energievraag op 86.000 MWh/jaar. Dit komt doordat sommige deelgebieden een koudeoverschot hebben en andere een warmteoverschot. Door per deelgebied een energiebalans aan te houden komt de totale energievraag hoger uit. Door collectieve oplossingen toe te passen met meerdere deelgebieden samen is hier nog een optimalisatie in te behalen.

 

Opgemerkt wordt dat dit de energievraag van slechts een deel van de toekomstige te verwachten energievraag in het totale projectgebied is, omdat de verduurzaming van het bestaande vastgoed niet is meegerekend. De verwachte impact van bestaand vastgoed op de bodemcapaciteit is echter lastig te voorspellen en zal zich daarom moeten voegen naar de mogelijkheden die dit bodemenergieplan aanreikt.

 

Het bodemzijdige aanbod kan berekend worden op basis van de verwachte dikte waarin de warmte en koude opgeslagen wordt, een gemiddelde delta T van 5°C tussen onttrekking en infiltratie en het oppervlakte van het projectgebied (ruim 140 hectare). Hieruit volgt dat in potentie circa 95.000 MWh aan warmte en koude geleverd kan worden uit het derde watervoerende pakket. Hiermee overstijgt het aanbod vanuit de bodem de gebouwzijdige vraag.

 

Opgemerkt wordt dat het werkelijke potentieel in de praktijk lager uitvalt vanwege fysieke obstakels ten aanzien van de inpassing van bronnen (zoals de aanwezige spoorlijnen, wegen, kabels en leidingen, groen, waterpartijen en aanwezige ondergrondse infrastructuren). Ondanks dat het aanbod vanuit de bodem de vraag vanuit de (toekomstige) ontwikkelingen overstijgt, is ordening van belang om het aanwezige potentieel optimaal te benutten voor alle (toekomstige) ontwikkelingen zowel individueel als collectief.

 

5 Toelichting gebruiksregels

In hoofdstuk 2 zijn de gebruiksregels voor open en gesloten bodemenergiesystemen opgenomen. In dit hoofdstuk wordt per gebruiksregel een onderbouwing gegeven waarom een bepaalde gebruiksregel is opgenomen.

 

5.1 GEBRUIKSREGELS OPEN SYSTEMEN

 

  • 1.

    Regel: Het open bodemenergiesysteem moet worden uitgevoerd als een doubletsysteem.

     

    Onderbouwing: Gezien de beoogde omvang van de ontwikkelingen is de verwachting dat de toepassing van open bodemenergiesystemen met een doubletsysteem veelal het beste aansluit bij de intensiteit van de warmte-/koudevraag.

  • 2.

    Regel: Open bodemenergiesystemen uitgevoerd als monobron– of recirculatiesystemen zijn niet toegestaan.

     

    Onderbouwing: Het gebruik van recirculatiesystemen is niet toegestaan, omdat het rendement van deze systemen lager is dan bij een opslagsysteem en daarmee het beschikbare bodempotentieel niet optimaal benut wordt. Vanwege de grootte van de ontwikkelingen ligt het toepassen van monobronnen niet voor de hand. Daarnaast kunnen zij een beperking vormen voor het toepassen van doubletsystemen, waardoor bij het toepassen van monobronnen het bodempotentieel niet optimaal benut kan worden. Daarom wordt het gebruik van recirculatiesystemen en monobronnen uitgesloten.

  • 3.

    Regel: De bronfilters van een open bodemenergiesysteem moeten geplaatst worden in het derde watervoerende pakket met een minimale filterlengte van 40 m.

     

    Onderbouwing: Het eerste en tweede watervoerende pakket is vanwege de ondiepe ligging niet geschikt voor het grootschalig toepassen van open bodemenergiesystemen. Daarom wordt voor het grootschalig toepassen van open bodemenergiesystemen gekozen voor het derde watervoerende pakket. De bestaande open bodemenergiesystemen in de omgeving maken ook gebruik van dit pakket. Dit pakket is op basis van de verwachtte bodemopbouw geschikt voor een open bodemenergiesysteem met een broncapaciteit van maximaal 250 m³/uur. Om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk bodempotentieel wordt gebruikt, wordt een minimale filterlengte van 40 m geëist.

     

  • 4.

    Regel: De warme en koude bron(nen) van een open bodemenergiesysteem moeten respectievelijk binnen de aangegeven warme (rode) en koude (blauwe) zoekgebieden worden gepositioneerd.

