Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Lisse

Verordening Stedelijk Afvalwater

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieLisse
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Stedelijk Afvalwater
CiteertitelVerordening Stedelijk Afvalwater
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 10.32a van de Wet milieubeheer
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-11-2023nieuwe regeling

26-10-2023

gmb-2023-506208

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Stedelijk Afvalwater

De raad van de gemeente Lisse,

gelezen het voorstel van het college van 12 september 2023 met als onderwerp

Verordening Stedelijk Afvalwater en Aansluitverordening

gelet op de behandeling in de raadscommissie- en raadsvergadering,

gelet op artikel 147, lid 1 en artikel 149 van de Gemeentewet, alsmede artikel 10.32a van

de Wet milieubeheer,

besluit:

  • 1.

    De Verordening Stedelijk Afvalwater vast te stellen.

Algemeen / Definities

 

Definities

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Waterstromen:

    • a.

      Vuilwater: huishoudelijk-, dan wel bedrijfsafvalwater, bestaande uit een menging van zwart- en of grijswater;

      • I.

        Grijswater: (Licht verontreinigd) huishoudelijk afvalwater afkomstig van douche/bad, keuken, afwas- en wasmachine, en niet afkomstig van toiletspoeling;

      • II.

        Zwartwater: De (gemengde) waterstroom uit het toilet of urinoir. Bij gebruik van vacuümtoiletten wordt een ingedikte vorm verkregen;

    • b.

      Grondwater: water afkomstig uit de ondergrond;

    • c.

      Hemelwater: afstromend regen-, sneeuw- of smeltwater;

    • d.

      Gemengd water: een waterstroom bestaande uit een menging van vuilwater met hemel- en of grondwater;

    • e.

      Stedelijk water: het geheel of samenstel van gemeentelijk afval-, hemel- en grondwater.

  • 2.

    Voorzieningen:

    • a.

      Aansluitleiding: leiding gelegen tussen het aansluitpunt en de ontvangende gemeentelijke leiding of voorziening;

    • b.

      Aansluitpunt:

      • I.

        bij vrijvervalstelsels als ontvangend systeem: het ontstoppingsstuk, gelegen op openbaar terrein, tussen 0,5 en 1,2 meter van de erfgrens van het aangesloten perceel. Als deze niet aanwezig is: het ontstoppingsstuk, gelegen op het aangesloten perceel, op maximaal 0,5 meter van de erfgrens;

      • II.

        bij druk- of vacuümriolering als ontvangend systeem: het punt waar het particulier riool wordt aangesloten op de pompput of vacuümput/bufferput;

    • c.

      Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

      • I.

        Bestaand bouwwerk: bouwwerk dat is opgericht voor de inwerkingtreding van deze verordening;

      • II.

        Nieuw bouwwerk: bouwwerk dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief herbouw na sloop van een bestaand bouwwerk;

    • d.

      Groen dak: een doelbewust met planten begroeid dak;

    • e.

      Ontstoppingsstuk: voorziening die toegang geeft tot de perceel-/aansluitleiding om verstoppingen te constateren en/of te verhelpen;

    • f.

      Openbaar riool: het gedeelte van de riolering of (samenstel) van voorzieningen dat bij de gemeente in eigendom en beheer is voor de inzameling en transport van afvalwater, hemelwater en of grondwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen en werken en installaties van overeenkomende aard, met uitzondering van de aansluitleidingen;

      • I.

        Drainage stelsel: ontwateringsmiddel voor het kunstmatig laag houden van de grondwaterstand welke vrij afstroomt waarbij niet direct of indirect gebruik gemaakt wordt van een pomp(constructie);

      • II.

        Drukriolering: het openbaar riool, voor de afvoer van uitsluitend afvalwater exclusief hemel- en/of grondwater, waarbij het transport door het riool plaats vindt door middel van onder- of overdruk;

      • III.

        Gemengd stelsel: het openbaar riool voor de inzameling en transport van een menging van afvalwater met hemel- en/of grondwater;.

      • IV.

        Gescheiden stelsel: het openbaar riool dat bestaat uit gescheiden stelsels, waarbij afvalwater (zwart en/of grijs water) gescheiden van hemel- en /of grondwater wordt gehouden;

      • V.

        Hemelwater stelsel: het openbaar riool voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater, grondwater, of een menging van hemel- en grondwater;

      • VI.

        Vuilwater stelsel: het openbaar riool, voor de afvoer van uitsluitend afvalwater exclusief hemel- en/of grondwater;

    • g.

      Particulier riool: de binnenriolering, de perceelleiding en alle andere stedelijk water voorzieningen op het eigen perceel;

    • h.

      Perceelleiding: het riool, en voorzieningen die deel uitmaken van dit riool, tot aan het aansluitpunt;

    • i.

      Verhard oppervlak: oppervlak voorzien van verhardingen (o.a. daken, wegen, verhardde terreinen, etc.), zodanig dat hemelwater van dit oppervlak niet in de bodem kan infiltreren;

      • I.

        Bestaand verhard oppervlak: verhard oppervlak dat is aangelegd voor inwerkingtreding van deze verordening;

      • II.

        Nieuw verhard oppervlak: verhard oppervlak dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak.

  • 3.

    Betrokkenen:

    • a.

      Beheerder: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Eigenaar: Degene die als natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel als rechtspersoon het perceel in eigendom heeft;

    • c.

      Gemeente: de gemeente Lisse;

    • d.

      Rechthebbende: de eigenaar, de vereniging van eigenaren of zakelijk gerechtigde van het eigendom ten behoeve waarvan de aansluiting op het openbaar riool wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

  • 4.

    Processen:

    • a.

      Aanvraagformulier: het bij deze verordening behorende door de beheerder vast te stellen aanvraagformulier voor de goedkeuring voor een aansluiting op het openbaar riool of de wijziging van een aansluitleiding.

Reikwijdte

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening

  • 1.

    Deze verordening is, voor wat betreft het lozen van vuilwater, van toepassing op alle percelen binnen de grenzen van de gemeente.

  • 2.

