Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Soest

Nota dierenwelzijn Soest 2011

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSoest
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota dierenwelzijn Soest 2011
CiteertitelNota Dierenwelzijn Soest 2011
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-12-2023nieuwe regeling

13-10-2011

Gemeenteblad Soest, 26-10-11

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota dierenwelzijn Soest 2011

 

1. Inleiding

In de gemeente Soest bevinden zich tal van dieren. Door de inwoners worden zeer uiteenlopende gezelschapsdieren gehouden, zoals honden, katten, konijnen en fretten, maar ook exotische vogels of reptielen. In het buitengebied, maar soms ook op plaatsen binnen de bebouwde kom, bevinden zich landbouwhuisdieren zoals paarden, geiten, schapen, kippen, varkens en koeien. De grootste groep dieren wordt echter gevormd door in het wild levende dieren, zoals eenden, zwanen en andere vogels. Dieren horen bij de samenleving. Een gemeente zonder dieren zou aanzienlijk inboeten aan levendigheid, waarde en veelzijdigheid.

 

Dierenwelzijn is een thema dat veel mensen na aan het hart ligt, ook in de gemeente Soest. Dieren verrijken het leven van veel mensen, geven afleiding, nodigen uit tot zorg en maken het makkelijker om contacten met anderen aan te gaan. Dieren zijn ook voorwerp van mishandeling en verwaarlozing. Maar dieren hebben ook een eigen waarde, een intrinsieke waarde die onafhankelijk is van hun nut, noodzaak (of schade) voor de mens. Dieren verdienen dan ook onze aandacht en zorg en hebben recht op bescherming, of men dat nu godsdienstig, humanistisch of anderszins fundeert. Dit geldt voor alle dieren. Daarnaast is het samenleven van mens en dier soms bedreigend voor het menselijk welzijn. Preventie daarvan is nodig. Veel besluiten en handelingen van de gemeente zijn van invloed op het welzijn van dieren, zowel de gehouden dieren als de vrij levende en wilde dieren. Dit welzijn staat volop in de politieke belangstelling, zowel op landelijk, provinciaal als gemeentelijk niveau. De tijd is dus rijp voor een beleidsnota Dierenwelzijn van de gemeente Soest waarin het te voeren beleid duidelijk, eenduidig en samenhangend (ook in de context van andere beleidsterreinen) wordt vastgelegd. De aanbevelingen, zowel wettelijk als wenselijk, in deze beleidsnota zullen dan ook vooraf een actuele visie en een begrippenkader nodig hebben om deze duidelijkheid, eenduidigheid en samenhang te verkrijgen.

 

De gemeente Soest heeft reeds een aantal stappen gezet op weg naar een gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid. Zo is als sinds de jaren ‘90 het gemeentelijk Hondenbeleid gericht op enerzijds het verminderen van de overlast van honden en anderzijds het bieden van positieve prikkels aan de hondenbezitters om overlast te voorkomen; Het beleid voor Jacht in de gemeentelijke bos-en natuurgebieden is gereduceerd tot ‘Geen jacht, tenzij’. In 2006 is een overeenkomst afgesloten met het Dierenasiel ’t Hart voor de opvang van zwerfdieren. In 2010 is bij de portefeuilleverdeling de portefeuille Dierenwelzijn benoemd. Die wordt sindsdien uitgeoefend door een vaste wethouder, waardoor er in feite een “wethouder voor dierenwelzijn” is.

 

Om een gemeentelijk dierenwelzijnsbeleid een volwaardige plaats te geven moet nog een aantal stappen worden gezet. Hiertoe wordt deze Nota Dierenwelzijn vervaardigd en door de Gemeenteraad vastgesteld. Verder zal er met de Dierenbescherming een vernieuwde overeenkomst worden afgesloten ter actualisering van de overeenkomst uit 2006.

 

Doel

Het doel van deze nota is het aangeven van de wijze waarop de gemeente Soest uitvoering geeft / zal geven aan haar wettelijke taken en haar regisserende en regulerende rol ter bevordering van een goed dierenwelzijn en het goede samenleven van mens en dier in de gemeente Soest. De nota moet tevens bij (nieuwe) beleidsvoornemens dienen als toetsingskader op het gebied van dierenwelzijn.

 

Onder goed dierenwelzijn verstaan wij, conform de nota Dierenwelzijn van de minister van Landbouw:

 

  • o

    Dieren zijn gevrijwaard van honger, dorst of onjuiste voeding;

  • o

    Dieren zijn gevrijwaard van thermaal en fysiek ongerief;

  • o

    Dieren zijn gevrijwaard van pijn, verwonding of ziekte;

  • o

    Dieren zijn gevrijwaard van angst en chronische stress;

  • o

    Dieren zijn vrij om een natuurlijk, soorteigen gedragspatroon te kunnen hebben.

Op gemeentelijk niveau kan een beperkte bijdrage worden geleverd. Deze nota wil, naast een overzicht van het beleidsveld Dierenwelzijn met de daarop van toepassing zijnde wettelijke taken en verplichtingen en een weergave van het huidige beleid, met name antwoord geven op de volgende vragen:

 

  • 1.

    Hoe wordt omgegaan met de wettelijke verplichtingen?

    De wettelijke taken worden naar behoren uitgevoerd. Indien een taak wordt uitbesteed wordt hiervoor een redelijke vergoeding verleend.

  • 2.

    Hoe wordt omgegaan met de zorgplicht?

    De gemeente doet wat mogelijk is om het welzijn van dieren te bevorderen, met name voor zover het om dieren gaat die afhankelijk zijn van menselijk handelen of die in de problemen komen door toedoen van mensen. Dieren die in de natuur leven (buiten de bebouwde kom?) worden zoveel mogelijk ongemoeid gelaten. Bij ingrepen in de natuur gelden wettelijke verplichtingen.

  • 3.

    Hoe wordt dierenwelzijn een volwaardig onderdeel van het gemeentelijk beleid (procesmatig)?

    Dierenwelzijn wordt net als bijvoorbeeld Volkshuisvesting, Duurzaamheid en Groenbeleid één van de afwegingscriteria bij bouwplannen, bestemmingsplannen en andere (ruimtelijke) ontwikkelingen en op te stellen of te evalueren gerelateerd beleid. Hiervoor worden zo nodig wijzigingen aangebracht in relevante verordeningen (bouwverordening, kapverordening, APV, etc.)

  • 4.

    Voorlichting en informatie

    Op de gemeentelijk website wordt een pagina gemaakt over Dierenwelzijn. Hierin wordt goed doorverwezen naar de verschillende dierenwelzijnsorganisaties. Daarnaast wordt aangegeven wat de gemeente zelf doet om het Dierenwelzijn te verbeteren.

Opbouw

In de nota komen achtereenvolgens alle onderwerpen aan de orde waar het gemeentelijk beleid raakt aan dierenwelzijn. Dit betreft de zorg voor gezelschapsdieren, het gebruik van dieren voor vermaak, de opvang van dieren in nood en de in het wild levende dieren. De landbouwhuisdieren blijven buiten beschouwing. Per onderwerp wordt in een korte inleiding weergegeven welke dierenwelzijnaspecten (mogelijk) aan de orde zijn, welke wettelijke kaders van belang zijn, wat het huidige beleid is, en – indien van toepassing – welke actiepunten er worden voorgesteld. In het laatste hoofdstuk treft u een samenvatting van de nota en van de actiepunten aan.

2. Wettelijk kader

Het belangrijkste landelijk wettelijk kader voor dierenwelzijn vormen de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD)2, die in 1992 in werking is getreden, en de Flora- en Faunawet2, die in 2002 in werking is getreden.

 

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD)

De GWWD gaat uit van de erkenning van de intrinsieke waarde van dieren. Dat houdt in dat dieren met respect behandeld moeten worden en dat dieren niet nodeloos in hun welzijn mogen worden benadeeld. Deze wet heeft tot uitgangspunt dat het verboden is (ook in het wild levende) dieren onnodig pijn te doen, letsel te veroorzaken, de gezondheid of het welzijn te beschadigen en dieren de nodige zorg te onthouden, te doden of een dier als prijs, gift of beloning uit te reiken. De GWWD is een kaderwet, die regels omvat voor de gezondheid en het welzijn van gezelschapsdieren, landbouwhuisdieren en exotische dieren (invalshoek is dus “gehoudendieren”).

In de GWWD is een algemene zorgplicht voor dieren in nood (artikel 36, lid 3) opgenomen. Deze houdt in dat iedereen verplicht is om aan gewonde dieren of dieren in nood hulp te bieden als dat redelijkerwijs mogelijk en zinvol is. In de praktijk bellen burgers vaak het meldnummer van de Dierenbescherming of de Dierenambulance.

De GWWD biedt de burgemeester de mogelijkheid (art 74) om te bepalen dat een agressief dier in beslag wordt genomen en wordt gedood.

De GWWD bepaalt (art 81h) dat bij gemeentelijke verordening regels worden gesteld ter zake van het aangeven en bewaren van dode gezelschapsdieren, het ophalen ervan en het overdragen aan een ondernemer. In Soest zijn deze regels opgenomen in de APV, Afdeling 8, artikel 5.8.1.

 

Honden- en Kattenbesluit

Het Honden- en Kattenbesluit is een algemene maatregel van bestuur (AMvB) gebaseerd op de GWWD en regelt het bedrijfsmatig houden van dieren, bijvoorbeeld een dierenopvang of dierenwinkel. Het rijk verleent daarvoor de vergunningen. Toezicht en handhaving vindt plaats door de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) voor gezelschapsdieren en door de Algemene Inspectiedienst (AID) van het Ministerie van EL&I voor landbouwhuisdieren en exotische dieren. De AID en de LID vervullen voor elkaar een achtervang functie als één van beide diensten geen of onvoldoende capaciteit heeft of wanneer er behoefte is aan assistentie of ondersteuning. Behalve het afhandelen van meldingen over dierenverwaarlozing en -mishandeling, voert de LID regelmatig routinecontroles en thema onderzoeken uit om dierenleed aan het licht te brengen. Zij werkt daarbij nauw samen met de politie en de AID. Om haar taken uit te voeren heeft de LID onder andere districtsinspecteurs en inspecteurs bijzondere opdrachten in dienst, maar daarnaast ook regio-inspecteurs op vrijwillige basis. De afdelingsinspecteurs van de afdelingen van de Dierenbescherming zijn de “ogen en oren” van de districtsinspecteurs. De afdelingsinspecteurs zijn vrijwilligers en ze zullen in eerste instantie proberen de “daders” te bewegen om beter voor hun dieren te zorgen of er vrijwillig afstand van te doen.

Bij de Dierenbescherming afdeling Eemland (Soest, Baarn, Eemnes, Bunschoten) is één afdelingsinspecteur werkzaam voor het werkgebied Soest. Deze rapporteert aan de Landelijke Inspectie Dienst.

 

Flora en Faunawet

De Flora- en Faunawet biedt samen met de Natuurbeschermingswet 1998 en het vastgelegde Nationaal Ruimtelijk beleid (denk aan het aanwijzen van de Ecologische Hoofd Structuur) het belangrijkste wettelijke kader voor de bescherming van in het wild levende dieren, hoewel hun invalshoeken vooral natuurbescherming en soortenbescherming zijn. In de Flora- en Faunawet is het soortenbeleid van Europese regelgeving geïmplementeerd in Nederland. Dit betreft de Vogelrichtlijn (bescherming en beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende broed- en trekvogels en hun habitat) en de Habitatrichtlijn (ten behoeve van het in stand houden van voor de EU van belang zijnde dieren- en plantensoorten en hun habitat).

 

Burgerlijk Wetboek

Het Burgerlijk Wetboek boek 5 artikel 8 stelt dat een vinder van een dier (dit gaat blijkens de Memorie van Toelichting alleen om dieren die een eigenaar of houder hebben) aangifte moet doen bij de plaatselijke politie. In de praktijk gebeurt dit meestal door melding bij het meldnummer van de Dierenbescherming afdeling Eemland, bij de Dierenambulance of door het zelf naar het dierenasiel aan de Eemweg (noodopvang, asiel) te brengen. De gemeente is verplicht een gevonden dier, minimaal twee weken te (doen) bewaren en te (doen) verzorgen. Gedurende deze periode kan een eigenaar een dier weer ophalen. Als het dier niet wordt opgehaald, valt het “eigendom” toe aan de gemeente. De gemeente doet vervolgens afstand, opdat het asiel voor het dier een nieuwe eigenaar kan zoeken.

 

Algemene Plaatselijke Verordening

Naast burgers, bedrijven, Provinciale overheid en Rijksoverheid heeft natuurlijk ook de plaatselijke overheid, de gemeente, verantwoordelijkheden op het gebied van dierenwelzijn. Waar de rol van de Rijksoverheid vooral ligt in wetgeving, de rol van de Provincie in het verlenen van ontheffingen en vergunningen ingevolge die wetgeving, ligt de rol van de gemeente meer in de voorwaarden scheppende sfeer. Zij moet ervoor zorgen dat de burger de weg kan vinden op het gebied van dierenwelzijn (o.a. door een adequate informatievoorziening) en dat ondersteunende organisaties goed kunnen functioneren (ondersteuning plaatselijke dierenbescherming, regionale asielen, dierenambulance en andere dierenwelzijnsorganisaties). Het algemeen gemeentelijk bestuurlijk kader hiervoor is onder meer de Algemene Plaatselijke Verordening (APV)4. Deze is vooral gericht op het handhaven van de openbare orde maar toch zijn hierin bepalingen opgenomen die relevant zijn voor bescherming van dieren en/of betrekking hebben op de zorg voor dieren. De bedoelde bepalingen zijn:

Artikel 2.4.17 (2:57) Loslopende honden verbiedt een eigenaar of houder van een hond deze niet aangelijnd te laten lopen buiten of binnen de bebouwde kom, anders dan op door het college aangewezen plaatsen en voorzien van een halsband of een door middel van tatoeage aangebracht identificatiemerk. Van dit verbod zijn eigenaren of houders van blindengeleidehonden en hulphonden uitgesloten.

Artikel 2.4.18 (2:58) Verontreiniging door honden schrijft voor dat de eigenaar of houder van een hond verplicht is, indien de hond zich op een weg of op een voor publiek toegankelijke plaats bevindt, ervoor te zorgen;

  • dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet;

  • een deugdelijk opruimmiddel voor het verwijderen van de uitwerpselen bij zich te dragen, en dit op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving ervan te tonen. Het college kan gebieden aanwijzen (de uitlaatterreinen) waar dit verbod niet geldt.

Artikel 2.4.19 (2:59) Gevaarlijke honden biedt de gemeente de mogelijkheid voor de aanpak van agressieve honden. Het college kan de eigenaar opleggen dat de hond kort aangelijnd moet zijn of voorzien van een muilkorf. Tevens moet de hond voorzien zijn van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar, identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

Artikel 2.4.20 (2:60) Houden of voederen van hinderlijke of schadelijke dieren biedt de gemeente de mogelijkheid om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer het houden van bepaalde dieren te verbieden in gedeelten van de gemeente of bepaalde daartoe aan te wijzen plaatsen.

Artikel 2.4.21 (2:62) Loslopend vee schrijft voor dat de rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgesloten door een deugdelijke veekering, verplicht is ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden getroffen dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 (2:64) Bijen verbiedt bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven en binnen een afstand van 30 meter van de weg, tenzij maatregelen zijn getroffen om mogelijke hinder te voorkomen. Onder voorwaarden is ontheffing mogelijk.

Artikel 5.8.3. Destructie verplicht de houders of eigenaren van dode honden en dode katten deze binnen een dag af te geven op een door het college aangegeven verzamelplaats.