     

    Onderbouwing: De ruimtelijke ordening van open bodemenergiesystemen in het derde watervoerende pakket vindt plaats op basis van een oriëntatie-patroon in zones. Deze zones zijn uitgewerkt in een kaart die is opgenomen in Bijlage 1. Zonering van de bronnen biedt zowel sturing alsmede een stuk flexibiliteit wat betreft inpassing. Het is sturend in de ruimtelijke ondergrondse ordening door het regisseren van het specifiek opslaan van warmte of koude in een bepaalde zone. Dit zodat negatieve interferentie tussen warmte en koude wordt voorkomen en daarmee het behalen van het totale potentieel niet verhinderd wordt. Het biedt vrijheid in de praktische ruimtelijke inpassing in het terrein. Door het definiëren van een zone en geen vaste bronposities, blijft het mogelijk de ruimtelijke inpassing af te wegen met andere ordeningsbehoeftes voor gebouwen, inrichting openbare ruimte en aanwezige en toekomstige infrastructuur.

     

    Er is gekozen voor een zonering, omdat hiermee het ondergrondse potentieel beter wordt benut dan bij alternatieve ordeningsmethodes zoals bijvoorbeeld het kruislings plaatsen van bronnen. Bij de oriëntatie van de zones is rekening gehouden met de aanwezige omgevingsbelangen en de mogelijkheid voor het plaatsen van bronnen voor de ontwikkelingen binnen de deelgebieden waarin ze liggen. De afstanden tussen de stroken zijn bepaald op basis van de te verwachten waterverplaatsing per strook.

  • 5.

    Regel: Het bodemenergiesysteem bereikt uiterlijk vijf jaar na de datum van ingebruikname een moment waarop de hoeveelheid koude die door het systeem in de bodem is toegevoegd gelijk is aan de hoeveelheid warmte, die vanaf die datum door het systeem aan de bodem is toegevoegd. Het systeem herhaalt dit telkens uiterlijk vijf jaar na het laatste moment waarop die situatie werd bereikt.

     

    Onderbouwing: Binnen het landelijk beleid is voor een open bodemenergiesysteem een bodemzijdig warmteoverschot niet toegestaan. De provincie heeft wel de mogelijkheid om een koudeoverschot toe te staan. Een bodemzijdige energetische onbalans zorgt voor een minder optimale inzet van het bodemzijdig potentieel. Daarom wordt binnen dit plan geen koudeoverschot toegestaan en moet het open bodemenergiesysteem energetisch in balans functioneren. Dit betekent dat mogelijk een aanvullende (regeneratie)voorziening in het ontwerp ingepast moet worden. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld droge koelers, oppervlaktewatersysteem en/of andere bronnen.

  • 6.

    Regel: Een nieuw open bodemenergiesysteem moet dusdanig functioneren dat op jaarbasis een minimale SPF van 5 gehaald wordt.

     

    Onderbouwing: Om te zorgen voor bodemenergiesystemen die optimaal en duurzaam functioneren en doelmatig gebruikt worden, wordt, conform het provinciale beleid (Omgevingsverordening Flevoland), een eis gesteld aan het functioneren van een open bodemenergiesysteem. De regel stuurt op een minimaal te behalen energierendement van SPF 5, omdat een lager energierendement als niet doelmatig gebruik van bodemenergie gezien wordt. Met de huidige stand der techniek wordt een SPF van 5 als goed haalbaar beschouwd.

  • 7.

    Regel: De productiviteit van het bodemenergiesysteem bedraagt per seizoen gemiddeld ten minste 0,00465 MWh/m³ geretourneerd grondwater (dit betekent dat het temperatuurverschil tussen het onttrokken en geïnfiltreerde water minimaal 4°C is).

     

    Onderbouwing: Vanwege de krapte in de ondergrond moet het aanwezige bodempotentieel zo optimaal mogelijk ingezet worden. Naast de eis van een minimale SPF (gebruiksregel 6) wordt aanvullend een productiviteitseis opgenomen. Een initiatiefnemer moet streven naar een zo optimaal mogelijk functionerend bodemenergiesysteem, waarbij hij in het ontwerp en exploitatie moet uitgaan van een gemiddeld temperatuurverschil tussen onttrekking en infiltratie van minimaal 4°C.

  • 8.