    Deze verordening is, voor wat betreft het lozen van hemelwater, van toepassing op:

    • a.

      het bouwen en/of renoveren van bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;

    • b.

      het uitvoeren van een werk en/of het aanleggen van nieuw verhard oppervlak als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b van de Wabo;

    • c.

      percelen aangewezen door middel van een gebiedsaanwijzing, conform artikel 7 van deze verordening.

  • 3.

    Deze verordening is, voor wat betreft het lozen van grondwater, van toepassing op alle lozingen van grondwater op de gemeentelijke riolering en/of hemelwatervoorziening(en).

  • 4.

    In afwijking van lid 2 is deze verordening, voor wat betreft het lozen van hemelwater, niet van toepassing op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer.

Grijswater

Artikel 3 Lozen van grijswater op een hemelwater- of drainagestelsel

  • 5.

    Het is verboden om grijs water te lozen op een hemelwater- of drainagestelsel.

  • 6.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod uit lid 1, voor een bij besluit van de beheerder aan te wijzen gebied.

  • 7.

    Bij de verlening van de ontheffing, zoals bedoeld in lid 2, bepaalt de beheerder de toegestane wijze, kwaliteit, omvang en duur van de afvoer en verwerking van het grijs water. Hierbij houdt de beheerder rekening met eventueel gestelde eisen vanuit relevante wet- en regelgeving.

  • 8.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking een dag na de bekendmaking ervan.

Artikel 4 Lozen van grijswater op drukriolering, vuilwater stelsel of gemengd stelsel

  • 1.

    Het is toegestaan om grijs water te lozen op drukriolering, een vuilwater stelsel of een gemengd stelsel.

  • 2.

    De beheerder kan het lozen van grijswater op drukriolering, vuilwater stelsel of gemengd stelsel verbieden, voor een bij besluit van de beheerder aan te wijzen gebied.

  • 3.

    Bij het instellen van het verbod, zoals bedoeld in lid 2, bepaalt de beheerder de toegestane wijze, kwaliteit, omvang en duur van de afvoer en verwerking van het grijswater. Hierbij houdt de beheerder rekening met eventueel gestelde eisen vanuit relevante wet- en regelgeving.

  • 4.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking een dag na de bekendmaking ervan. Binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van het besluit dient de beëindiging van de lozing te zijn gerealiseerd. De beheerder kan deze termijn met ten hoogste twaalf maanden verlengen.

  • 5.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in lid 2, indien van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het grijswater kan worden gevergd, omdat het tot onredelijke hoge kosten voor de perceeleigenaar leidt. Een ontheffing wordt aangevraagd middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 6.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hemel- en grondwater

 

Lozen van hemelwater

Artikel 5 Verbod op lozen van hemelwater op de riolering

  • 1.

    Het is verboden vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein.

  • 2.

    De eigenaar van een perceel is verplicht om, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, hemelwater op zijn eigen terrein te verwerken. De eigenaar dient hiervoor een voorziening aan te brengen die tenminste 60 liter per m2 verhard oppervlak kan verwerken, vasthouden of door middel van infiltratie kan bergen in de bodem.

  • 3.

    In het voldoen aan de eisen in lid 2, is de eigenaar vrij in de keuze voor de wijze van verwerking en het type voorziening dat wordt aangelegd. Berging van hemelwater in de bodem door infiltratie is echter alleen toegestaan in specifieke, door de beheerder aangewezen gebieden. Buiten deze gebieden dient de eigenaar het hemelwater op eigen terrein vast te houden, om het daarna vertraagd af te voeren.

  • 4.

    Het verbod uit lid 1 geldt niet wanneer er, als gevolg van extreme neerslag meer hemelwater verwerkt moet worden dan de hoeveelheid die in lid 2 genoemd wordt. De eigenaar is daarom verplicht de overstortvoorziening, waarmee de hierboven bedoelde grotere hoeveelheid hemelwater op het (gemengde) riool wordt geloosd, zo in te richten dat de beheerder de werking en het onderhoud kan controleren De eigenaar moet hiervoor een ontwerptekening, revisietekening en beheerplan door de beheerder laten goedkeuren.

  • 5.

    De hemelwatervoorziening wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze:

    • a.

      het opgevangen hemelwater hergebruikt of vertraagd afvoert; en

    • b.

      binnen vijf dagen weer 60 liter per m2 verhard oppervlak beschikbaar is voor het verwerken van een volgende regenbui. Dit mag langer zijn indien het systeem is aangesloten op regenradar waarbij 24 uur vooraf aan een regenbui het systeem automatisch loost op het (gemengde) riool.

  • 6.

    Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in lid 1 en lid 2 wanneer van de eigenaar van het nieuw bouwwerk of het nieuw verhard oppervlak redelijkerwijs een te grote inspanning wordt geëist in verhouding tot het doel dat met het verbod wordt gediend.

  • 7.

    Bij elke (ver)nieuwbouwactiviteit geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid (hemel)waterberging niet af mag nemen.

  • 8.

    De voorzieningen als bedoeld in lid 2 dienen uiterlijk 10 weken na het gereedkomen van het nieuw bouwwerk of aanleg van het nieuw verhard oppervlak gerealiseerd te zijn en moeten blijvend in stand gehouden worden.

  • 9.

    De aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het lid 5 wordt tegelijk met de aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, ingediend.

Artikel 6. Vrijstelling voor grote oppervlakken

  • 1.

    Het verbod, bedoeld in artikel 5 van deze verordening, is niet van toepassing als het totaaloppervlak van nieuwe bouwwerken en nieuw verhard oppervlak meer bedraagt dan 500 m2 en als wordt voldaan aan beide onderstaande voorwaarden:

    • a.

      de aan te leggen compensatie van verharding in het watersysteem die wordt aangelegd volgens de vereisten van de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland moet ook de vereiste hemelwaterberging van 60 mm borgen, en;

    • b.

      de afstroming naar het bergend oppervlaktewater bij regenval zo wordt ingericht dat er geen wateroverlast ontstaat bij een regenbui van 60 mm.

    Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet naast de compensatie in het oppervlaktewatersysteem vanuit de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland ook de vereiste hemelwaterberging in het kader van deze verordening worden aangelegd.

Artikel 7. Plicht tot afkoppelen in geval van bestaande bouw

  • 2.

    Het is verboden vanaf een bestaand bouwwerk of een bestaand verhard oppervlak in een gebied, aangewezen door middel van een besluit van de beheerder, in een openbaar vuilwaterriool of gemengd riool hemelwater te lozen of grondwater te lozen dat vrijkomt bij drainage, oppompen of andere vormen van onttrekkingen.

  • 3.

    Bij het instellen van het verbod, zoals bedoeld in lid 1, geldt voor het aangewezen gebied hetgeen is opgenomen in artikel 5, lid 2 t/m 5, van deze verordening. Ook kan de beheerder aanvullende eisen stellen aan de wijze waarop de lozing wordt beëindigd.

  • 4.

    De gebiedsaanwijzing treedt in werking een dag na de bekendmaking ervan. Binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van het besluit dient de afkoppeling te zijn gerealiseerd. De beheerder kan deze termijn met ten hoogte twaalf maanden verlengen.

  • 5.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in lid 1, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater en grondwater kan worden gevergd, omdat het tot onredelijke hoge kosten voor de perceeleigenaar leidt. Een ontheffing wordt aangevraagd middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 6.

    Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 8 Melding

Wanneer een rechthebbende een nieuw bouwwerk opricht of nieuw verhard oppervlak aanbrengt als bedoeld in artikel 1, lid 2 onder i van deze verordening, meldt deze dit bij de beheerder. Een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, wordt gelijkgesteld met een melding. De aanvrager dient een ontwerptekening, revisietekening en beheerplan met onderbouwing van de dimensionering, ter goedkeuring aan de beheerder te overleggen.

Artikel 9 Kwaliteit af te voeren hemelwater

Het afstromende hemelwater, als bedoeld in artikel 5 van deze verordening, mag niet verontreinigd zijn als gevolg van afspoelen of uitlogen van de gebruikte bouwmaterialen of geloosde stoffen.

Lozen van grondwater

Artikel 10 Verbod op lozen van grondwater op het openbaar riool

  • 7.

    Het is verboden grondwater af te voeren naar het openbaar riool.

  • 8.

    De beheerder kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in lid 1, indien:

    • a.

      het lozen niet tot een onaanvaardbare grondwaterstandsverlaging in de omgevende percelen leidt; en

    • b.

      van de perceeleigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van lozen kan worden gevergd.

  • 9.

    Bij de verlening van de ontheffing, zoals bedoeld in lid 2, bepaalt de beheerder de toegestane wijze, omvang en duur van de afvoer van het grondwater.

  • 10.

    Een verleende ontheffing binnen een gebiedsaanwijzing, als bedoeld in artikel 7, lid 4 van deze verordening, geldt als verleende ontheffing als bedoeld in lid 2.

Overig / Afsluitend

 

Slotbepalingen

Artikel 11. Overgangsrecht

  • 1.

    De aanvragen tot aansluiting en aanleg of wijziging van een aansluitleiding, die wel zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening, maar waarop nog niet is beslist voor deze datum, vallen onder de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Op aansluitingen die op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening krachtens de tot dan toe geldende regelgeving en voorschriften reeds tot stand zijn gebracht, zijn de bepalingen van artikel 8 t/m 10 van de Aansluitverordening gemeente Lisse rechtstreeks van toepassing.

  • 3.

    Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een verleende of geweigerde vergunning of ontheffing, dan wel voorschrift of beperking, dat voor de inwerkingtreding van de verordening is ingekomen binnen de geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de nieuwe verordening.

  • 4.

    Bij strijd van deze verordening met bepalingen in overeenkomsten gesloten tussen de gemeente en de rechthebbende, prevaleert het bepaalde in deze overeenkomsten.

Artikel 12 Toezicht, handhaving en strafbepaling

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen of aangewezen personen of groep van personen als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 5 van de Wabo.

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (artikel 23, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht).

Artikel 13. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen van de bepalingen in deze verordening afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening Stedelijk Afvalwater.

Aldus besloten in de raadsvergadering van 26 oktober 2023,

Mevr. M.G.J. Veeger

griffier

Mevr. A.W.M. Spruit

voorzitter

Toelichting

ARTIKEL 1 – DEFINITIES

In artikel 1 van deze verordening worden de begripsbepalingen behorende bij deze verordening gegeven. Waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit het Gegevens Woordenboek Stedelijk Water (GWSW). De definities in het GWSW zijn echter vaak algemener van aard en in betreffende gevallen ontoereikend voor het specifieke onderscheid dat in deze verordening noodzakelijk is.

Omdat het aansluitpunt de scheidingslijn vormt tussen de beheerverantwoordelijkheid van gemeente en perceelseigenaar is het belangrijk dat er een goede definitie wordt gegeven van het aansluitpunt.

Conform Bouwbesluit 2012, gebaseerd op NEN 3215 en NTR 3216, hoort er een dubbel ontstoppingsstuk aangebracht te zijn in de perceel-/aansluitleiding: één gelegen op het aangesloten perceel en één gelegen op het openbaar terrein. In gevallen waar dit niet zo is, geldt het ontstoppingsstuk dat nabij de erfgrens gelegen is als aansluitpunt. De perceeleigenaar blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de staat en werking van voorzieningen op het aangesloten perceel, of deze nu onderdeel zijn van de perceelleiding of aansluitleiding.

De rechthebbende is degene die een goedkeuring voor de aansluiting op het openbare riool kan aanvragen. Verder wordt een vereniging van eigenaren als rechthebbende aangemerkt, aangezien bij appartementsgebouwen vaak slechts één aansluiting aanwezig is voor het gehele gebouw. De vereniging van eigenaren wordt dan de houder van de goedkeuring voor de betreffende aansluiting en zal vervolgens met de leden moeten regelen hoe binnen het gebouw met verstoppingen en storingen wordt omgegaan. Dit geldt ook voor een rechthebbende die zijn eigendom verhuurt. Hij dient er zelf voor te zorgen dat de huurder de voorschriften van de goedkeuring naleeft.