 

Naast de bovenstaande regelingen zijn er andere wettelijke regelingen op rijks- en provinciaal niveau die eveneens van invloed kunnen zijn op het dierenwelzijn in onze gemeente. Een voorbeeld hiervan is artikel 2 van de Wet Veiligheidsregio’s (de opvolger van de Brandweerwet 1985) waarin is vastgelegd dat het College van burgemeester en wethouders verantwoordelijk is voor de brandweerzorg.

 

Uit deze korte opsomming moge blijken dat er geen sprake is van volledige dekking voor allerlei situaties die zich kunnen voordoen en dat de invalshoek vooral hinder en gevaar is. In deze nota wordt weergegeven in welke opzichten het bestaande beleid op gemeentelijk niveau kan worden aangescherpt en gecompleteerd. Verder wordt ervoor gepleit alle (nieuwe) beleidsvoornemens van de gemeente intern te toetsen op aspecten van dierenwelzijnsbeleid.

3. Gezelschapsdieren

In Nederland worden ongeveer 20 miljoen dieren uit liefhebberij gehouden. Tot deze gezelschapsdieren worden onder andere honden, katten, cavia’s, konijnen, vogels, reptielen, amfibieën en vissen gerekend, maar ook hobbymatig gehouden landbouwhuisdieren zoals schapen, geiten, paarden en kippen. Veel gezelschapsdieren belanden in het asiel of andere opvang. Denk aan zwervende, in beslag genomen, mishandelde of verwaarloosde dieren. Ook als eigenaren om diverse redenen niet langer in staat zijn om voor hun dier te zorgen, komen deze dieren meestal in een opvang terecht.

 

3.1. Opvang van gezelschapsdieren

3.1.1. Honden en katten

In totaal worden er in ons land 3,6 miljoen katten en bijna 1,8 miljoen honden gehouden. De circa honderd asielen vangen jaarlijks ruim 25.000 honden en 50.000 katten op. Nog steeds worden er dus meer katten dan honden opgevangen: voor elke hond komen er twee katten in het asiel terecht. De opvang in een asiel is tijdelijk. Het percentage honden dat teruggaat naar de eigenaar is groot: 72 procent. Bij de katten is dat slechts 13 procent. De cijfers uit Soest bevestigen dit beeld (zie onder). Het feit dat relatief veel meer honden dan katten een identificatie (chip of tatoeage) hebben en geregistreerd staan bij een databank, is vermoedelijk de oorzaak van het grote verschil tussen deze percentages. Voor honden en katten die niet teruggaan naar de eigenaar zoeken de asielen een nieuwe baas.

 

Aantallen honden en katten aangeleverd aan dierentehuis ’t Hart

2007

2008

2009

2010

Honden

33

47

51

56

Waarvan terug naar eigenaar

29

44

50

51

% terug

88%

94%

98%

91%

Katten

98

122

131

193

Waarvan terug naar eigenaar

25

40

36

30

% terug naar eigenaar

26%

33%

27%

16%

3.1.2. Kleine huisdieren en exotische dieren

In Nederland alleen al worden er ongeveer 600.000 kleine knaagdieren en 600.000 konijnen als huisdier gehouden. Nederland telt helaas steeds meer exotische huisdieren. De handel in deze dieren is omvangrijk. Bij tropische vissen ligt het importaantal rond de 40 miljoen per jaar. Het aantal reptielen/amfibieën ligt rond de 130.000 per jaar, waarvan circa 100.000 schildpadden.

Hoe gemakkelijk de aanschaf is van exotische dieren, zo problematisch is hun verzorging. De dieren leven hier in een ander (kouder) klimaat, vaak met een gebrek aan leefruimte. Veel exotische dieren overleven mede daardoor de Nederlandse huiskamer niet. De dieren die het wel overleven, krijgen het alsnog zwaar te verduren: papegaaien vereenzamen bijvoorbeeld en pikken zichzelf kaal van de stress, schildpadden hebben vaak ernstig te lijden onder een chronisch gebrek aan ruimte. Dit leidt er toe dat deze dieren uiteindelijk buiten worden achtergelaten. Zo komen in de vijvers van Overhees roodwangschildpadden voor.

3.1.3. Opvang zwerfdieren

De Dierenbescherming afdeling Eemland (werkgebied Soest, Baarn, Bunschoten, Eemnes) beschikt in Soest over Dierentehuis ’t Hart en de Vogelopvang Soest. In Dierentehuis ’t Hart worden de honden en katten uit Soest en Bunschoten opgevangen. Eemnes en Baarn laten hun vermiste honden en katten opvangen bij het dierenasiel van Crailo. Dierentehuis ’t Hart is erkend volgens de normen van de Landelijke Dierenbescherming. Daarnaast worden er incidenteel zoekgeraakte huisdieren opgevangen bij de Vogelopvang Soest. Bijzondere huisdieren, zoals reptielen, die buiten worden aangetroffen, worden doorverwezen naar gespecialiseerde opvangcentra.

3.1.4. Taken en verantwoordelijkheden

a.Opvangplicht gemeente

Gevonden dieren, die een eigenaar hebben (gehad), vallen volgens het Burgerlijk Wetboek (boek 5 art.8 lid 3) onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Een vinder van een zwerfdier is verplicht hiervan zo snel mogelijk aangifte te doen bij de gemeente. In theorie kan de vinder ervoor kiezen het dier vervolgens zelf te verzorgen. Het kan dan binnen een jaar zonder meer door de rechtmatige eigenaar worden opgeëist. Echter, logischer en passender is het om het dier in bewaring te geven via de gemeente. Dan zal op het dier de hiervoor speciaal in het leven geroepen regeling over gevonden dieren in het Burgerlijk Wetboek worden toegepast. Op grond daarvan is de gemeente verplicht een gevonden dier minimaal twee weken te bewaren en te verzorgen, behoudens zwaarwegende redenen om hiervan af te wijken. Deze twee weken geven de eigenaar de kans het dier terug te halen. Als de eigenaar zich niet binnen twee weken meldt, is de gemeente bevoegd het dier aan een ander te verkopen of te geven. De opvangplicht van de gemeente is niet beperkt tot honden en katten. Het gaat om alle gevonden dieren die vermoedelijk ergens nog een eigenaar hebben. Het kan dus ook gaan om een konijn of schildpad die is ontsnapt.

 

In de praktijk beschikt de gemeente dus niet zelf over eigen opvangmogelijkheden. Daarom is tussen de gemeente Soest en Dierenbescherming Eemland een contract afgesloten voor de opvang van zwerfdieren. Formeel draagt de gemeente de gevonden dieren dus over aan de Dierenbescherming Eemland, i.c. het asiel. Het asiel probeert de eigenaar van gevonden dieren te achterhalen, dan wel een nieuwe eigenaar te vinden. Dieren die vallen onder het CITES-verdrag (beschermde exoten) kunnen van rechtswege niet door de gemeente worden overgedragen aan de Dierenbescherming.

 

b.Preventie van zwerfdierenproblematiek

Daarnaast speelt een asiel ook een belangrijke preventieve rol bij zwerfdierenproblematiek. Mensen die afstand willen doen van hun dier, bijvoorbeeld in verband met allergie of verkeerde verwachtingen bij de koop van het dier, kunnen het naar een asiel brengen. Een asiel zal er vervolgens alles aan doen om voor dit zogenaamde afstandsdier een nieuwe eigenaar te vinden. Hierdoor wordt voorkomen dat mensen hun dier in het bos aan een boom achterlaten en levert het asiel een bijdrage aan het voorkomen van een (te grote) zwerfdierenpopulatie die voor veel overlast in een gemeente kan zorgen (zie voor deze problematiek de paragraaf ‘Verwilderde exoten’). Voor deze preventieve rol verleent de gemeente Soest geen vergoeding.

 

c.Registratie en identificatie van vermiste huisdieren

Het is zowel uit financieel oogpunt als voor de eigenaar van belang dat gevonden dieren zo snel mogelijk teruggaan naar de eigenaar. Dierentehuis ’t Hart is voor de inwoners van de gemeente Soest een duidelijk centraal meld- en registratiepunt. Als de Dierenbescherming Eemland de eigenaar van een verloren dier niet kan vinden, wordt de Stichting AMIVEDI (Stichting voor gevonden en vermiste huisdieren) ingeschakeld, die vervolgens een oproep in de media plaatst om de eigenaar van het dier alsnog te vinden.

 

Zeker als een dier een identificatie heeft (chip, tatoeage, halsband met naam en adres etc.) is de kans groot dat de eigenaar zijn verloren dier terugkrijgt. Als de eigenaar zich binnen twee weken meldt, zal hij zijn huisdier weer mee kunnen nemen. Hij moet dan wel de kosten van verzorging en opvang vergoeden. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) is van plan om het chippen van honden verplicht te stellen. Het plan is onderdeel van de Nota Dierenwelzijn. Het gaat om voorgenomen beleid. De Nota Dierenwelzijn (NDW) en de Nationale Agenda Diergezondheid (NAD) zijn samen met het voorstel Wet Dieren onderdeel van het 'drieluik' dieren. De streefdatum voor inwerkingtreding is verplaatst naar het najaar van 2011. Inwerkingtreding van de nieuwe regels is afhankelijk van goedkeuring door de Eerste Kamer en publicatie in het Staatsblad. De ministerraad en de Tweede Kamer hebben ingestemd met de Nota Dierenwelzijn. Het chippen van katten is niet verplicht.

 

c. Financiële aspecten

De Dierenbescherming Eemland ontvangt momenteel een jaarlijkse bijdrage van ca € 18.000,- per jaar van de gemeente Soest voor de opvang van zwerfdieren (dieren met een eigenaar). Het ligt voor de hand, dat de gemeente Soest voor de werkzaamheden van het asiel voor de opvang van zwerfdieren een redelijke vergoeding betaalt. De vraag is, hoe hoog die redelijke vergoeding moet zijn. De Dierenbescherming Eemland heeft laten weten dat de werkelijke kosten voor de opvang van zwerfdieren uit Soest aanmerkelijk hoger liggen dan de huidige vergoeding.

 

Actiepunt 3.1.

De gemeente moet bepalen wat zij verstaat onder een ‘redelijke vergoeding’ aan Dierenbescherming Eemland voor de opvang van zwerfdieren.

 

d. Faciliteren

Behalve met financiële vergoedingen kunnen gemeenten ook op andere manieren dierenopvang steunen. In het verleden heeft de gemeente Soest daarom, bij de bouw van de wijk Klein Engendaal, de verplaatsing van het oude dierenasiel naar de nieuwe locatie aan de Eemweg mogelijk gemaakt.

 

3.2. Destructie dode gezelschapsdieren

Taken en verantwoordelijkheden

De GWWD bepaalt (art 81h) dat bij gemeentelijke verordening regels worden gesteld ter zake van het aangeven en bewaren van dode gezelschapsdieren, het ophalen ervan en het overdragen aan een ondernemer. In Soest zijn deze regels opgenomen in de APV, afdeling 8, artikel 5.8.1. Daarin is geregeld dat de gemeente een verzamelplaats kan aanwijzen waar het destructiemateriaal in ontvangst kan worden genomen. De houder of eigenaar van het materiaal is verplicht het materiaal uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop ‘het destructiemateriaal is ontstaan’ daar aan te geven en af te staan. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifte-plichtige gehouden het destructiemateriaal zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

 

Huidige situatie

In de gemeente Soest is De Schans de locatie waar dode huisdieren moeten worden afgeleverd. Opslag en destructie van dode huisdieren zijn echter niet opgenomen in het contract tussen de gemeente en de RMN. Uit serviceoogpunt heeft de RMN wel een vriezer waarin dode huisdieren worden bewaard.

Bij Dierentehuis ’t Hart wordt elk dier gecontroleerd op een chip en wordt van elk dier een foto gemaakt, zodat de eigenaar zich – ook later nog - van het lot van zijn dier kan vergewissen. Dierentehuis ’t Hart doet dit voor alle dode huisdieren in het gehele werkgebied, dus ook voor dieren die worden gevonden in Baarn en Eemnes, omdat Crailo deze service niet biedt. Na 14 dagen wordt het kadaver afgevoerd naar de RMN. Dierentehuis ’t Hart ontvangt voor de opvang van dode gezelschapsdieren geen vergoeding van de gemeente Soest.

 

Het bewaren van een kadaver van een huisdier is geen wettelijke verplichting. Het is onduidelijk of een dood huisdier in juridisch opzicht een ‘gevonden voorwerp’ is, waarvoor een bewaarplicht van 14 dagen geldt.

 

3.3. Hondenbeleid

In de Nederlandse samenleving spelen honden een belangrijke rol. Het ontwikkelen van beleid voor honden is onontkoombaar, gezien het feit dat er in Nederland bijna 1,8 miljoen honden leven. Het is belangrijk dat hondeneigenaren en hun medeburgers zonder ergernissen en overlast kunnen samenleven. Hondenpoep staat nog steeds hoog op de lijst van irritaties die in gemeenten voorkomen. De overlast door hondenpoep is echter niet primair een dierenwelzijnprobleem. De maatregelen ertegen raken echter wel het welzijn van honden. Dit geldt vooral voor aanlijngeboden voor de gehele bebouwde kom met uitzondering van bepaalde uitrengebieden. Een goed en succesvol hondenbeleid probeert de overlast te bestrijden door goede voorzieningen te treffen in de openbare ruimte. Daarnaast neemt voorlichting een belangrijke plaats in.

 

Taken en verantwoordelijkheden

In Soest heeft de gemeente al het een en ander geregeld op het gebied van hondenbeleid. Maar om een volledig beleidskader te hebben is het goed om alle aspecten nog eens tegen het licht te houden.

 

a) Hondenbelasting

Iedere gemeente heeft het wettelijke recht hondenbelasting te heffen, maar niet elke gemeente doet dat ook. De gemeente kan deze inkomsten geheel ten goede laten komen aan het hondenbeleid, maar is dit niet verplicht. Ze kan er ook voor kiezen de inkomsten (gedeeltelijk) voor algemene middelen te gebruiken. In Soest wordt in de begrotingssystematiek geen directe relatie gelegd tussen hondenbelasting en de inzet van financiële middelen. De gemeente maakt echter wel kosten voor hondenvoorzieningen en het bestrijden van de overlast van hondenpoep.

 

b) Hondenbeleid in de APV

De gemeente kan regels uit het hondenbeleid in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) opnemen. In de APV Soest zijn de volgende bepalingen opgenomen over verontreiniging door honden en gevaarlijke honden:

  • o

    aanlijngebod binnen de bebouwde kom (art 2.4.17a);

  • o

    toegangsverbod op kinderspeelplaatsen, zandbak of speelweide, in winkelcentra, op begraafplaatsen of op een andere door het college aangewezen plaats (art 2.4.17b);

  • o

    verplichting tot het dragen van een halsband of een ander identificatiekenmerk wanneer de hond op de openbare weg loopt (art 2.4.17c);

  • o

    het college kan losloopterrein aanwijzen (art 2.4.17. lid 2);

  • o

    het college kan bewoners van winkelcentra ontheffing verlenen (art 2.4.17 lid 3);

  • o

    een verbod op het gebruik van losloopterreinen door uitlaatservices (art 2.4.17 lid 4);

  • o

    verbod op het achterlaten van hondenpoep op openbaar terrein (art 2.4.18 a);

  • o

    een verplichting tot het bij zich dragen van een schepje of zakje bij het uitlaten van honden (art 2.4.18b);

  • o

    verplichting tot kort aanlijnen, al dan niet in combinatie met een muilkorf als het college dit in verband met het gedrag van de hond noodzakelijk vindt (art 2.4.19).

c) Gemeentelijke voorzieningen

Als de gemeente de overlast van hondenpoep wil reduceren moeten er voorzieningen zijn, zodat de hondeneigenaar in de gelegenheid wordt gesteld aan de opruimplicht of het uitlaatverbod te voldoen. Belangrijk voor het draagvlak is ook dat plaatsen worden gecreëerd waar de opruimplicht niet geldt, bijvoorbeeld hondentoiletten of uitlaatstroken. Een hondentoilet is een afgebakend stukje grond met bijvoorbeeld zand waarin honden hun behoefte kunnen doen. De gemeente maakt de hondentoiletten regelmatig schoon.