    Regel: De bronnen en het leidingwerk moeten in principe gerealiseerd worden op eigen terrein of terrein van derden, niet zijnde de gemeente. Realisatie van bronnen en leidingwerk in de openbare ruimte is alleen toegestaan als hiervoor schriftelijke toestemming van de gemeente is verkregen.

     

    Onderbouwing: De openbare ruimte in Almere Centrum en Randstad zit vol met kabels en leidingen. Het is daarom niet wenselijk om de openbare ruimte onnodig te belasten met bronnen en leidingwerk. Daarom moeten de bronnen en het leidingwerk in principe op eigen terrein of terrein van derden geplaatst worden. Wanneer er redelijkerwijs geen mogelijkheden zijn voor plaatsing op eigen terrein of terrein van derden of wanneer dit vanuit de zoekgebieden uit dit bodemenergieplan niet gewenst is, kan in samenspraak met de gemeente gezocht worden naar geschikte bronposities in de openbare ruimte. Daarbij ligt er een inspanningsplicht bij de aanvrager om aan te tonen dat de bronnen niet op eigen terrein of terrein van derden gerealiseerd kunnen worden. Dit geeft geen recht om de bronnen en het leidingwerk in de openbare ruimte te realiseren. Alleen met een schriftelijke toestemming van de gemeente is het mogelijk om bronnen en leidingwerk in de openbare ruimte te realiseren. Voor het plaatsen van bronnen en leidingwerk in de openbare ruimte zijn specifieke afspraken noodzakelijk (o.a. opstalrecht en mogelijk andere vergunningen). Te allen tijde moet voldaan worden aan de richtlijnen en voorwaarden die zijn opgenomen in het Handboek Kabels en Leidingen van de gemeente Almere.

  • 9.

    Regel: Nieuwe open bodemenergiesystemen in de bufferzone moeten aansluiten op de zoekgebieden uit het bodemenergieplan. Aangetoond moet worden dat een nieuw open bodemenergiesysteem geen nadelige invloed heeft op aanwezige of toekomstige bodemenergiesystemen binnen de vastgestelde stroken in het projectgebied.

     

    Onderbouwing: De bufferzone betreft een strook met een breedte van 125 m waarbinnen andere initiatieven aan moeten sluiten op de warme en koude zoekgebieden voor bronlocaties. Het opnemen van een bufferzone zorgt ervoor dat de maximale ondergrondse capaciteit binnen het projectgebied gewaarborgd blijft. Bij de vergunningaanvraag in het kader van de Waterwet voor open bodemenergiesystemen in de bufferzone moet aangetoond worden dat geen negatieve interferentie optreedt met de vastgestelde zones voor Almere Centrum en Randstad.

  • 10.

    Regel: Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan alle gebruiksregels te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregels. Een onderbouwing van de afwijking moet, samen met een schriftelijke goedkeuring van de gemeente, bij de vergunningaanvraag Waterwet gevoegd worden en ter goedkeuring aan de provincie worden voorgelegd.

     

    Onderbouwing: Om ruimte te bieden voor uitzonderlijke situaties, kan afgeweken worden van de gestelde regels. Dit kan echter alleen indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan alle gebruiksregels te voldoen. In dat geval dient in eerste instantie in overleg met de gemeente Almere bepaald te worden of de afwijking is toegestaan. Pas nadat de gemeente een schriftelijke toestemming heeft gegeven kan de initiatiefnemer deze toestemming met een onderbouwing van de afwijking bij de vergunningaanvraag Waterwet toevoegen. Daarmee wordt de afwijking ter goedkeuring aan de provincie Flevoland voorgelegd.

5.2 GEBRUIKSREGEL GESLOTEN SYSTEMEN

  • 11.

    Regel: De bodemlussen van een nieuw gesloten bodemenergiesysteem zijn toegestaan tot de tweede beschermde kleilaag op een diepte van circa 95 m-mv.

     

    Onderbouwing: Om onderlinge thermische interferentie tussen open en gesloten bodemenergiesystemen te voorkomen moet er een verticale scheiding aangehouden worden tussen de open en gesloten bodemenergiesystemen. Omdat de open bodemenergiesystemen beoogd zijn in het derde watervoerende pakket worden gesloten bodemenergiesystemen tot de tweede kleilaag toegestaan.

  • 12.

    Regel: Een nieuw gesloten bodemenergiesysteem moet dusdanig functioneren dat op jaarbasis een minimale SPF van 4 gehaald wordt.