Dit laatste geldt ook, als de verhuurder een woningbouwvereniging is. De woningbouwvereniging is degene die een goedkeuring voor de aansluiting op het openbare riool kan aanvragen. Zij zal dan met haar huurders onderling afspraken kunnen maken omtrent het gebruik van de aansluiting, maar de woningbouwvereniging is als rechthebbende het aanspreekpunt in de relatie tot de gemeente.

De huurders van de woningbouwvereniging zijn gebruikers in de zin van deze verordening. Als rechthebbende wordt niet alleen aangemerkt de (perceels)eigenaar, maar ook de zakelijke gerechtigde van een aan te sluiten perceel.

Ook de rechtsopvolgers van deze eigenaren of zakelijk gerechtigden worden aangemerkt als rechthebbende, zodat de goedkeuring geldig blijft in geval het perceel bijvoorbeeld wordt verkocht.

 

ARTIKEL 2 – REIKWIJDTE

Deze verordening is van toepassing voor bouwen of het renoveren van bouwwerken en de aanleg van verhardingen, voor zover hiermee het verhard oppervlak wijzigt of toeneemt.

De verordening is niet van toepassing op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Het lozen van hemelwater op de riolering is voor inrichtingen geregeld in het Activiteitenbesluit. Daarin staat dat lozing van afstromend hemelwater op een vuilwaterriool alleen is toegestaan als lozing in een schoonwaterstelsel, het oppervlaktewater of de bodem niet mogelijk is.

De verordening is wel van toepassing voor lozingen vanuit de buitenruimte.

Hieronder wordt verstaan: openbare wegen (inclusief kunstwerken), pleinen, winkelstraten en overige verhardingen in het openbaar gebied.

 

ARTIKEL 3 EN 4 – LOZEN VAN GRIJS WATER

In artikel 3 en 4 van deze verordening is vastgelegd wanneer het lozen van grijs water is toegestaan. Deze specifieke artikelen zijn opgenomen om innovatieve, alternatieve verwerking van grijswater mogelijk te maken of zelfs te verplichten.

Artikel 3 stelt dat in de basis het lozen van grijswater op schoonwatersystemen niet is toegestaan (lid 1). Door middel van een gebiedsaanwijzing (lid 2) kan voor een specifiek gebied (bijvoorbeeld een nieuw te bouwen project) gaan gelden dat het grijswater – via aanvullende voorwaarden (lid 3) – toch geloosd mag worden. Bijvoorbeeld op een helofytenfilter of via een filtersysteem naar het oppervlaktewater.

Artikel 4 stelt dat grijswater in de basis thuis hoort in een vuilwatersysteem, evenals zwartwater. Als alternatieve lozing van grijswater wordt toegestaan via een gebiedsaanwijzing conform artikel 3, leidt dit niet automatisch tot een verplicht gebruik van deze mogelijkheid. Is dit wel het doel, dan moet ook een gebiedsaanwijzing plaatsvinden conform artikel 5, op basis waarvan de (eventueel nog bestaande) lozing op een vuilwatersysteem wordt opgeheven.

 

ARTIKEL 5 - VERBOD OP LOZEN VAN HEMELWATER OP DE RIOLERING

De gemeenteraad heeft de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater geformuleerd in het iAWKp Bollenstreek 2017-2021. De basis voor het verbod om hemelwater te lozen op de riolering is in de Wetmilieubeheer gesteld en uitgewerkt in het Besluit lozing afvalwater huishoudens, en het iAWKp. Het iAWKp bevat een beleidsvoornemen over het niet lozen van hemelwater en grondwater op de riolering van zowel openbaar als particulier terrein.

 

Lid 1 Verbod

Het verbod op het aankoppelen van hemelwater geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze zijn gelegen binnen de gebiedsaanwijzing en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat. Eenzelfde situatie geldt voor het grondwater. De plicht tot niet aankoppelen is dus niet slechts beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook het open erf of andere terreinen. Bedoeld is zowel het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en via een dakgoot, regenpijp, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt als het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via goten, putten, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht is onder meer een terras, een oprit, een parkeerterrein, een laad- en losperron. Ook de openbare weg binnen een aangewezen gebied valt binnen de reikwijdte van de afkoppelplicht.

 

Lid 2 en 3 Op eigen terrein verwerken

In wezen is de regel simpel: hemelwater mag niet op de riolering worden aangesloten. Dit houdt veelal in dat het op eigen terrein verwerkt moet worden. In de methode van verwerken is de ‘ontdoener’ vrij. De voorkeursvolgorde voor verwerking van hemelwater is:

  • 1.

    hergebruik;

  • 2.

    Vasthouden (infiltreren in de bodem);

  • 3.

    bergen;

  • 4.

    afvoeren.

Bij het hergebruik van hemelwater als grijswater heeft het de voorkeur wanneer dit water gebruikt wordt voor bijvoorbeeld bevloeiing van dakbeplanting, het tegengaan van hittestress en het tegengaan van uitdroging van de bodem. Ook (huishoudelijk) hergebruik is mogelijk, dan wordt bespaard op drinkwaterverbruik. Een extra voordeel is dat hemelwater veel minder kalk bevat dan drinkwater. Daarom kan met een eigen hemelwatersysteem ook bespaard worden op was- en reinigingsmiddelen. Hiervoor zijn diverse aanbieders. Zie bijvoorbeeld https://www.rainproof.nl/toolbox/maatregelen/regenwatergebruik-bijwoningen

Infiltreren is een oplossing die vaak gekozen wordt bij de invulling van bergingsopgaven, maar niet als eis is gesteld. In geval van klei in de bodem is dit een minder reële mogelijkheid. Diepinfiltratie tot onder de kleilaag of een grindkoffer zou een oplossing kunnen zijn mits de grondwaterstand voldoende laag is en er geen verontreinigd water wordt geloosd. Om ongewenste infiltratievoorzieningen te voorkomen, met mogelijke (grond)wateroverlast tot gevolg, staan wij infiltratie alleen toe in vooraf aangewezen gebieden.