In Soest zijn uitlaatstroken en losloopterreinen ingericht. Deze worden met zogenaamde ‘hondenpoepzuigers’ beheerd. De terreinen zijn voorzien van bebording. Tevens brengt de gemeente geregeld een hondenkaart uit. Op locaties waar veel overlast wordt ondervonden plaatst de gemeente (veelal op verzoek van omwonenden) tijdelijke borden ‘opruimplicht’. De Lange Duinen en de direct aangrenzende bosgebieden zijn aangewezen als losloopterrein. Het terrein trekt bezoekers uit heel de regio. Vanuit dierenwelzijnsoogpunt bezien beschikt Soest over prima voorzieningen voor honden.

 

d) Agressief gedrag

Agressief gedrag van honden is een probleem waarmee vrijwel iedere gemeente te maken krijgt. Overal waar mensen en honden elkaar ontmoeten, zijn incidenten mogelijk. Jaarlijks worden gemiddeld 7.300 mensen in het ziekenhuis behandeld voor de gevolgen van een hondenbeet. Jaarlijks worden naar schatting 230 slachtoffers van hondenbeten opgenomen in een ziekenhuis (Bron: Consument en Veiligheid). Niet alleen mensen, maar ook andere (huis)dieren ondervinden negatieve gevolgen van agressieve honden.

 

Op agressieve honden zijn diverse wettelijke bepalingen van toepassing. De GWWD bevat o.a. enkele bepalingen over agressieve dieren: De Minister kan op basis van artikel 73 van de GWWD bepaalde soorten of categorieën van dieren aanwijzen, die een gevaar voor mensen opleveren. Het is verboden om dieren die tot deze soorten of categorieën behoren, te fokken, naar Nederland te brengen, te koop aan te bieden of te verkopen.

 

Op grond van artikel 74 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD) is de burgemeester bevoegd om agressieve dieren (uit de door de minister aangewezen soorten of categorieën) naar een door hem aangewezen plaats te laten vervoeren en aldaar te laten doden. De eigenaar kan hiertegen beroep of bezwaar aantekenen en hangende de beslissing via het aanvragen van een zogeheten voorlopige voorziening. In het naleven van deze regeling hebben gemeenten dus een grote rol. In ernstige gevallen kan ook gebruik gemaakt worden van het Wetboek van Strafrecht.

 

De burgemeester heeft tevens een bevoegdheid op basis van artikel 172 lid 3 van de Gemeentewet, om in verband met verstoring van de openbare orde, te bevelen dat een gevaarlijke hond moet worden afgestaan.

 

Het Wetboek van Strafrecht in artikel 425 aan de politie mogelijkheden om een gevaarlijk dier in beslag te laten nemen. De tekst luidt:

Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

  • 1.

    Hij die een dier op een mens aanhitst of een onder zijn hoede staand dier, wanneer het een mens aanvalt, niet terughoudt;

  • 2.

    Hij die geen voldoende zorg draagt voor het onschadelijk houden van een onder zijn hoede staand gevaarlijk dier.

Met een beroep op dit artikel, kan er bij eenzijdige bijtincidenten, aangifte worden gedaan. De politie is in principe verplicht om de aangifte op te nemen. Dit heet het recht op aangifte. Slachtoffers – eigenaren van honden die gewond zijn geraakt - die aangifte willen doen, doen er verstandig aan om bij de aangifte te laten vermelden dat zij als ‘benadeelde partij’ in het strafgeding willen zijn. Op die manier is er een verplichting van de betrokken instanties, om hen op de hoogte te houden van het vervolg van het onderzoek en de eventuele vervolging.

 

Voor individuele honden die door agressief gedrag een gevaar voor mens en dier vormen, kan het college krachtens de APV (art 2.4.19) een aanlijn- en muilkorfgebied instellen op plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn (zie paragraaf ‘Wettelijk kader’).

 

Huidige situatie

Binnen de gemeente Soest heeft men zich met name in de herfst- en winterperiode eind 2010 en in het voorjaar 2011 zorgen gemaakt over incidenten met agressieve honden waarbij andere dieren werden verwond of zelfs gedood. De APV geeft zoals gezegd de bevoegdheid aan het college om honden te laten muilkorven en de burgemeester kan een hond in beslag laten nemen. De politie heeft die laatste bevoegdheid echter ook, op basis van het strafrecht. De verhouding tussen de verschillende bevoegdheden (wie doet wat en wanneer) moet bij dergelijke incidenten voor alle betrokkenen duidelijk zijn.

De gemeente Assen handelt bij bijtincidenten volgens een vast protocol. Dit protocol lijkt op het eerste gezicht tot een goede afstemming van de diverse bevoegdheden te leiden, maar in het protocol ontbreken de wettelijke grondslagen. Zodra hierover voldoende duidelijkheid is, zal aan het college van B&W worden voorgesteld te werk te gaan volgens een (al of niet aangepast) protocol.

 

Actiepunt 3.3

De bevoegdheden die verschillende instanties met betrekking tot (ernstige) bijtincidenten met honden zullen in een helder protocol worden vastgelegd.

 

3.4. Dierenwinkels

Om impulsaankopen tegen te gaan is het belangrijk dat men zich vooral goed informeert voordat men overgaat tot de aanschaf van een dier. Het is van groot belang dat wordt nagegaan in welke situatie het dier is opgegroeid. Via dierenwinkels is vaak niet te achterhalen in welke omstandigheden een dier is gefokt. Niet zelden zijn het absoluut miserabele omstandigheden waarin bijvoorbeeld honden hun leven als fokteef moeten slijten.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Een gemeente kan weinig doen aan dierenhandel via winkels, in ieder geval kan ze deze niet zonder meer verbieden. Er zijn namelijk geen mogelijkheden voor gemeenten om regels te stellen ten aanzien van dierenwelzijn in dierenwinkels. De gemeente kan de inwoners wel verwijzen – via de website - naar organisaties zoals het LICG, waar men informatie over het houden van huisdieren kan verkrijgen.

 

Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG)

Om kopers en houders van gezelschapsdieren de helpende hand te bieden waar het gaat om betrouwbare en deskundige informatie, heeft het Ministerie van LNV in 2008 samen met andere organisaties het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren opgericht. Het centrum organiseert voorlichtingscampagnes en geeft zogenaamde huisdierenbijsluiters uit (en publiceert deze informatie op haar website) over het verantwoord houden van diverse soorten huisdieren. Het LICG moet zich ontwikkelen tot hét voorlichtings-en informatiecentrum voor de houders van gezelschapsdieren. (www.licg.nl)

 

3.5. Houden van ongeschikte dieren

Exotische dieren zijn bijzonder populair als huisdier. Veel mensen vinden het leuk, interessant of stoer om een bijzonder dier te hebben. Zelden realiseren zij zich dat deze dieren helemaal niet in ons land thuishoren en al helemaal niet in een kooi, hok of kom. Laat staan dat deze mensen weten waar deze dieren vandaan komen en welke lijdensweg ze hebben afgelegd. Wellicht zouden zij zich in dat geval nog wel een keer bedenken,alvorens zo’n dier te kopen.

 

De Raad voor Dierenaangelegenheden (een belangrijk adviesorgaan voor de overheid) heeft in 2006 aan de minister van LNV een ‘positieflijst’ gepresenteerd. Volgens de systematiek van deze lijst mogen dieren niet gehouden worden, tenzij ze op de lijst staan. De meeste zoogdiersoorten die vaak in opvangcentra belanden, zoals de wasbeer, zijn uitgesloten van de lijst. Dat wil zeggen dat de Raad vindt dat deze dieren, die niet of nauwelijks in gevangenschap te houden zijn, niet als huisdier gehouden mogen worden. Hiermee zou een einde komen aan heel veel dieren- èn mensenleed. Met deze lijst wordt een eerste stap gedaan op weg naar verantwoord huisdierenbezit als het gaat om exotische dieren.

 

Taken en verantwoordelijkheden

In samenwerking met de Dierenbescherming kan de gemeente via de website voorlichting geven aan haar inwoners over de (gevolgen van de) aanschaf van een (exotisch) huisdier. Daarbij is het belangrijk dat de gemeente duidelijk maakt welke dieren niet geschikt zijn om te houden o.a. door te verwijzen naar de ‘positieflijst’.

 

Huidige situatie

Vanaf seizoen 2011-2012 gaat Vogelopvang Soest, samen met Dierenbescherming en Kids for animals een nieuw lesprogramma aanbieden onder de titel "gastles Dierenbescherming Eemland" Dit lesprogramma wordt aangeboden aan de groepen 6, 7 en 8 van het basisonderwijs. Tot dit schooljaar deed de Vogelopvang het alleen en was het nog "gastles Vogelopvang Soest".

 

3.6. Ouderen en hun huisdier

De afgelopen jaren is steeds meer bekend geworden over de relatie tussen mens en gezelschapsdier en de positieve invloed op het lichamelijk en psychisch welzijn van mensen. Niet alleen zorgt het uitlaten van een dier voor lichaamsbeweging en sociale contacten, maar ook zorgt de verantwoordelijkheid voor een dier ervoor dat men beter voor zichzelf zorgt. Het is dus zeer ongewenst dat een oudere, bij opname in woonzorg- of verpleegcentra of verhuizing naar een aanleunwoning, afstand moet doen van zijn of haar huisdier. Dat is niet alleen triest voor de ouderen zelf, maar ook voor het dier, dat vervolgens meestal in het asiel belandt. Vanaf de zestiger jaren zijn pogingen ondernomen om het verblijf van huisdieren in woonzorg- en verpleegcentra voor ouderen mogelijk te maken. Inmiddels worden in een aanzienlijk aantal woonzorg- en verpleegcentra ouderen met huisdieren opgenomen.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Het is van groot belang dat het aantal plaatsen wordt uitgebreid, waar ouderen met hun huisdieren kunnen wonen. Gemeenten kunnen daarbij een bemiddelende rol spelen door directies ertoe te bewegen het houden van huisdieren toe te staan.

 

Actiepunt 3.6

De gemeente zal in contacten met woonzorg- en verpleegcentra voor ouderen het belang van het kunnen houden van huisdieren benadrukken.

 

3.7. Hobbydieren

De term ‘hobbydier’ geeft de reden aan waarom het dier wordt gehouden: als hobby, dus zonder commercieel oogmerk. Het gaat hierbij onder meer om schapen, geiten, paarden, runderen, varkens en kippen die in beperkte aantallen worden gehouden. Nederland telt zeer veel particulieren, schattingen lopen uiteen van vijftig- tot honderdduizend, die voor hun plezier landbouwhuisdieren houden. Het houden van deze dieren als hobbydieren is aan meer regels gebonden dan het houden van een hond of een kat. Zij vallen onder de regels waar ook de commercieel gehouden landbouwhuisdieren onder vallen. Ook zij kunnen bijvoorbeeld dezelfde zeer besmettelijke dierziekten oplopen, zoals varkenspest, mond- en klauwzeer, of vogelpest.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Iemand die een hobbydier houdt, is verantwoordelijk voor de gezondheid van het dier en moet bij het vermoeden van een ziekte een dierenarts inschakelen. Die kan constateren of het dier ziek is en of het een ziekte is die moet worden gemeld bij het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I). Ook weet de dierenarts hoe de ziekte moet worden gemeld en kan hij de eigenaar van het dier vertellen wat er verder moet gebeuren.

3.7.1. Schuilstallenbeleid

Hobbydieren worden vaak gehouden op gronden met als bestemming agrarisch gebied, zonder bouwblok. Een bouwblok is een stuk grond dat in het bestemmingsplan is aangewezen als zijnde grond waar op gebouwd mag worden. Afgezien van erfafscheidingen en kleine bouwwerkjes zoals bankjes, palen en masten was het oprichten van gebouwen, zoals een schuilstal in een weiland, bijna altijd in strijd met het bestemmingsplan. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden, biedt mogelijkheden om dieren die in de wei staan de nodige beschutting te geven. Gemeenten krijgen de mogelijkheid een eigen limitatieve lijst op te stellen voor ontheffingsmogelijkheden van het bestemmingsplan.

 

Voor wat betreft het toestaan van schuilstallen moet een dilemma worden opgelost: aan de ene kant wil de gemeente verrommeling van het buitengebied voorkomen maar anderzijds erkent de gemeente dat de bouw van schuilstallen belangrijk is voor het dierenwelzijn.

 

Bij een algeheel verbod op schuilstallen blijft het buitengebied vrij van bebouwing. Dit betekent echter dat in het kader van dierenwelzijn het houden van hobbydieren niet meer mogelijk is, tenzij de dieren worden gehouden in de directe omgeving van woningen in het buitengebied. Hobbydieren zullen daarmee deels uit het buitengebied verdwijnen en weilandjes zullen leeg komen te staan en braak komen te liggen. Als er toch hobbydieren worden gehouden zonder schuilstal, komt het dierenwelzijn in het geding. Een ander uiterste is het onbeperkt verlenen van vergunningen voor het plaatsen van schuilstallen. Op deze manier kan er zorg gedragen worden voor een goede huisvesting van hobbydieren in het buitengebied en komt het dierenwelzijn niet in het gedrang. Het gevaar is echter dat verrommeling van het buitengebied plaatsvindt: overal bouwseltjes, bouwwerken, soms van ondeugdelijke kwaliteit, wat het dierenwelzijn ook niet altijd ten goede komt.

 

De gemeente Soest beschikt op dit moment niet over een schuilstallenbeleid. In een op te stellen beleidsnotitie zou een compromis gezocht kunnen worden tussen beide belangen, door een diervriendelijk beleid te formuleren ten aanzien van het verlenen van vergunningen voor schuilstallen voor hobbydieren en tegelijkertijd in het beleid rekening te houden met ruimtelijke ordening. Uitgangspunten:

  • o

    Het moet mogelijk zijn hobbydieren te houden in het buitengebied, enerzijds om de behoefte hieraan te faciliteren, anderzijds omdat dieren in de wei bijdragen aan het karakter van het buitengebied en op een natuurlijke manier de weilanden onderhouden.

  • o

    Het moet mogelijk zijn om in het kader van dierenwelzijn de hobbydieren adequate huisvesting te bieden in het buitengebied.

  • o

    Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen kunnen er eisen worden gesteld aan omvang en het materiaal waarvan de schuilstallen worden gemaakt. Ook kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van beplanting rond de stallen.

Actiepunt 3.7.1

In het nieuwe Bestemmingsplan Landelijk Gebied zullen regels worden opgenomen waardoor schuilstallen zijn toegestaan voor de huisvesting van hobbydieren.

3.7.2. Gezelschap hobbydieren

Een wei met soortgenoten is nog altijd de beste plek voor hobbyhuisdieren, zowel uit het oogpunt van dierenwelzijn als uit het oogpunt van diergezondheid. De meeste hobbydieren zijn kuddedieren. De kleinst mogelijke kudde is dus een kudde van twee dieren. Onderzoek heeft aangetoond dat dieren die veel kunnen bewegen en de hele dag door kunnen grazen minder gezondheidsklachten hebben en bovendien vrij zijn van stereotiep gedrag. Vaak wordt aangenomen dat het dierenwelzijn bij hobbymatig gehouden dieren beter is geborgd dan bij bedrijfsmatig gehouden dieren, omdat de dieren vaak meer ruimte hebben en in veel kleinere aantallen worden gehouden. Maar dat blijkt lang niet altijd het geval te zijn. De welzijnsproblemen worden hier meestal veroorzaakt door onwetendheid; er is vaak sprake van een kennislacune. De houder kent bijvoorbeeld niet altijd de natuurlijke behoeftes van een dier of onderkent niet snel genoeg een ziekte bij een dier.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Om het dierenwelzijn van hobbymatig gehouden dieren te verbeteren heeft de Minister van LNV (nu EL&I) op zich genomen om samen met de samenwerkende hobbydierorganisaties, zoals het Platform Kleinschalige Schapen– en Geitenhouderij en de Nederlandse werkgroep voor hobbymatig gehouden pluimvee en parkvogels te zorgen voor gerichte informatievoorziening over dierenwelzijn voor de doelgroep (Nota Dierenwelzijn, LNV 2008).