     

    Onderbouwing: Om het beschikbare bodempotentieel zo optimaal mogelijk in te zetten voor bodemenergie, moet de initiatiefnemen van een gesloten bodemenergiesysteem streven naar een zo optimaal mogelijk functionerend systeem. Daarbij moet hij in het ontwerp uitgaan van een minimale SPF van 4 en er zorg voor dragen dat het systeem ook op die wijze aangelegd wordt en functioneert.

  • 13.

    Regel: De bodemlussen en het leidingwerk moeten gerealiseerd worden op eigen terrein of terrein van derden, niet zijnde de openbare ruimte.

     

    Onderbouwing: De openbare ruimte in Almere Centrum en Randstad zit vol met kabels en leidingen. Hier komt in de toekomst mogelijk een collectief leidingennet bij. Het is daarom niet wenselijk om de openbare ruimte meer te belasten. Daarom moeten de bodemlussen en het leidingwerk op eigen terrein of terrein van derden geplaatst worden. Vanwege het grote ruimtebeslag van een gesloten bodemenergiesysteem en de beperkingen die dit met zich mee brengt voor de bruikbaarheid van de openbare ruimte, zal de gemeente geen toestemming geven om voor een gesloten bodemenergiesysteem gebruik te maken van de openbare ruimte.

  • 14.

    Regel: Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan deze gebruiksregels te voldoen, kan afgeweken worden van de gebruiksregels, met uitzondering van gebruiksregel 13. Een onderbouwing van de afwijking moet, samen met een schriftelijke goedkeuring van de gemeente, bij de vergunningaanvraag gevoegd worden.

     

    Onderbouwing: Om ruimte te bieden voor uitzonderlijke situaties, kan afgeweken worden van de gestelde regels. Uitzondering hierop is gebruiksregel 13, bodemlussen en leidingwerk mogen niet in de openbare ruimte gerealiseerd worden. Overige afwijkingen kunnen echter alleen indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan de gebruiksregels te voldoen. In dat geval dient in eerste instantie in overleg met de gemeente Almere bepaald te worden of de afwijking is toegestaan. Pas nadat de gemeente een schriftelijke toestemming heeft gegeven kan de initiatiefnemer deze toestemming met een onderbouwing van de afwijking bij de vergunningaanvraag toevoegen.

Bijlage 1 - Plankaart

 

Bijlage 2 – Uitgangspunten deelgebieden

 

Tabel 2 | Overzicht deelgebieden en verwachte gebouwzijdige warmte- en koudevraag. Er is aangenomen dat een woning gemiddeld 100 m2 BVO is

 

deelgebied

aantal woningen

oppervlakte

utiliteit [m2 BVO]

warmtevraag

[MWh/jaar]

koudevraag

[MWh/jaar]

Deelgebied 1

970

17.113

6.372

1.740

Deelgebied 2

1249

22.039

6.957

2.241

Deelgebied 3

2657

50.611

1.923

2.277

Deelgebied 4

244

4.308

1.360

438

Deelgebied 5

1125

20.000

6.273

2.025

Deelgebied 6

1125

20.000

6.273

2.025

Deelgebied 7

452

7.979

2.519

811

Deelgebied 8

3783

66.767

21.076

6.788

Deelgebied 9

20

0

117

20

Deelgebied 10

793

13.988

4.415

1.422

Deelgebied 11

66

0

387

66

Deelgebied 12

133

2.341

872

238

Deelgebied 13

411

7.249

2.288

737

Deelgebied 14

673

11.883

4.425

1.208

Deelgebied 15

504

8.894

3.311

904

Deelgebied 16

684

12.070

3.810

1.227

Deelgebied 17

0

533.892

20.288

24.025

Deelgebied 18

633

11.164

3.524

1.135

Deelgebied 38

227

4.009

1.493

408

Deelgebied 40

356

0

1.746

356

Deelgebied 41

0

22.045

838

992

Totaal

16.104

836.350

100.265

51.083

 

Bijlage 3 – Energetische uitgangspunten

 

Tabel 1 | Kentallen gebouwfuncties op basis van BENG (nieuwbouw) bepaald per bruto vloeroppervlakte (BVO). De kentallen voor de energievraag van de woningen komen uit het rapport ‘Almere – Energie in beeld, Het Hart van de stad van vandaag en overmorgen’ (mei 2023). Generation.energy. De kentallen over vermogens en voor utiliteit komen van IF Technology