Afvoer naar oppervlaktewater vereist meestal een goedkeuring, melding of vergunning van het Hoogheemraadschap van Rijnland op basis van de Keur.

Afvoer naar open water wordt alleen toegestaan door het Hoogheemraadschap van Rijnland als het geen ingrijpende peilverhoging of afvoerverhoging veroorzaakt en dit houdt meestal in dat er een buffer tussen gebouwd moet worden. Verder moet het water voldoen aan een bepaalde kwaliteit.

In de Waterwet en het Burgerlijk wetboek is reeds geregeld dat het op eigen terrein te verwerken water niet mag leiden tot overlast op naburige percelen.

 

Waarom 60 liter per m2?

Er zijn talrijke initiatieven om burgers en bedrijven te stimuleren water op eigen terrein te bergen. Vanuit de gedachte ‘elke druppel telt’ is elk initiatief natuurlijk welkom. Maar draagt een regenton of groen dak wezenlijk bij om wateroverlast te voorkomen? Om situaties en maatregelen objectief te kunnen kwantificeren naar de mate waarin ze hemelwateroverlast helpen voorkomen, is een begrijpelijke en algemeen toepasbare maatlat nodig.

STOWA en Stichting RIONED hebben nu samen met gebruikers en de bedenkers van het hemelwaterlabel een scoringsmethodiek voor maatregelen tegen wateroverlast op particulier terrein gemaakt. Hierdoor is eenvoudig te zien hoeveel hemelwater een perceel opvangt en verwerkt (en dus niet afvoert naar riolering of openbare ruimte). De uniforme scoringsmethodiek gaat uit van hemelwaterberging (zie figuur A). De score wordt bepaald door de hoeveelheid (in millimeters) neerslag die een perceel kan bergen en laten infiltreren bij een piekbui die in één uur valt. Daarbij gaat het om de gemiddelde berging over het gehele perceel. Het maakt dus niet uit of de eigenaar deze berging op het dak, ondergronds of in de tuin heeft gerealiseerd.

Er is voor de hemelwaterverordening gekozen voor 60 mm berging, overeenkomend met score A. De redenen hiervoor zijn:

  • Score A++ en A+ zouden een te hoge inspanning vereisen in relatie tot de langere herhalingstijden van de betreffende buien.

  • Met het voldoen aan score A wordt een substantiële bijdrage geleverd aan het verbeteren van de klimaatrobuustheid. Dit zou bij score B en C niet het geval zijn.

  • De score A (bui van 60 mm) is een in het land gebruikelijke norm zo blijkt uit een korte inventarisatie en stelt daarmee geen ongebruikelijke eis.

De berging van 60 mm betekent een capaciteit van 60 l per m2 en dat betekent dat voor een perceel met een totaal verhard oppervlak (de bebouwing en eventuele bestrating) van 100 m2 moet worden voorzien in

een vorm van waterberging met een totale capaciteit van 6000 liter. De benodigde waterbergingscapaciteit kan op verschillende manieren gerealiseerd worden. Voorbeelden zijn het ingraven van infiltratiekratten, regenwaterreservoir of een grindbed, het aanleggen van een verdiept gedeelte in de tuin, het aanleggen van een groen dak of het plaatsen van regentonnen. Een combinatie van waterbergende voorzieningen is ook mogelijk.

Bij het berekenen van het bergende volume van eeninfiltratievoorziening moet rekening worden gehouden met het volumedat het eventuele substraat, filter- of vulmateriaal zelf inneemt. Hetoppervlak van een aan te leggen voorziening kan als volgt wordenberekend:

Benodigd oppervlak grindbed (m2) = afvoerend verhard oppervlak m2 xbergingsfactor,waarbij geldt: bergingsfactor = bergingseis in m3 per m2 / ( diepte in mx porositeit)

Een grindbed van 0,5 meter diep, met een porositeit (open ruimtetussen de stenen) van 35%, moet bij een afvoerend oppervlak van 100m2 dus een grondoppervlak hebben van100 x ( 0,06 / ( 0,5 x 0,35 )) = 100 x ( 0,06 / 0,175 ) = 100 x 0,343 =34,3 m2.

Een dergelijke voorziening kan normaal gezien goed onder een opritworden verwerkt, zonder verlies van functie.

Bij verbouwingen zoals een dakkapel aan een bestaand gebouw is de regel van waterberging niet van toepassing, omdat dan de omvang van het verharde oppervlak niet toeneemt.

Voor het beperken van wateroverlast is het essentieel dat de hemelwaterberging binnen afzienbare tijd na een bui weer beschikbaar is voor het opvangen van de volgende bui. Daarom is in het tweede lid bepaald dat de hemelwaterberging binnen een termijn van vijf dagen weer beschikbaar moet zijn. Dit kan bijvoorbeeld door de hemelwaterberging als infiltratievoorziening in te richten, zodat het opgevangen water langzaam in de bodem zakt. Er kunnen voor infiltreren van regenwater in een grondwaterbeschermingsgebied overigens wel regels gelden in de provinciale omgevingsverordening ter bescherming van drinkwaterwinningen. Daarnaast kan regenwater voor andere doeleinden gebruikt worden als bevloeiing van bomen en groenvoorziening of hergebruikt als grijs water.

Ook op locaties waar een gescheiden openbare riolering aanwezig is voor vuilwater en hemelwater, geldt dat het hemelwater in principe op eigen terrein verwerkt moet worden. Aansluiting van hemelwater op het openbare hemelwaterstelsel voor eventuele vertraagde afvoer vanuit de bergingsvoorziening is alleen mogelijk indien uit berekeningen en/of haalbaarheidsstudies blijkt dat andere opties van verwerken niet mogelijk zijn en pas na toestemming van de beheerder.

De aanleg van een groen dak als mogelijke voorziening wordt aanbevolen, omdat deze daken meerdere voordelen hebben. Denk hierbij aan het beperken van hittestress en de mogelijkheden om de biodiversiteit te verbeteren.