 

3.8. Kinderboerderij

Een kinderboerderij, stadsboerderij of hertenkamp kan van belang zijn voor de opbouw van een goede relatie tussen mens (kind) en dier. Het verantwoord met elkaar in contact brengen van kinderen en dieren is van essentieel belang voor de gedragsbepaling van het kind ten opzichte van dieren.

 

Taken en verantwoordelijkheden

De gemeente kan in een overeenkomst met een kinderboerderij voorwaarden voor dierenwelzijn vastleggen, zoals:

  • o

    Dieren in de kinderboerderij moeten worden gehouden in een omgeving waarbij zij zo goed mogelijk in hun natuurlijke leefmilieu kunnen vertoeven en hun soorteigen gedrag kunnen uitoefenen.

  • o

    Alleen diersoorten en individuele dieren die daarvoor geschikt zijn, mogen worden gehouden.

  • o

    Er moet voldoende ruimte zijn, aangepast aan het aantal, de grootte en de soortspecifieke behoefte van de aanwezige dieren.

  • o

    Inrichting en aanplanting moeten verband houden met de te houden dieren en zodanig worden gekozen, dat het dier zich desgewenst kan onttrekken aan de aandacht van de bezoekers.

  • o

    Op contact tussen mens en dier wordt toezicht gehouden. Op tijden dat er niemand aanwezig is, dient er bewaking te zijn door middel van camera’s en een alarmsysteem.

  • o

    De verzorging is in handen van een deskundige. De beheerder dient gediplomeerd en vakbekwaam te zijn (bijvoorbeeld opleiding HBO of MBO dierverzorging).

  • o

    De beheerder van de kinderboerderij moet tijdens openingsuren aanwezig zijn.

  • o

    Afspraken over de verzorging van en omgang met de dieren dienen in een protocol schriftelijk vastgelegd te worden.

  • o

    Dieren moeten goed gezond zijn en regelmatig door een dierenarts gecontroleerd worden.

  • o

    Overpopulatie dient te worden voorkomen, er worden geen overschotten gefokt en er is geen bewuste fok voor de verkoop.

  • o

    De (levende) dieren worden niet verkocht aan de intensieve veehouderij.

  • In de boerderij wordt aandacht geschonken aan educatie over (betere) omgang met dieren en (meer) respect voor dieren.

Huidige situatie

De gemeente Soest is in de jaren ’90 gestart met het financieren van natuureducatie op de kinderboerderij. Dit is vanuit NME (toen nog afdeling Groen&Milieu) ontstaan, omdat dieren (omgang met, bekendheid met en welzijn) één van de NME-thema’s was en nog steeds is, genoemd in de kerndoelen Natuuronderwijs van het basisonderwijs. In dit kader financiert de gemeente Soest op Kinderboerderij ‘de Veenweide’ een medewerkster Natuureducatie (0.5fte). Deze formatieplaats is opgenomen in de BCF (= beleidsgestuurde contractfinanciering) die de gemeente Soest (regie: afdeling Samenleving) heeft met Stichting Balans.

 

De coördinatie en verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en samenstelling van het Jaarprogramma NME Soest ligt, zoals gezegd, bij de gemeente Soest c.q. bij de sectie Natuur Milieu Communicatie (NMC) van de afdeling Realisatie. Tussen de medewerkster Natuureducatie van de Kinderboerderij en de sectie NMC van de gemeente is jaarlijks meerdere malen contact om projecten af te stemmen en afspraken te maken voor het nieuwe Jaarprogramma NME. In gezamenlijk overleg wordt zo het Jaarprogramma NME voor de scholen vastgesteld. Dit programma wordt één maal per jaar als één gezamenlijk aanbod gepresenteerd aan het basisonderwijs in de gemeente Soest. Leerkrachten schrijven zich vervolgens digitaal in voor de projecten en activiteiten.

 

De lessen Natuureducatie op de kinderboerderij zijn alleen gericht op het thema ‘Dieren en omgang met (boerderij)dieren’. De overige thema’s Natuuronderwijs (NME) worden door de andere aanbieders van NME in Soest, waaronder het Milieucentrum de Kwekerij, georganiseerd. Kinderboerderij en Milieucentrum hebben voor wat betreft lessen en onderwerpen dus geen overlap, maar vullen elkaar aan.

 

Conclusie

Omgang met dieren, respect voor dieren, maar nog veel meer rondom dieren komt uitgebreid en goed aan de orde tijdens de 130 lessen, verdeeld over 16 verschillende lesprogramma’s, die in een schooljaar door de medewerkster op de kinderboerderij worden gegeven.

4. Gebruik van dieren voor vermaak

Bij evenementen met dieren valt te denken aan kamelenraces, goochelaars met konijnen, het vangen van varkens of ganstrekken. Bij deze evenementen bestaat een groot welzijnsrisico voor het dier, zeker als er sprake is van competitie. Daarnaast is de wijze van omgang met dieren vaak stuitend. Het dier wordt gedegradeerd tot een spelobject.

Evenementen met dieren kunnen niet zomaar gehouden worden. In de eerste plaats geldt landelijke wetgeving, namelijk de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD). Deze wet bepaalt dat de mogelijkheden om dieren bij evenementen te gebruiken beperkt zijn. Daarnaast is er voor het houden van dergelijke evenementen vrijwel altijd op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een vergunning van de gemeente nodig. Deze onderwerpen komen in de volgende paragrafen aan de orde. In de daarop volgende paragrafen wordt ingegaan op verschillende evenementen en de betekenis voor dierenwelzijn.

 

4.1. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD)

De GWWD stelt strikte beperkingen aan de mogelijkheden om dieren te gebruiken bij evenementen en wedstrijden. Het gaat hierbij om twee soorten bepalingen:

  • o

    Algemene regels voor de bescherming van de gezondheid en het welzijn van dieren, zoals het verbod een dier onnodig pijn of letsel toe te brengen of zijn gezondheid of welzijn te beschadigen (art. 36, eerste lid) en het verbod dieren de nodige verzorging te onthouden (art. 37).

  • o

    Voorschriften die specifiek betrekking hebben op evenementen met dieren.

Het is verboden om dieren als prijs, beloning of gift uit te loven of uit te reiken (art. 57). Hiermee wordt recht gedaan aan de intrinsieke waarde van het dier en wordt veel dierenleed voorkomen. Verder is in deze wet een verbod opgenomen (art. 61, tweede lid) op wedstrijden met dieren waarbij de snelheid of kracht van dieren wordt beproefd, tenzij deze bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) zijn toegestaan. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden. De verwachting is dat dit ook niet op korte termijn zal gebeuren. Artikel 65 van de wet bevat de mogelijkheid om regels te stellen ten aanzien van het tonen van dieren voor “recreatieve, sportieve of opvoedkundige doeleinden”. Circussen met dieren vallen hier bijvoorbeeld onder. Deze AMvB is tot op heden echter nog niet tot stand gekomen.

 

4.2. Rol van de gemeente

Vrijwel alle gemeenten, en ook de gemeente Soest, hebben in hun Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de bepaling opgenomen, dat het verboden is zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. Dit betekent dat de gemeente toestemming moet geven voor het organiseren van evenementen met dieren.

4.2.1. Motief openbare orde en veiligheid

De meeste gemeenten hebben een regeling voor grote evenementen conform het VNG-model in verband met de risico’s voor de openbare orde en veiligheid. Ook de gemeente Soest heeft een dergelijke regeling (APV 2007, art 2.2.2) Dit betekent dat de gemeente de aanvragen voor een vergunning voor het houden van een evenement met dieren moet beoordelen aan de hand van vier vragen (weigeringsgronden):

  • a.

    Leidt het evenement tot een verstoring van de openbare orde?

  • b.

    Veroorzaakt het evenement (onaanvaardbare) vormen van overlast?

  • c.

    In hoeverre wordt de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen door het evenement bedreigd?

  • d.

    Wordt met het evenement de openbare zedelijkheid of gezondheid op een of andere wijze aangetast?

Omdat dierenwelzijn niet als aparte weigeringsgrond is opgenomen in de APV, kan de gemeente vergunningen voor evenementen weigeren op grond van veiligheid van personen en goederen of de openbare zedelijkheid of gezondheid. Het is goed voorstelbaar dat een loslopende olifant of kameel schrikt en onverwacht gedrag vertoont. Het blijven tenslotte wilde dieren. Een olifant, bijvoorbeeld, kan 3000 tot 5000 kilo wegen. Als iemand per ongeluk tussen een olifant en een muur komt te staan, dan is een enkele beweging van het dier al voldoende deze persoon te doden.

4.2.2. Motief dierenwelzijn

De gemeente kan op grond van de evenementenregeling in de APV evenementen met dieren toetsen aan de genoemde weigeringsgronden. Op basis hiervan kan zij evenementen verbieden als er gevaar dreigt voor de openbare orde. Dit is echter een indirecte manier om binnen de gemeente grenzen te stellen aan evenementen met dieren.

 

De Dierenbescherming is voorstander van het opnemen van dierenwelzijn als weigeringsgrond voor vergunningaanvragen. Juridisch is dat echter niet mogelijk. Gemeenten hebben namelijk een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelingen van hogere overheden. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is zo’n wet. Deze wet is uitputtend bedoeld voor dierenwelzijn en vanuit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten niet bevoegd zijn om vanuit het oogpunt van dierenwelzijn autonome regels over dieren te stellen. Gemeenten hebben wél de bevoegdheid om met andere oogmerken regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Zo kunnen zij wel regels stellen over bijvoorbeeld circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid.

 

Wij stellen voor de ontwikkelingen op het gebied van evenementen met dieren te volgen en ons uit te spreken tegen het optreden van dieren als vermaak. Voorgesteld wordt om zodra zich ontwikkelingen op dit gebied voordoen en een aparte weigeringgrond geformuleerd kan worden m.b.t. het gebruik van dieren ter vermaak, deze verandering doorgevoerd wordt bij de eerstvolgende herziening van de APV.

 

Actiepunt 4.3.2

De gemeente Soest is van mening, dat evenementen met dieren voor vermaak strijdig zijn met het dierenwelzijn en zal daarom de APV aanpassen zodra dierenwelzijn als weigeringsgrond juridisch mogelijk wordt.

 

4.3. “Volksvermaak” en promotieactiviteiten

4.3.1. Evenementen met dieren

Soms worden er evenementen georganiseerd ter vermaak, zoals ‘zwientietikken’, of dieren worden ingezet voor reclamedoeleinden en promotieactiviteiten, zoals een het openen van een winkel waarbij gebruik wordt gemaakt van een olifant. In het algemeen wijzen voorstanders naar wredere dierenkwellingen of dierensporten en stelt, dat bij 'dergelijk onschuldig' volksvermaak zelden dieren doodgaan. Dit is natuurlijk geen geldig argument. Bij bepaalde evenementen worden dieren namelijk wel degelijk lichamelijk gekweld en bij andere raken ze behoorlijk gestrest doordat ze in een voor hen zeer onnatuurlijke, onrustige situatie worden geplaatst. Tevens is van dergelijke evenementen bekend, dat het veelal slecht gesteld is met transport, huisvesting, verzorging, toezicht en dergelijke.

 

Actiepunt 4.4.1

De gemeente Soest is van mening dat bijvoorbeeld kamelen of olifanten niet in een winkelstraat thuishoren. Daarbij kan bij deze evenementen ook de veiligheid van personen en goederen en de openbare zedelijkheid of gezondheid in het geding komen. De gemeente Soest zal daarom in voorkomende gevallen geen vergunning afgeven voor evenementen met dieren.

4.3.2. Sierduiven

Naast het niet erkennen van de waarde van het dier zelf zijn er concrete bezwaren tegen het gebruik van sierduiven voor bijvoorbeeld trouwerijen en begrafenissen. Veel sierduiven vinden de weg naar huis niet terug. De duif zal in het wild niet kunnen overleven en is ten dode opgeschreven als niemand zich over hem ontfermt. Als iemand zich wel ontfermt over een gevonden duif die ‘alleen maar’ uitgeput is, wordt het dier meestal door de dierenambulance opgehaald. Het komt voor dat verdwaalde dieren ergens tegenaan vliegen. Het gevolg is dikwijls een grote wond op de borst, kapotte of gebroken vleugels of beschadigde kop en/of pootjes. De gewonde of zieke dieren worden naar de dichtstbijzijnde dierenarts of naar de Vogelopvang gebracht. Naast de zorg om het welzijn van de dieren is er sprake van onkosten die veelal niet verhaald kunnen worden op de eigenaar omdat die niet bekend is.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Er bestaat geen landelijk verbod op het loslaten van sierduiven. Wel is het mogelijk lokaal een verbod in te stellen. De gemeente Gouda heeft bijvoorbeeld besloten het loslaten van sierduiven niet meer toe te staan.

 

Huidige situatie

Het loslaten van sierduiven bij een huwelijk in het gemeentehuis komt 1 a 2x per jaar voor. Een heel enkele keer is het gebeurd, dat de duiven ‘bleven hangen’ en de weg terug niet kunnen vinden. In dat geval leidde een telefoontje naar het bruidspaar ertoe, dat de eigenaar van de duiven ze ophaalde.

De huidige APV heeft geen artikel over duiven. In verband met het streven naar deregulering wordt er van afgezien alsnog een verbod voor het gebruik van sierduiven in te stellen. In de huwelijksgids, die aanstaande bruidsparen ontvangen, zou een passage opgenomen kunnen worden waarin zij worden gewezen op de risico’s voor het dierenwelzijn als sierduiven de weg terug niet vinden en kan worden geadviseerd om als alternatief postduiven te gebruiken.

 

Actiepunt 4.4.2

In de huwelijksgids voor aanstaande bruidsparen zal een passage worden opgenomen, waarin zij worden gewezen op de risico’s voor het dierenwelzijn, als sierduiven de weg terug niet vinden. Postduiven zijn wellicht een alternatief.

4.3.3. Levende kerststallen

In ‘levende kerststallen’ worden levende dieren gebruikt die bijvoorbeeld worden gehuurd bij een dierenverhuurbedrijf. Vaak is er sprake van een provisorisch en zeer beperkt onderkomen. Deze tijdelijke huisvesting kan moeilijk voldoen aan de behoeften van de dieren in kwestie. Het is bijvoorbeeld onmogelijk dat dieren zich op een natuurlijke wijze gedragen. Ze kunnen niet op natuurlijke wijze reageren op allerlei omstandigheden zoals muziek, veel mensen, drukte en lawaai. Dit is een grote stressfactor voor de dieren. Daarbij is de veiligheid van de dieren een zorg.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Vanuit dierenwelzijnsoptiek verdient het de voorkeur om kerststallen in te richten zonder levende dieren. Maar andere overwegingen kunnen aanleiding zijn om toch vergunning te verlenen. Als dit gebeurt zullen aan de vergunning de volgende voorwaarden worden verbonden:

  • o

    Er moet voldoende water en voer beschikbaar zijn.

  • o

    De dieren moeten op een zachte ondergrond kunnen staan.