 

gebouwfunctie

warmtevraag ruimteverwarming [kWh/m²/jaar]

tapwater vraag [kWh/m²/jaar]

warmtevermogen [W/m²]

koudevraag [kWh/m²/jaar]

koelvermogen [W/m²]

woning type a

21

28

22

10

15

woning type b

31

28

33

10

15

utiliteit

38

-

40

45

65

 

Tabel 2 | Energetische uitgangspunten: dT, COP en SPF

 

warmtelevering

koeling

dTontwerp

6,0

8,0

dTgemiddeld

5,0

5,0

COP/SPF ruimteverwarming-/koeling

5,0

5,0

COP/SPF tapwater

3,5

-

 

Tabel 3 | Verdeling jaarlijkse energievraag en vermogens

 

passief

(direct uit bronnen)

actief

(via warmtepomp)

verwarmingsvermogen

-

100%

warmtevraag

-

100%

koelvermogen

100%

-

koudevraag

100%

-

 

Toelichting Verordening interferentiegebieden bodemenergie Almere 2023

Algemeen:

De gemeente Almere heeft de ambitie om de eerste grote energieneutrale stad van Nederland te worden. De toepassing van bodemenergie kan een bijdrage leveren aan die doelstelling. Bodemenergie is een hernieuwbare energiebron die kan worden ingezet in de nieuwe en bestaande bouw. Het gebruik van bodemenergie in Almere neemt toe. In het kader van de energietransitie is dit ook wenselijk. In de huidige situatie geldt: ‘Wie het eerst komt, wie het eerst pompt’. Hierdoor ontstaat een wildgroei aan bodemenergiesystemen in de ondergrond. Door de toenemende drukte in de ondergrond is deze aanpak niet langer houdbaar op bepaalde plekken in Almere. In het plangebied “Almere Centrum en Randstad” wordt een grote vraag naar bodemenergie verwacht, waarbij het risico bestaat dat de bodemenergiesystemen elkaar onderling negatief zullen beïnvloeden en de ondergrond ondoelmatig wordt benut voor bodemenergie.

 

Het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en het Besluit omgevingsrecht bieden de gemeente de mogelijkheid om via een verordening een interferentiegebied aan te wijzen. Door deze aanwijzing worden de kleine gesloten systemen (<70 kW) in het gebied vergunningplichtig. In dit interferentiegebied kunnen de open en gesloten bodemenergiesystemen worden gereguleerd om de warmte- en koudepotentie van de bodem in dit gebied zo doelmatig en duurzaam mogelijk te benutten en kunnen daartoe gebruiksregels worden gesteld aan de bodemenergiesystemen.

 

Wat zijn bodemenergiesystemen?

Bodemenergie is het gebruik van warmte en koude uit de ondergrond tot 500 m-mv. Het principe van bodemenergie is dat in de zomer wordt gekoeld met winterkoude en in de winter wordt verwarmd met zomerwarmte. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de ondergrond voor het opslaan en onttrekken van warmte en koude. De bodem is daarbij een buffer waarin de winterkoude en zomerwarmte worden opgeslagen. Voor het verwarmen wordt doorgaans gebruik gemaakt van een warmtepomp om het water naar de gewenste verwarmingstemperatuur te krijgen. Het voordeel van bodemenergie ten opzichte van andere veelgebruikte technieken is dat warmte en koude wordt opgeslagen om later gebruikt te worden. Bij andere technieken, zoals bijvoorbeeld een warmtepomp die de buitenlucht als warmtebron heeft, is dat niet het geval. Er bestaan zijn twee verschillende typen bodemenergiesystemen: open en gesloten bodemenergiesystemen.

 

Open bodemenergiesystemen

Bij open bodemenergiesystemen wordt warmte en koude opgeslagen in een watervoerend pakket in de bodem. Meestal vindt dit plaats met behulp van twee bronnen naast elkaar (doublet), maar het kan ook met twee bronfilters boven elkaar (monobron). Het water in de twee bronnen verschilt van temperatuur. In de zomer wordt uit de koudebron koud grondwater onttrokken waarmee gekoeld wordt. Het opgewarmde water wordt geïnfiltreerd in de warme bron. In de winter wordt dit proces omgedraaid (zie figuur 1).