 

Lid 4 Vrijstelling bij extreme buien

Bij initiatieven dient gekeken te worden naar de gevolgen van zeer hevige neerslag (T= 100 jaar en extremer). Zie hiervoor de landelijk in op 14 juni 2018 vastgestelde standaardneerslaggebeurtenissen voor de klimaatstresstest. Deze doorkijk moet inzicht geven in waar het water bij die extreme neerslag heen stroomt (op basis van hoogteligging) en of dit tot overlast of schade kan leiden. Zo nodig worden in het ontwikkelplan maatregelen getroffen om dit te voorkomen. Perceeleigenaren hoeven niet al het hemelwater (denk aan een extreme bui groter dan 60 mm) te verwerken op eigen terrein. Zij mogen een overstortvoorziening aanbrengen, die de waterhoeveelheid boven de 60 mm bij extreme buien afvoert naar gemeentelijke voorzieningen.

 

Eisen t.a.v. lozing op overstortvoorzieningen

De eigenaar van de voorzieningen voor opvang van hemelwater is verantwoordelijk voor de afvoer van het water als gevolg van de extreme buien en dient daarvoor doelmatige maatregelen te treffen. Er mag geen schade voor derden ontstaan door de afvoer van het water (door bijv. uitspoeling). Evenmin mogen er gevaarlijke situaties ontstaan door grote waterafvoer of -diepte (bijv. afvoer naar de openbare weg is soms toegestaan, maar moet niet tot schade in de vorm van vollopen van kelders, garages of panden leiden).

Een en ander zal in het ontwerp van het gebouw en de inrichting van eigen terrein meegenomen moeten worden. Ook zal men een risico-inventarisatie moeten maken.

De overloop naar de openbare weg moet op het punt van overdracht bovengronds zijn, zodat controle op de werking mogelijk is. Ook dient men met de gemeente overeenstemming te bereiken over de wijze van lozen indien via een ondergrondse leiding afgevoerd moet worden.

Het te krap ontwerpen of te dicht naast een gebouw situeren van infiltratiekratten bijv. kan tot overlast leiden voor de bouwer maar ook voor de buren.

 

Drukriolering

Op drukriolering mag nooit hemelwater aangesloten worden.

 

Lid 6 Ontheffing

Artikel 10.32a lid 2 Wet milieubeheer luidt: ‘Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruik gemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd’.

Dit is de basis voor de mogelijkheid om op grond van het zesde lid ontheffing te kunnen verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot het niet aansluiten op de riolering en/of op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening of een zuiverende voorziening.

Het krijgen of verlenen van een ontheffing is geen recht of plicht, maar een mogelijkheid. Hydrologische (natuurlijke) of hydraulische (technische) oorzaken kunnen een bepaalde manier of omvang van lozen onwenselijk of zelfs onmogelijk maken.

Indien een ontheffing verleend is door het bevoegd gezag voor lozing op de (gemengde) riolering, dan vervalt deze zodra een openbare hemelwatervoorziening is aangelegd. Vanaf dat moment moet de perceeleigenaar voorzieningen treffen om het hemelwater op dat nieuwe stelsel te lozen en niet meer op de (gemengde) riolering.

Een afwijking of ontheffing dient afgewogen te worden in het proces van de Omgevingsvergunning en/of Watertoets en waterparagraaf. Daarvoor kan er om een nader onderzoek gevraagd worden. Bijvoorbeeld het aantonen dat infiltratie niet mogelijk is met o.a. representatief bodemonderzoek of infiltratieonderzoek. Of aantonen dat er bijvoorbeeld ruimtegebrek is of dat er nadelige effecten op de omgeving kunnen ontstaan. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging in de nabijheid, die door infiltratie verplaatst kan worden.

 

Lid 7 Hoeveelheid aanwezige waterberging

Bij elke ingreep geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid waterberging niet af mag nemen. Als in het plangebied dus al meer waterberging aanwezig was, moet dit behouden blijven of vervangen worden.

Daarbovenop moet de opgave voor hemelwaterwaterberging gerealiseerd worden.

 

Lid 8 Instandhouding voorzieningen

Met deze verordening wordt ook de instandhouding van de voorzieningen geregeld. Ongewenste latere aanpassingen aan de afvoer van hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater vallen binnen deze verordening. Hier kan handhavend opgetreden worden

 

ARTIKEL 6 VRIJSTELLINGEN

Geen vrijstelling voor kleine oppervlakken

De gemeente hanteert op dit vlak bewust een strengere eis dan het de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het afgekoppeld houden van zoveel mogelijk m2 aan verhard oppervlak is ook bij kleine hoeveelheden al van groot belang. Niet voor elke kleine uitbreiding is meteen een ondergrondse voorziening nodig. Voor het afkoppelen van een tuinhuisje of kleine woninguitbouw volstaat een regenton en uitstroom naar de tuin al snel, mits het water niet direct via de tuin naar het openbaar gebied stroomt.

 

Toename verhard oppervlak > 500 m2

In die gevallen waarin de keur de mogelijkheid biedt watercompensatie door alternatieve berging uit te voeren, kan alleen sprake zijn van een mogelijke overlap indien de voorgestelde uitvoering van de waterberging beide doelen dient. Vrijstelling van de verplichting tot het aanleggen van de vereiste hemelwaterberging geldt voor een toename van verhard oppervlak groter dan 500m2 indien voldaan wordt aan beide onderstaande voorwaarden:

  • a.

    de aan te leggen compensatie van verharding in het watersysteem conform de vereisten van de keur ook de vereiste hemelwaterberging van 60 mm borgt en;

  • b.

    de afstroming naar het bergend oppervlaktewater bij regenval zo ingericht wordt dat er geen wateroverlast ontstaat. Met andere woorden de toevoer van hemelwater naar het bergend oppervlaktewater is dusdanig gedimensioneerd dat er geen water op straat of water tegen gevels komt te staan.