  • o

    De afstand tot het publiek moet voldoende zijn zodat de dieren zich kunnen terugtrekken als ze niet aangeraakt willen worden.

  • o

    Als de kerststal zich op openbaar terrein bevindt is permanente bewaking, ook ’s nachts, verplicht.

Huidige situatie

Een vergunning voor een levende kerststal is alleen aan de orde, als die kerststal te beschouwen is als een ‘evenement’, zijnde een ‘voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak’ (art 2.2.1 APV). Een kerststal is echter geen ‘verrichting’. Als een levende kerststal nauw gelieerd is aan een religieuze bijeenkomst (Kerstnachtdienst), is geen sprake van ‘vermaak’. Er zijn wel vergunningen verleend voor een levende kerststal als onderdeel van een groter evenement. Daarbij zijn tot nu toe geen eisen gesteld aan de inrichting van de levende kerststal.4

 

Actiepunt 4.4.3

Als een levende kerststal onderdeel is van een evenement, zullen aan de evenementenvergunning de bovengenoemde voorwaarden worden gesteld.

4.3.4. Circussen

Circusacts met dieren zijn omstreden. Volgens sommigen vormen zij een grove aantasting van het dierenwelzijn. De dieren kunnen hun normale gedragspatroon niet uitvoeren. Sociaal levende dieren leven soms in eenzame opsluiting. Dit wordt versterkt doordat de dieren dikwijls het hele jaar gehuisvest worden in kooien die bedoeld zijn voor transport. Ook het transport van circusdieren kan veel te wensen overlaten vanuit een oogpunt van dierenwelzijn. De training van circusdieren laat eveneens soms te wensen over. Er zijn tot nu toe geen eisen gesteld aan de trainingsmethoden.

 

Taken en verantwoordelijkheden

De Landelijke Dierenbescherming zou graag zien dat gemeenten bij het verlenen van een vergunning aan een circus de voorwaarde oplegt dat geen dierennummers in het programma voorkomen. Er zijn diverse circussen die amusement brengen zonder daarbij dierenleed te veroorzaken omdat er geen acts worden opgevoerd met gebruik van dieren. De minister van LNV heeft in 2008 een onderzoek laten uitvoeren naar het dierenwelzijn van circusdieren. Naar aanleiding van dat rapport heeft de minister gesteld dat de huidige regelgeving niet toereikend is. Zij wil nu wel specifieke regelgeving ontwikkelen op het gebied van verzorging en huisvesting en eisen stellen aan de kennis van verzorgers. Gemeenten kunnen dan geen vergunningen weigeren vanwege een eventuele aantasting van dierenwelzijn, maar ze kunnen controleren of circussen (of organisatoren van andere evenementen) zich aan de regels houden. De gemeente heeft dus geen ruimte om regels te stellen over het welzijn van circusdieren1. (zie ook hierboven onder 4.3.1 en 4.3.2). De gemeente kan alleen de criteria openbare orde/veiligheid/gezondheid gebruiken om evenementen met dieren te beoordelen.

 

Huidige situatie

Wat dieren in circussen betreft heeft de gemeente Soest een paar jaar geleden (naar aanleiding van brieven van dierenbelangenbehartigers) besloten om circussen met dieren niet te weigeren. Als meerdere circussen op grond van (andere) criteria in aanmerking komen voor een vergunning en de ene werkt met (wilde) dieren en de andere niet, dan zal de voorkeur worden gegeven aan het dierloze circus. Het is dus een keuzecriterium in laatste instantie.

5. Dieren in nood

5.1. Opvang van dieren in nood

5.1.1. Dierenambulance

In veel gemeenten zijn dierenambulances actief. Hun belangrijkste functie is het vervoeren van gewonde en zieke dieren naar de dierenarts. Andere taken zijn het ophalen en onderbrengen van zwerfdieren, het ophalen van kadavers (zie paragraaf 2.2) en het vervoer van dode dieren naar een crematorium of begraafplaats. Ook kunnen (oudere of gehandicapte) inwoners van de gemeente doorgaans een beroep op hen doen voor het vervoer van hun huisdier naar de dierenarts. De meeste dierenambulances hebben goede contacten met politie, brandweer, plaatselijke dierenartsen en verschillende soorten opvangcentra. Een dierenambulance is in de zin van de wet geen officieel hulpvoertuig, maar een ‘gewone’ verkeersdeelnemer. Een dierenambulance mag geen sirene of blauw zwaailicht voeren.

 

De Dierenambulance Eemland is een werkorganisatie van de Dierenbescherming Eemland, die hen financieel ondersteunt. De ambulance wordt bemand door vrijwilligers. De dierenambulance is via de Dierenbescherming Eemland aangesloten bij de Federatie Dierenambulances Nederland (FDN). Aansluiting bij de FDN betekent dat men voldoet aan de voorschriften die door de FDN zijn opgesteld. Dit houdt onder andere in dat de ambulance 24 uur per dag beschikbaar is, uitrijdt voor alle dieren en dat er tussen ambulancediensten afspraken zijn gemaakt over het werkgebied. Lidmaatschap van de FDN geeft dus een bepaalde waarborg. Er bestaat geen landelijke wetgeving voor het exploiteren van een dierenambulance.

 

De Dierenambulance Eemland maakte in 2010 in totaal 2072 ritten in het gehele werkgebied, waarvan er 803 betrekking hadden op de gemeente Soest.

 

Taken en verantwoordelijkheden

De wettelijke taak van de gemeente bestaat uit het twee weken bewaren en verzorgen van gevonden (huis)dieren die zijn aangegeven en in bewaring zijn gegeven bij de gemeente (Burgerlijk Wetboek: boek 5 art.8 lid 3). Voor in het wild levende dieren heeft de gemeente geen wettelijke verplichting. De Landelijke Dierenbescherming is van mening dat het logisch is, dat als een dier rondzwerft of gewond is, de gemeente ook de zorg voor het vervoer naar een dierenarts of een opvang op zich neemt. Deze interpretatie maakt vervoer een taak die voortvloeit uit de bewaar- en verzorgingsplicht van de gemeente.

5.1.2. Opvang van in het wild levende dieren

In het wild levende dieren kunnen in nood komen. Ze kunnen bijvoorbeeld vastzitten in prikkeldraad, gewond raken door het verkeer of hoogspanningsmasten, worden vergiftigd of vastvriezen in het ijs. Volgens het Burgerlijk Wetboek behoren in het wild levende dieren tot de zogenaamde “res nullius” (zaak van niemand). In de Flora- en faunawet, artikel 2, is een zorgplicht voor iedereen vastgelegd voor in het wild levende dieren. Artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kent eveneens een zorgplicht. Op basis van die bepaling is iedere burger verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Deze bepaling geldt zowel voor gehouden als in het wild levende dieren.

Vaak zal de vinder van een gewond dier de dierenambulance inschakelen. Vervolgens zal het dier worden overgebracht naar een professioneel opvangadres of worden bevrijd en teruggezet in de vrije natuur. Als het om ernstige verwondingen gaat, zal er een beroep gedaan moeten worden op een dierenarts. Aan al deze handelingen zijn kosten verbonden. Vooral bij in het wild levende dieren speelt de vraag wie deze kosten op zich neemt. In de praktijk worden deze kosten nu soms gedeeld door de dierenarts en de Dierenbescherming Eemland.

 

Opvang van in het wild levende dieren

In de Vogelopvang Soest worden gewonde vogels en (gevonden) knaagdieren opgevangen. De opvang van vogels bestrijkt de provincie Utrecht en een deel van de provincie Flevoland. De volgende aantallen vogels werden opgevangen:

Opvang vogels bij Vogelopvang Soest

2008

2009

2010

Opgevangen vogels in gehele werkgebied van de vogelopvang

2221

1359

2041

Opgevangen vogels uit regio Eemland

1181

 

De opvang van vogels betreft vooral de opvang van in het wild levende vogels. Het gaat hier dus meestal niet om zwerfdieren (dieren met een eigenaar) die volgens het Burgerlijk Wetboek onder de ‘gevonden voorwerpen’ vallen, en waarvoor de gemeente een regeling moet treffen.

 

Voor bijzondere dieren, zoals egels, padden, slangen, eekhoorns verwijst de Vogelopvang door naar gespecialiseerde opvangcentra, zoals de reptielenopvang in Lelystad, of het Dierenpark Amersfoort. Op dit moment bestaat er geen egelopvang meer in de provincie Utrecht, vanwege exploitatietekorten en hoge kwaliteitseisen, die het ministerie van EL&I stelt aan dergelijke opvang. Er is wel een egelopvang in Naarden. In de Stoethoeve aan de Birkstraat zijn de afgelopen winter (2010-2011) egels opgevangen op verzoek van de egelopvang Naarden. Er zijn tot op heden geen afspraken tussen de gemeente Soest en dit opvangcentrum.

 

c.Financiën

Met de opvang van in het wild levende dieren zijn de kosten gemoeid voor Dierenambulance, de dierenarts en de opvang. De jaarlijkse kosten worden door de Dierenbescherming Eemland geraamd op ca € 5900,- per jaar. De gemeente geeft hiervoor momenteel geen vergoeding.

De vraag is in hoeverre de gemeente de maatschappelijke taak heeft om organisaties te steunen die de opvang en verzorging van deze dieren op zich nemen. Denk bijvoorbeeld aan de opvang van egels. Zij kan hiermee wellicht voorkomen dat burgers deze dieren aan hun lot overlaten omdat zij niet weten wat te doen of uit vrees voor de hoge kosten die aan opvang verbonden zijn.

 

Actiepunt 5.1

De gemeente moet – bij voorkeur in samenspraak met buurgemeenten - bepalen in hoeverre zij het tot haar verantwoordelijkheid rekent om in het wild levende dieren op te vangen.

 

5.2. Brand en rampen

5.2.1. Gemeentelijk rampenplan

Taken en verantwoordelijkheden

De brandweer heeft de wettelijke taak om bij calamiteiten en rampen te zorgen voor het veilig stellen van mens én dier. De burgemeester heeft het opperbevel over de brandweer. In geval een calamiteit uitgroeit tot een regionale of nationale ramp, valt het opperbevel onder de Commissaris van de Koningin of zelfs onder de Minister van Binnenlandse Zaken.

 

Elke gemeente moet een rampenplan opstellen. Dit is een inventarisatie van de risico’s die in een (gemeentelijk) gebied redelijkerwijs kunnen voorkomen. Tevens moet de gemeente een rampenbeheersingsplan opstellen. Dat is een plan waarin de maatregelen in geval van een ramp nader zijn uitgewerkt en waarin de gezamenlijke inzet van politie, brandweer en ambulancedienst is geregeld. Belangrijk is dat in het gemeentelijk rampenbeheersingsplan ook aandacht wordt geschonken aan dieren in geval van een ramp of calamiteit. Het moet bij rampen vanzelfsprekend zijn dat ook geprobeerd wordt de dieren in veiligheid te brengen. Daarmee kan ook menselijk leed worden voorkomen. Bovendien wordt voorkomen dat mensen hun geliefde huisdier gaan redden en daarmee zelf in de problemen komen. Daarnaast kunnen ontsnapte dieren (denk aan honden, maar bijv. ook slangen) reddingsoperaties bemoeilijken. Belangrijke punten die in het rampenbeheersingsplan minimaal geregeld dienen te worden zijn:

  • o

    Plaatsen waar dieren opgevangen kunnen worden. Dit zullen in het algemeen de bestaande opvangadressen voor dieren zijn, met uitwijkmogelijkheden naar opvangadressen in nabijgelegen gemeenten.

  • o

    Personen en diensten die ingezet kunnen worden voor het vangen en verzamelen van dieren. Als het goed is, maken deze ook de rampenoefeningen mee.

  • o

    De aanwezigheid van voldoende materiaal om dieren te vangen, te vervoeren en eerste hulp en verzorging te geven.

  • o

    Een systeem voor identificatie en registratie van de opgevangen dieren.

  • o

    Een draaiboek inzake de afstemming van taken tussen verantwoordelijke personen en diensten.

  • o

    Bij zowel het rampenplan als het rampenbeheersingsplan wordt uitgegaan van rampen waarbij mensen en dieren betrokken zijn.

Huidige situatie

In het vigerende rampenplan voor de Gemeente Soest (Draaiboek 19, Opvang en verzorging, deel 4, 30 november 2009) wordt in hoofdstuk 6 expliciet aandacht besteed aan de opvang en verzorging van dieren bij een ramp. Dierenambulances uit de regio worden ingeschakeld, er is aandacht voor de verzorging van de dieren en voor de registratie ten behoeve van de eigenaren. Het rampenplan blijkt echter niet bekend te zijn bij de vertegenwoordigster van de Dierenbescherming Eemland.

 

Actiepunt 5.2.1

Het rampenplan Gemeente Soest zal bekend worden gemaakt bij Dierenbescherming Eemland.

5.2.2. Brandpreventie

De algemene vertaling van het bestaansrecht van de brandweer is "het redden van mens en dier". Deze algemene vertaling is nader uitgewerkt in het beheersbaar houden van een brand, het veilig kunnen vluchten (van mensen) en het veilig kunnen optreden van de brand.

 

Het beheersbaar houden van de brand heeft alles te maken met hoe groot het bouwwerk is en hoe dit is opgedeeld in zogenaamde brandcompartimenten, waarbij de inzet van de brandweer er altijd op gericht zal zijn om uitbreiding (naar een ander brandcompartiment) te voorkomen. Deze repressieve inzet is onlosmakelijk verbonden met preventie. Immers, als op de bouwplantekening (onverantwoord) grote brandcompartimenten zijn weergegeven kunnen repressief gezien geen wonderen van de brandweer worden verwacht. Wanneer het bovenstaande wordt geprojecteerd op dierverblijven zal de brandweer bij de bouwplantoetsing geen stallen toestaan die over een maximale grootte van een brandcompartiment heen gaan. Mocht een veehouder groter willen bouwen, dan zal hij zijn dierenverblijf moeten splitsen in brandcompartimenten. Hierdoor heeft de brandweer de mogelijkheid om bij een brand te voorkomen dat een brand zich uitbreidt naar een ander brandcompartiment (lees dierverblijf). Hierdoor is het mogelijk om zowel het gebouw als ook de dieren die er in verblijven te redden. Ook zal bij deze preventieve toets gekeken worden of er voldoende bluswater in de directe omgeving aanwezig is om een snel optreden van de brandweer te kunnen realiseren (voldoende water op het vuur binnen een bepaald tijdsbestek).

De preventieve maatregelen, die worden meegenomen in de preventieve toetsing van dierverblijven, zijn verwoord in het document "model-beleidsregel Grote Brandcompartimenten en Dierverblijven" die door de Veiligheidsregio Utrecht is vastgesteld op 14 juni 2007. Het district Eemland, waar Soest onder valt, zal bij de toetsing van dierverblijven deze model-beleidsregel volgen.

 

Voor de Brandraad 09 is in 2009 een verkenning uitgevoerd naar branden in dierenverblijven. Uit deze studie bleek dat bovenstaande model-beleidsregel het maximale doet, wat de brandweer op grond van de bestaande regelgeving mag eisen, behalve op één punt: Branden ontstaan vaak in of bij de technische installaties. Door te eisen dat deze installaties in het vervolg in een afzonderlijk brandcompartiment worden ondergebracht kan beter worden voorkomen dat de brand overslaat naar het dierverblijf.

 

Verder is in 2010 door studenten van Hogeschool van Hall-Larenstein een onderzoek uitgevoerd genaamd: ‘Brand in veestallen, onderzoek naar de omvang, oorzaken, preventie en bestrijdingsmogelijkheden van brand in rundvee-, varkens- en pluimveestallen.’ Uit dit onderzoek bleek dat er nog wel het een en ander te verbeteren valt op het gebied van brand in veestallen. De voorstellen zullen echter eerst in landelijke regelgeving moeten worden vertaald voordat het district Eemland er uitvoering aan kan geven.