Figuur 1 Principe open bodemenergiesysteem

Een open bodemenergiesysteem kan ook als warmtebuffer dienen, gekoppeld aan zonnethermie, aquathermie of andere hoge- of lagetemperatuurbronnen. Veel gebruikte namen voor open bodemenergiesystemen zijn warmte- koudeopslag (WKO) en koude- warmteopslag (KWO). Open systemen zijn vooral geschikt voor kantoren en utiliteitsbouw en voor grotere wooncomplexen. De provincie is bevoegd gezag voor de vergunningen van de open systemen.

 

Gesloten bodemenergiesystemen

Bij gesloten bodemenergiesystemen wordt water, vaak gemengd met een antivriesmiddel, door een buizenstelsel in de bodem geleid (zie figuur 2). Terwijl het water door het buizenstelsel gaat, wordt warmte uitgewisseld met (het water in) de bodem. Als koud water door het buizenstelsel geleid wordt, wordt dat opgewarmd door de bodem (terwijl de bodem afkoelt) en daarna gebruikt voor verwarming. Als warm water door het buizenstelsel geleid wordt, wordt dat afgekoeld door de bodem (terwijl de bodem opwarmt) en daarna gebruikt voor koeling.

Figuur 2 Principe gesloten bodemenergiesystemen

 

Gesloten bodemenergiesystemen worden veelal toegepast bij individuele woningen en kleinschalige kantoorgebouwen. Gesloten systemen zijn er in verschillende typen: verticaal, horizontaal en de aardwarmtekorf. Het meest toegepaste type gesloten systeem zijn verticale bodemlussen. Gesloten bodemenergiesystemen zijn vooral geschikt voor kleinschalige toepassing. De gemeente is bevoegd gezag voor de gesloten systemen.

 

Wat zijn interferentiegebieden?

Een interferentiegebied is een gebied waarin een grote vraag naar bodemenergie al bestaat of wordt verwacht en waarin het wenselijk is om vraag en aanbod van ruimte voor bodemenergie op elkaar af te stemmen door regie te voeren over deze gebieden.

Gemeenten kunnen een interferentiegebied aanwijzen volgens artikel 2.2b van het Besluit omgevingsrecht. Binnen een interferentiegebied heeft de gemeente

 

sturingsmogelijkheden om doelmatig gebruik van bodemenergie en het voorkomen van ontoelaatbare beïnvloeding (interferentie) met andere bodemenergiesystemen te borgen. In een interferentiegebied kan daarbij ook rekening worden gehouden met toekomstige bodemenergiesystemen in het gebied.

 

Wat zijn de gevolgen van het aanwijzen van het interferentiegebied?

Door het aanwijzen van het interferentiegebied worden de kleine gesloten bodemenergiesystemen (<70 kW) in het gebied vergunningplichtig. Deze vergunningplicht betreft een omgevingsvergunning. Buiten interferentiegebieden en voor grote systemen veranderen de regels niet (zie overzichtstabel hieronder).

 

Schematisch ziet de meldings- en vergunningsplicht er als volgt uit:

 

Gesloten systeem:

Bevoegd gezag:

Vermogen installatie (in kW)

Meldingsplicht:

Vergunningplicht:

Binneninterferentiegebied

Gemeente Almere

Ongeacht aantal kW

Nee

Ja

Buiten interferentiegebied

Gemeente Almere

< 70 kW

Ja

Nee

Buiten interferentiegebied

Gemeente Almere

≥ 70 kW

Nee

Ja

 

Opensysteem:

Bevoegd gezag:

Vergunningplicht:

Binnen interferentiegebied

Provincie Flevoland

Ja

Buiten interferentiegebied

Provincie Flevoland

Ja

 

Voor open bodemenergiesystemen wordt interferentie meegenomen bij de verlening van de Watervergunning krachtens artikel 6.4, eerste lid, onder b, van de Waterwet. In de Watervergunning wordt rekening gehouden met het voorkomen van negatieve interferentie en het bevorderen van een doelmatig gebruik van bodemenergie.

 

Inwerkingtreding van de Omgevingswet

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet kunnen de gemeentelijke regels, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, opgenomen worden in het nieuwe omgevingsplan. Nadat deze regels zijn opgenomen in het omgevingsplan, zal deze verordening worden ingetrokken.

 

Het Bodemenergieplan is in te zien op de website van de gemeente Almere.