Het aantonen of aan de bovenstaande punten a en b voldaan wordt, vindt plaats door uitvoering van water op straat berekeningen aan de hand van een model conform de klimaatstresstest waarbij ook de riolering en de afstroming over het oppervlak is mee gemodelleerd en onderdeel van de berekening.

Indien hieraan niet voldaan wordt, dient naast de compensatie in het oppervlaktewatersysteem vanuit de Keur ook de vereiste hemelwaterberging in het kader van de verordening aangelegd te worden.

 

ARTIKEL 7 - PLICHT TOT AFKOPPELEN IN GEVAL VAN BESTAANDE BOUW

Lid 1

Het eerste lid geeft de plicht tot afkoppelen van de hemelwaterafvoerleiding van het openbaar vuilwaterriool. Het gaat hier zowel om de afvoerleidingen die direct zijn aangesloten op het openbaar vuilwaterriool alsmede leidingen die op het perceel of binnen de woning/het gebouw zijn aangesloten op een gemengde leiding die op het openbaar vuilwaterriool is aangesloten. De plicht tot afkoppelen geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze zijn gelegen binnen de gebiedsaanwijzing en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat. Eenzelfde situatie geldt voor het grondwater.

De plicht tot afkoppelen is dus niet slechts beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook het open erf of andere terreinen. Bedoeld is zowel het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en via een dakgoot, regenpijp, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt als het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via goten, putten, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht is onder meer een terras, een oprit, een parkeerterrein, een laad- en losperron. Ook de openbare weg binnen een aangewezen gebied valt binnen de reikwijdte van de afkoppelplicht.

In de gebiedsaanwijzing wordt rekening gehouden met de locatie van de hemel en/of grondwaterafvoer. In eerste instantie wordt onderscheid gemaakt tussen aansluitingen die zich aan de voorkant (wegzijde) van het bouwwerk bevinden en de achterkant van het bouwwerk. Dit is een gevolg van het redelijkheidscriterium uit het tweede lid van art. 10.32a Wet milieubeheer. De voorkant van het bouwwerk kan in de meeste gevallen relatief gemakkelijk worden afgekoppeld. De achterzijde van het bouwwerk is soms moeilijker af te koppelen en zal, indien afkoppeling in redelijkheid niet verlangd kan worden, buiten beschouwing worden gelaten.

In het besluit tot gebiedsaanwijzing wordt beleidsmatig onderbouwd dat het gevraagde in beginsel redelijk is, waarbij concreet wordt aangegeven wat concreet gevraagd wordt (gescheiden aanbieden of infiltreren) en wat daarvan de (financiële) consequenties zijn.

 

Lid 2

Met de gebiedsaanwijzing gaan de hemelwaterbepalingen voor nieuwe ontwikkelingen, zoals opgenomen in artikel 5 van deze verordening, ook gelden voor bestaande situaties in de aangewezen gebieden. Door de beheerder kan daarbij ook worden aangegeven op welke wijze afkoppelen (technisch) moet gebeuren. Indien na het afkoppelen de hemelwater- en/of grondwaterafvoerleiding moet worden aangesloten aan het openbaar schoonwaterriool, biedt de bouwregelgeving de mogelijkheid aan te geven op welke wijze deze aansluiting (technisch) moet plaatsvinden.

 

Lid 3

Artikel 10.32a Wet milieubeheer geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. De afkoppelplicht kan niet van de ene op de andere dag worden afgekondigd. In de gebiedsaanwijzing wordt gekozen voor een termijn van 12 maanden.

 

Lid 4

Ontheffing van de afkoppelverplichting is mogelijk in uitzonderingssituaties waarin toepassing van gebiedsaanwijzing een bijzondere onbillijkheid met zich brengt die niet behoort tot de normaal beoogde gevolgen van het de gebiedsaanwijzing. Enig individueel nadeel is echter aanvaardbaar om een collectief doel te dienen (zoals het voorkomen van wateroverlast).

In de aan te wijzen gebieden is het soms mogelijk om het hemelwater en/of grondwater aan te sluiten op het openbare schoonwaterriool. Waar er geen openbaar schoonwaterriool aanwezig is, zijn er in de regel voldoende mogelijkheden hemelwater te infiltreren in de bodem of te lozen in oppervlaktewater. Het verlenen van een ontheffing van de afkoppelverplichting is daarom alleen aan de orde indien het afkoppelen tot onredelijk hoge kosten voor de perceeleigenaar leidt. Dit kan bijvoorbeel spelen bij het moeten uitvoeren van werkzaamheden aan leidingdoorvoeren door de fundering. Of de kosten onredelijk zijn wordt, bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing, bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Als voor een individuele perceel eigenaar de te maken kosten onevenredig hoog zijn, in vergelijking met anderen in het aangewezen gebied, ligt ontheffing in de rede.

Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot afkoppelen en op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening.

Een voorschrift dient vergezeld te gaan van een goede motivering.

 

Lid 5

Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb), van toepassing.

Belanghebbenden hebben hiermee de gelegenheid op het ontwerpbesluit zienswijzen in te brengen. Op deze manier wordt een zorgvuldige voorbereiding en vaststelling gewaarborgd.

 

ARTIKEL 8 - MELDING

Wanneer een rechthebbende een nieuw bouwwerk opricht of nieuw verhard oppervlak aanbrengt als bedoeld in artikel 1, lid 2 onder i van deze verordening, meldt deze dit bij de beheerder. Een aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen of omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, wordt gelijkgesteld met een melding. De aanvrager dient een ontwerptekening, revisietekening en beheerplan met onderbouwing van de dimensionering, ter goedkeuring aan de beheerder te overleggen.

 

ARTIKEL 9 - KWALITEIT AF TE VOEREN WATER

De ontdoener heeft een zorgplicht ten aanzien van de (goede) kwaliteit van het af te voeren en te infiltreren hemelwater en grondwater.