 

Actiepunt 5.2.2.

In de "model-beleidsregel Grote Brandcompartimenten en Dierverblijven" (vastgesteld op 14 juni 2007) zal worden opgenomen dat de technische installaties in een afzonderlijk brandcompartiment moeten worden ondergebracht.

6. In het wild levende dieren

6.1. Hengelen

Sportvissen is een geliefde vorm van vrijetijdsbesteding. Het is relatief eenvoudig om te gaan vissen. Er zijn dan ook ruim 1,2 miljoen sportvissers en hengelaars in Nederland. Deze hobby is echter ook omstreden vanwege het vermeende dierenleed.

 

Wet- en regelgeving

Om te mogen vissen in de Nederlandse binnenwateren moet men in het bezit zijn van de VISpas. Deze geldt als bewijs van lidmaatschap van de hengelsportvereniging of visrechthebbende federatie en Sportvisserij Nederland. Met de VISpas mag men met twee hengels en alle toegestane aassoorten vissen in alle wateren die zijn ingebracht in de Landelijke Lijst van Viswateren. In deze lijst staan alle wateren die hengelsportverenigingen, federaties en Sportvisserij Nederland hebben ingebracht. Voor de sportvissers die geen lid zijn van een hengelsportvereniging is er sinds 1 januari 2007 een document: de Kleine VISpas. Hiermee mag met één hengel en een beperkt aantal aassoorten in een beperkt aantal wateren (zie Kleine Lijst van Viswateren) worden gevist. De Kleine VISpas vormt samen met de Kleine Lijst van Viswateren de visvergunning (schriftelijke toestemming).

 

Taken en verantwoordelijkheden

Sportvisserij Nederland en de Dierenbescherming hebben in het verleden aanbevelingen opgesteld over de behandeling van gevangen vis. Ook zijn er diverse onderzoeken gedaan naar de gewenste behandeling van vis en heeft er de nodige ontwikkeling van hengelsportmaterialen en voorlichting plaatsgevonden. De aanbevelingen betreffen onder andere het zorgvuldig onthaken, het uitsluitend aanraken van de vis met natte handen om de slijmlaag van de vis te beschermen, het gebruik van leefnetten, en het direct doden van de vis die voor eigen consumptie meegenomen wordt. In de wettelijk vereiste visdocumenten zijn deze gedragscodes door de hengelsportorganisaties opgenomen. Ook hebben aspecten van vissenwelzijn nadrukkelijk een plaats gekregen in de reglementen voor de verschillende vormen van viswedstrijden.

 

a. eigendom van viswater

Als de gemeente eigenaar is van water en/of oevers kan zij het hengelen in dat water of vanaf die oever verbieden of onder bepaalde voorwaarden toestaan. Voor wat betreft (vis)water waar de gemeente eigenaar van is, kan zij het grondgebied verpachten. Zij kan als voorwaarde opnemen dat het gebruik van het water als viswater verboden is. Als de gemeente de overeenkomst van visrecht met een hengelsportvereniging niet wil verlengen, moet zij uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan de hurende vereniging schriftelijk te kennen geven dat de overeenkomst van het visrecht niet voortgezet zal worden. Dit is geregeld in de Visserijwet.

 

De vijvers langs de Koningsweg (in Overhees, Klaarwater, Smitsveen en De Grachten) zijn verpacht aan hengelsportvereniging De Snoekbaars. Er zijn geen voorwaarden opgenomen om het gebruik als viswater te beperken.

 

In opdracht van het Waterschap heeft de hengelsportvereniging een Visplan opgesteld. In het visplan zijn afspraken gemaakt over de vissoorten, de hoeveelheid vis en het gebruik van de vijvers. In het visplan is onderscheid gemaakt tussen vijvers met een lage ecologische waarde, (zogenaamde karpervijvers) en vijvers met een hogere ecologische waarde. De visintensiteit in de karpervijvers (Tromslagerpad, rond kinderboerderij ‘De Veenweide’ en de Veenbesstraat) is hoger dan in de vijvers met een hogere ecologische waarde. De visvereniging is er verantwoordelijk voor dat de hoeveelheid vis in een vijver niet de overeengekomen hoeveelheden overschrijdt. Het uitzetbeleid van de visvereniging dient hierop afgestemd te worden.

 

Actiepunt 6.1

De huidige pachtovereenkomst met hengelsportvereniging De Snoekbaars loopt eind 2011 af. Het zou goed zijn in een nieuwe pachtovereenkomst te verwijzen naar de afspraken in het Visplan. Dat is nu niet het geval.

 

b. vergunningen voor evenementen

De hengelsport is door de Rijksoverheid in de Visserijwet geregeld. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente geen nadere regels ten aanzien van hengelen kan stellen. Wel kan de gemeente bij het afgeven van een vergunning voor een visevenement aan deze vergunning voorwaarden verbinden of de vergunning weigeren.

 

In de gemeente Soest organiseert Hengelsportvereniging De Snoekbaars af en toe hengelsportwedstrijden voor kinderen. Deze visevenementen vinden plaats in de karpervijvers. De wedstrijden worden mede georganiseerd vanwege educatieve doeleinden.

 

6.2. Overlastgevende dieren

In steden, (stads)parken en woonwijken kunnen groepen dieren leven (o.a. duiven, ganzen of eenden) waarvan overlast wordt ervaren. Vaak kunnen ze zich goed handhaven op een plaats, omdat er voldoende voedsel en schuilgelegenheid is en ze vaak bijgevoerd worden. De dieren planten zich voort en op een gegeven moment wordt de aanwezigheid van de dieren als overlast ervaren door bijvoorbeeld uitwerpselen, geluidsoverlast of verkeersgevaar. Voor de dieren zelf hoeft er helemaal geen sprake te zijn van overlast. Vaak hebben ze een redelijk goed bestaan.

 

Taken en verantwoordelijkheden

De gemeente is medeverantwoordelijk voor dieren die binnen de gemeentegrenzen leven. Vaak wordt de gemeente als eerste geconfronteerd met klachten over overlast door dieren.

 

Als algemeen uitgangspunt geldt dat het bestrijden van de dieren de laatste optie dient te zijn. Eerst moeten alternatieve oplossingen worden onderzocht, alvorens over te gaan tot het vangen en/of doden van de dieren.

 

Voor de bestrijding van overlast door dieren is het voorkomen van het probleem uiteraard altijd de beste oplossing. Preventieve maatregelen liggen veelal op het vlak van voedselbeschikbaarheid en diervriendelijke geboortebeperking zoals eieren schudden, nestbeheer etc. Ook het minder aantrekkelijk maken van bepaalde plaatsen door dierwerende maatregelen te treffen, behoort soms tot de mogelijkheden.

6.2.1. Watervogels

Dat zich groepen overlastgevende vogels binnen de bebouwde kom bevinden, zoals ganzen en eenden, is vermoedelijk veroorzaakt doordat een aantal van hen is uitgezet door mensen die ze niet meer wilden houden. Deze dieren kunnen zich ‘in het wild’ goed handhaven als ze op plaatsen leven waar voldoende voedsel en schuilplaatsen zijn. Ze zullen zich dan voortplanten. Hierdoor groeit de populatie per saldo.

 

Onderstaande aanbevelingen gaan alleen over verwilderde gedomesticeerde ganzen, de zogenaamde ‘boerenganzen’ en niet over grauwe ganzen of andere inheemse beschermde soorten. Boerenganzen zijn in principe niet beschermd en mogen gevangen worden. Het zijn van oorsprong gedomesticeerde dieren. Ze zijn gedumpt of ontsnapt uit parken. Vermoedelijk is hun aanwezigheid het gevolg van het feit dat de dieren het er prettig vinden: er is rust, water en voedsel. Bovendien worden de dieren vaak gevoerd door passanten.

 

Preventie

Het heeft de voorkeur om de dieren te laten waar ze zijn. Het voeren dient beperkt te worden. De ganzen mogen niet overvoerd worden en alleen op een plek worden gevoerd waar ze geen kwaad kunnen. Een populatie kan qua conditie en omvang in de hand worden gehouden door nestbeheer. In het voorjaar, als de dieren een nest hebben, kunnen de eieren vervangen worden door nepeieren. De eieren kunnen ook geolied of geschud worden en weer teruggelegd in het nest. Deze behandeling moet altijd binnen de eerste twee weken gebeuren nadat het legsel compleet is en de gans begint met broeden. In deze periode is er nog geen sprake van de ontwikkeling van een kuiken in het ei.

 

Vangen en herplaatsen

Als het echt niet anders kan en de dieren niet meer worden getolereerd op de plaats waar ze leven, kunnen ze verplaatst worden. Ze mogen niet ergens anders in het veld worden uitgezet, dat is wettelijk verboden. Ze zullen dus verplaatst moeten worden naar bijvoorbeeld een opvangadres of een particulier. Voorwaarde is dan wel dat het daar een geschikte omgeving is voor de ganzen, dat ze voedsel hebben en dat ze op de nieuwe plek geen overlast veroorzaken.

Verjagen van ganzen heeft nauwelijks zin, omdat de dieren moeilijk vliegen en daarom niet ver weg gaan. De overlast verplaatst zich dan en het verjagen zelf zal bij de ganzen veel stress veroorzaken.

 

Huidige situatie

In de gemeente Soest worden de nesten van ganzen en eenden in de wijken Klaarwater en Overhees regelmatig geschud door medewerkers van de gemeente. Het zoeken van de nesten is echter zeer arbeidsintensief en tijdrovend. Het lukt daarom niet altijd om de populaties op het gewenste niveau te houden.

 

De gemeente Soest en het Waterschap hebben streefbeelden voor de vijvers vastgesteld (zie ook 6.1). De streefbeelden hebben een direct verband met de waterkwaliteit. De waterkwaliteit heeft op haar beurt een direct verband met uitwerpselen van ganzen en eenden. Onderzoek heeft uitgewezen dat uitwerpselen van vooral eenden de waterkwaliteit zeer nadelig beïnvloeden. Het is daarom van belang de eenden/ganzen populatie te reguleren als de streefbeelden voor de vijvers behaald willen worden. Bewoners kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren door het “eendjes voeren” ook te reguleren.

 

In extreme winters, als de vijvers dichtgevroren raken, worden door de gemeente (afdeling Realisatie) wakken in het ijs opengehouden en worden de watervogels bijgevoerd. Dit is uiteraard een tijdelijke maatregel om de dieren de winter te laten overleven.

 

Actiepunt 6.2.1

In het kader van het Waterplan zullen bezoekers geïnformeerd worden over de nadelige effecten van het voeren van eenden en ganzen. De inrichting van de vijvers met een hogere ecologische waarde zullen worden ingericht met natuurlijke oevers en worden voorzien van borden die het eendjes voeren tegengaan.

6.2.2. Duiven

Door allerlei oorzaken is het aantal duiven in de bebouwde kom de afgelopen jaren toegenomen. Duivenoverlast bestaat vooral uit lawaai en vervuiling door uitwerpselen. Ook ontstaat er soms schade aan gebouwen door uitwerpselen en nestafval. Stadsduiven vormen overigens geen gevaar voor de volksgezondheid. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat het risico dat ziekten via stadsduiven worden overgedragen op mensen en andere dieren gering is.

 

Veel gemeenten zijn actief bezig om het aantal duiven terug te brengen. Er worden diverse methoden gebruikt. Het vangen en vervolgens doden van duiven is een dieronvriendelijke methode die bovendien niet effectief is. In betrekkelijk korte tijd blijkt de populatiegrootte weer op het oude niveau te liggen. De meest diervriendelijke methode om duivenoverlast tegen te gaan is een gecontroleerd voedselaanbod. Deze methode bestaat uit een aantal maatregelen:

  • o

    Aanwijzen van speciale voederplekken (duiventillen) op locaties waar de duiven geen overlast veroorzaken. Op deze plekken wordt voedsel aangeboden. Bovendien kunnen hier maatregelen worden genomen om de populatie terug te brengen (wegnemen/vervangen van eieren).

  • o

    Goed schoonmaken en schoonhouden van de openbare ruimte (met name geen voedselresten op straat).

  • o

    Een voorlichtingscampagne om degenen die duiven voeren duidelijk te maken wat het effect is van het voeren van duiven op het welzijn van deze dieren en wat de gevolgen zijn voor de omgeving (overlast en vervuiling).

  • o

    Indien nodig kan in de APV een bepaling worden opgenomen die het voeren van duiven verbiedt.

Evaluatie duiventil De Eng

In de wijk de Eng bezit de gemeente Soest sinds 2007 een duiventil, bovenop het dak van de Portaalflat Rubenslaan 1-41. De til is een wapen in de strijd tegen de overlast door (verwilderde) duiven. De til is geplaatst op initiatief van bewoners uit de wijk, na vele klachten over hinder door duiven op met name de balkons in de wijk.

De keuze voor het plaatsen van een til is gemaakt na advies van de Landelijke werkgroep Duivenoverlast. Het principe is erop gebaseerd dat duiven dáár willen slapen waar ze ook eten krijgen. In de rest van de buurt is een voerverbod opgenomen in de APV, en alleen op het dak van de flat waar de til staat mag nog worden gevoerd. De meeste eieren die in de til worden gelegd worden verwisseld door kalkeieren.

De duiventil lijkt te voldoen aan de verwachtingen: de overlast van duiven in de buurt is teruggedrongen, en de overgebleven populatie duiven kleiner (bron: KTO Portaal). Begin 2011 heeft het college besloten om de kosten voor 2011 te financieren. Portaal neemt ook een deel van de kosten op zich. Ook het WBT de Eng/Soest Midden levert een bijdrage.

 

Actiepunt 6.2.2.

In overleg met Portaal moet worden gezocht naar een structurele oplossing voor het beheer van de duiventil in de wijk De Eng na 2011.

6.2.3. ‘Schadelijke’ dieren

Soms worden kleine zoogdieren bestreden omdat ze als schadelijk of hinderlijk zijn aangemerkt. Denk bijvoorbeeld aan de mol, de muskusrat, de bever- en woelrat, de bruine en zwarte (huis)rat, de huismuis en de veld- en bosmuis. Maar ook andere kleine zoogdieren zoals steenmarters, hazen, konijnen en grijze eekhoorns worden soms als schadelijk aangemerkt.

 

Geen enkel dier is echter alleen maar schadelijk. Elk dier heeft een functie in het ecosysteem. Indien er, na zorgvuldige en deskundige afweging, sprake is van ernstige, reële en aanzienlijke schade en/of gevaar voor mens en andere dieren én er zijn geen alternatieven, dan mogen als “schadelijk” aangemerkte dieren effectief en zo humaan mogelijk worden bestreden en/of gedood.

 

Bestrijding moet gericht zijn op preventie, dus op het voorkomen dat dieren overlast veroorzaken. Met andere woorden: indien er sprake is van schade, dan dient er eerst gekeken te worden naar alternatieven ter voorkoming van die schade. Een preventieve bestrijdingsmethode is bijvoorbeeld de afscherming van een gebied of woning door onder andere afrastering, schrikdraad, omheining, afweernetten, horren of het dichtstoppen van kieren en gaten. Ook het in stand houden van een goede balans tussen prooi- en roofdieren is van belang.

 

Huidige situatie

In de Dienstverleningsovereenkomst tussen de gemeente Soest en de RMN is opgenomen, dat ratten en muizen bij particulieren gratis kunnen worden bestreden.

6.2.4. Verwilderde exoten

Het komt soms voor dat exoten in Nederland verwilderen. De muskusrat is hier het bekendste voorbeeld van, maar bijvoorbeeld wasberen en halsbandparkieten kunnen ook heel goed overleven in Nederland.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Sommige dieren kunnen dicht in de buurt van mensen komen en veroorzaken dan soms overlast. Voor het voorkomen of verhelpen van de overlast is de gemeente het eerste aanspreekpunt. De bevolking verwacht dat de gemeente iets aan de (vermeende) overlast gaat doen.