 

Toelichting artikelsgewijs

 

Artikel 1 Begripsomschrijving

Bodemenergiesystemen hebben thermische invloedsgebieden. Dit zijn gebieden waar

relatief koude en warme zones in de bodem aanwezig zijn (inclusief grondwater) doordat water in een buizenstelsel of in de grond wordt gebracht dat een andere temperatuur heeft dan de natuurlijke bodemtemperatuur. Bij bodemenergiesystemen in elkaars nabijheid bestaat het risico dat thermische invloedsgebieden elkaar overlappen en daardoor beïnvloeden. Dit heet interferentie. Interferentie tussen thermische invloedsgebieden van verschillende temperaturen is ongewenst omdat één zone dan zowel gekoeld als opgewarmd wordt. Hierdoor vermindert het energierendement van de betrokken bodemenergiesystemen. Dit is negatieve interferentie.

 

Artikel 2 eerste lid, Aanwijzing en wijziging interferentiegebieden

 

Op grond van artikel 2.2b Bor kunnen interferentiegebieden zowel worden aangewezen bij gemeentelijke als bij provinciale verordening. In beginsel worden interferentiegebieden aangewezen bij gemeentelijke verordening. Een belangrijke reden waarom de gemeente het initiatief heeft bij de aanwijzing van interferentiegebieden, is dat de aanwijzing van een interferentiegebied vooral gevolgen heeft voor de gemeente. De aanwijzing van het in deze verordening opgenomen interferentiegebied is afgestemd met de provincie Flevoland.

 

Het rechtsgevolg is dat een omgevingsvergunning verplicht wordt voor het installeren van een klein gesloten bodemenergiesysteem (<70 kW) als het binnen een interferentiegebied ligt. Onveranderd blijft dat buiten interferentiegebieden voor het realiseren van grote gesloten bodemenergiesystemen (>70 kW) nu al een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden, op grond van artikel 2.2a lid 6 van het Besluit omgevingsrecht, en dat voor kleine gesloten systemen (minder dan 70 kW) een meldingsplicht geldt op grond van artikel 1.21a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De gemeente is hiervoor het bevoegd gezag. Daarnaast is de gemeente de lokale regisseur, zeker indien het gaat om het gebruik van de schaarse (onder)grond. De aanwijzing van een interferentiegebied leunt sterk aan tegen de taken van de gemeente in het kader van de ruimtelijke ordening.

 

Artikel 2 tweede lid, Aanwijzing en wijziging interferentiegebieden

Delegatie aan het college van de bevoegdheid de grenzen van een interferentiegebied te wijzigen en nieuwe interferentiegebieden vast te stellen, wordt voorgesteld, omdat te voorzien is dat deze vaak wijziging zullen behoeven.

 

Artikel 3 Aanleg bodemenergiesystemen binnen interferentiegebied

Een gesloten bodemenergiesysteem met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer is al vergunningplichtig. Door aanwijzing van het interferentiegebied wordt een gesloten bodemenergiesysteem met een bodemzijdig vermogen van minder dan 70 kW gelegen binnen het interferentiegebied eveneens vergunningplichtig. Het installeren van open bodemenergiesystemen is al vergunningplichtig en worden in het vervolg, na vaststelling door Gedeputeerde Staten van de gebruiksregels uit het bodemenergieplan die betrekking hebben op open systemen, binnen het interferentiegebied getoetst aan het bodemenergieplan.

 

Ter uitwerking van de weigeringsgronden in artikel 5.13b, negende lid, van het Besluit omgevingsrecht voor de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.2a, zesde lid, Besluit omgevingsrecht zijn gebruiksregels opgenomen in hoofdstuk 2 van het bodemenergieplan voor het desbetreffende interferentiegebied, zoals weergegeven op de plankaart in bijlage 1 van deze verordening. Een aanvraag wordt getoetst aan de gebruiksregels opgenomen in het bodemenergieplan. Als niet aan de regels uit dit plan wordt voldaan wordt de vergunning geweigerd.

 

Artikel 4 tot en met 6 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

De artikelen 4 tot en met 6 regelen respectievelijk het overgangsrecht, het in werking treden en de citeertitel van deze verordening.


1

De oppervlaktes komen uit het rapport ‘Almere – Energie in beeld, Het Hart van de stad van vandaag en overmorgen’ (mei 2023). Generation.Energy. De oppervlaktes voor Randstad komen uit het rapport ‘Ontwikkelingsplan Randstad, Hoogstedelijke groene entree van het centrum Almere’ (februari 2023). ECHO.