De verwerking van het hemelwater en grondwater mag daarom niet leiden tot verontreiniging van het ontvangende medium, zoals bodem, grondwater, oppervlaktewater, etc. Aangenomen mag worden dat het hemelwater van voldoende kwaliteit is als het afstroomt over niet-afspoelende en nietuitlogende materialen en er geen verontreinigende activiteiten op deze oppervlakken plaatsvinden. Verontreinigende activiteiten zijn bijvoorbeeld autowassen, besproeiing met onkruidbestrijdende middelen, lozing van verfmiddelen (kalk of iets dergelijks) of lekkage van oliën.

De gemeente ontraadt hemelwater en grondwater dat in contact is geweest met zink, koper of lood zonder zuiverende randvoorziening (zoals bodemverrijking) of bronmaatregel (zoals coaten of vervangen dakgoot) direct naar de bodem af te voeren.

 

Zuivering

Om aan de zorgplicht te voldoen, kan het nodig zijn een filter toe te passen.

Met beheersmaatregelen (vervangen vulmateriaal, afvoeren verontreinigd vulmateriaal) moet voorkomen worden dat een verontreiniging doorslaat naar de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater. Na de voorziening kan het water in bodem (als grondwater) of op oppervlaktewater worden geloosd.

Vanzelfsprekend hebben maatregelen aan de bron de voorkeur.

 

Bodemverontreiniging

De mogelijke reeds aanwezige verontreiniging van de bodem moet altijd goed worden nagegaan door de lozer van het hemelwater.

Bij het zonder beperkingen toestaan van het lozen van afvloeiend hemelwater is er van uitgegaan, dat in de praktijk tijdens het afvloeien van het hemelwater enige verontreiniging bijna onontkoombaar is. De oppervlakken waarover het hemelwater afvloeit zijn immers niet volledig schoon, en afhankelijk van het materiaal waarmee het hemelwater in aanraking komt, vindt vaak enige mate van afspoeling of uitloging plaats. In de meeste gevallen leidt deze echter niet tot een zodanige verontreiniging van het hemelwater, dat het lozen in de bodem verboden moet worden.

Indien er wel sprake is van een grote verontreiniging, dan is het vaak mogelijk om door het treffen van preventieve maatregelen de verontreiniging terug te brengen en daarmee het hemelwater alsnog rechtstreeks in het milieu te brengen.

 

Provinciale aanwijzingen

Binnen door de provincie aangewezen zones, zoals het grondwaterwingebied en bijbehorende beschermingszones en boringsvrije zones, gelden mogelijk aanvullende regels voor de verwerking van hemelwater en grondwater. Dit is vastgelegd in de Provinciale Milieu Verordening. Hiervoor is de provincie het bevoegd gezag.

 

ARTIKEL 10 - VERBOD OP LOZEN VAN GRONDWATER OP HET OPENBAARRIOOL

Op grond van dit artikel is het lozen van grondwater op de riolering in de gehele gemeente verboden. Dit geldt dus nadrukkelijk ook voor grondwater in de vorm van spuiwater van Warmte Koude Opslag (WKO), bronneringswater en werkwater van WKO.

Voor lozing van spuiwater van WKO, bronneonringswater en werkwater van WKO kan een ontheffing verleend worden. Dit wordt in ieder geval getoetst aan de capaciteit van de riolering te plekke. Dit artikel sluit aan op de huidige regelgeving en het besluitkwaliteit leefomgeving als onderdeel van de Omgevingswet.

In het verlenen van een ontheffing op het lozingsverbod bepaalt de beheerder hoe de lozing mag plaatsvinden. Zij houdt hierbij onder andere rekening met de lokale hydraulische en hydrologische situatie, de reeds aanwezige voorzieningen en de effecten op de omgeving. Hierbij kan ook bepaald worden dat de toegestane wijze van lozen automatisch verandert als er iets in deze situatie wijzigt, bijvoorbeeld als er in de toekomst een drainagesysteem wordt aangelegd en de voorkeursvolgorde van lozen aangeeft dat vanaf dat moment daarop geloosd moet worden

 

ARTIKEL 11 OVERGANGSRECHT.

Omdat met het van kracht worden van deze verordening juridisch een nieuwe situatie ontstaat, is in artikel 11 van deze verordening een aantal overgangsbepalingen opgenomen. Aanvragen tot aansluiting of wijziging van een aansluiting die voor de inwerkingtreding van de verordening wel zijn ingediend, maar waarop nog niet is beslist, worden behandeld volgens de regeling in deze verordening.

In lid 2 zijn op alle reeds bestaande aansluitingen de bepalingen met betrekking tot het beheer en onderhoud en de zorgplicht bij verwijdering en sloop van toepassing verklaard. Uiteraard mag deze toepassing geen strijd opleveren met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij wijziging van een bestaande aansluiting bestaat uiteraard de plicht om daarvoor een goedkeuring aan te vragen.

Omdat het denkbaar is dat voor het tot stand brengen van rioolaansluitingen in het verleden met perceeleigenaren overeenkomsten zijn gesloten waarin afspraken zijn gemaakt die strijd opleveren met de goedkeuring, is in lid 3 vastgelegd dat in dergelijke situaties de bepalingen van de overeenkomst prevaleren. Het zou immers in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel als deze afspraken zomaar opzij worden gezet.

 

ARTIKEL 12 - STRAFBEPALING

De Wet milieubeheer kent geen strafbepaling voor overtreding van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a. Deze wet bevat een uitgebreid systeem van bestuurlijke boetes, maar dit is niet gekoppeld aan artikel 10.32a.

Daarom is in deze verordening een zelfstandige strafbepaling opgenomen, gekoppeld aan de geldboetecategorieën van artikel 23 Wetboek van Strafrecht.

Gekozen is voor de geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht.

Voor het handhaven van gemeentelijke verordeningen geldt altijd de mogelijkheid van dwangsom en bestuursdwang. De dwangsom komt voor dit type overtreding het eerst in aanmerking

 

ARTIKEL 13 - HARDHEIDSCLAUSULE.

Om te voorkomen dat toepassing van de bepalingen van deze verordening in een concreet geval zou leiden tot een beslissing in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is in artikel 13 van deze verordening een hardheidsclausule opgenomen.

 

ARTIKEL 14 - INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Deze verordening treeft in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Stedelijk Afvalwater’.