De gemeente Soest zal geen exoten bestrijden enkel omdat ze ‘exoot’ zijn. Maar soms kan een ‘nieuwkomer’ het functioneren van het ecosysteem verstoren of een inheemse soort verdringen.

In dat geval geldt het ‘nee, tenzij’ principe. Bestrijding moet gericht zijn op preventie, dus op het voorkomen dat dieren overlast veroorzaken. Met andere woorden: als er sprake is van schade, dient er eerst gekeken te worden naar alternatieven ter voorkoming van die schade. Als dieren al gedood moeten worden, dan dienen uiteraard de meest diervriendelijke middelen te worden gebruikt. Dat wil zeggen, middelen die het lijden tot een minimum beperken

 

Voor de bestrijding van overlast door dieren is preventie de beste oplossing. Preventieve maatregelen liggen veelal op het vlak van voedselbeschikbaarheid. Ook het minder aantrekkelijk maken van bepaalde plaatsen, door de bebouwing aan te passen of afweervoorzieningen te treffen, behoren tot de mogelijkheden. Daarnaast kunnen de volgende beleidsinstrumenten worden ingezet:

 

a. Voorlichting

Er bestaan soms vertekende ideeën bij het publiek over de mate van hinder die dieren kunnen veroorzaken, bijvoorbeeld het overbrengen van ziekten. Ook is het belangrijk voorlichting te geven over het laten slingeren van afval waardoor dieren worden aangetrokken.

 

b. Preventie

Het belangrijkste is dat er preventieve maatregelen worden genomen om de hygiëne in en om huis en bedrijf te verbeteren. Te denken valt aan het gebruik van afsluitbare afvalcontainers en het niet laten rondslingeren van voedselresten. Om die reden heeft de APV dan ook een aantal voorschriften met het doel ratten en muizen in gebouwen te weren. De APV verbiedt afval of vuilnis op de weg te deponeren, onder andere ter voorkoming van problemen ten aanzien van milieu en volksgezondheid.

6.2.5. Verwilderde katten

Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een kat die (tijdelijk) zijn baas is kwijtgeraakt en feitelijk valt onder de regeling ‘gevonden voorwerpen’ in het Burgerlijk Wetboek en de verwilderde kat die geen eigenaar meer heeft of nooit gehad heeft, zelfstandig leeft en verwilderd gedrag vertoont. Meestal gaat het om 'ongewenste' huiskatten. Mensen laten te makkelijk nestjes komen, weten er geen raad mee en dumpen de dieren. Daarna verwilderen deze, worden steeds schuwer en vermenigvuldigen zich snel. Dit leidt tot veel dierenleed: ziektes, honger, verwondingen, vergiftiging. De dieren leven op plekken waar voedsel te vinden is. Als ze een groep gaan vormen kunnen ze overlast gaan veroorzaken. Ze kunnen krijsen, janken en sproeien. Ook veroorzaken ze rommel door bijvoorbeeld vuilniszakken open te scheuren.

 

Als deze dieren veel overlast veroorzaken en moet er voor alle betrokkenen – mensen en dieren – een acceptabele oplossing worden gezocht. Het is een hardnekkig misverstand dat je een ongewenste populatie zou kunnen bestrijden door dieren weg te vangen of te doden. Dit komt door het biologisch principe dat opengevallen leefgebieden onmiddellijk door andere dieren worden opgevuld. Je schiet er dus niets mee op en de problemen blijven zich herhalen. Belangrijk is te beseffen dat je een zwerfkat niet meer kunt laten wennen aan een situatie bij mensen in huis, daarvoor is het dier te zeer verwilderd.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Als er sprake zou zijn van veel overlast moeten er maatregelen worden getroffen waardoor de populatie zwerfkatten zich niet onbeperkt uitbreidt. Dierenbeschermers vangen dieren uit het wild en laten die door een dierenarts behandelen. Eenmaal terug in de groep is een gecastreerde kat veel rustiger. De paringsdrang, inclusief het krijsen, vechten en sproeien, is sterk verminderd. Omwonenden zullen dus veel minder last hebben. Ook groeit de populatie niet meer, omdat de dieren onvruchtbaar zijn gemaakt en nieuwe katten niet meer worden geaccepteerd. De ervaring leert dat de groep steeds kleiner wordt en op den duur uitsterft.

 

Tot op heden zijn er weinig problemen met verwilderde katten in Soest en omgeving aan de orde. Mocht er toch een probleem van enige omvang ontstaan, dan is het voor de hand liggend dat Dierenbescherming Eemland en de gemeente Soest onderling afspraken maken over de kosten.

7. In het wild levende dieren – ruimtelijke ingrepen

In iedere gemeente, zelfs binnen de bebouwde kom, vinden we een groot aantal dieren in het wild. Zij voelen zich daar op hun gemak en leven en planten zich voort als leefden zij in de vrije natuur. Zij dragen bij tot een levendige gemeente, reden om hun aanwezigheid te bevorderen. Niet door het uitzetten van nieuwe dieren of door het geven van voedsel (uitgezonderd extreme omstandigheden zoals een zeer strenge winter), maar juist door indirecte maatregelen zoals aanleg en onderhoud van een diervriendelijke omgeving. Iedere diersoort stelt specifieke eisen aan zijn leefomgeving. Er zijn soorten die hun hele leven doorbrengen in bossen en struwelen. Andere dieren gebruiken deze alleen om in te broeden en langs te trekken, maar zoeken hun voedsel in open gebieden. Weer andere dieren zijn te vinden bij grazige vegetaties, bij water, of voelen zich bijzonder goed in en bij gebouwen. In de praktijk komen veel dieren in een stad of dorp regelmatig in het nauw door nieuwe bedrijfsvestiging, woningbouw, wegaanleg en het gebruik van bestrijdingsmiddelen.

 

7.1. Wet- en regelgeving

Als de gemeente aan het werk gaat in de openbare ruimte, krijgt zij te maken met de Flora- en faunawet die planten- en diersoorten beschermt. Zo mogen bijvoorbeeld beschermde dieren niet opzettelijk worden verontrust of gedood. De Flora- en faunawet deelt beschermde planten diersoorten in drie categorieën in, met elk een ander regime voor wat betreft ontheffingen.

 

1. Algemene soorten

Er geldt in de meeste gevallen een vrijstelling voor het aanvragen van een ontheffing voor circa veertig in Nederland algemeen voorkomende beschermde soorten (zoals konijn, egel, veldmuis, mol, ree, bruine kikker, en gewone pad). Van deze soorten is men van mening, dat ze zo algemeen zijn dat zelfs als ze een keer geschaad worden, het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Dit geldt voor de volgende activiteiten:

  • o

    regulier beheer en onderhoud (bijv. waterschapsbeheer, natuurbeheer, bosbouw, landbouw);

  • o

    regulier gebruik (bijv. defensie, recreatie) en

  • o

    ruimtelijke ontwikkeling en inrichting (bijv. woningbouw, wegenaanleg).

Voor deze activiteiten hoeft voor algemene soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. Voor andere activiteiten is wel een ontheffing nodig – deze wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets).

 

2. Overige soorten

Dit zijn beschermde soorten die niet onder de categorie ‘algemeen’ of ‘streng beschermd’ vallen. Voorbeelden zijn eekhoorn, steenmarter, edelhert, levendbarende hagedis, vals heideblauwtje, moerasparelmoervlinder, kleine modderkruiper. Voor de meeste activiteiten (bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik en ruimtelijke ontwikkelingen) zijn deze soorten vrijgesteld voor een ontheffingsaanvraag, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een goedgekeurde gedragscode. In zo’n code geeft een sector of organisatie zelf aan welke gedragslijnen men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld: altijd eerst inventariseren waar de soorten precies voorkomen en daar met de werkzaamheden rekening mee houden, bijvoorbeeld door een hol af te schermen of de standplaats van planten aan te geven. Als de sector geen gedragscode heeft opgesteld is er nog steeds een ontheffing nodig. Ook is er een ontheffing nodig voor werkzaamheden die voortaan anders dan voorheen worden uitgevoerd (bijv. na jarenlang de motorzaag gebruiken, wordt opeens gewerkt met een grote tractor) en voor grootschalige veranderingen, zoals het afgraven van een duingebied in het kader van natuurontwikkeling. Een ontheffingsaanvraag voor overige soorten wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets zie hierboven).

 

3. Streng beschermde soorten

Het gaat hierbij om ongeveer honderd min of meer zeldzame soorten (o.a. das, hamster, veldspitsmuis, ringslang, boommarter, alle soorten vleermuizen, vroedmeesterpad, kleine groene kikker, adder, hazelworm, bittervoorn, elrits, heideblauwtje, grote vuurvlinder, gaffellibel. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt géén vrijstelling. Een ontheffingsaanvraag voor streng beschermde soorten wordt getoetst aan drie criteria:

  • o

    er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang (bijv. onderzoek en onderwijs, volksgezondheid)

  • o

    er is geen goed alternatief

  • o

    er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Deze drie criteria vormen de zogenaamde uitgebreide toets en aan alle drie de criteria moet worden voldaan.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Als de gemeente ruimtelijke ingrepen voorbereidt of uitvoert is zij gehouden aan de regelgeving van de Flora en Faunawet.

 

7.2. Bestemmingsplannen

Een bestemmingsplan geeft voorschriften over het gebruik van de grond en de gebouwen die erop staan of komen. In het bestemmingsplan legt de gemeente vast wat de bestemming van de grond is. Zo geeft het plan aan waar woningen mogen staan, wat groengebied is, welk stuk grond voor winkels is bestemd enzovoort.

 

Taken en verantwoordelijkheden

De gemeente moet bij het opstellen van een bestemmingsplan alle relevante belangen inventariseren en deze belangen tegen elkaar afwegen. Ze is bij het maken van een bestemmingsplan ook verplicht een onderzoek te (laten) doen om alle belangen in beeld te brengen. De bescherming van dieren die in het plangebied voorkomen, vormt een belang dat bij de inventarisatie en vervolgens bij de afweging van de belangen aan de orde zal moeten komen. Dit betekent dat het College van burgemeester en wethouders in het kader van het opstellen van elk bestemmingsplan onderzoek moet (laten) verrichten naar de aanwezigheid van beschermde soorten en de mate waarin door het voorgenomen plan het leefgebied van deze soorten wordt aangetast. Is er sprake van beschermde soorten en wordt hun leefgebied aangetast, dan dient naar alternatieven te worden gezocht.

 

7.3. Kapvergunning

In de APV zijn regels opgenomen die het kappen van bomen verbieden zonder vergunning van de gemeente Soest.

 

Taken en verantwoordelijkheden

Als de gemeente een kapvergunning verleent, wordt standaard aan de aanvrager meegedeeld, dat het volgens de Flora en Faunawet verboden is om bomen te kappen waarin vogels broeden. De houder van de kapvergunning is verplicht de Flora en Faunawet niet te overtreden.

 

7.4. Verkeersmaatregelen

Gemeenten kunnen als wegbeheerder maatregelen nemen voor de regulering van het verkeer. Dit is geregeld in de Wegenverkeerswet (WVW). Bij verkeersbesluiten moet worden aangegeven welke doelstelling(en) met het besluit wordt beoogd. De WVW geeft een opsomming van de belangen die met maatregelen op grond van deze wet kunnen worden nagestreefd. Naast de bescherming van verkeersbelangen (bijvoorbeeld het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van gebruikers en passagiers) kunnen verkeersbesluiten ook strekken tot:

  • o

    het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade;

  • o

    het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of de functie van objecten of gebieden.

Het beschermen van dieren die door het verkeer worden bedreigd, vormt een belang dat valt onder de bredere omschrijving ‘het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade’. Dit betekent dat gemeenten met het oog op het beschermen van in het wild levende dieren verkeersbesluiten kunnen nemen op de wegen die door hen worden beheerd, zoals het afsluiten van wegen in verband met de paddentrek of het beperken van de maximumsnelheid om overstekende dieren te beschermen.

 

Overige maatregelen

Naast deze verkeersmaatregelen kunnen gemeenten ook bijdragen aan andere oplossingen om padden te beschermen. De gemeente Apeldoorn, bijvoorbeeld, plaatst schuine of verlaagde stoepbanden waar de padden tegenop kunnen klimmen omdat reguliere stoepranden te hoog zijn voor de dieren.

 

7.5. Beheer van openbaar groen

Als beheerder van het openbaar groen kan de gemeente ook allerlei maatregelen nemen ter bescherming van de dieren die in deze gebieden leven. In het groenstructuurplan heeft de gemeente Soest haar integrale visie voor de langere termijn voor het openbaar groen vastgelegd. Hierin is ook aangegeven welke locaties zich lenen voor natuurlijk groenbeheer. Het plan bevat maatregelen en voorstellen om de geformuleerde natuurdoelstellingen te realiseren. Zo zijn in de vijvers van Overhees en Klaarwater op diverse plaatsen natuurlijke oevers gecreëerd, zodat amfibieën en watervogels gemakkelijk uit het water kunnen komen. Bloeiende oevers en wegranden geven een thuis aan veel soorten insecten en dat trekt weer allerlei vogels. Hierdoor wordt de aanwezigheid bevorderd van insecten en slakken etende dieren, zoals egels. De gemeente Soest gebruikt al sinds de jaren negentig geen chemische middelen om onkruid te bestrijden, maar wordt er gebruik gemaakt van bodembedekkers.

 

Gedragscode Flora en Faunawet

Om werkzaamheden te kunnen uitvoeren waarbij beschermde soorten of hun leefgebied worden verstoord of in gevaar komen, is ontheffing van de bepalingen in de wet nodig. Voor bepaalde categorieën beschermde soorten kan bij bestendig beheer of bestendig gebruik met een goedgekeurde branchegerichte gedragscode worden gewerkt. Zo bestaan er gedragscodes voor de bosbouw, voor waterschappen etc. Wanneer bij werken een gedragscode Flora- en faunawet wordt toegepast kan op langdurige procedures voor het aanvragen van ontheffingen worden bespaard.

 

De Vereniging Stadswerk en VHG (Vereniging Hoveniers en Groenvoorzieningen) hebben zo'n gedragscode voor het openbaar groen ontwikkeld. Die is bedoeld om zorgvuldig te handelen – zoals de wet dat vereist – bij werkzaamheden aan groenvoorzieningen in Nederland in combinatie met beschermde planten en dieren, inclusief alle vogels. De minister van LNV (nu ELI) heeft die gedragscode goedgekeurd en van toepassing verklaard voor beheer en onderhoud van groen, ongeacht wiens eigendom of beheer het is. De gedragscode kan dus worden gebruikt bij onder andere gemeentelijke groenvoorzieningen, landschappelijke groenvoorzieningen, groen op bedrijventerreinen, groen in (grote) tuinen. Het betreft activiteiten waarmee een object duurzaam in stand gehouden wordt door het te beheren en te onderhouden, zoals bijvoorbeeld het maaien van gras, snoeien van bomen, opschonen van watergangen, het bemesten en beregenen van terreinen etc. De gedragscode geldt ook voor bestendig gebruik. Dit is een breed scala van activiteiten waarbij op een structurele wijze gebruik gemaakt wordt van de leefomgeving om bijvoorbeeld evenementen te organiseren, te recreëren, te sporten maar ook om bijvoorbeeld flora en fauna te observeren.

 

Het element bestendigheid is dus cruciaal. Bij eenmalige ruimtelijke ingrepen, incidentele evenementen of nieuwe technieken of activiteiten is er geen sprake meer van bestendig beheer of gebruik. Dan is een gedragscode niet van toepassing en moet men per geval bepalen of er geen sprake is van overtreding van de Flora en Faunawet.

 

Het beheer van het openbaar groen gebeurt in Soest nog niet in alle opzichten consequent volgens de richtlijnen van de gedragscode voor het openbaar groen. Het bosbeheer wordt zoveel mogelijk uitgevoerd volgens de richtlijnen van de gedragscode voor het bosbeheer.

 

Actiepunt 7.5

De gemeente Soest moet werken volgens de richtlijnen van de Flora- en Faunawet. Nagegaan zal worden wat de consequenties zijn, zowel organisatorisch als financieel, van het werken volgens een goedgekeurde gedragscode voor het openbaar groen en het bosbeheer.

8. Samenvatting

De gemeente Soest heeft op veel manier, direct of indirect, invloed op het welzijn van dieren in de gemeente. In de nota Dierenwelzijn wordt aangegeven welke wettelijke kaders van toepassing zijn, hoe de huidige situatie is en – zo nodig – welke verbeteringen er mogelijk zijn. In onderstaande samenvatting treft u de belangrijkste onderwerpen en actiepunten uit de nota aan. De nummering komt overeen met de paragrafen, waarin het actiepunt aan de orde komt.

 

Wettelijk kader (Hoofdstuk 2)

Het belangrijkste wettelijke kader voor dierenwelzijn wordt gevormd door de Gezondheids-en welzijnswet voor dieren (GWWD) en de Flora- en Faunawet. Het Burgerlijk Wetboek verplicht de gemeente om een opvangvoorziening te hebben, zodat de eigenaar gedurende twee weken de gelegenheid heeft zijn huisdier weer op te halen. De gemeente heeft in de APV onder meer regels gesteld inzake het loslopende honden, verontreiniging door honden, gevaarlijke honden en overige hinderlijke of schadelijke dieren.

 

Gezelschapsdieren (Hoofdstuk 3).

 

Opvang gezelschapsdieren (3.1)

Veel mensen houden dieren uit liefhebberij. Vaak gaat het goed, maar soms lopen dieren weg of worden aan hun lot overgelaten. Bij de opvang van zwervende huisdieren zijn Dierenasiel ‘t Hart, de Vogelopvang Soest en de Dierenambulance betrokken. Dit zijn allen werkorganisaties van Dierenbescherming, afdeling Eemland.

De gemeente is wettelijk verplicht een opvangvoorziening te hebben voor zwerfdieren. De gemeente Soest betaalt nu jaarlijks € 18.000 aan de Dierenbescherming afdeling Eemland (resp. Dierentehuis ’t Hart) voor de opvang van honden en katten. Die bijdrage lijkt te laag te zijn. Bovendien is er in de bijdrage geen rekening gehouden met de opvang van andere zwerfdieren dan honden en katten, met de kosten voor vervoer (Dierenambulance) en het bewaren van dode huisdieren.

 

Actiepunt 3.1 De gemeente moet bepalen wat zij verstaat onder een ‘redelijke vergoeding’ aan Dierenbescherming Eemland voor de opvang van zwerfdieren.

 

Hondenbeleid (3.3)

Sommige honden vertonen agressief gedrag, wat gevaar oplevert voor mens en dier. De gemeente heeft verschillende bevoegdheden om hiertegen op te treden. In het verleden bleek dat de verhouding tussen de verschillende bevoegdheden (wie doet wat en wanneer) niet voor alle betrokkenen duidelijk was. Daarom zal de gemeente in een helder protocol vastleggen hoe te handelen als zich opnieuw bijtincidenten met agressieve honden voordoen.

 

Actiepunt 3.3 De bevoegdheden die verschillende instanties met betrekking tot (ernstige) bijtincidenten met honden zullen in een helder protocol worden vastgelegd.

 

Dierenwinkels, ongeschikte dieren en dieren in verzorgingshuizen (3.4 -3.6)

Het Landelijk Informatie Centrum Gezelschapsdieren is ingesteld om de kennis bij houders van huisdieren over het houden van huisdieren te vergroten en misstanden te voorkomen. De Dierenbescherming Eemland geeft hierover gastlessen in het basisonderwijs. Anderzijds is gebleken dat het houden van een huisdier voor met name ouderen in verzorgingscentra een positieve invloed hebben op hun lichamelijk en psychisch welzijn. Daarvoor is niet altijd voldoende aandacht in de woonzorg- en verpleegcentra.

 

Actiepunt 3.4 De gemeente zal op de gemeentelijke website het onderwerp Dierenwelzijn uitwerken. O.a. door een vraag en antwoordlijst (FAQ), achtergrondinformatie over gemeentelijke inspanningen voor bepaalde diersoorten binnen de gemeente en verwijzingen naar de verschillende dierenwelzijns-organisaties.

 

Actiepunt 3.6 De gemeente zal in contacten met woonzorg- en verpleegcentra voor ouderen het belang van het kunnen houden van huisdieren benadrukken.

 

Hobbydieren (3.7) en kinderboerderij (3.8)

De term hobbydier geef de reden aan waarom het dier wordt gehouden: als hobby, dus zonder commercieel oogmerk. Het gaat hierbij om dieren als schapen, geiten, paarden, runderen, varkens en kippen, die in beperkte aantallen worden gehouden. Hobbydieren worden vaak gehouden op gronden met als bestemming agrarisch gebied, zonder bouwblok, en dus zonder mogelijkheid om een schuilgelegenheid voor dieren op te richten. Dit is belangrijk voor het welzijn van het dier. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening biedt gemeenten de mogelijkheid om meer ontheffingen mogelijk te maken voor de bouw van schuilstallen. Daarbij moet verrommeling van het buitengebied echter ook worden voorkomen. Ook

 

Actiepunt 3.7.1 In het nieuwe Bestemmingsplan Landelijk Gebied zullen regels worden opgenomen waardoor schuilstallen zijn toegestaan voor de huisvesting van hobbydieren.

 

Dieren voor vermaak (Hoofdstuk 4)

Bij het inzetten van dieren voor vermaaksdoeleinden mag geen sprake zijn van dierenmishandeling. En ook al is er geen sprake van dierenmishandeling, toch kan een evenement onderdelen bevatte waarin op een ruwe en weinig respectvolle wijze met de betrokken dieren wordt omgegaan. De ruimte om op dit punt op lokaal niveau dierenwelzijnsbeleid te voeren is echter beperkt. Maar de mogelijkheden die er zijn zullen worden benut.

 

Actiepunt 4.3.2 De gemeente Soest is van mening, dat evenementen met dieren voor vermaak strijdig zijn met het dierenwelzijn en zal daarom de APV aanpassen zodra dierenwelzijn als weigeringsgrond juridisch mogelijk wordt.

 

Actiepunt 4.4.1 De gemeente Soest is van mening dat bijvoorbeeld kamelen of olifanten niet in een winkelstraat thuishoren. Daarbij kan bij deze evenementen ook de veiligheid van personen en goederen en de gezondheid in het geding komen. De gemeente Soest zal daarom in voorkomende gevallen geen vergunning afgeven voor evenementen met dieren.

 

Actiepunt 4.4.2 In de huwelijksgids voor aanstaande bruidsparen zal een passage worden opgenomen, waarin zij worden gewezen op de risico’s voor het dierenwelzijn, als sierduiven de weg terug niet vinden. Postduiven zijn wellicht een alternatief.

 

Actiepunt 4.4.3 Als een levende kerststal onderdeel is van een evenement, zullen aan de evenementenvergunning voorwaarden worden gesteld.

 

Dieren in nood (Hoofdstuk 5)

Dieren in nood hebben recht op hulp. Het is echter onduidelijk tot hoever de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor in het wild levende dieren, die in nood verkeren, reikt. Niemand zal een muis in de greep van een sperwer willen redden. Maar hoe zit het met gewonde of aangereden in het wild levende dieren, zoals egels, ganzen, duiven etc.? Er is geen wettelijke plicht om deze dieren op te vangen, maar het is ook verboden om dieren in nood aan hun lot over te laten. Op dit moment draagt de gemeente Soest niet bij aan de opvang van andere dieren, dan de zwerfdieren (dieren met een eigenaar).

 

Actiepunt 5.1 De gemeente moet – bij voorkeur in samenspraak met buurgemeenten - bepalen in hoeverre zij het tot haar verantwoordelijkheid rekent om in het wild levende dieren op te vangen.

 

Brand en rampen (5.2.)

De brandweer heeft de wettelijke taak om bij calamiteiten en rampen te zorgen voor het veilig stellen van mens én dier. De burgemeester heeft het opperbevel over de brandweer. Iedere gemeente moet een rampenplan opstellen. Het blijkt dat in het vigerende rampenplan expliciet aandacht wordt besteed aan de opvang en verzorging van dieren bij een ramp. Daarvoor worden Dierenambulances uit de regio ingeschakeld. Dit rampenplan blijkt echter onvoldoende bekend bij de Dierenbescherming Eemland.

 

Actiepunt 5.2.1 Het rampenplan Gemeente Soest zal bekend worden gemaakt bij Dierenbescherming Eemland.

 

Het beheersbaar houden van brand heeft alles te maken met hoe groot een bouwwerk is en hoe dit is ingedeeld in zogenaamde brandcompartimenten. De inzet van de brandweer zal erop zijn gericht om uitbreiding van de brand naar een ander brandcompartiment te voorkomen. Zo is de repressieve inzet van de brandweer onlosmakelijk verbonden met brandpreventie. De brandweer is bij het beoordelen van bouwplannen voor een groot deel gebonden aan landelijke regelgeving. De ‘model-beleidsregel Grote Brandcompartimenten en Dierverblijven’ die door de Veiligheidsregio Utrecht is vastgesteld, is leidend voor Soest. Gebleken is dat deze beleidsregel binnen de bestaande regelgeving beter rekening kan houden met preventie van brand in veestallen.

Onderzoek in 2010 naar de omvang, oorzaken en preventiemogelijkheden van brand in veestallen heeft duidelijk gemaakt dat er nog wel het een en ander te verbeteren valt, maar dit zal eerst in landelijke regelgeving moeten worden vertaald voordat het district Eemland er uitvoering aan kan geven.

 

Actiepunt 5.2.2 In de "model-beleidsregel Grote Brandcompartimenten en Dierverblijven" (vastgesteld op 14 juni 2007) zal worden opgenomen dat de technische installaties in een afzonderlijk brandcompartiment moeten worden ondergebracht.

 

In het wild levende dieren (Hoofdstuk 6)

Met in het wild levende dieren moet zorgvuldig worden omgegaan, zodat zij kunnen overleven. Maar door onverstandig gedrag van mensen kunnen in het wild levende dieren overlast gaan veroorzaken, waardoor niet alleen het welzijn van mensen, maar ook het dierenwelzijn in het geding komt. Dergelijke situaties moeten bij voorkeur worden voorkomen.

 

Hengelen (6.1) en overlastgevende watervogels(6.2.1)

De vijvers langs de Koningsweg zijn verpacht aan henelgesportvereniging de Snoekbaars. In opdracht van het Waterschap heeft de hengelsportvereniging een Visplan opgesteld. Daarin zijn afspraken gemaakt over de vissoorten, de hoeveelheid vis en het gebruik van de vijvers. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vijvers met een hoge en een lage ecologische waarde. De visvereniging is ervoor verantwoordelijk dat de hoeveelheid vis in een vijver niet de overeengekomen hoeveelheden overschrijdt.

Het voeren van eenden en ganzen kan ertoe leiden dat de populaties te groot worden en tot overlast gaan leiden.

 

Actiepunt 6.1 De huidige pachtovereenkomst met hengelsportvereniging De Snoekbaars loopt eind 2011 af. Het zou goed zijn in een nieuwe pachtovereenkomst te verwijzen naar de afspraken in het Visplan. Dat is nu niet het geval.

 

Actiepunt 6.2.1 In het kader van het Waterplan zullen bezoekers geïnformeerd worden over de nadelige effecten van het voeren van eenden en ganzen. De inrichting van de vijvers met een hogere ecologische waarde zullen worden ingericht met natuurlijke oevers en worden voorzien van borden die het ‘eendjes voeren’ tegengaan.

 

Overlastgevende duiven, verwilderde exoten en katten (6.2.2 t/m 6.2.5)

In de wijk De Eng is sprake van overlastgevende duiven. De duiventil die daar in 2007 is geplaatst, lijkt te voldoen aan de verwachtingen, maar het beheer ervan door vrijwilligers is niet gewaarborgd.

Verder komt het soms voor dat mensen overlast ervaren van schadelijke of hinderlijke dieren. Ratten en muizen kunnen op verzoek door de RMN worden bestreden. Soms worden verwilderde exoten of verwilderde katten aangetroffen op openbaar terrein.

 

Actiepunt 6.2.2 In overleg met Portaal moet worden gezocht naar een structurele oplossing voor het beheer van de duiventil in de wijk De Eng na 2011.

 

In het wild levende dieren – ruimtelijke ingrepen (Hoofdstuk 7)

In iedere gemeente vinden we een groot aantal dieren in het wild. Zij voelen zich daar op hun gemak en leven en planten zich voort als leefden zij in de vrije natuur. Hun aanwezigheid kan worden bevorderd door indirecte maatregelen zoals aanleg en onderhoud van een diervriendelijke omgeving. In de praktijk komen dieren soms in het nauw door ruimtelijke ingrepen.

 

Actiepunt 7.5 De gemeente Soest moet werken volgens de richtlijnen van de Flora- en Faunawet. Nagegaan zal worden wat de consequenties zijn, zowel organisatorisch als financieel, van het werken volgens een goedgekeurde gedragscode voor het openbaar groen en het bosbeheer.

9. Financiële consequenties

Enkele actiepunten zullen extra budget vragen om tot uitvoering over te kunnen gaan. Over de vraag hoe hoog de vergoeding aan Dierenbescherming Eemland moet zijn voor de opvang van zwerfdieren (actiepunt 3.1.) zult u binnenkort een advies ontvangen. Of de gemeente het tot haar verantwoordelijkheid rekent om in het wild levende dieren op te vangen (actiepunt 5.1) zal in een later stadium bepaald worden, evenals eventuele financiële consequenties hiervan. Verder zal nagegaan worden wat de consequenties zijn, zowel organisatorisch als financieel, van het werken volgens een goedgekeurde gedragscode Flora en Faunawet voor het openbaar groen en voor het bosbeheer (actiepunt 7.5). Ook hiervoor zult u zo nodig in een later stadium voorstellen ontvangen.

 

De overige actiepunten zullen vooral op beleidsmatig gebied een aantal gevolgen hebben. Dit betekent dat het vooral extra ambtelijke capaciteit zal kosten om uitvoering te geven aan de actiepunten. Met name de actiepunten 3.3, 3.4, 3.6, 3.7.1, 4.3.2, 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, 5.2.1 , 5.2.2, 6.1, 6.2.2, 6.5/7.5. Hieruit kan geconcludeerd worden dat op alle beleidsterreinen (ruimtelijke ordening, veiligheid, onderwijs, communicatie, water, vergunningverlening etc) extra beleidsmatige inzet vereist is om uitvoering te kunnen geven aan de actiepunten.

 

Verder wordt voorgesteld het restant van het voor 2011 beschikbaar gestelde werkbudget Dierenwelzijn (€ 2.600 van in totaal € 5.000) in te zetten ter verbetering van de voorlichting (m.n. website) (actiepunt 3.4).


2

Wet van 24 september 1992, houdende vaststelling van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren, Stb. 1992,585; laatstelijk gewijzigd bij wet van 22 december 2005, Stb.2006,11.

2

Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten-en diersoorten, Stb 1998.402; laatstelijk gewijzigd bij wet van …

4

Algemene Plaatselijke Verordening Soest, 2007 (WABO-proof gemaakt 2010).